Hoogtepunten uit het Amsterdam Pipe Museum
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2020
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Delftse pot met Amsterdamse Waag
Over Delftse tabakspotten met een specifieke eivorm en met blauwe beschildering en voorzien van een messing deksel zijn veel verwarringen. Het zijn in tegenstelling met wat men tegenwoordig vaak denkt, geen potten voor kerftabak. Indertijd werden zij gebruikt voor het bewaren van snuiftabak. Verder zijn het potten uitsluitend bedoeld voor de tabakswinkel. Dat is de reden waarom veel ervan in serie gemaakt zijn. Op de schap in de winkel bevatten deze potten de soorten en smaken snuiftabak. Gedurende de achttiende en begin negentiende eeuw waren deze potten in iedere Hollandse tabakswinkel te vinden. Uiteraard wisselend in grootte en beschildering. De winkelier gebruikte ze dagelijks en schepte de gevraagde hoeveelheid uit de pot in een zakje en plaatste de pot weer op de plank terug. De authenticiteit laat zich aflezen aan de gesleten standring van het geregeld over de plank schuiven. Door tikken van de snuifschep en het sluiten met het messing deksel is de bovenrand ook altijd iets beschadigd.
Als gebruikelijk hebben die Delftse snuiftabakspotten een specifieke eivorm met een vlakke bodem en een smalle naar buiten staande dekselrand. Die dekselrand was bedoeld om verse snuif luchtdicht af te sluiten. Dan ging daarover een stukje perkament of varkensblaas dat met een koordje werd verzegeld. De zichtzijde van de potten is beschilderd in Delftsblauw met onderwerpen die betrekking hebben op de inhoud. Vaak zijn dat handelaren met balen tabak, een zeilschip, soms vergezeld van Indianen, aangevuld met namen van tabakssoorten die zich kenmerken door een bepaalde geur. Soms ook is er sprake van een nummerreeks, zeker wanneer een winkel een ruim assortiment aan smaken kon bieden.
Bij deze forse snuifpot domineert niet de naam of het nummer maar de voorstelling. We zien een waaggebouw omzoomd door twee bladertakken. Onder de afbeelding is in een liggende cartouche het nummer "N.16" aangebracht. Dat relatief hoge nummer wijst op het belang van deze tabakswinkel waar minimaal zestien van dergelijke potten op de plank hebben gestaan.
Groot geluk dat achterop deze pot een vignet geplakt is van de tabakshandelaar die dit merk voerde. Daardoor weten we meer over de herkomst. Op de afbeelding zien we dezelfde waag met ervoor een man op een wagen getrokken door een paard. Het stelt de zogenaamde Oude Waag in Amsterdam voor, niet de nu bekende Waag op de Nieuwmarkt, maar de waag op de Dam. Dit gebouw is in 1808 afgebroken omdat het uitzicht van Koning Lodewijk Napoleon vanuit het Paleis erdoor werd belemmerd. Deze waag heeft eeuwenlang op de Dam gestaan. Zij werd gebouwd in 1341, vervangen in 1565 en verbouwd in 1777 in classistische stijl. Die versie zien we op de prent èn op de voorkant van de pot. Het is een soort waag die we kennen uit talloze Hollandse steden zoals Leiden en Gouda. Wat het meest opvalt is de grote centrale poort waarachter we de enorme weegschaal zien. Maar uniek aan juist déze waag is de dubbele trap aan weerszijden van de poort.
Bovenaan het etiket staat in een kleine open cartouche "J&J", daarboven zweeft een tekstlint met wapperende einden waarop "DE OUDE WAAG", aan weerszijden "NO. 2". Onderaan vinden we het adres van de tabakswinkelier met de tekst "DEZE EN ANDEREN SOORTEN VAN TABAK SNUIF EN SIGAAREN WORDEN GEFABRICEERD EN VERKOGT BIJ JILISSE & JAMIN IN DE GRAVENSTRAAT AGTER DE NIEUWE KERK NO. 13 TE AMSTERDAM". De Gravenstraat bestaat nog altijd, een smal straatje dat rond de Nieuwe Kerk loopt. Nummer 13 blijkt het hoekpand met de huidige Eggertstraat te zijn, vroeger Achter de Nieuwe Kerk geheten. Tot iets na 1900 zou hier sigarenmagazijn "De drie kistjes" gevestigd blijven, overigens in een nieuw pand uit 1897. In het vierde kwart van de achttiende eeuw heeft de firma Jillisse & Jamin blijkbaar de net verbouwde waag als haar merkteken gekozen, het voor iedereen bekende gebouw dat vanuit de winkel bijna zichtbaar was. Dat lijkt een doordachte marketing als je winkel nogal verstopt zit.
Maker van de tabakspot is de Delftse plateelbakkerij De Vergulde BlomPot die in het bezit was van Paulus Verburgh. Dat weten we dankzij de signatuur in blauw aan de onderzijde waar "8 B:P" te lezen staat. De pot zal rond 1780 gemaakt zijn. De plateelbakkerij die al uit de zeventiende eeuw dateerde, bleef tot 1841 bestaan.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.823
Een fayencevaas voor Goudse pijpen
Deze schitterende vaas wordt in de volksmond pijpenvaas genoemd. Daarmee wordt een vaas bedoeld om in een pijpen- of tabakswinkel de lange kleipijpen te exposeren en uit te verkopen. Die gewoonte was in Nederland niet of nauwelijks bekend. De kleipijp was te algemeen en werd vanuit het mandje verkocht. In veel Europese landen waren die producten echter beduidend duurder en werden ze dus op een exclusievere wijze aangeboden. De pijpenvaas was daarvoor het geëigende voorwerp.
Een echte pijpenvaas is niet een willekeurige vaas waarin pijpen gestaan zouden kunnen hebben, maar is een artikel dat speciaal bedoeld is voor het exposeren van lange Gouwenaars. Dat komt tot uiting in de vorm van de vaas. Deze moet stabiel zijn om de breekbare waar goed in te kunnen zetten, dus met een flinke voet. Ook moet de vaas niet te wijd zijn, waardoor de pijpen teveel uitstaan en het geheel onstabiel wordt. Daarnaast blijkt de functie ook uit de decoratie die erop wordt toegepast, die moet een relatie hebben tot de functie. Bij de hier besproken vaas zijn de vorm en decoratie volmaakt verenigd.
Deze prachtige vaas heeft een bijzonder model met een vlakke voet en een bolrond lichaam vanwaar een lange slanke hals oprijst, die eindigt in een dunne omgaande rand. De nauwe hals bepaalt de stand van de pijpen, die tamelijk rechtop staan waardoor de vaas weinig ruimte inneemt en men niet snel tegen de pijpen aan zal lopen. De beperkte diameter van de hals refereert ook aan dunstelige pijpen ofwel pijpen van de beste kwaliteit. De stevige voet en het relatief zware lichaam zorgen ervoor dan de vaas niet snel zal worden omgestoten. Merkwaardig is de schuinstand van het voorwerp dat duidelijk iets naar voren helt. Dit kan op onzorgvuldig draaiwerk van de pottenbakker duiden maar eerder heeft dit een praktische reden. Wanneer de vaas op een kast geplaatst stond, gaf dit optisch een positief effect. Bovendien zorgde de schuinstand ervoor dat de achterste pijpen minder snel tegen de muur kwamen.
De vaas heeft een beschildering met een duidelijke zichtzijde. De achterzijde van het voorwerp bleef onbeschilderd hetgeen veronderstelt dat deze kant naar de muur gericht was. Op de voorzijde is heel toepasselijk in een cartouche eenzelfde model vaas geschilderd zij het dat deze twee s-vormige sieroren op de hals heeft. De beschildering is uitgevoerd in twee kleuren. Voor de zogenaamde trek ofwel de contourlijnen is paars gebruikt, de schildering is vervolgens met blauw aangekleed, waardoor het paars lijkt te verdwijnen. Bijzonder aan de voorstelling is dat we de pijpenvaas hier in gebruik zien: in de hals pronken zeven lange kleipijpen. De afbeelding is in een bladerkrans van c-voluten geplaatst, aangekleed met kleine blaadjes, bovenaan eindigend in een punt. Door het beschilderen van een vaas op een vaas is een soort Droste-effect bereikt.
Het idee van de pijpenvaas moet afgekeken zijn van de apothekerspotten uit de oude apotheek of van de tabakspotten uit de snuifwinkel. Een frisse helderblauw beschilderde vaas geeft standing en doet het goed in een winkelinterieur. Dat een dergelijke vaas voor een luxe winkel bedoeld was mag duidelijk zijn. Het gaat om een speciaal gemaakt voorwerp dat zeker niet regulier op de markt was. Overigens was het voor de winkelier geen handig gebruiksvoorwerp. Het schikken van de pijpen moest met veel zorg gebeuren om breuk te voorkomen. Hierdoor is het eerder een pronkstuk dan een gebruiksartikel.
Over de inhoud van de vaas kunnen we speculeren: stonden er reguliere pijpen in maar werd de handel verder vanuit het pijpenmandje gedreven? Het kan ook zijn dat de toegiften van de pijpenmandjes, een speciale versierde pijp, in de vaas te pronk werden gezet totdat deze op een dag voor een goede prijs werden verkocht.
Wat de datering van de vaas betreft, brengt de schildering van de pijpen ons wat in verwarring. Wanneer we naar de vorm van de pijpenkoppen kijken, dan gaat het om een nog niet uitgebalanceerd product uit de tijd rond 1735. De datering van de vaas moet echter later zijn. De transparante wijze waarop de decoratie is aangebracht en ook de bladercirkel op de buik wijzen eerder op de Lodewijk XVI-periode al was in die tijd het model van de pijpenkop al volledig ovaal. We houden de datering van de vaas veiligheidshalve toch maar op 1760 tot 1790.
Onduidelijk is ook waar dit voorwerp is gemaakt. De gele scherf met de witte tinglazuur en de blauwe beschildering roepen voor de leek het woord Delfts op. De kenner ziet echter direct dat het niet om een Hollands product gaat maar om een buitenlands fabricaat. Dat verschil zit in de vorm van de vaas, die niet in het Hollandse modellengamma past. Ook de glazuurpasta is anders en de wijze van beschilderen. Aan het Delfts verwant faience is ook in diverse Franse en zelfs Italiaanse plaatsen gemaakt. Ondanks zorgvuldige analyse is het echter niet mogelijk gebleken een nadere productieplaats vast te stellen.
Aardig is nog te vermelden dat Franse prenten uit de negentiende eeuw de pijpenvaas geregeld tonen. Dan figureert zij in een stilleven van tabaksproducten en rookgerei en als de illustrator heel wild te werk ging zien we dat in de vaas zelfs rokende pijpen staan. Die vazen zijn overigens weer gewone gedecoreerde siervazen waarvan de vorm geen relatie heeft met de functie. De pijpenvaas blijft wat dat betreft een zeldzaam voorwerp.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.095
Zelfportret van een rokende dame
In de tabaksliteratuur is het zelfportret van madame Vigée Le Brun wel de meest gepubliceerde rokersuitbeelding. Haar majestueuze verschijning, gedecolleteerd en met baret met veer op het hoofd, maakt op iedereen direct indruk. Daarnaast is het een schilderij met een ongewoon thema: een rokende vrouw die ons vanachter haar pijpenlade geheimzinnig toelacht, een kleipijp balancerend in de opgeheven rechterhand. En dat terwijl bekend is dat in de periode van ontstaan, zo tussen 1820 en 1840, het pijproken voor vrouwen not done was. Dames van stand gebruikten snuiftabak.
Niet verwonderlijk dus dat talloze publicisten dit portret verkozen om het pijproken in breder perspectief te tonen. Alfred Dunhill was in 1924 de eerste die het schilderij in kleur in zijn standaardwerk afbeeldde. De verspreiding van zijn boek maakte het portret vervolgens wereldwijd bekend. Count Corti nam de illustratie enkele jaren later over en zo raakte de prent ook in het Duitstalige gebied verspreid. Daarna deed het veelvuldig kopiëren van auteur op auteur zijn werk. Niet verwonderlijk dus dat toen in 1992 in Wenen het vijfde eeuwfeest van de tabak gevierd werd dit portret centraal op de tentoonstelling hing.
Voor wie het roken nader wil illustreren is dit schilderij inderdaad bij uitstek geschikt. Voor de elegante vrouw, gekleed naar de Schotse mode en voorzien van een broze kleipijp staat een blad met twee vakken waarop allerhande rookgerei ligt. We zien drie korte kleipijpen, een pijpenstopper met een oog, een brandende lont, een asbakje. Achter de pijpenbak ontwaren we nog twee glaasjes. Het is een rokersstilleven in klein bestek.
De schilderes Elisabeth-Marie Vigée Le Brun luisterde naar de roepnaam Louise, maar stond in Frankrijk vooral bekend als Madame Le Brun. Zij werd in 1755 geboren en heeft heel haar leven als portrettiste gewerkt. Zij liet een geweldig oeuvre na van honderden portretten van vorstelijke en adellijke personen uit vrijwel heel Europa. In Frankrijk was zij vertrouwelinge van Marie-Antoinette en verkeerde daardoor in de allerhoogste kringen. Vanzelfsprekend reisde zij veel en bezocht talloze buitenlandse hoven waar zij een oneindige reeks hooggeplaatsten portretteerde. Naast portretten van anderen maakte Madame Le Brun ook verschillende zelfportretten waarvan deze de meest opvallende is.
Hoe Alfred Dunhill dit opmerkelijke portret verwierf is onduidelijk. Wel dat het al voor 1924 in zijn bezit was. In de jaren na 1950 hing dit schilderij in de vergaderkamer van de firma Dunhill in Jermyn Street in Londen. Het verhaal gaat dat in die periode het schilderij zou zijn veranderd. Mary Dunhill, een van de nazaten van Alfred Dunhill en member of the board, vond dat de gedecolleteerd vrouw de mannelijke bestuurders maar afleidde. Op haar verzoek zou de choquerende naakte boezem zijn gecamoufleerd met een voile met enkele strikken. Een mooi verhaal, maar de werkelijkheid is minder puriteins en minder Engels. Toen in 1940 Londen werd gebombardeerd, werd ook de zaak van Alfred Dunhill gedeeltelijk verwoest. Nadien moest het portret gerestaureerd worden en kwam met enkele bijschilderingen fris van kleur van de restaurator vandaan. De opgefriste aanblik was reden tot een nieuw oordeel zodat toen de shawl zou zijn toegevoegd. Inmiddels hebben jarenlange vergaderingen in wolken van tabaksrook het schilderij het oorspronkelijke vergeelde karakter weer teruggegeven. In die staat hangt het nu in het Amsterdam Pipe Museum te kijk.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.079
De bruiloftspijp in functie
Het aanbieden van een tabakspijp aan de bruidegom op de dag van het huwelijk is een ritueel dat in de noordelijke helft van ons land bekend was. Dit gebruik is zo belangrijk geweest dat het onlosmakelijk met de Nederlandse geschiedenis van de pijp verbonden is. De traditie is mede bekend gebleven doordat de bruidegomspijp na het huwelijk in een wandkastje of een kartonnen doos werd bewaard. Eens per jaar, op de dag van het huwelijk, werd hij tevoorschijn getrokken en weer gerookt. Heel voorzichtig overigens, want het bijgeloof meldde dat als de pijp brak ook het huwelijk brak.
Dit schilderij van een traditionele bruiloft waarop de pijp prominent te zien is, werd indertijd voor onze collectie aangekocht als toepasselijke illustratie van die traditie. Afbeeldingen van het ritueel van de bruidegomspijp zijn zeldzaam, wat dit schilderij dan ook zo bijzonder maakt. Het is een stukje folklore dat veelal aan de aandacht van de kunstenaars is ontsnapt. Niet verwonderlijk, want landelijke gebieden kenden nu eenmaal minder kunstschilders. Bovendien liggen de hoogtijdagen van de bruiloftspijp in de negentiende eeuw, een tijd waarin kunstenaars hun inspiratie in andere onderwerpen vonden.
Schilder Pieter Willem Sebes is hierop een uitzondering. Hij werd in 1827 geboren in Harlingen, waar hij al jong interesse voor het schilderen kreeg. Na enkele jaren in Den Haag, ontwikkelde hij zich op de Academie in Antwerpen tot een klassiek geschoolde schilder van genretafrelen. Hoewel Sebes verschillende keren naar Friesland terugkeerde, vertoefde hij toch vooral in Brussel, Baarn en Amsterdam, waar hij in 1906 overleed. Dit werk, dat in 1877 tot stand kwam, schilderde hij in Brussel. Zijn Friese achtergrond heeft hij nooit verloochend; de Friese cultuur blijft steeds terugkeren in zijn werk, waarvan dit schilderij een sprekend voorbeeld is. Daarnaast stond hij goed bekend als kopiist van oude meesters, zo maakte hij onder andere in opdracht van het Rijksmuseum historieportretten naar originelen uit buitenlandse musea.
Het onderhavige schilderij stelt een traditioneel Fries interieur voor met rode plavuizen op de vloer, witjes tegen de wand en op de rand van de schouw blauw beschilderd porselein. Middelpunt is het bruidspaar in Hindeloper dracht, de vrouw in haar sitsen jakje, de man achter haar rokend uit een met bloemen opgestrikte bruidegomspijp met zilveren pijpendop. Rechts in de schaduw zit een oudere vrouw, vanachter haar spinnewiel brengt zij een toost uit op het echtpaar. Het lijkt erop dat de schilder met haar de periode na het huwelijk verbeeldde. Links van het midden wipt een jongen op een sportenstoel. Ook hij rookt een lange pijp en symboliseert de ongebondenheid, de tijd voor het huwelijk.
De voorstelling is kenmerkend voor een verdwijnende lokale cultuur waarmee de schilder Sebes sterk begaan was. Niet voor niets komen de behoudende thema's over de oude Friese cultuur in zijn werk steeds weer terug. Vooral het verval van de Friese klederdracht ging hem zeer aan het hart. Vandaar dat hij de Hindeloper dracht hier heel nauwkeurig uitbeeldde, inclusief het gebruik van de bruidegomspijp.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.063
Visitekaartje van een tabaksfabriek
Alleen de belangrijkste achttiende eeuwse tabaksfabrikanten maakten gebruik van een visitekaartje om hun nering te adverteren. Soms zal daarvoor een op steviger papier gedrukt tabaksvignet gebruikt zijn, maar in een bijzonder geval is het kaartje speciaal ontworpen. Dan wordt ook meer aandacht aan de uitvoering gegeven: het papier is beter van kwaliteit en de detaillering van de afbeelding is verfijnder. Een visitekaartje hoeft immers maar in een beperkte oplage gemaakt te worden, iets dat zeker niet geldt voor de tabakswikkel die bij aantallen van honderden of duizenden gedrukt werd.
Een van de mooiste visitekaartjes die we kennen is afkomstig van de Amsterdamse tabaksfabrikant C.E. Jordan. Hij liet zijn naamkaartje op onverwacht groot formaat uitvoeren. De hoogte is twaalf en een halve centimeter, de breedte ruim zeven. Als techniek is de kopergravure gebruikt, waarbij de voorstelling in negatief in een koperplaat werd gegraveerd om vervolgens te worden afgedrukt. De fijngevoeligheid van de uitbeelding bewijst dat een grote oplage niet mogelijk was. Op dit royale formaat heeft de graveur, die we terecht met de kwalificatie kunstenaar kunnen aanduiden, een prachtige compositie gemaakt waarbij allerlei elementen zijn samengebracht.
Als omlijsting is een gecontourneerde rand met rocailles gebruikt, gekenmerkt door elementen van de asymmetrische Lodewijk XV-stijl. Zij wijzen op een datering in de jaren 1750 of 1760. Bovenaan in de lucht vliegt een adelaar, boven een zogenaamd gestoffeerd landschap vol symboliek. Rechts op de voorgrond leunt een stroomgod tegen een eeuwig stromend watervat, zelf is hij uitgebeeld als Neptunes met roeispaan. Dergelijke figuren noemen we een repoussoir, een voorstelling sterk op de voorgrond die de dieptewerking van de totale uitbeelding moet versterken. Iets meer naar achter staan vier engelenfiguurtjes, zogenaamde putti bij twee tabaksvaten en een half geopende kanaster mand. Putti worden in de barokke kunst veel gebruikt als allegorie van datgene dat ze als attribuut vasthouden, in dit geval dus als symbool van de tabakshandel. In deze voorstelling vormen zij de enige verwijzing naar de tabaksnering.
De achtergrond toont een ruïne en enkele bergen, dat het landschap juist on-Hollands maakt. Voor een tabaksmerk zou je hier eerder een Amerikaanse plantage verwachten. Wie de voorstelling afspeurt ontwaart dus alleen de tabaksvaten en de mand als verwijzing naar de nering, de overige symbolen hebben een andere strekking. Verhelderend is wel de tekst onder de plaat langs, daar lezen we "AMSTERDAMSE TABAKSFABRICQ VAN C.E. JORDAN". Met die tekst identificeert de producent zich.
Hoe prachtig ook vormgegeven en hoe zorgvuldig gedrukt, met onze hedendaagse ogen voor reclame maken kijken we toch wat verbaasd naar dit voorwerp. Een naamkaartje zonder adres van vestiging lijkt niet zo dienstig en ook de verwijzing naar het product is wel erg mager. Alleen wie goed speurt wordt daarop gewezen. Toch is het geheel van zo'n hoog artistiek niveau dat het naamkaartje van Jordan tot een van de bijzonderste visitekaartjes uit de tabaksnijverheid behoort.
Amsterdam Pipe Museum APM 25.003
Vrouwen aan de arbeid
Oude foto's geven een belangrijk sfeerbeeld van de fabriek en het werk in de bedrijven van weleer. Helaas, vaak was er geen aanleiding dat leven van alledag met al die smoezelige arbeiders vast te leggen. Daarom zijn dergelijke opnames schaars voorhanden. Bijzonder is het dat de fabrikant Goedewaagen in 1908 een serie van zeven foto's liet maken van het fabricageproces in zijn fabriek. Van die serie is deze foto wel het meest interessant. Zij is genomen op de zogenaamde machinale kasterij, een werkplaats die maar kort heeft bestaan.
Rond 1895 kwam er vrij plotseling grote vraag naar eenvoudige kleipijpen voor de export. Handelskantoren in Engeland en Ierland konden immense partijen hiervan afzetten, bijvoorbeeld aan rokers in West-Afrika en in Amerika. Tussen de fabrieken in de verschillende productiecentra ontstond een moordende concurrentie om dergelijke orders te verkrijgen. Het ging daarbij niet om een paar gros maar een exportorder omvatte soms honderden kisten met ieder een inhoud van twee of drie gros.
In Gouda lukte het fabrikant Goedewaagen de juiste contacten te leggen om deze orders binnen te slepen. Op dat moment raakte hij echter in de problemen. Voor het persen van de pijpen waren onvoldoende mannen beschikbaar. Het werd daarom nodig de productie gedeeltelijk te mechaniseren zodat hiervoor vrouwen konden worden ingezet. Schielijk werd een machinale fabriek ingericht waar de productie gedeeltelijk door stoomkracht werd verricht zodat dankzij die mechanisering de leveringen toch konden plaatsvinden.
Deze foto toont die afdeling, ingericht vanaf 1895. Het lokaal bevond zich op de zolder van de oude pijpenfabriek aan de Raam in Gouda. De foto laat duidelijk de houten zoldering zien waar leren drijfriemen de machinale perstoestellen bedienen. Dankzij de stoomkracht kon het persen, van ouds mannenwerk, nu door vrouwen worden verricht. Zij hoefden slechts een voorgerolde grondvorm in de mal te leggen, de machine zorgde voor het feitelijke persen en de vrouwenhand kwam terug om de gevormde pijp te verwijderen.
Hoe gemakkelijk dit werk ook klinkt, de arbeid op de zolder zal niet erg aangenaam geweest zijn. De machines maakten een oorverdovend geluid terwijl er een bedompte lucht van aangedroogde klei en olie hing. Fabrieksdirecteur Aart Goedewaagen, die in de jaren 1970 deze foto aan mij gaf, sprak van een miserabel werkklimaat. Hij schaamde zich voor die toestand. Niet verwonderlijk heeft deze machinale fabriek niet lang bestaan. Een jaar na het maken van deze foto verhuisde de pijpenfabriek naar een fris ruim fabrieksgebouw net buiten het stadscentrum en bij die gelegenheid werd de vrouwenafdeling opgeheven. Zij gingen terug naar het edele handwerk en werden weer tremster of glaaster. Overigens slonk in diezelfde tijd de commerciële waarde van de goedkope exportpijp door concurrentie uit andere productiecentra en door een veranderd rookgedrag van de consument.
De fotoserie, waarvan dit de meest markante opname is, werd gemaakt door fotostudio W.J. van Zanen in Gouda. Kostbaar als ze indertijd waren zijn zij opgeplakt op karton en dragen links onder de gepreegde ondertekening van de fotograaf als een signatuur van een trotse kunstenaar op een schilderij. Fascinerend aan deze foto blijft het verstilde beeld van werkende vrouwen waarvan je elk moment verwacht dat zij opnieuw tot leven komen.
Amsterdam Pipe Museum APM 235c
Snijraam van de tabakshandel
Dit architecturale stuk van meer dan een meter breed staat bekend als bovendeurstuk of bovenlicht. Het heet ook wel snijraam omdat de hele versiering uit hout gesneden is, oorspronkelijk met een glasplaat erachter. Het was boven de voordeur van een Amsterdams grachtenpand gemonteerd, zodanig dat het zonlicht door het glas de gang in kon schijnen. Tegelijkertijd maakte de oorspronkelijke eigenaar nadrukkelijk reclame voor zijn nering, in dit geval de tabakshandel. Het centrale ovaal met parellijst bevat een schildering op metaal van een tafereel met drie zwarte figuren ten voeten uit. Zij staan aan de kust van een tropisch land, getuige de palmboom rechts, links op zee is de contour van een zeilschip te zien. De linker persoon wijst op een vat tabak naast hem, de middelste heeft een boog in de hand, de rechter figuur staat naast een kist met handelswaar en rookt een lange pijp.
De meest duidelijke verwijzing naar de tabakshandel vinden we echter op de onderregel van het raam. Daar is een keur aan tabaksverpakkingen uitgestald: een groot vat voor tabak, een zogenaamd oxhoofd van 230 liter waarin tabak uit Virginia werd aangevoerd. Dergelijke vaten waren vaak ruim vijftig kilo zwaar. De sierlijke dekselpot met opschrift "RAPPE" is duidelijk voor snuiftabak. De gesponnen tabak op de rol kennen we nu niet meer, maar was sinds de achttiende eeuw het meest algemeen in de winkels. Drie gestapelde en gezegelde doosjes bevatten brieftabak, een verpakking voor de allerduurste soorten. De meest karakteristieke verpakking is wel de karot tabak, een torpedovormige rol van tabak samengebonden in palmblad met rotan banden. Er liggen er drie op elkaar, met een stengel van een tabaksplant erachter. Zo kwam de tabak uit Zuid-Amerika, bijvoorbeeld Venezuela.
Je mag er van uit gaan dat de centrale voorstelling gerelateerd is aan het tabaksmerk van de winkel. Dan staan verschillende opties open. Wat de denken van De Drie Marylanders ofwel Indianen, dat sluit aan bij de verentooi van de middelste figuur. Een andere optie is De Drie Morianen, negerslaven dus en dat vinden we terug in de donkere huidskleur en het kroeshaar. Een ander bekend tabaksmerk, waar volgens een vage overlevering dit bovenlicht aan refereert, is dat van De Drie Koningen, maar dit merk scoort minder want hun kronen ontbreken. Overigens zijn alle drie de tabaksmerken bekend van Amsterdamse winkels, al zal dat niet exclusief zijn want veel merken werden elders nagemaakt.
Dergelijke opvallende snijramen die bedoeld waren als reclame voor een particuliere nering werden doorgaans beschilderd en dat is ook hier gebeurd. De verf beschermde het houtwerk maar gaf ook een extra accent aan de reclame. Gebruikt is oudgroen, met bruin en lichter groen op de attributen die op de onderste regel geplaatst zijn. De gebruikte verfsoort is de zogenaamde caseïne verf, een natuurlijke verf met een fraai mat resultaat.
Het toekennen van een datering is niet eenvoudig. Veel van dergelijk snijwerk werd niet naar de laatste mode verricht want het moest lang meegaan en voor iedere klant begrijpelijk zijn. Het decoratieve snijwerk rondom het centrale schilderij geeft hier de beste aanwijzing. De gedrapeerde gordijnen aan weerszijden en vooral de imposante strik van kringellint middenin zijn typische Lodewijk XVI-elementen. Dan zou het hier gaan om een raam gemaakt tussen 1770 en 1790. De geliefde rococostijl die alles asymmetrisch wil is dan al voorbij. Een latere datering zou empire elementen moeten bevatten, daarvan is geen sprake. Omdat onbekend is waar dit prachtige snijraam de gevel sierde, kunnen we ook niets zeggen over de gebruiksperiode, maar een paar generaties kan het zeker boven de deur gehangen hebben.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.098
Monsterdoos Lehman
In deze tijd waarin alle tabaksproducten uit fabrieken komen, kennen we niets anders dan verpakte waar. Dat is dienstig want het blijft op juiste vochtigheid en behoudt daarmee zijn aroma. Bovendien heeft het door de sterke standaardisering een uniforme smaak. Dat was in de vroegere tijden anders. De tabakswinkelier bereidde zijn producten grotendeels zelf al kocht hij ook kant en klare artikelen bij rondreizende verkopers. Van zo’n vertegenwoordiger in verpakte tabakken bleef een uiterst bijzonder object bewaard.
Het gaat om een reiskoffer met monsters speciaal gemaakt om tabaksproducten aan winkeliers te tonen. Het is een voorwerp van grote exclusiviteit dat duidelijk gericht is op het imponeren. De doos heeft een rechthoekig formaat met een grootste lengte van ruim dertig centimeter. Zij klapt doormidden open in twee gelijke helften die ieder op hun beurt ook weer open klappen. Zo ontstaat een lange strook van vier aaneengeschakelde dozen allemaal afgedekt met vlakke kleppen. Eenmaal uitgevouwen neemt het geheel een lengte van één meter en twintig centimeter in. Als vertegenwoordiger kun je bij een tabakszaak daarmee de volle lengte van de toonbank beleggen, alsof dat geen indruk maakt.
Bijzonder aan de cassette is de uiterst chique uitvoering. De buitenzijde is in donkerrood marokijn leer uitgevoerd met sluithaken in goudkleur. Opengevouwen ontwaar je vier platten waarop gelithografeerde afbeeldingen van elegante dames die met het tabaksproduct weinig van doen hebben, maar direct de aandacht vragen. Onder deze kleppen is steeds een facet van het assortiment ondergebracht. Dat assortiment valt in drie hoofdgroepen uiteen: tabak, snuif en sigaren. Het tabaksassortiment is in blauwe doosjes ondergebracht waarin de fabrikant monsters van de gangbare soorten heeft gestopt. Wanneer we deze doosje openen, zijn we verbaasd over de brede sneden die indertijd gangbaar waren en ook de pure vorm waarin de tabak verkocht werd. Het wijst erop dat de cassette van de tijd dateert dat aromatische pijptabak nog niet gangbaar was, noch de melanges.
Interessanter is de snuiftabak. Ook deze is in kleine vierkante doosjes verpakt, nu roze van kleur en de meeste doosjes zijn nog gevuld. Hoewel niet langer aromatisch omdat de geur over de tijd is vervlogen, is nog wel de wijze van malen zichtbaar. Naast fijne mengsels zien we wonderlijke grove soorten die je niet graag in je neus opsnuift. Duidelijk is dat de mode van de snuiftabak ook totaal veranderd is.
Tenslotte zijn er nog de sigaren, de moderne rokertjes voor de tijd van de cassette. Hiervan zijn geen voorbeelden bewaard. Klaarblijkelijk zijn zij opgerookt, dat is nu eenmaal het lot van een sigaar. Het formaat van de vakjes leert ons dat de sigaar in de tijd van Lehmann niet boven de twaalf centimeter uitkwam. Kom daar nu eens om!
Interessant is dat de fabrikant zijn koffer op de binnenkant van de kleppen beplakte met merketiketten van de soorten die hij leverde. Hierdoor krijgen we een indruk van merknamen die toen in gebruik waren. Die merknamen verraden Engelse en Franse import, naast sigaren uit Havanna en andere verre oorden. Die mate van exclusiviteit bewijst dat Lehmann met zijn vertegenwoordiging alleen het beste van het beste bracht. Daarnaast tonen de merken dat tabak in die periode een geweldige cultuur was en met een hoge graad van luxe en exclusiviteit omringd werd.
De eigenaar van deze prachtige koffer was ene Wolf Lehmann uit Amsterdam, winkelier in de Warmoesstraat. Naast de exclusieve merken verkocht Lehmann standaard tabak waarvoor hij het merk Muiderpoort gebruikte. Die tabak werd in de eigen winkel gekerfd. Getuige de litho’s op de deksels die met jaartallen 1832 en 1833 gesigneerd zijn, dateert de koffer uit het midden van de jaren 1830. De Franse herkomst van de litho’s kan wijzen op het feit dat ook de cassette daar gemaakt zou kunnen zijn. Gezien de kwetsbare aard ervan werd deze cassette alleen mee op pad genomen wanneer serieuze klanten bezocht werden.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.835
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2020.