Hoogtepunten uit het Amsterdam Pipe Museum
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2020
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Een Staffordshire pijp met persoonsnaam
De term Staffordshire pottery is een verzamelnaam voor keramiek uit de Engelse streek Staffordshire. In zes plaatsjes die dicht bij elkaar liggen en waarvan Hanley en Stoke de bekendste zijn wordt al eeuwenlang aardewerk gemaakt met een grote verscheidenheid. In engere zin staat de term Staffordshire ook voor volks siergoed dat vaak in figuren gevormd is en van kleurig glazuur wordt voorzien. Aan die definitie voldoet de hierbij afgebeelde pijp in alle opzichten.
De ceramische traditie in Staffordshire ontwikkelde zich zo voorspoedig dankzij de prachtige plastische klei die lokaal werd gewonnen en die een mooi witbakkend product opleverde. In de loop van de tijd kregen de pottenbakkers ruime ervaring in het werken met kleurige onderglazuren. Daarnaast werd het figureren van de producten een passie op zich. Tussen 1790 en 1840 behoren ook tabakspijpen tot het aanbod. De bekendste familie die dit goed maakte, heette Pratt, vandaar dat de Engelsman dikwijls van Prattware spreekt, al blijft de benaming Staffordshire juister.
Het bekendst zijn de pijpen in de vorm van een gekrulde slang, de pijpenkop verschijnt uit de bek van het dier, de staart is het mondstuk. Zij werden getamponeerd in onderglazuur kleuren met een voorkeur voor oker en blauw, de kleuren groen en bruin komen minder voor. Veel van deze slangenpijpen werden in twee helften in een drukvorm gemaakt en vervolgens aaneengeboetseerd. Het zijn serieartikelen die vooral onder de plattelanders grote aftrek vonden als een vermakelijk siervoorwerp.
Meer verbazing wekken de zogenaamde puzzle pipes, waarvan de stelen in fantasievolle motieven gevlochten zijn. Dat puzzelgoed is overigens ook niet met de hand gemaakt maar met behulp van een ingenieus apparaat waarmee eindeloos lange holle pijpenstelen geproduceerd konden worden. De kunst zat hem in het vlechten dat in zeer uiteenlopende vormen gebeurde. Zo'n gevlochten pijp is hierbij afgebeeld en als je van het mondstuk af met je oog de weg naar de pijpenkop aflegt wordt je vanzelf duizelig. Naast talloze ellipsen maken je ogen ook nog allerlei haarspeldbochten en zigzag bewegingen.
Het voorwerp heeft een duidelijke zichtzijde en dat onderstreept de pronkfunctie van deze pijp. Toch is het een volwaardig functionerende tabakspijp en zij werden doorgaans ook gewoon gerookt. Ook dit exemplaar vertoont een aanslag van talloze keren behoedzaam roken. Het steeleind is ten behoeve van de roker gladgemaakt met wat rode zegellak. De pijpenkop zelf heeft een zogenaamd kromkop model dat heel kenmerkend is voor de Engelse pijpen uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Op de ketel zien we aan weerszijden in reliëf een staand mannetje met drie bladeren in de hand.
Het meest opmerkelijk is de steel. De hoofdvorm is een liggend ovaal van drie windingen met aan weerszijden gedraaide stukken, het ovaal is ook aan de binnenzijde met vlechtwerk opgevuld. De steel is opgeschilderd met stippen, streepjes en zigzag lijnen. Op de bovenste winding is op bestelling het opschrift "FRANCES HIGGANS 1820" aangebracht. Het wijst erop dat dit voorwerp in opdracht is gemaakt en voorzien is van de naam van de schenkster. Het moet om een bijzonder cadeau gaan voor haar vader, haar echtgenoot of soms ook een personeelslid dat de pijp na jaren trouwe dienst ten geschenke kreeg. Als pronkgoed waren dit soort pijpen vaak een lang leven beschoren. Zij werden alleen bij speciale gelegenheden gerookt en kregen een veilig plaatsje achter een glazen deurtje van de vitrinekast. Zo overleefden zij de tijd.
Amsterdam Pipe Museum APM 4.560
Een pijp in jasperware
In de beroemde fabriek van Josiah Wedgwood in Barlaston, Engeland, werden vanaf het midden van de achttiende eeuw talloze nieuwe soorten ceramiek ontwikkeld. Een van zijn meest beroemde vindingen is wel het zogenaamde jasper ware. Op een body van helderblauwe steengoed worden in speciale mallen gedrukte, kantachtige decoraties toegepast in de kleur wit waardoor zij fraai afsteken. Omdat deze steengoed ondoordringbaar is, was het niet langer noodzakelijk om glazuur te gebruiken. Zo ontstond een product met een mat voorkomen en een bijzondere en vooral verfijnde decoratie. Een artikel dat al snel alom bewonderd werd. Gezien de hoge prijs van het kobalt dat de blauwe kleur geeft, werd vanaf 1830 een goedkopere methode gevonden. De kleurige klei werd slechts in een dunne laag over de witte steengoed scherf aangebracht, waarop dan weer de witte reliëfjes kwamen. Dit noemde men in Engeland jasper dip, in dit geval blue-dipped jasper.
Gezien de chique aard van het jasperware werd dit uitsluitend gebruik voor luxe voorwerpen, waaronder tabakspijpen. Het bekendste type is de hierbij afgebeelde pijp met een balustervormige ketel en een akerachtige dop aan de onderzijde. Die dop diende als vochtsluis om het tabakssap dat vrijkomt bij het roken op te vangen. Deze dop is verwijderbaar om de pijp te reinigen. Een dergelijke vochtopvang was nodig omdat de porseleinachtige scherf van het product niet absorbeert.
De decoratie van dergelijke pijpen is in een specifieke, classicistische stijl uitgevoerd, waarbij thema’s uit de oudheid of interpretaties daarvan populair zijn. Dit soort aardewerk in antique form was erg in de mode toen Wedgwood het jasperware rond 1770 uitvond. Het is een decoratiestijl die altijd populair is gebleven, zelfs tot in de huidige tijd. In dit geval zien we op de voorzijde van de pijpenkop twee staande vrouwen die een offer brengen bij een altaar. De ene vrouw houdt een kleine lauwerkrans vast, de tweede vrouw plengt iets uit een schaaltje in het brandend vuur op het altaar, in de andere hand zien we een dekselbeker. Een ovaal wordt gesuggereerd door aan beide zijden van de voorstelling ornamentwerk aan te brengen.
De datering van dergelijke pijpen voert terug naar het midden van de negentiende eeuw. Dat wordt bevestigd door een catalogus van de wereldtentoonstelling in Londen uit 1851, die de inzending van een dergelijke pijp meldt. In de omschrijving is sprake van een "Staite's patent diaphragm tobacco-pipe bowl, manufactured in stone china by Messrs. Wedgwood & Sons" Wonderlijk genoeg wordt die pijp niet door de fabriek van Wedgwood zelf ingezonden, maar door ene J. Yerbury, groothandelaar in tabak uit Londen. Onduidelijk is ook wat met het woord diafragma bedoeld wordt. Voordat het woord in de fotografie zijn intrede deed, betekende het ‘middenrif’, feitelijk de afsluiting van de menselijk torso in twee delen: de borst en de buik. Iets dergelijks zien we ook bij deze pijp. Er zit een cesuur tussen de pijpenkop en de vochtsluis eronder, aangegeven met een witte lijn, waar de twee afzonderlijke delen in elkaar sluiten. Vermoedelijk refereert het woord diaphragm in de omschrijving daaraan.
Voor Wedgwood zal de productie van tabakspijpen niet van groot belang geweest zijn. Het was vooral een aanvulling en completering op het assortiment. De pijp krijgt een lange looptijd maar vermoedelijk geen grote oplage. Latere producten van dit type zijn eveneens bekend, vaak van een wat kleiner formaat en gewoon gemerkt met het ingedrukte Wedgwood merk.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.311
Hoge kwaliteit uit Ruhla
Bijzonder en zeer tijdgebonden is het model van deze tabakspijp. Het gaat om een tweezijdig afgeplatte ketel met een prachtige ovaalvorm die refereert aan de empire tijd. Aan weerszijden is een buitengewoon artistiek reliëf aangebracht. Links zien we twee staande vrouwen in plooigewaad, de linker vrouw met een cornucopia met vruchten, de rechter met een schaal met vlam. Het grondje waarop zij staan laat links een boomstronk zien. De rechter zijde van de ketel is vergelijkbaar gedecoreerd, weer met twee staande vrouwen, de linker met een mand bloemen, de rechter houdt drie bladeren omhoog.
Bijzonder aan de pijp is de prachtige volmaakt ovale vorm in combinatie met de buitengewoon artistiek gemodelleerde figuren. Duidelijk is dat een vakman de vorm voor deze pijp heeft gemaakt en daarbij uitging van klassieke voorbeelden herschapen naar de mode van de dag. De drang tot perfectioneren zien we ook in de details. De ketel laat aan de voorzijde bijvoorbeeld een maskerkopje zien met druiven in het haar. Aan de steelzijde is een bladmotiefje aangebracht. De opgaande steel is aan weerszijden met een palmet versierd, een motief kenmerkend voor de empire stijl.
De montage van deze pijp completeert het geheel. Karakteristiek voor de tijd is die gegoten van brons en vervolgens vuurverguld. Ook hiervan is de detaillering prachtig: let op het knorrenmotief op het deksel met de subtiele luchtinlaat langs de onderrand. Rondom het frame is een mooie rand van golvende lijnen te zien die prachtig contrasteert tegen de gearceerde ondergrond. De klemveer die het deksel op de pijpenkop houdt, heeft een vraagtekenvorm en is ook gewerkt. De oorspronkelijke steel is nog bewaard en deze is van een lichte houtsoort, afgemonteerd met buffelhoorn en een borgkoord met kwastje. De lengte van die separate steel is ruim vijftig centimeter en dat bestempelt de pijp tot een rookinstrument om zittend en in vredige rust te roken.
Aardig is het te filosoferen over wat de maker met deze pijp bedoelde. Suggereerde hij met de donkerbruine kleur een pijp van hout? Het materiaal, de zogenaamde siderolith, een fijne gietklei, werd echter vaker gebruikt om meerschuim te imiteren. In dat geval zou het dan om een diep donkerbruin gerookte meerschuim pijp gaan. Beide opties lijken niet waarschijnlijk. Eerder werd met het mattig diepbruine uiterlijk een pijp van de begeerde basaltware uitgedrukt: de bij Wedgwood in Engeland gemaakte zwarte steengoed pijpen die de Duitsers lange tijd niet konden namaken. Door het oppervlak donker te kleuren bereikte men toch een vergelijkbaar resultaat. Ongelukkigerwijs bleek de verf onvoldoende slijtvast en deze verdween in de loop van de jaren waardoor de wat onthutsende rode scherf tevoorschijn kwam. Die slijtage onderstreept nu de ouderdom van ongeveer twee eeuwen maar doet aan de prachtige tijdgebonden vormgeving niets af.
Literatuur: Don Duco, Rondom siderolith, tussen fijnaardewerk en protoporselein, Amsterdam, 2018.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.475
Handgevormde dansende beer
Naast pijpen in seriewerk zijn er in de negentiende eeuw tal van unica tot stand gekomen. Het gaat om pijpen bedacht door een kunstenaar of ambachtsman en gemaakt in een oplage van één of slechts enkele stuks. Deze manchetpijpenkop is daarvan een mooi voorbeeld. De maker heeft hiervoor een bruingrijze chamotteklei gebruikt die met zijn korrelige structuur een bijzondere, wat rustieke uitstraling geeft aan het eindproduct. De pijp is dus niet van ceramiek waarbij je aan een glazuur denkt, maar ook geen pijp van de fijne, witte pijpaarde. Daarmee is het een lastig te classificeren artikel.
Traditie van het handvormen en semi-handvormen komt in de tweede helft van de negentiende eeuw op. Tegenover de gewoonte van het serieel persen staat het met de hand vormen van pijpen, wat een sterk artisanale uitstraling geeft. Dat geldt ook voor deze pijpenkop. Uitgebeeld is een wandelende beer met een korf op de rug en een soort postbodepet op de kop. Vermakelijk is de tred waarmee hij loopt en de indruk wekt een wel gedresseerde dansende beer te zijn die zijn kunstjes maar al te graag vertoont.
Om vast te stellen dat het niet om en beeldje maar om een gebruiksvoorwerp gaat moet je tweemaal kijken. Pas als je hem omdraait is het inderdaad een tabakspijp waarbij de tabak in de korf van de beer gaat en de separate pijpensteel in het kommetje daaronder wordt gestoken. Rook je de pijp, dan ziet de beschouwer de amusante beer met uit zijn mand een opstijgend wolkje rook.
Als vaker met dit soort unieke voorwerpen is geen maker en zelfs geen productieplaats bekend. Veel van dit soort amusante scheppingen werden in de kustplaatsen van Bretagne gemaakt, maar ook in andere plaatsen waren artistieke lieden werkzaam die originele ontwerpen realiseerden. Je mag er van uitgaan dat het geen unieke scheppingen zijn, maar dat het gaat om in een kleine serie uitgewerkte voorwerpen. De houding en bewegelijkheid van de beer zijn te goed getroffen om een eerste exemplaar te zijn. Om enigszins economisch verantwoord te werken is serieproductie ook wel noodzakelijk. Bovendien geldt dat het gemakkelijker is een eenmaal bedacht ontwerp opnieuw te maken, dan steeds tot een andere schepping te komen.
Als maker moeten we eerder denken aan een beeldhouwer die gewend was kleinsculpturen te leveren, dan aan een pijpenmaker. Doel was het artistieke element tot zijn recht te laten komen. Toch verraadt de routinematige vormgeving productie in kleine serie, al dan niet met kleine detailverschillen. De breekbaarheid van het materiaal zorgde ervoor dat niet veel exemplaren bewaard zijn gebleven. Bij deze werd het doorstaan van de tijd gestimuleerd omdat de pijp een eeuw in een museumverzameling bewaard bleef. Daarmee is deze beer ongemerkt oud èn zeldzaam geworden.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.672
Een presentatiepijp van Zenith
Kort na 1900 maakte de Goudse pijpennijverheid grote veranderingen door. Werd er tot de vorige eeuwwisseling uitsluitend gewerkt met pijpaarde, rond 1900 introduceert men een nieuwe productiewijze. In plaats van stijve klei in metalen mallen te persen, werd vloeibare klei in gipsvormen gegoten. De porositeit bleek beduidend groter waardoor de pijp droger en koeler rookte. Wanneer dit product nu van een strak transparant glazuur werd voorzien, ontstond een pijp met een veel luxer voorkomen. Zo werd de doorroker geboren, de pijp waarop na roken een plaatje verscheen. Daarnaast ontstonden verschillende varianten, die standaard van een moderne montage met een busje en pararubber roer werden voorzien.
Deze nieuwe productielijn leidde tot grote bloei bij de vier Goudse bedrijven die daartoe over gingen. Hun winstmarges namen geweldig toe en logischerwijs adverteerden zij zo vaak als mogelijk om het product onder de aandacht van de rokers te brengen. Wanneer in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, stremt de aanvoer van buitenlandse pijpen en beleven deze Goudse fabrikanten goede tijden met hun nieuwe, moderne gietpijpen. Met de winsten kunnen zij een productielijn in andere ceramische voorwerpen starten en dat resulteert in de geboorte van het Goudse plateel.
Twee pijpenfabrikanten brengen naast hun gewone producten een etalagepijp op de markt, bestemd voor de tabakswinkelier om reclame voor hun tabakspijpen te maken. Beide pijpen zijn een sterk vergrote uitvoering van de standaard doetel, de geperste pijp die op dat moment het meest werd verkocht. Bij de firma Goedewaagen is deze etalagepijp een exacte vergroting van de gebruikelijke doetelvorm en draagt op de steel de fabrieksnaam om het bedrijf beter bekend te maken. Omdat dit etalagemodel aan een gekaste pijp refereerde, werd de pijp niet geglazuurd. Daarmee bespaarde de fabriek zich de tour de force om zo'n groot object mooi egaal van glazuur te voorzien. Tegelijkertijd betekende dat een gemiste kans om reclame te maken voor de lucratieve doorrokers.
Bij de firma P.J. van der Want Azn., vanaf 1917 beter bekend onder de naam Zenith, is beduidend meer zorg aan de uitvoering van de etalagepijp besteed. Men besluit met dit gegoten product niet alleen reclame voor hun kleipijpen te maken, maar grijpt tevens de kans aan om de vernieuwende doorroker onder de aandacht te brengen. De fabrikant doet dat door het plaatsen van een treffend reclameopschrift op de reuzen pijpenkop. Voor een heldere boodschap moet de pijp tevens van glazuur worden voorzien, waardoor de verwijzing naar de luxe ceramische pijp groter wordt.
De linker zijde van de etalagepijp wordt tot zichtzijde verkozen en van een opschrift voorzien. Op de ketel lezen we in prachtige handgeschilderde letters in twee tinten bruin "ALHIER VERKRIJGBAAR "ZENITH" DOORROOKERS". De zwikken links boven en rechts onder laten in de spaardriehoek een groene krul zien, rond 1920 een modieus ornament dat goed aansluit bij de Art Deco letters. De steel wordt benut voor de gangbare naam van de pijpenfabriek, hier lezen we overlangs "PLATEEL- EN PIJPENFABRIEKEN FIRMA P.J. V.D. WANT AZ. GOUDA" eindigend met een groen lijntje en enkele stippen. Met zijn strak geglazuurde afwerking was de pijp van Zenith een kostbaar stukje werk geworden. Het risico dat het aanbrengen van glazuur op de lange steel zou mislukken, was groot en de uitval bij de productie zal niet gering zijn geweest.
Dat dergelijke etalagepijpen in kleine oplages werden gemaakt mag duidelijk zijn. Zij werden alleen aan gezaghebbende tabakswinkeliers verstrekt die daarmee ook werkelijk reclame konden maken. Een winkeltje in een achterafstraatje was daarvoor niet geschikt. Toch moet de oplage een zekere omvang hebben gehad. Voor de vervaardiging moest namelijk een speciale gietvorm worden gemaakt en dat was alleen rendabel bij een redelijke productie. Van de Goedewaagen pijp zijn inmiddels talloze exemplaren bekend, maar van de geglazuurde Zenith versie is dit tot nu toe het enige bekende exemplaar. De datering van deze reuzenpijp ligt rond 1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.953