Deksels op allerlei soorten pijpen
Ter bescherming van kleding tegen vonken wordt de pijpenkop al vanaf de zeventiende eeuw met een eenvoudig dopje afgedekt. Het deksel van dun messing met een ingeknipte rand rondom en geborgd met een kettinkje aan de pijpensteel is de oudste vorm. In sommige gevallen wordt het met een scharnier aan de ketelrand bevestigd.
Tamelijk algemener is de van koper- of ijzerdraad gevlochten vonkenvanger. Bajeswerk werd het welgenoemd, want het vlechten van pijpendoppen was later typisch werk voor gevangenen. De koepelvorm is de meest bekende, daarnaast bestaat er een hoge muts. Uit het laatst van de negentiende eeuw stammen de zuiver cilindrische doppen, die vooral voor de porseleinen pijpenkoppen bedoeld. Zij zijn machinaal vervaardigd en het metaaldraad is zelfs mechanisch gesoldeerd. De meer welgestelde roker gebruikt een zilveren vonkenvangers met een borgkettinkje op zijn lange Goudse pijp, bij voorkeur in helmvorm.
Verreweg de mooiste deksels treffen we aan op de deftige Midden-Europese pijpen van gesneden hout. Prachtig drijfwerk in zilver of ajour gezaagde koepels worden gecombineerd met de meest fantasievolle klemveren. Ook kan een voorstelling in hout gesneden in een zilveren vatting gezet zijn.
In de negentiende eeuw wordt de pijpendop een industrieproduct. Daarvan getuigen de hoge deksels voor Chemnitzpijpen met een achtkante ketel. De doorboringen en het reliëfwerk zijn met stansmachines gemaakt.
In de twintigste eeuw wordt de bruyèrepijp bij uitzondering nog wel van een dekseltje voorzien. Dan is het een toevoeging in zilver op de zeer luxe pijp. Daarnaast zijn goedkope klemdeksels in de handel, die met een veertje op praktisch iedere pijp passen. Die deksels maken het mogelijk de pijp buiten in de wind te roken. De functionaliteit is het enige doel van dit deksel dat geen enkel sier-effect heeft..