Hoogtepunten uit het Amsterdam Pipe Museum
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2020
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Een pijp als een kromhoorn
De Hollandse kleipijp is een typisch serieel artikel. Zij wordt bij grote aantallen in een persvorm gemaakt en is daardoor uniform van uiterlijk. Alleen bij de afwerking voegt men soms handelingen toe waardoor de kwaliteit hoger wordt. Slechts in zeldzame gevallen voelt de pijpenmaker behoefte iets origineels te bedenken en de seriële productie daarvoor te onderbreken. Dan boetseert hij uit een stuk pijpaarde een speciaal voorwerp, al dan niet met behulp van in een mal voorgevormde onderdelen. Een voorbeeld daarvan is de hierbij afgebeelde pijp in de vorm van een kromhoorn.
Hoewel deze pijp grotendeels met de hand is gemaakt, is het toch echt een product uit een gewone pijpenmakerij. De ketel werd namelijk geperst in een standaard tweedelige persvorm die alleen de pijpenmaker ter beschikking stond. Vervolgens is aan deze pijpenkop een veel dikkere steel gekneed die aansloot bij de grootste diameter van de pijpenkop en zich naar het eind sterk verdunt. Dit gebeurde waarschijnlijk op de weijer, de pen waarmee normaal het rookanaal werd gestoken. Nadat het oppervlak was gladgemaakt en het ijzerdraad verwijderd, werd de kleirol in een grote bocht gebogen met een tegengestelde knik bij het mondstuk. Als afwerking is een gestempelde decoratie aangebracht, die bestaat uit drie partijen lelies in ruiten, iedere groep gescheiden door drie concentrische raderingen.
Dergelijke pijpen kunnen overal in Nederland tot stand zijn komen, al wijst het gereedschap op vervaardiging in de stad Gouda. Ten eerste heeft de gebruikte persvorm het zogenaamde dikkop formaat, een pijpenmodel dat in de jaren 1640 in Gouda is gelanceerd en daar slechts een korte periode populair is geweest. Daarnaast is het gebruik van een specifiek raderingstempel en het stempel om de ruit met lelie mee in te drukken kenmerkend voor de pijpenstad. Het leliemotief is in deze uitvoering in Gouda in gebruik tussen 1645 en 1650, daarna verandert het van formaat en uitstraling. De datering van het stempel stemt overeen met de productieperiode van de gebruikte persvorm.
Je zou verwachten dat zo'n handgevormde pijp uniek is, doch dat blijkt niet zo te zijn. Vaker zijn fragmenten van dergelijke pijpen gevonden, maar omdat het om kleine stukjes ging bleven we in het ongewisse over de vorm van de hele pijp. Deze vondst uit de binnenstad van Leiden maakt dat wij nu weten hoe een complete pijp er uit heeft gezien. Ook de wijze van vervaardiging duidt er op dat het geen unicum kan zijn maar een product gemaakt in een kleine serie. De wijze van vervaardiging is te volmaakt en vooral zeer geroutineerd om een eenling te zijn. Hoewel de kromhoorn als pijp een tijdelijk fenomeen geweest is en slechts bekend werd onder een kleine groep rokers, is de verspreiding toch groter dan je zou verwachten. Het meest verwonderlijk is wel dat in Virginia fragmenten zijn opgegraven van een nagenoeg identieke kromhoornpijp, lokaal gemaakt maar onmiskenbaar met als voorbeeld een dergelijk Gouds exemplaar.
Literatuur: Don Duco, Gedachten rond een raadselachtig vondstcomplex, Amsterdam, 1995.
Amsterdam Pipe Museum APM 9.601
Een exoot uit de polder
De meeste pijpen die in de bodem worden gevonden zijn gewone gangbare modellen, verkocht bij duizenden, algemeen gerookt en daarna weggeworpen. Slechts zelden wordt er een alternatief rookinstrument gevonden, afkomstig van een roker die zich graag met iets bijzonders vertoonde. Zo'n opmerkelijke vondst werd in 2001 in Schermerhorn bij Alkmaar gedaan. Uit een slootvulling kwam een exotische pijp tevoorschijn, die blijkbaar als souvenir naar Noord-Holland was gekomen.
Het gaat om een zogenaamde manchetpijp, een pijp voorzien van een afgeknotte steel waaraan een separaat roer werd bevestigd. De pijpenkop is gemaakt van een lichtgrijze betrekkelijk zacht gebakken klei. Hierdoor garandeert de pijp een optimale opname van de bij het roken vrijkomende teer- en nicotinesappen, zodat droog en dus smaakvol roken het gevolg was. Voor de Hollandse roker is de ketel royaal van formaat, de lokale pijpen waren zeker driemaal kleiner. Deze pijpenkop heeft een cilindrische vorm met een lichte verzwaring bij de opening. Aan de basis is een schotelvormige verbreding aangebracht die overgaat in een halfronde onderzijde. Als markering van de onderzijde en als opmaat naar de steel is een soort rattenstaart zichtbaar. De pijp is voorzien van een oplopende steel die verstevigd is met een manchetband met een halfrond profiel. De steel wordt weliswaar afgesloten met een manchet maar loopt met dezelfde diameter nog een stukje door. Al deze kenmerken wijzen op de herkomst uit het Ottomaanse Rijk.
Geheel tegengesteld aan de Nederlandse kleipijp is dit product niet in een tweedelige vorm gedrukt maar op de draaischijf gemaakt. Kop en steel zijn separaat gedraaid en vervolgens met wat vochtige klei aan elkaar gelijmd, waarbij de zogenaamde rattenstaart als versteviging fungeert. Daarna werden de naden zorgvuldig gladgestreken. Tenslotte is een decoratie aangebracht die de laatste sporen van het verlijmen van de twee onderdelen onzichtbaar maakte. Bij het stempelen van de decoratie is een repeterend patroon ontstaan, gescheiden door raderingen en kettinglijnen. Hoe serieus dat versieren gebeurde is, wordt bewezen doordat 120 losse stempelingen hebben plaatsgevonden. Frappant is wel dat de vier verschillende stempels die naast elkaar zijn gebruikt, in detail zo weinig verschillen dat het effect met één en hetzelfde stempel nauwelijks minder was geweest.
Naast het feit dat de pijpenkop nog volledig gaaf is, is het unieke aan deze vondst dat ook de oorspronkelijke steel is aangetroffen. Geheel tegen ieders verwachting is deze niet van riet, hout of been gemaakt, maar in lood uitgevoerd. Mogelijk is sprake van een lokale vervanging voor een eerder exemplaar dat verstopt raakte of gebroken was. Vooral het steeleind is opmerkelijk: dit is zo uitgesneden, dat het de indruk wekt te zijn afgekeken van het oorspronkelijke gedraaide steeleind. Overigens is lood geen geschikt materiaal voor een pijpensteel, het geeft bijsmaak en absorbeert geen vocht. Gelukkig wordt deze laatste, negatieve factor door de poreuze ketel ruimschoots gecompenseerd, zodat de pijp toch aangenaam gerookt zal hebben.
Dat een dergelijke exotische pijp in het landelijke Schermerhorn is aangetroffen, is onverwacht maar niet geheel vreemd. De bevolking leefde er van de visvangst en de zeevaart. Mogelijk dat één hunner op een schip voor de Straatvaart aanmonsterde en in het oostelijke Middellandse Zeegebied verzeild raakte. Zo kan deze pijp gemaakt op zeker tweeduizend kilometer afstand als reissouvenir in Schermerhorn zijn beland. Gezien de vondstomstandigheden moet dat tussen 1665 en 1685 zijn geweest. Bij thuiskomst wist de roker zich in elk geval verzekerd van alle aandacht voor zijn exotische rookgerei.
Literatuur: Don Duco, Een exotische pijp uit Schermerhorn, Amsterdam, 2003.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.824
Een vorstelijke portretpijp
We kunnen gerust stellen dat deze gave kleipijp van grootformaat de meest uitzonderlijke pijpvondst uit de Nederlandse bodem is. Deze pijp met een aantrekkelijke en artistieke uitbeelding werd nabij kasteel Nijenrode gevonden in de beschoeiing van het riviertje de Vecht, om precies te zijn in november 1986. Aanvankelijk werd de vondst in de modderige klei voor een versierd oor van een kan of kruik aangezien. Pas een dag later bij het schoonmaken ontdekte de graver waar het om ging. Een unieke pijp vanwege het grote formaat, met een figuraal ontwerp dat tot op dat moment nog onbekend was, maar vooral zo bijzonder omdat het voorwerp volledig compleet is.
Het maken van een uitzonderlijk stuk is een gewoonte van alle tijden, als artistieke prestatie of opmerkelijke schepping onderscheidend van het standaardartikel. Bijzonder bij deze bodemvondst is de hoge kwaliteit van de uitbeelding, de pijp is als een ware sculptuur uitgewerkt en heeft daarmee artistieke allure gekregen. We zien aan de voorzijde van de pijpenkop het gekroonde portret van een vorstelijke verschijning. Aan weerszijden van de ketel wordt het gelaat geflankeerd door een lange gekrulde pruik die doorloopt tot op de steel. Onder de kin draagt de voorgestelde een kanten bef, dichter bij het steeleind zien we nog een glad wapenschild.
Er is sprake van een vormgeving met een duidelijke zichtzijde in het aankijkende portret. Deze kenmerkende tweedimensionaliteit kan komen door het gebruik van een prent als voorbeeld. Die prent heeft er toe geleid dat de maker de driedimensionaliteit uit het oog verloor. De achterkant van het voorwerp is onversierd gelaten met de contour van een standaard pijpenkop met hiel, alleen veel groter. Zorgvuldige bestudering bewijst dat het geen eenmalig object is geweest, maar dat de pijp gedrukt is in een tweedelige mal. Niet op de gebruikelijke wijze, maar met de vormnaden aan de beide zijkanten van de pijp. De voorstelling uit de bovenste vormhelft is later zorgvuldig nageboetseerd, het onderste deel is onaangeroerd gelaten.
Een doorboring bij de hiel wekt de indruk dat de pijp bedoeld was om op te hangen. Hang je deze hoog, dan kijkt het portret vaderlijk op je meer. Dat ophanggat zien we overigens wel vaker bij dergelijke grootformaat pijpen. Een andere lezing is dat het om een borgoog gaat dat er voor dient om de pijpenkop veilig aan een steel van een ander materiaal te borgen. Zo kon de pijp werkelijk gerookt worden of worden meegedragen in een feestelijke optocht.
Hoewel de tabakspijp in principe rookbaar is, lijkt het toch eerder om een siervoorwerp of reclameartikel te gaan. De inhoud is veel te groot om te roken, bovendien zijn geen brandsporen in de ketel achtergebleven. Voor een uithangteken aan de pui van een huis is het voorwerp te klein en vooral te verfijnd. Anders is dat wanneer het voorwerp in een pijpenwinkel tegen de wand hangt of op een winkelkast wordt geplaatst. In dat laatste geval misschien zelfs wel in meervoud. Ophangen binnen is ook het veiligste tegen beschadiging.
Voor de voorgestelde in de pijp zijn twee kandidaten. Veruit de grootste voorkeur gaat uit naar prins Willem III van Oranje toen deze nog stadhouder was en met een snorretje werd afgebeeld. Rond 1680 verdwijnt die snor al kan de vormgever natuurlijk een oude prent als voorbeeld gebruikt hebben. In 1689 wordt de stadhouder tot koning van Engeland uitgeroepen, waardoor de kroon meer toepasselijk wordt. Die kroon sluit de afbeelding van andere belangrijke lieden ten tijde van de Republiek uit. Zeehelden als De Ruijter of Tromp komen dus niet in aanmerking, hoewel deze figuren toen eveneens populair waren en bovendien eenzelfde type pruik droegen.
Even rijst de twijfel of deze pijp wel de stadhouder Willem III voorstelt. Zou het eventueel de Franse koning Lodewijk XIV kunnen zijn? Ook de Zonnekoning had in zijn jongere jaren zo’n modieus snorretje. Bovendien is een variant van deze pijp bekend, die op het wapenschild op de steel drie lelies laat zien, een regelrechte referentie aan het Franse koningswapen. Lodewijk XIV is tijdgenoot van Willem III maar genoot in Holland weinig populariteit. Dat laatste maakt het minder waarschijnlijk.
Zeker is dat de pijp in Gouda gemaakt is. Dat moet op z’n vroegst eind jaren 1670 zijn geweest, maar eerder in de jaren tachtig of misschien zelfs wel negentig van de zeventiende eeuw. In die periode werd de Goudse pijp steeds fraaier en ontwikkelde zich tot een echt massa-artikel dat lijnrecht staat tegenover dit ambachtelijke, meer artistieke product. Een makersmerk was bij het serieproduct onderdeel in de concurrentiestrijd, maar bij een dergelijke bijzondere pijp was dat niet van belang. Helaas ontbreekt een merkteken dus ook, waardoor de maker onbekend blijft.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.668
Tabakspijp voor de West-Indische Compagnie
Buitengewoon verfijnd van vormgeving en versiering is deze tabakspijp uit de jaren 1730. De pijp is kenmerkend voor zijn tijd en is op en top een bewijs voor de bloeiperiode van de Goudse pijpennijverheid. Kort na 1730 ontwikkelden de Goudse pijpenmakers een nieuw pijpmodel met een volovale ketel en een lange rechte steel. Aanvankelijk was dat ketelmodel nog wat weifelend en iets te slank zoals deze pijpenkop. De ovale ketel zal het meest populaire pijpmodel van Nederlandse bodem worden, een model dat meer dan twee eeuwen wereldwijd geliefd zou blijven.
De vernieuwde vormgeving van de ovale ketel vroeg ook om een meer verfijnde reliëfdecoratie waarvoor de meest vaardige zilversmeden uit Gouda werden ingezet. Zij sneden de gravering in de persvorm uit met behulp van een burijn en slagstempels. Hier is de gravering opgedragen aan de West-Indische Compagnie. Op de rechter zijde van de pijpenkop is een spiegelschip afgebeeld, het grootste koopvaardijschip met drie masten, dat ook wel gebruikt wordt in het wapenschild van de WIC. Op een tekstlint onderlangs lezen we "WELKOM IN GVINE". De vermelding Guinee heeft hier betrekking op de landen langs de Golf van Guinee, het huidige Ghana, Togo, Benin en Nigeria, het gebied waar de WIC octrooi had om handel te drijven.
Op de andere zijde van de pijpenkop staat het compagnieswapen afgebeeld. Dat wapen bestaat uit vier kwartieren. In het eerste zien we het embleem van de handelsvereniging, het GWC-monogram dat staat voor de Geoctroyeerde Westindische Compagnie. De andere drie kwartieren zijn gevuld met de wapens van Middelburg, Veere en Vlissingen waar de kamers van de compagnie gevestigd waren. De handelsvereniging voer via de Afrikaanse Westkust op Suriname. Van hun activiteiten was naast de suiker de slavenhandel veruit het belangrijkst. Het uitbrengen van zo’n speciale pijp bewijst wel het belang van de vaart op de west door de WIC.
Maker van deze interessante pijpenkop is de Goudse fabrikant Reijnier Blom, telg uit een Goudse pijpenmakersfamilie. Zijn fabriek staat bekend als een consistent familiebedrijf dat toen al een paar generaties bestond en vaker exportorders in pijpen verzorgde. Bij het overlijden van Reijnier in 1741 gaat diens merk 46 over op de pijpenkoopman Jacob de Vos. Dit merkteken zal nog lange tijd voor exportpijpen gebruikt worden.
Bij dergelijke versierde pijpen was het gebruikelijk dat één exemplaar als gift bij een gros gewone, gladde pijpen cadeau werd gedaan. Het artikel was dus niet op aantal verkrijgbaar. De persvorm van een dergelijke fijn versierde pijp verzeepte snel waardoor een grote oplage niet mogelijk was. Het feit dat het om cadeauartikelen gaat verklaart de zeldzaamheid van de pijpen toen en ook heden ten dage.
Van uitheemse vindplaatsen is deze pijp niet bekend zodat een bewijs of de pijpen op locatie gerookt zijn nog niet geleverd is. Het onderhavige exemplaar is in 1978 in aangevoerde grond in de Bijlmermeer gevonden en moet op Hollandse bodem gerookt zijn. De anonieme roker van toen zal nooit meer bekend worden zodat wij niet weten in welke kringen de pijp gebruikt is.
Bijzonder is dat ook de VOC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, een eigen tabakspijp had, zelfs met een nagenoeg gelijk ontwerp. Het koopvaardijschip komt op beide pijpenkoppen voor, het wapen is bij de oost aangevuld met twee kleine wapens van de VOC en de stad Amsterdam. Het tekstlint geeft "WELKOM OP BATAVIA" te lezen. In het geval van de VOC is een compagnies pijp minder onverwacht. De handel op de oost was winstgevender. Bovendien was de welstand in de oost beduidend groter en er was een royale afname aan kleipijpen. Dat wordt ook bewezen door de luxe pijpfoedralen of chique bewaardozen die voor het rookgerei beschikbaar waren. In de west was dat anders, daar heerste een minder hoogstaande materiële cultuur. De productie van een WIC-pijp is daarom des te opmerkelijker.
Amsterdam Pipe Museum APM 15.300
Exportpijp met vorstelijk profielportret
De pijpennijverheid in Gouda was al vanaf het eerste begin bovenregionaal. De productie was er groter dan de afname en niet verwonderlijk dus dat men naar afzet zocht. In de loop van de tijd werd die afzet steeds verder weg gevonden, zo ontstond heuse export. Daarbij werd het al snel gewoonte speciale modellen voor een bepaalde klantenkring in productie te nemen. De hierbij afgebeelde zogenaamde kromkop is daarvan een mooi voorbeeld. De pijpenkop heeft een specifiek model bestemd voor een doelgroep elders. Voor wie bekend is met de ontwikkeling van de kleipijp ziet direct dat dit model onder invloed van de Engelse tabakspijp tot stand is gekomen. De uitwerking ervan is echter op de Hollandse wijze geschied en dat blijkt vooral uit de afwerking. Meest kenmerkend is het voorkomen van een radering rondom de ketelopening, een typisch Goudse werkwijze die in Engeland toen niet gebruikelijk was. Daarmee is deze pijpenkop een artikel vooral bestemd voor gebieden waar eerder de Engelse kleipijp verkocht werd.
De decoratie is typisch Gouds en is door de beste vormgraveur verricht, namelijk Dillis van Oye, wiens werk in fijngevoeligheid nooit is overtroffen. In dit vrij uitzonderlijke geval heeft hij zijn initialen DVO op de mouw van de voorgestelde gegraveerd. Over de toeschrijving van de voorgestelde is weinig onzekerheid. Het kan niemand anders zijn dan Christiaan VI, koning van Denemarken van 1730 tot 1741. We moeten haast concluderen dat Van Oye in Gouda de beschikking had over de kroningsmedaille van deze koning, of op z’n minst een afbeelding ervan. De gelijkenis is tè toevallig: de lange pruik is een algemeen modekenmerk in heel Europa in die tijd, maar Christiaan is de enige Deense vorst die met een lauwerkrans in de pruik wordt afgebeeld. De haakneus maakt de man natuurlijk ook herkenbaar. De medailleur heeft zijn signatuur in de armafsnede gezet, een weinig opvallende, zeer geschikte plek. Van Oye vond dat zo’n slimme vondst en verwisselde die op de pijp voor zijn eigen signatuur.
Het uitvoerige wapenschild op de keerzijde van de pijpenkop sluit perfect aan bij de portretkop. We zien het Groot Koninklijk Wapen van Denemarken in gebruik van 1699 tot 1819, dus ook ten tijde van Christiaan VI. Het wapen is zo ingewikkeld omdat er talloze gebieden in vertegenwoordigd zijn: Denemarken, Zweden, Noorwegen, Sleeswijk en Holstein, Bremen en Oldenburg. Het wapenschild wordt omgeven door de ketens van de Orde van de Dannebrog en daaromheen de nog hogere Orde van de Olifant.
Wat deze pijp interessant maakt, is dat we een Engels pijpmodel zien, bedoeld voor de export naar een gebied waar de Goudse pijp wilde concurreren met de Engelse import. Blijkbaar was dat in Noord-Duitsland en Scandinavië het geval. Terwijl het pijpmodel de gewenste Engelse mode volgt, is de decoratie op en top Gouds. Het graveerwerk dat elders bijna uitsluitend aan medailleurs en muntmeesters is voorbehouden, wordt in Gouda in pijpvormen toegepast. Daarmee wordt een hoge kwaliteit graveerkunst toegankelijk voor de pijproker. In dit geval niet voor iedereen, want één van deze hoogversierde pijpen was een geschenk bij aankoop van een gros gladde pijpen. Het is te verwachten dat de klanten in Denemarken blij verrast waren wanneer ze een pijp met hun eigen koning in de kist aantroffen – en natuurlijk de volgende keer weer in Gouda bestelden. Daarmee had de Goudse pijpenindustrie een unieke positie gecreëerd!
Op de hiel staat het merkteken slang ingedrukt, ondermeer eigendom van Lucas Evertse de Jong, een gezaghebbende pijpenmaker die jarenlang in het Goudse gildebestuur zitting had. In zijn bedrijf werden orders naar alle windstreken verzorgd. Naast het makersmerk zien we op de zijkant van de hiel als bijmerk het wapenschild van Gouda. Dat garandeerde herkomst uit Gouda, een privilege dat Gouda voor namaak moest behoeden. Dit bijmerk werd in 1739 en 1740 verleend en daardoor weten we dat de pijpenkop na dat jaar gemaakt is. Vermoedelijk was de Deense vorst, die in 1741 stierf, toen al overleden.
Amsterdam Pipe Museum APM 903