Hoogtepunten uit het Amsterdam Pipe Museum
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2020
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Houten pijpenkop met spiegelmonogram
De ketelvorm van deze vroege houten pijp duiden we aan met kalmas, een model dat oorspronkelijk in Turkije ontstaan is. Al in de zeventiende eeuw raakt het over Midden-Europa bekend en wordt er algemeen nagevolgd. De kalmas kenmerkt zich door een verzwaarde ronde onderzijde van de pijpenkop, een inzwenkende ketel terwijl de opening weer iets naar buiten uitloopt. De korte afgeknotte steel ontstaat vloeiend uit de ketel en eindigt in een lichte verwijding die overigens nauwelijks de aanduiding manchet verdient.
Rondom de ketel van deze houten pijpenkop is snijwerk aangebracht. Het hoofdmotief bevindt zich aan de voorzijde en is binnen een cirkelvorm geplaatst onder een kroon. Het laat een spiegelmonogram zien bestaande uit de letters J en A die kunstig in elkaar gevlochten zijn, zowel gewoon als spiegelbeeldig. Hierdoor ontstond een mooie evenwichtige contour die in de periode van Lodewijk XIV geliefd was. Het medaillon wordt zelf weer omlijst door twee palmtakken, het symbool van eer. Het overige deel van de pijpenkop is gedecoreerd met gekruld bladwerk dat het meest op acanthus lijkt. Deze bladeren zijn egaal over het oppervlak verspreid en lopen tot aan de steel door.
Een dergelijke fraai gesneden houten pijp behoorde indertijd tot het luxe rookgerei. Geheel in stijl werden zij van een zilveren montuur voorzien. Het klepdekseltje op de ketel werd bijna standaard bij Midden-Europese pijpen aangebracht. Het heeft een asymmetrische opengezaagde koepelvormige klep met knopje, geplaatst in een cirkeltje van knorren. Ook het steeleind heeft een zilveren montage, die grotere stevigheid geeft bij het monteren aan een separaat roer. Een borgoog dient voor zekere bevestiging aan deze losse steel. Beide montages zijn met een gezaagde rand van gestileerde bladmotiefjes vastgezet, om natuurgetrouw te lijken zijn deze bladeren van enkele graveersteken voorzien.
Gezien de vaardigheid van het snijwerk gaat het hier om een regulier object, gemaakt in serie door een pijpenmaker die zijn métier verstond. Vanwege het spiegelmonogram betreft het echter wel een artikel met een persoonlijk accent, gemaakt op speciale bestelling. Dit monogram hoeft overigens niet van de roker zelf te zijn, die de pijp liet maken. Het gebeurde ook wel dat een pijp cadeau werd gedaan en dat de initialen van de schenker werden uitgesneden. In beide gevallen gaat het echter om het monogram van de opdrachtgever. Welke persoon achter de initialen steekt zal wel nooit meer achterhaald worden.
De datering van deze pijp is moeilijk te geven. Het model was reeds aan het begin van de achttiende eeuw ontwikkeld, de montage lijkt van wat latere datum te zijn. Dat zou kunnen pleiten voor een datering tussen 1730 en 1750. Uitgaande van het feit dat de pijpennijverheid vaak sterk traditioneel was, kan een dergelijke kop gerust vijftig jaar later nog zijn gemaakt. Toch lijkt dat niet zo te zijn, want dan zouden allicht enkele latere stijlkenmerken in de decoratie geslopen zijn. Zeker is dat de productie in Duitsland moet hebben plaatsgevonden, al is niet nader aan te geven waar.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.716
Vorstenportretten uit Schwaben
Een bijzonder stuk is deze vroege houten pijpenkop. Qua vorm volgt deze de pijpen uit de streek van Ulm, gekenmerkt door een hoge ketel die afgeplat lijkt omdat een kiel langs de ketel gaat die langs de onderzijde doorloopt tot in de steel. Afwijkend is het formaat, want met zeventien centimeter hoogte is dit echt een hele hand vol. Bovendien is geen warrelhout gebruikt, maar een veel zachtere en lichtere houtsoort met een weinig aantrekkelijke nervatuur. Om die reden is de pijpenkop ook volledig geschilderd.
Opmerkelijk is dat hier een zeer treffende maar ook volkse decoratie is aangebracht van drie vorstenportretten. Voorop de pijp staat heel pontificaal keizerin Maria Theresia, aankijkend weergegeven, de twee mannen aan haar zijde kijken dezelfde kant op en zijn daardoor en profil afgebeeld. Onder de portretten zijn in licht reliëf drie cartouches gesneden met overduidelijke rococo C-voluten afgesloten met schelpmotieven als omlijsting. In de schilden zijn de symbolen van de voorgestelden geschilderd: het MT-monogram voorop gevolgd door de R van Regina voor koningin, de F van Frans en de derde is helaas onleesbaar. De gesneden figuren zijn in rood, blauw en crèmewit opgeschilderd. Zo contrasteren zij tegen het donkerbruine fond dat niet de natuurlijke kleur van het hout is, maar zo geverfd is. De steel is niet gesneden maar heeft een eenvoudige ornamentale beschildering van takken met bladeren en gearceerde vruchtvormen, de vrije ruimte tussen de ketel en steel vertoont sterren.
Maria Theresia wordt als eerste vrouwelijke vorst in Europa vaak samen met haar echtgenoot Frans I afgebeeld. Toen hij in 1745 tot keizer van het Rooms-Duitse Rijk werd gekroond, was zij al vijf jaar koningin van Hongarije en Bohemen. Ze mocht daar de titel keizerin aan toevoegen omdat haar man zo belangrijk werd. De zoon van dit vorstelijke echtpaar is Josef II. Hij was weer de eerste die alle titels van zijn beide ouders mocht combineren: hij was dus zowel keizer van het Heilige Roomse Rijk als koning in Hongarije-Bohemen. Hij moet de derde persoon op de pijp zijn.
De pijp dateert uit de tijd dat Josef II al keizer was, dus na 1765, het jaar van de dood van zijn vader. Omdat zijn moeder voorop staat, mogen we wel veronderstellen dat zij nog in leven was, zij overleefde haar man en sterft in 1780. Deze pijp dateert dus tussen 1765 en 1780 en eerder aan het eind van deze periode. Josef was namelijk een jongen van negentien jaar toen hij de keizerstitel overnam. Het afgebeelde portret is echter duidelijk een oudere persoon. Naar de aanleiding deze pijp te maken kunnen we slechts gissen. Dat kan zelfs het overlijden van de keizerin zijn en dan staat zij uit eer voorop.
Het volkskunstige karakter van het object maakt wel dat de iconografie niet zo exact hoeft te zijn. De uitbeelding van de vorsten is niet zozeer realistisch, maar eerder symbolisch. De kronen bijvoorbeeld zijn geenszins de werkelijke kronen van hun landen, die zijn zeer herkenbaar en staan zelfs onder eigen namen bekend: de Stefanskroon, de Wenceslaskroon en de Rijkskroon. Hier zien we echter drie gelijke koningskronen van het algemene type. Voor de gewone man is dat voldoende om hun koninklijke c.q. keizerlijke waardigheid te onderstrepen.
Als gebruikelijk bij zachthouten pijpen zijn de ketel en de steel inwendig met plaatijzer gedoubleerd. Dat was nodig om levensduur te kunnen garanderen. In die periode, de tweede helft van de achttiende eeuw, werden dergelijke pijpen van een plaatmessing montage voorzien met een klepdeksel en een manchetplaat doorgaans voorzien van eenvoudige graveringen. Alleen de manchetplaat bleef bewaard en toont een achtpuntige ster, de rand rond de steel is gekarteld. Al met al is deze pijp een zeldzaam voorbeeld van vorstenverering in een vroeg volkskundig Ulm-model.
Amsterdam Pipe Museum APM 24.019
Stijlvolle schwung met timmermansgereedschap
De afgebeelde pijp is niet alleen bijzonder door het fraaie houtsnijwerk aan vier kanten, maar vooral doordat de vierzijdige ketel een merkwaardige s-curve maakt, die de pijp in verticale lijn laat swingen. De feitelijk strakke vorm van de rechthoek wordt verzacht door enerzijds de elegante schwung en anderzijds door de acanthusbladeren langs de onderzijde. Samen geven zij aan dat de pijp ontstaan is op de overgang van rococo naar Lodewijk-XVI stijl. De drie strikken passen daar stilistisch ook goed bij. We spreken dan over de periode 1770 tot 1790.
Op de drie vlakken hangen diverse soorten timmermansgereedschap aan de linten. Niet toevallig zijn alle gereedschappen symbolen die een belangrijke rol spelen in de vrijmetselarij. Daardoor is dit een maçonnieke pijp die bol staat van diepere betekenissen. De voornaamste en meest bekende symbolen staan op de voorkant: winkelhaak en passer met daarbij de beeldhouwershamer. Hiermee vormt de vrijmetselaar een ruw stuk steen tot een perfecte kubus, in overdrachtelijke zin brengt hij zijn eigen persoon tot perfectie. De winkelhaak staat met zijn vaste hoek voor het stoffelijke, de passer met bewegelijke benen voor het geestelijke.
Op de rechter zijde zien we onder een stralende zon, symbool voor het actieve licht, een troffel, om het cement aan te brengen tussen de leden en een schietlood aan knopenkoord. Links is de maansikkel van het passieve licht afgebeeld, waaronder de maatstok en zandloper, ook aan een lint met strik. De steelzijde is gevuld met een hoop zand met een doodshoofd met schenkels. Deze memento mori waar de roker tegenaan kijkt herinnert hem aan de sterfelijkheid van de mens. Het snijwerk is doeltreffend en verfijnd uitgevoerd, je zou kunnen zeggen in contrast met de afgebeelde gereedschappen van een gewone timmerman. Voor een eerbiedwaardig gezelschap van vrijmetselaars is de hoogwaardige uitvoering echter juist heel geschikt.
De pijpenkop heeft een oorspronkelijke montage van zilver met een vierkant klepdeksel met eenvoudige sluitveer. Als bekroning is hier een houten inzet aangebracht met een leeuwenkop die een speels element aan de pijp toevoegt. De muil en neusgaten van de leeuw vormen namelijk de enige luchttoevoer voor de pijpenkop; als de roker even niet trekt aan de pijp, dan kringelt er rook uit de leeuwenbek. Dit onderdeel van het snijwerk lijkt veel ouder maar dat is een misleiding, het komt wellicht doordat de kop bruin geworden is van de rook. De steel is afgemonteerd met een vierkante steelplaat waarop een conische steelhouder met klein borgoog. Als gebruikelijk bij zachthouten pijpen is het inwendige van de ketel en het deksel, maar zelfs de steel inwendig met plaatijzer bekleed. Dat moet de pijp ervoor behoeden dat die na een paar keer roken in vuur opgaat. Wie echter goed kijkt ziet dat op de voorzijde van de ketel het vuur al door de ijzerbekleding heen is gelekt. Voor de roker kondigt dat het einde van de pijp aan. Sindsdien is de pijp niet meer gerookt.
De unieke vorm met de bijzondere swing en het verfijnde snijwerk maken deze pijpenkop tot een bijzonder stuk. Vrijmetselaars houden er doorgaans van zich te omringen met allerlei objecten met de vrijmetselaars-symbolen, maar tot nu toe is geen tweede maçonnieke houten pijp bekend.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.820
Fantasieportret man met driekante hoed
Portretpijpen zijn in veel materialen uitgevoerd. Dit exemplaar is uit zacht hout gesneden en is een tamelijk vroeg voorbeeld. Het is lastig een exacte datering te geven, maar deze pijpenkop stamt zeker uit de periode tussen 1770 en 1820. Qua uitvoering vertoont het nog enkele afgezwakte kenmerken van de Lodewijk XV-stijl. Vooral de hoed met de flamboyante golvende rand herinnert nog aan de zwier van de rococo. Kenmerkend voor de portretpijp uit de vroege periode is ook dat details met een ander materiaal worden aangezet. Zo zijn hier de ogen ingevuld met glas en de tanden gesneden uit een minuscuul stukje parelmoer. Dergelijke onverwachte accenten maken het gelaat, dat vrij subtiel en ongearticuleerd is, direct een stuk sprekender. Tegelijkertijd stralen die toevoegingen ook iets volkskunstigs uit.
De voorstelling van een mansportret met kleine snor, sik en tonsuur langs het achterhoofd is zeker niet ontleend aan een bestaande persoon. Zijn halfbolle hoed met omgebogen punt en drie grillige omgekrulde randstukken wijst op een narrenmuts waaraan de bellen ontbreken. Daar sluit zijn vrolijke gelaat met lachende open mond bij aan. Zijn muts wordt met een zilveren ketting geborgd, gelukkig zo goed dat dat onderdeel bij de pijp bewaard is gebleven. Als markering tussen ketel en steel zien we een eenvoudige geknoopte sjaal met strik aan de voorzijde. Zoals gebruikelijk bij zachthout is de ketel inwendig met plaatijzer bekleed. Het steeleind is voorzien van een zilveren manchet met steelhouder en borgoog. De zilvermontage is hier met extra spijkers op het hout vastgezet. Het bewijst dat monteren nog een strijd was waarbij de maker in dit geval het zekere voor het onzekere heeft genomen.
Aan het eind van de achttiende eeuw waren chique porseleinen pijpen in de mode die ook vaak waren vormgegeven als fantasievolle, soms zelfs commedia-del-arte portretten. Waarschijnlijk diende een dergelijke stijlzuivere porseleinen portretpijp als voorbeeld voor dit exemplaar, maar bewijsbaar is dat niet. Het snijwerk is tamelijk knap uitgevoerd, het is heel eigen al is het niet werkelijk artistiek. Het lijkt erop dat de snijder ieder onderdeel goed wist uit te werken, maar toch is de totale samenhang niet echt treffend geworden. Dat maakt deze portretkop ook juist zo intrigerend. Als product past het in een serie van vergelijkbare koppen, die zeer gevarieerd zijn in uiterlijk. Samen schrijven zij de geschiedenis van de vroege houten portretpijp, die parallel loopt aan de porseleinvormgeving maar minder exclusief is en dus voor de roker van toen veel betaalbaarder. Vanwege de kwetsbaarheid van het materiaal is van de zachthouten pijp buitengewoon weinig bewaard gebleven. Deze zeldzaamheidsfactor maakt dateren en bestemmen nu zo lastig. Als herkomst komt Zwitserland misschien eerder in aanmerking dan Duitsland.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.053
Wapen van het Franse koningshuis
De productie van Ulmer kloben, bekervormige houten pijpen met een kiel langs de onderzijde, is in de streek rond de plaats Ulm een belangrijke activiteit geweest met succesvolle verkoop naar alle windrichtingen. Geïnspireerd op de Duitse Ulmpijp komen ook elders producten tot stand, die van de Ulm zijn afgekeken maar lokale kenmerken vertonen. Dat gebeurde voornamelijk meer oostelijk, richting Bohemen, het huidige Tsjechië tot ver in Hongarije. Hier wordt een veel zeldzamer voorbeeld behandeld afkomstig van Franse bodem en nog wel versierd met een zeer Frans thema, namelijk met het wapen van de koning van Frankrijk.
Aan de voorzijde van de pijpenkop zien we in een ovaal wapenschild tussen bladertakken drie Franse lelies, de beroemde fleurs-de-lys onder een kroon. Daaronder is het ordeteken van Saint-Esprit te zien, een vierarmig Malteser kruis met ertussen vier lelies en centraal de duif. Geheel aan de onderzijde van de ketel is nog een extra Franse lelie aangebracht. Deze heraldische motieven zijn op indrukwekkende wijze aangevuld met wapentuig dat langs beide zijden van het schild gerangschikt is. Vlaggen, lansen, kanonnen, trommels en meer is in twee rijen uitgesneden met bovenaan gegraveerd de top van scheepsmasten met een wapperende vaan. Nog verder weg, aan de basis zien we ter weerszijden een kleine staande leeuw. Deze aankleding is op bijzonder smaakvolle wijze gerangschikt en alle onderdelen zijn duidelijk herkenbaar omdat zij vakkundig zijn uitgesneden.
Opmerkelijk is de decoratie op de steel, die weer duidelijk van de Ulmer pijpen is afgekeken. Hier is een gestileerde vissenkop te zien met een geopende bek bij de manchet. Dat motief kennen we van veel versierde Ulmpijpen. Vis was al sinds de Middeleeuwen van groot belang, met name door de strenge traditie van vasten waarbij vis wel geoorloofd was. Ulm, liggend aan de Donau kent een belangrijke traditie in het vangen van riviervis zoals zalm, steur en barbeel. De Franse snijder hield er ook hier zijn eigen interpretatie op na. Zo is de kop van het dier explicieter, met meer reliëf dan bij Duitse pijpen. De kenmerkende vissenschubben zijn hier omgevormd tot een soort gestileerde acanthusbladeren, evenals de wenkbrauwen bij de ogen. Bij de Duitse voorbeelden loopt de vis vaak door, soms zelfs inclusief een gekrulde staart waarbij alles met kleine schubben is overdekt. Dat ontbreekt hier.
De pijpenkop heeft zijn oorspronkelijke montage met een koepelvormig klepdeksel van zilver met aan de voorzijde uitgezaagd wederom een lelie en rondom gestileerde bladmotiefjes. Die montage maakt deze pijp mede zo Frans. Duitsers in de Ulmstreek gieten doorgaans hun deksels en dat merken we aan de degelijkheid en het hoge gemiddelde gewicht. De Franse zilversmid die deze pijpenkop met zilver besloeg was met die technieken niet bekend. Hij had zo zijn eigen interpretatie van het monteren van een pijp. Hij koos voor drijfwerk met gebruik van weinig zilver. Het resultaat mag er zijn. De vormgeving is strak en krachtig, met zaagwerk is het oppervlak smaakvol en functioneel doorbroken. De opengezaagde lelie in het deksel is een mooie repetitie van het wapenmotief. Tevens bracht hij een eenvoudige zilveren manchetmontage aan met een steelhouder en klein borgoog.
Vanwege het voorkomen van een vissenkop met geopende bek in de steel moeten we vaststellen dat het om een vroege pijp gaat. Als opgemerkt is dat motief van de Ulmer pijpen afgekeken en is daar een halve eeuw een geliefde uitbeelding geweest. Toch is die vis na de Franse Revolutie niet meer populair. Of dat betekent dat we de Franse pijpenkop een vroege datering mee moeten geven is nog de vraag. Wanneer de pijp ter ere van Lodewijk XVI gemaakt is, moet deze voor zijn onthoofding in 1793 dateren. De afbeelding van de vis wijst daar ook op. Is het echter een eerbetoon aan de opvolger van Napoleon dan stamt de pijp uit de tijd na 1815 tot 1830 met als koningen Louis XVIII (regeert 1815-1824) en daarna Charles X (1824-1830). Vervolgens wordt het huis Bourbon verruild voor het huis D’Orleans en is het wapen betekenisloos geworden. Bij die latere datering sluit het zilverwerk beter aan maar is de vis een verouderd symbool. Het is dus lang niet altijd eenvoudig een voorwerp scherp in de tijd te plaatsen, laat staan de doelgroep van het product te duiden. In ieder geval is zeker dat de inspiratie uit Ulm stamt, terwijl de uitvoering overduidelijk Frans is. Het is een uniek bewijs hoe ontwerpen van het ene gebied naar het andere reizen, maar toch altijd weer verraden dat het voorwerp op een andere plaats tot stand kwam.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.648
Trofeeën van Napoleon
Deze prachtige pijp van zeer fijn hout, mogelijk buxus, is een ode aan de veldslagen van keizer Napoleon. Het voorwerp memoreert de overwinningen van de Pyramides, bij Marengo en Austerlitz, respectievelijk in 1798, 1800 en 1805.
Het model van de pijp grijpt terug op de Ulmvorm vanwege de slanke ovaalvormige ketel en de licht afgeplatte steel zonder manchet. Aan de voorzijde van de ketel zien we een schild waarin een stralende zon met de opschriften "PYRAMIDES MARENGO AUSTERLITZ". De uitbeelding aan de rechter zijde van de ketel is veruit het fraaist. Hier zien we een staande gehelmde vrouw met staf in de hand, de symbolische uitbeelding van Victorie, personificatie van de overwinning. Zij heeft een zwaard aan haar ceintuur, met haar opgeheven linkerarm houdt zij een lauwerkrans boven het tekstschild, met haar voet vertrapt ze een kanonsloop, die de hielmarkering van de pijp vormt.
De linker zijde van de ketel laat, doorlopend op de steel een trofee van wapentuig zien. Hierin herkennen we de wapens van de overwonnen Mammelukken, de toenmalige heersers van Egypte, zoals het kromzwaard met erbij een tulband met halve maan. Verder zien we een mortier, sabel, lansen en meer. Opvallend is het cilindrische houten deksel van de pijp, gemonteerd met zilveren bandjes, met rondom in reliëf het opschrift "HONNEUR ET PATRIE", de lijfspreuk van het beroemde Franse Legioen van Eer.
De voorstelling van de drie veldslagen onderstreept de eerste grote militaire successen van Napoleon. De Slag bij de Pyramiden vond in 1798 plaats in Egypte, weliswaar mijlen ver van de beroemde Faraonische bouwwerken, maar het klinkt overtuigend. De hele expeditie naar Egypte was beter voor de publiciteit dan in militair opzicht. Het zou de aanleiding zijn voor de ontcijfering van hiëroglyfen en zorgde voor een compleet nieuwe mode in de kunsten geïnspireerd op het oude Egypte. De tweede slag werd in 1800 gestreden bij Marengo in Piëmonte, Noord-Italië, tegen het Oostenrijkse leger. Ook deze ternauwernood gewonnen veldslag is door Napoleon uitgebuit als groot succes, vooral omdat het zijn eerste veldslag was die hij voerde als consul na zijn machtsgreep in 1799. Hij noemde zijn bekende witte paard naar deze slag Marengo. De Slag bij Austerlitz in 1805 in het huidige Tsjechië was een veldslag die keizer Napoleons reputatie als geniaal strateeg vestigde. Het coalitieleger van Oostenrijk en Rusland moest tegen de verwachting in haar nederlaag erkennen.
Nog los van strijd in Spanje en enkele koloniën waar Napoleon zelf niet in persoon aan deelnam, is hij wel als overwinnaar aanwezig in de jaren die volgen: 1806 Jena, 1807 Eybau en Friedland tegen Pruissen en Rusland, 1809 Eckmühl en Wagram tegen Oostenrijk. Aangezien al deze overwinningen niet genoemd staan, mogen we aannemen dat de pijp uit de korte tijd van 1805 tot uiterlijk oktober 1806 stamt. Dat is voor een nijverheidsproduct een zeer nauwkeurige datering, hier gestaafd door de historische veldslagen. We kunnen ook stellen dat deze pijp gemaakt is voor een fervent aanhanger van Napoleon in de begintijd van zijn heerschappij. Jammer dat we niet precies weten wie deze pijp in zijn bezit had.
Dat deze pijp stamt uit de empire periode is ook duidelijk aan het snijwerk te zien. Als luxe artikel vertoont het de classicistische kenmerken die in dat tijdvak bijna aanbeden werden. Dat zien we niet alleen in de strakke, maar niet strikt symmetrische vormgeving, maar ook in de details, zoals het plooigewaad van de vrouw en de wijze waarop de elementen over de pijp verdeeld zijn. Daarmee straalt de pijp een chique academische sfeer uit.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.819
Turkenslagen in volkse stijl
Opmerkelijk groot en opzichtig van uitvoering is deze houten pijpenkop met rond de ketel een duidelijk volkskunstig snijwerk met een staande figuur voorop geflankeerd door twee ruiters. De staande man blijkt een Turk met snor en halflang haar, gekleed in een rode tuniek met een tulband voorzien van een maansikkel. In de geheven rechterarm houdt hij een kromzwaard, de linkerhand heeft hij aan de gordel. Aan weerszijden van de ketel gaat de voorstelling door met een ruiter te paard, rechts met schouderlang haar, een tweekante steek op het hoofd en een gebogen sabel in de opgeheven linker hand. De ruiter links draagt een muts met pluim en houdt een revolver in zijn linkerhand. Boven de beide ruiters zien we wapenschilden die de voorgestelden identificeren. Langs de onderzijde van de ketel is een draak aangebracht met uitgestoken tong waarop de Turk aan de voorzijde van de ketel staat.
In zijn grote, bombastische uitvoering is dit een bizarre pijpenkop. Opmerkelijk bijvoorbeeld de inferieure lichte houtsoort, die aan de binnenzijde van de ketel tegen het inbranden gedoubleerd is met plaatmateriaal. Een kitscherig aspect is ook het klepdeksel met een conische torenvorm van messing, voorzien van ventilatiegaatjes. Aan de bovenzijde is hier een vatting aangebracht waarin een rode glazen siersteen met slijpwerk. Let verder nog op de prachtige, fijn gezaagde rand waarmee de dekselrand om de pijp klemt.
Tenslotte is daar nog de afwerking in felle primaire kleuren die op het oppervlak zijn gestreken. Zij benadrukken het volkskunstige karakter, maar tegelijkertijd helpen zij ook de voorstelling te duiden. De ruiters aan beide zijden dragen een witte, rood gebiesde jas, die het kenmerk is van het uniform van het keizerlijke leger, dat van het Heilig Roomse Rijk. Dit leger streed van 1683 tot 1699 de Grote Turkse Oorlog tegen het Ottomaanse Rijk. Voorop de pijp zien we de tegenstander, een Turk in kenmerkende dracht met tulband en kromzwaard. Boven de ruiter links met zijn pistool zien we het wapen van het Duitse Roomse Rijk, de zwarte dubbelkoppige adelaar met in de klauwen een scepter en een zwaard. De ruiter op de keerzijde is afgebeeld samen met een vrij onbekend wapen met drie sterren in een schuine balk. Dit is het wapen van Leipheim, een kleine stad in het noorden van Beieren, in het vroegere Schwaben. Dit gebied viel ooit rechtstreeks onder het gezag van de Rooms Keizer. Het is bekend dat dit een van de Duitse prins- en vorstendommen was die soldaten naar de Grote Turkse Oorlog zonden die daar actief meevochten.
De pijp dateert weliswaar uit een later tijd, maar refereert zonder twijfel aan deze belangrijke oorlog, waarmee toentertijd de Islam uit Europa werd geweerd. Het had niet veel gescheeld of de Ottomanen hadden in 1683 Wenen ingenomen en daarmee het Habsburgse rijk ten val gebracht. Het is dus niet ondenkbaar dat ook honderd jaar later deze historische periode nog actief werd herdacht. Met het verslaan van de "boze Turk" werd als het ware de draak verslagen. Ook de volkse rokers in Hongarije en Oostenrijk begrepen de voorstelling.
De herkomst van deze pijp moet in Hongarije liggen, al spreken sommige bronnen van een Schwabische pijp. De datering ligt vermoedelijk rond het jaar 1800, het is dus geen contemporaine uitbeelding maar een herdenkingsstuk. De doelgroep kunnen we slecht duiden. Een dergelijke volkse en bombastische tabakspijp met een matige gebruiksfunctie moet vooral een pronkvoorwerp geweest zijn.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.570
Vogel met twee koppen
Deze figuratieve tabakspijp is meer design dan functionaliteit, maar wel van de fraaiste soort. De pijpenkop is volledig figuraal uitgewerkt en toont een prachtig weergegeven zittende vogel met gespreide vleugels. Een dunne zilveren rand rond de hals geeft aan dat het bovendeel het deksel is. Hier splitst de nek zich opvallend genoeg in twee koppen, verbonden met zilveren kettingen. De gekromde zilveren snavels maken duidelijk dat het om een roofvogel gaat, een gier of adelaar. In geval van een adelaar ligt een referentie naar de heraldiek voor de hand, waar deze vaak als dubbelkoppig dier is uitgebeeld. Anders dan in de heraldiek waar de vogel altijd sterk geabstraheerd is, zien we hier een levensechte uitvoering.
Enerzijds straalt de pijp een grote mate van luxe uit door de chique wisselwerking tussen het bruine hout en de zilvermontage. Let bijvoorbeeld op de zilveren snavels die prachtig contrasteren met de koppen van de vogels. Zilveren schakelkettingen waren al vanaf de eerste helft van de achttiende eeuw in gebruik en komen tot ver in de negentiende eeuw voor. Anderzijds is het ook een geweldige pijp om te roken. De luchtaanvoer voor de pijpenkop loopt via de nekken van beide dieren en twee kleine gaten in de snavels. Bij het roken van de pijp zal af ten toe een rookwolkje aan de twee snavels ontsnappen. Dit voegt een magisch effect toe aan de toch al sprookjesachtige dubbelkoppige vogel.
De ketelbasis vertoont een reeks veren tussen twee vervaarlijke vogelklauwen die eindigen in een krul van veren, alsof hiermee een nest wordt gesuggereerd. Omdat het product van een relatief zachte houtsoort is gemaakt, is de ketel inwendig met meerschuimpasta bestreken. Heel subtiel is de cesuur tussen pijpenkop en deksel in de nek van de vogel met een dunne zilverrand zichtbaar gemaakt, die absoluut niet storend is wanneer we naar de totaalvoorstelling kijken. De manchet heeft een zilvermontage met de gebruikelijke steelplaat en conische steelhouder met borgoog. Dergelijke montage groepeert het product onder de gangbare tabakspijpen die op dezelfde wijze gemonteerd zijn.
De herkomst moet welhaast Duitsland zijn, waar veel pijpen van zacht hout gemaakt zijn. Aangezien we over de productie van eenlingen uit andere gebieden te beperkt geïnformeerd zijn, valt niet uit te sluiten dat dit exemplaar toevallig uit een andere streek in Europa komt. De datering is eveneens niet met zekerheid vast te stellen. We houden deze voorlopig op een periode rond 1820, al kan door de fijnheid van het werk deze pijp ook reeds in de achttiende eeuw ontstaan zijn. Het is een voorbeeld van een luxe pijp van een prachtig ontwerp in een excellente uitvoering die boven iedere standaard uitgetild wordt.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.326
Even curieus als verdienstelijk
Bij sommige pijpen verliest de maker het gebruiksdoel uit het oog en is nog louter met de vormgeving bezig. Dat lijkt het geval met deze houten pijp waarvan de pijpenkop de vorm van een zittende uil heeft en de vochtzak een andere vogel voorstelt. Voor wie niet van decoreren en figureren houdt is dit een gruwel. Wie echter zelf wel eens uit hout een figuurtje heeft gestoken realiseert zich hoeveel vakmanschap er achter deze pijp steekt en hoe origineel de vormgeving is.
Nemen we de pijpenkop: deze volgt het voor die periode gebruikelijke ovale ketelmodel en is voorzien van een deksel zoals in die periode bij de meeste Duitse pijpen gebruikelijk is. Echter, de vormgeving tot zittende uil is wel heel knap gedaan want het dier straalt de rust en waardigheid uit die bij een uil hoort. Het patroon van de veertjes is met de grootste zorg tot in de details uitgesneden. Heel toepasselijk zijn de luchtgaten voor het deksel vrij onopvallend in de snavel van het dier aangebracht. Door glazen ogen toe te voegen ontstond de sympathieke uitstraling van een speelgoedbeestje.
Overigens is deze pijpenkop alleszins functioneel. De prachtige fijne houtsoort is aan de binnenzijde gedubbeld met een plaatijzeren mantel om dit tegen inbrand te behoeden. De Duitse pijpenmakers plegen dat al vanaf de zeventiende eeuw te doen. Bovendien zijn de boringen naar de steel en door de vochtzak optimaal zodat de pijp garant staat voor een goede trek. Voor de roker is dat van vitaal belang.
De vochtzak zelf, eveneens een standaard artikel bij de Duitse Gesteckpijp, is hier wat minder natuurlijk vormgegeven. De decoratie volgt de gebruikelijke zakvorm waardoor de vogel met zijn lange nek een wat gekunstelde houding heeft gekregen. Poogde de maker hiermee te uiten dat het dier in de klauwen van de uil terecht was gekomen of zag hij geen betere oplossing voor de vormgeving? Ook hier zijn weer de bekende glazen ogen toegevoegd die sprekender werden geacht dan in het hout pupillen in te boren.
Gelukkig bleef de pijp compleet met zijn oorspronkelijke montage van steel en mondstuk bewaard. Hier zien we hoe sterk van een totaalkunstwerk sprake is. De materialen van de steel en ook de bewerking ervan sluiten naadloos aan bij de pijpenkop. Bovendien is de afwisseling van het bruine hout en het groenige buffelhoorn zeer gepast. In het hout toont de steel een soort spijkerkoppen motief, een ritmisch patroon van ruitvormen. Het hoornwerk dat mogelijk door een bevriende hoornwerker werd gemaakt, vertoont eenzelfde ritme maar bestaat eerder uit facetten die in scherpe punten eindigen. Kleur en materiaaltextuur zorgen zowel voor een grote eenheid als een aantrekkelijk contrast.
Wie vertrouwd is met de vormgeving van de Duitse pijp ziet dat de maker met dit product een prachtig uitgebalanceerde pijp tot stand heeft gebracht. Het is op en top een Duitse Gesteckpijp geworden, maar van een artistiek hoog niveau en met een amusante voorstelling. Wat helaas moet ontbreken bij de bespreking van deze pijp is de exacte herkomst. Hoe Duits ook van origine, over de streek van ontstaan is geen duidelijkheid evenmin als over de datering. De pijp doet vermoedelijk recenter aan dan deze is. Waarschijnlijk ligt de ontstaansdatum tussen 1860 en 1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.837
Pijp van de prins der Nederlanden
Zonder twijfel is prins Bernhard de beroemdste Nederlandse pijproker van de twintigste eeuw. Pijproken was voor de prins niet alleen een liefhebberij voor een optimale smaakbeleving, maar ook een uiting van mode en stijl, een onderdeel van zijn imago, even belangrijk als zijn witte anjer. Voor de prins werd zijn pijp een object om je mee te vertonen, steeds weer passend bij de gelegenheid.
Het favoriete merk van prins Bernhard was Dunhill, het merk voor de roker die kwaliteit kan onderscheiden en begeert. Op tal van zijn portretfoto's is het subtiele maar exclusieve merkteken van de witte stip op het mondstuk te ontwaren. Maar een prins met schwung en charme gebruikte de pijp niet zozeer als statussymbool maar vooral als modeaccessoir. Bij geen ander is zo goed te zien dat de keuze van de pijp overeenstemt met de kleding zoals die hoort bij een specifieke occasie. Sportief of juist gekleed, bescheiden en onopvallend of juist flamboyant en extravert, de pijp gaat in alle uitingen mee, mits goed gekozen. Vooral voor die keuze had de prins het onderscheidingsvermogen: tijdens het schilderen een gerustificeerde meerschuim met flauwe bocht, voor een gala een onverbiddelijke rechte dress met een bescheiden zilveren bandje.
Maar een pijp is niet louter een uiting van mode. Zij is in de eerste plaats een gebruiksartikel dat goed in de hand moet liggen met een ketelgrootte die past bij de snede van de tabak en de duur van het moment van roken. Met die criteria werden de pijpen ook door de prins gekocht: persoonlijk de modellen aanvatten, kijken of ze goed in de hand liggen en bij zijn postuur passen. Een pijpje passen voor de spiegel was voor de prins niet nodig, hij wist zijn keuze steeds goed te maken. Hoewel hij altijd aandachtig naar advies luisterde, nam hij het besluit over de aankoop van een pijp altijd zelf.
De ene pijp rookt beter dan de ander, dat geheim kan men niet bij aanschaf voorzien maar moet de roker proefondervindelijk ervaren. Een van Bernhard's favorieten was de hierbij afgebeelde Dunhill uit het bouwjaar 1992. Een gewoon model maar van een topmerk. Een lieveling omdat hij zo lekker rookte, maar ook omdat hij deze pijp ten geschenke had bekomen bij een persoonlijk jubileum. Voor die gelegenheid liet de familie het wapen van Lippe-Biesterfeld in het zilveren bandje om de tige graveren. Zo werd deze pijp nog persoonlijker dan die andere Dunhills die de prins bezat. Sindsdien is de pijp bijna stukgerookt totdat de pijpendokter zelfs een zilveren band om de ketel moest zetten om inscheuren te voorkomen. Laten we eerlijk wezen, ook een Dunhill slijt door gebruik.
Na tien jaar trouwe dienst was het tijd de pijp een nieuwe bestemming te geven. Prins Bernhard bood hem aan het Amsterdam Pipe Museum aan, vergezeld van een portret waarop hij met zijn favoriet staat afgebeeld. Een ode aan het pijproken maar ook een blijk van waardering voor het stukje historisch werk dat het museum verricht om de cultuur van het pijproken te behouden.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.874