Hoogtepunten uit het Amsterdam Pipe Museum
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2020
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Een kleipijp in ivoor vertaald
De Goudse pijp van gebakken klei is eeuwenlang een inspiratiebron voor pijpenmakers geweest. De hagelwitte kleur, het afgewogen ketelmodel en de ragfijne steel werden wereldwijd bewonderd. Helaas zijn er nauwelijks materialen te vinden die het mogelijk maken de uitstraling van de kleipijp te imiteren. De hierbij afgebeelde pijp verdient wat dat betreft een prijs. De pijp werd gemaakt door een ivoordraaier uit Dieppe naar het voorbeeld van een kleipijp.
Deze tabakspijp heeft een ketel die op de ovaalvorm geïnspireerd is, al is deze wat dikker en conischer. Onderaan is de bekende hiel aangebracht als markering naar de steelovergang. Dankzij de hiel kon de roker de pijp gemakkelijk in een pijpenrek weghangen. De onderzijde van de ketel is versierd met een baan ingesnoerde knorren, terwijl rond de buik in reliëf bloem- en bladerguirlandes in Lodewijk XVI-stijl zijn uitgesneden. Deze ranken hangen aan drie knoppen. Op de voorzijde van de ketel zien we een hartvormig schild, oorspronkelijk bedoeld voor het monogram van de roker of van de gulle schenker. Van graveren is het echter nooit gekomen. Rondom de ketelopening is een zilveren ring aangebracht die heel subtiel op de iets uitstaande rand met een parelfilet versierd is. Die ring diende ter versteviging van de pijp want ivoor loopt een groot risico tot barsten.
Opmerkelijk is de gedraaide steel van de pijp, die prachtige torderingen vertoont en die schitterend aansluit bij de uithollingen om de ketelbasis. De twee knopen als tussenstukken verbergen schroeftappen die het mogelijk maken de pijp in drie stukken uit elkaar te draaien. Dit werk is kenmerkend voor ivoordraaiers die geen moeite hadden om voorwerpen uit verschillende onderdelen op te bouwen en deze met schroeftappen hecht te verbinden. Het steeleind van de pijp wordt gevormd door een dun knopenroer met tien verdikkingen. De tand des tijds maakte dat de steel van de pijp geleidelijk een vage bocht ging vertonen. De spanning in het slagtandmateriaal werd de steel te groot en zorgde voor een lichte afwijking naar rechts. Een dergelijk euvel mogen we de maker na ruim tweehonderd jaar niet kwalijk nemen.
Voor wie zou de pijp gemaakt zijn? De exclusieve schepping van zeldzaam materiaal met zoveel uren handwerk gemaakt moet een kostbaar object geweest zijn. Waarschijnlijk was deze pijp bedoeld als vitrinestuk, te pronk gelegd om gasten te imponeren. De pijp misstaat niet in de traditie van de Kunstkammer, waar altijd verzamelingen exclusief ivoordraaiwerk aanwezig waren. Het is minder waarschijnlijk dat deze pijp als pipe du nouveau marié bedoeld is geweest. Het gebruik om een pijp aan de bruidegom aan te bieden was ook in Frankrijk bekend en het lijkt logisch dat daarvoor soms een speciale pijp wordt gemaakt. Dit exemplaar is echter van een te grote luxe voor het toch wel volkse bruiloftsfestijn.
Al met al is deze pijp een prachtige poging met het ene materiaal een voorwerp van een ander materiaal na te maken. Of het alternatieve ivoor technisch gezien geslaagd is, kun je je afvragen. Tandmateriaal is niet bijster geschikt om uit te roken: het absorbeert nauwelijks en is ook niet warmtebestendig. Bij een vurige roker zullen snel barsten in zijn pijp ontstaan. Mooi is het materiaal echter wel en vooral begeerlijk vanwege zijn zeldzaamheid. Pijpen van ivoor zijn dan ook meermalen gemaakt, maar het lijkt erop dat het steeds om eenlingen gaat. Hoe perfect de techniek van dit exemplaar ook is, van reguliere productie zal geen sprake zijn geweest.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.828
Een tabakspijp verpakt in zilver
Meerschuim is van alle materialen voor pijpen wel het meest geschikt. Het absorbeert vocht, is neutraal van smaak, verder licht van gewicht en genoot daarom groot aanzien. Niet verwonderlijk dus dat de adel graag uit een meerschuim pijp rookte. Toch was voor sommige rokers de uitstraling ervan onvoldoende voornaam. Daarbij kunnen we wel wat bedenken. Het doorroken van meerschuim was een lange weg en tijdens dat kleuren wisselde het voorkomen van de pijp en dat zag er niet altijd even fraai uit. Door de pijp nu te verpakken in een metaalmantel kon men het uiterlijk beter beheersen. Bij deze tabakspijp is dat met succes bereikt waardoor het voorkomen chiquer is dan van welke pijp ook.
Een meerschuim pijpenkop met een Turks model ketel is als uitgangspunt genomen. Niet een eenvoudig gedraaid model, maar een twaalfkantige ketel met een trechtervormige kelk en de kenmerkende verzwaarde bolronde basis. Gezien de vorm mogen we er van uitgaan dat het om een beter stuk meerschuim ging, anders had men niet de moeite genomen de kop meerzijdig af te vlakken. Kenmerkend is ook de afgeronde rattenstaart langs de onderzijde van de pijpenkop. Het gaat dus om een pijpmodel dat karakteristiek is voor Turkije, maar dat bij grote aantallen ook in Hongarije en Oostenrijk werd nagemaakt, later zelfs in Duitsland.
Vervolgens is deze ketel volledig in zilver gemonteerd. Niet gewoon in een eenvoudige gestanste bekleding die in twee of drie stukken werd gedrukt en vervolgens aaneen werd gesoldeerd, maar van een veel luxere uitvoering. Twee alliages zilver met respectievelijk gedreven en gegraveerde voorstellingen werden samengesoldeerd tot een aantrekkelijk ritme ontstond. In die bepakking werd het zilveren klepdeksel geïncorporeerd dat een trommelvorm heeft en met staande sleufvormige luchtgaten is doorboord. Centraal hierop is een knopje aangebracht. Let vooral op de klemveer die prachtig gewerkt is. De motievenschat is puur ornamentaal en is volledig uitgevoerd in een neo-rococo stijl. Die stijl kenmerkt zich door asymmetrische details in een symmetrische opbouw waarbij cartouches en bladwerk domineren. Het kan bijna niet anders dat de zilversmid hiervoor een modellenboek raadpleegde, want de decoraties zijn buitengewoon stijlzuiver en perfect gedetailleerd.
De pijp is bewaard gebleven met zijn oorspronkelijke roer bestaande uit een lange rechte steel die eveneens meerkantig is en uit secties buffelhoorn bestaat. Geheel in stijl is ook dit roer volledig met zilver bekleed en wel in zones die afwisselend gegraveerd en gedreven zijn. Aan het eind van de steel zit de zogenaamde slap, een met zilverdraad omwikkeld flexibel gedeelte waarna het hoornen mondstuk volgt. Die slap gaf de roker het comfort, omdat dat deel buigzaam was. Om de verbinding tussen ketel en steel te waarborgen is een dubbele zilveren ketting met langgerekte schakels aangebracht die van de steel naar de ketel loopt. Om deze kostbare pijp te beschermen werd een foedraal van hout gemaakt, die nauw om het voorwerp sluit. Aan de buitenzijde werd deze met bruin leer bekleed en twee haakjes dienen als sluiting. Inwendig is donkerblauwe fluweel aangebracht. De totale lengte van de foedraal meet 49 centimeter.
Al met al heeft deze pijp door zijn opsmuk een buitengewoon opmerkelijk voorkomen gekregen. De arbeidsintensieve montage in twee alliages zilver in twee wisselende technieken geven de pijp een luxueus tot protserig voorkomen. In ieder geval was het indertijd een zeer kostbaar en vooral ook ongebruikelijk stuk. Ook de zorgvuldige foedraal getuigt van de hoge mate van luxe. Toch is het niet de favoriet van de bezitter geworden. Hoe prestigieus ook, de pijp is nooit gerookt. De datering moet gezien de pedigree tussen 1840 en 1850 liggen.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.535
Mandarijn van coquillanoot
Een magnifiek stukje vakmanschap is deze tabakspijp uit coquillanoot gemaakt. De ketel stelt het borstbeeld van een Chinese mandarijn voor met hangende snor. Op het hoofd draagt hij een cilindrische muts met geometrische decoratie van banden en schilden met veren. Het borstbeeld, dat tevens als standvlak van de pijp dienst doet, is geometrisch versierd met onder andere kruizen en grote veren op de rug, alles omsloten door een rijk geplooide kraag. De steel is ovaalvormig met diverse geometrische banden en ringen. De pijpenkop wordt afgedekt met een schijfvormig dekseltje dat met een borgkettinkje aan de manchet bevestigd is. Al met al is het een wat gekunsteld ontwerp.
Coquillanoot is een prachtig materiaal dat vanwege zijn hardheid en consistente massa al meerdere eeuwen geliefd is voor fijn snij- en vooral draaiwerk. Feitelijk is het de vrucht van een bepaal soort kokospalm die voorkomt in Centraal- en Zuid-Amerika. De officiële naam luidt Attalea funifera. Gedroogd heeft een prachtige bruintint met een hoge glans. Met name in de negentiende eeuw ontstaat er een ware industrie van kleine voorwerpen gemaakt van deze noten: naast pijpenkoppen – niet het meest voor de hand liggend – vooral snuifdoosjes en andere curiosa.
Duidelijk is te zien dat onze tabakspijp gevormd is door drie verschillende noten aan elkaar te monteren. De ketel is de eerste en grootste noot, de basis een tweede waarvan de punt is afgesneden tot standvlak, de steel is de derde en kleinste noot. Om het voorwerp ook werkelijk als rookpijp te gebruiken moet de noot beschermd worden tegen inbranden; het blijft immers een organisch materiaal. Daartoe wordt de pijpenkop inwendig van een binnenketel voorzien, meestal van meerschuimpasta zoals hier. Soms wordt wel de kop van een kleipijp als interieur voor de ketel gebruikt. Naast bescherming tegen inbranden garandeert deze binnenketel de neutrale smaak van de tabakspijp. Wel blijken die inzetten in het gebruik tamelijk kwetsbaar.
De coquillanoot is lang benut om fijn gedraaide kralen van de rozenkrans te maken. Daarnaast komen ook zakdoosjes en flacons voor, zelfs een enkele keer een pijpenkas. Buitengewoon populaire voorwerpen zijn de sier-eieren die met een schroefdraad opendraaien bedoeld om kleine snuisterijen in te bergen. Boor je een dergelijk doosje open met vele gaatjes dan kan het gebruikt worden als vlooienval, vooral populair in Engeland. Halverwege de negentiende eeuw ontstaat er een hausse aan snuifdoosjes. Wat blijkt, de noot is door haar wat vettige materiaal zeer geschikt om de snuiftabak vers te houden. Daar wordt dankbaar gebruik van gemaakt.
Op den duur zwakt de populariteit van deze exotische noten af. Het snijwerk blijkt kwetsbaar, vooral de hoogversierde voorwerpen verliezen snel hun waarde als er stukjes afbreken. Andere grondstoffen nemen de plaats van de coquillanoot in. Zo brokkelt deze ooit zo belangrijke productie af terwijl beschadigde artikelen worden weggegooid. Dat lot bleef onze mandarijn echter bespaard. Klaarblijkelijk had dit voorwerp een voorzichtige eigenaar gevonden die de pijp maar een paar keer heeft gerookt.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.212
Feestpijp voor het Wener Congres
Deze compleet zilveren tabakspijp is een luxe souvenir van een historische gebeurtenis ruim tweehonderd jaar geleden. Niet het chique materiaal maar de voorstelling maakt deze pijp historisch interessant. De binnenketel is vermoedelijk van ceramiek gemaakt, aan de buitenzijde met gestanst plaatzilver bedekt. Rondom de hoge cilindrische pijpenkop zien we klassieke motieven waarin drie cirkelvormige portretmedaillons domineren. Hierin staan de borstbeelden van drie vorsten met eronder van links naar rechts wapenschildjes met de afkortingen "A", "F1" en "FW". Erboven zijn empiremotieven met palmetten en driemaal een lauwerkrans te zien, de onderhelft van de ketel is onversierd. De pijpenkop is gemonteerd met een koepelvormig zilveren klepdeksel met een knopje centraal, de overkragende rand heeft uitgezaagde luchtinlaten. Een gecompliceerd kronkelende slang fungeert als klemveer.
De pijp bleef bewaard met zijn oorspronkelijke montage bestaande uit een kogelvormige zak met opgaande steel verwijdend in een smalle manchet eveneens van zilver. Hierin is een recht roer gestoken, wederom bekleed met zilver en voorzien van drie reliëf-leeuwenmaskers met ringen in de bek. De top is van buffelhoornen waarin een mondstuk met knoop. De gebruikelijke borgkettingen lopen van de filtrand naar de zak en van de steel naar de zak.
Deze bijzondere pijp is een gelegenheidsstuk gemaakt ter ere van het Wener Congres. Voor aanvang van de officiële opening van het Congres op 1 november, begroette Keizer Frans I van Oostenrijk op 25 september 1814 de Russische Tsaar Alexander I en Koning Friederich Wilhelm III van Pruissen voor een gezamenlijke, feestelijke intocht in Wenen. Een tafereel gadegeslagen door vele tienduizenden mensen. Geen van deze vorsten was persoonlijk aanwezig bij de ondertekening van de slotakte negen maanden later. Uitsluitend de eerste dagen van het congres waren zij present voor zowel de opening als de talloze festiviteiten zoals bals en het vuurwerk in het Prater.
Interessant is dat de medaillons gemaakt zijn door een medailleur van naam en faam. De in Wenen werkzame Franz Detler (1785-na 1835) signeerde het product op de mouwafsnede met zijn naam. Detler, die bekend is van talloze gezaghebbende penningen, was medailleur en stempelsnijder van beroep. Of deze pijp in zijn werkplaats tot stand kwam of dat hij alleen de matrijs sneed is onbekend.
Dankzij de zilvermerken kunnen we bewijzen dat de pijp in de jaren 1810 gemaakt moet zijn, op z’n vroegst 1814 en uiterlijk 1819. Het controlemerk wijst erop dat dat in de stad Wenen is geweest. Hiermee is de zilveren pijp een historische souvenir van een belangrijk diplomatiek congres dat het wezen van Europa tot op de huidige dag bepaalt. Hoeveel congresgangers met een dergelijke tabakspijp naar huis gingen laat zich raden. Zeker is dat het een serieartikel is geweest, zij het dan van grote luxe. In dat verband is het interessant te weten dat er nog een eenvoudige variant bestaat met dezelfde matrijzen gemaakt.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.225
Een tand als pijpenkop
Veel pijpen die we in de categorie overige materialen indelen zijn gemaakt als souvenir of bij wijze van speciale stukjes kunstnijverheid. Het gaat niet om serieproducten, maar om eenlingen met een hoog curiositeitsgehalte en vaak een ondergeschikte gebruikswaarde. Dat is ook het geval met deze pijpenkop die gemaakt is uit een potvistand. Veel snijwerk in tand en been werd in den vreemde gemaakt door West-Europese zeelieden. Zij hadden de tijd wanneer de schepen wekenlang stil lagen te wachten op een gunstige wind. In andere gevallen werd het exotische materiaal naar het thuisland gebracht en ontstond een nijverheid op kleine schaal, dan vaak in de havensteden. Van de meeste voorwerpen kunnen we nu niet meer vaststellen of het om producten uit den vreemde gaat of lokale huisvlijt; het werk van de geduldige dilettant blijft gelijk.
In ieder geval is de hierbij afgebeelde pijpenkop gesneden uit een potvistand en heeft daarvan ook de vorm behouden. Door eenvoudig het holle gedeelte van de tand uit te schrapen en het wortelgedeelte af te zagen ontstond de pijpenkop. Vervolgens is deze van een reliëfdecoratie voorzien die volledig rondom de ketel loopt. Iets links van de voorzijde zien we een dansende vrouw met ontbloot bovenlichaam geplaatst in een staand ovaal. Op de rechter zijde is een staande man met pijp afgebeeld tussen bladertakken. Twee voorstellingen die goed te plaatsen zijn in het zeemansmilieu. Langs de bovenrand heeft de maker een omgaande rank met blaadjes gesneden die eindigen in de vorm van dierenkopjes. Als opvulling was een ring met acanthusbladeren gepast. De onderkant van de pijpenkop, in feite de punt van de tand, is voorzien van knorren.
Als steelaanzet is op een derde van onder een gat in de ketel geboord. Hierin werd een roer van hout, been of een ander materiaal gestoken. De ketelopening is afgemonteerd met een vlak klepdekseltje eveneens van tandivoor. Ook dit werd versierd en wel heel toepasselijk met een staande roker met geweer aan een brede schouderband. Wonderlijk genoeg vergat de maker het dekseltje van luchtgaatjes te voorzien, zodat de pijp alleen met open deksel gerookt kon worden. Overigens is dat nooit gebeurd en dat bevestigt de sierfunctie van het voorwerp.
Wie de pijp gemaakt heeft zal wel nooit meer bekend worden, doch gezien de motieven is een maker van Duitse herkomst het meest waarschijnlijk. Mogelijk stamt de pijp uit Noord-Duitsland, waar vissersschepen in de noordelijke wateren gemakkelijk aan een potvistand konden komen, hetzij zelf geschoten of anders door ruil. De onderwerpskeuze van de voorstelling wijst eerder op vervaardiging tijdens een reis dan op huisvlijt in de thuishaven. Ook de periode van ontstaan is wat onduidelijk. Dat kan aan het eind van de achttiende eeuw zijn maar kan ook in de eerste helft van de negentiende eeuw hebben plaatsgevonden.
Jarenlang was deze pijpenkop de mascotte voor het Seita-museum in Parijs. Als bladwijzer, boekenlegger en ansichtkaart is dit object wereldwijd bekend geworden. Verder staat het ook afgebeeld in een half dozijn boeken. In 2009 kwam de collectie van dit Franse museum onder de hamer en ging dit voorwerp over naar het Amsterdam Pipe Museum. Daar fungeert het object als een van de curieuze voorbeelden van pijpen uit bijzondere materialen.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.891
Hertshoorn jagerspijp
In de Duitse staten, waar het fenomeen jagen groot aanzien heeft, is het niet verwonderlijk dat jachtvoorstellingen in pijpen worden uitgebeeld. Sterker nog, vaak stralen dergelijke pijpen in alles de ophemeling van de jacht als sport èn broodwinning uit. Niets is meer toepasselijk dan daarbij materialen van jachttrofeeën te gebruiken. Eén zo’n wonderlijke materiaal is hertshoorn, gewei van herten tot pijp verwerkt. Van deze activiteit ontstond in de plaats Meiningen in Thüringen een hele nijverheid. Dat was al in de vroege negentiende eeuw.
De standaard hertshoorn pijp is doorgaans een gemonteerde pijpenkop met een opgaande steel waaraan een gebogen hoornen mondstuk. Qua silhouet lijkt zij daarmee op de gangbare Duitse houten pijp. In het onderhavige geval gaat het echter om een zuivere Gesteckpfeife die in hertshoorn is uitgevoerd. Kenmerk van een Gesteckpijp is dat meerdere onderdelen in elkaar gestoken worden en dat de pijpenkop op een basis geplaatst is die tevens dienst doet als vochtreservoir. Daarmee is de pijp gekunstelder en is de prestatie net even anders en zodoende zelfs enig in zijn soort.
De pijp is opgebouwd uit vijf stukken hertshoorn, aan elkaar gezet op een wat onverwachte wijze. Het meest in het oog springend is de cilindrische pijpenkop, het dikste stuk gewei dat gebruikt is. Aan de voorzijde is deze pijpenkop van snijwerk voorzien. In een staand ovaal zien we heel toepasselijk een hert en een ree samen met tegen de achtergrond een boom. De ketelbasis is rond gefreesd en is daardoor wit geworden. Met een tap is de pijpenkop op een zwaardere basis geplaatst, die is afgekeken van het vochtreservoir van de Gesteckpijp, maar dan met de natuurlijke vorm van de kroon van het gewei. De vlakke basis is met snijwerk van wederom een staand hert versierd. Vanuit deze basis gaat de steel omhoog, bestaande uit twee kleine gewei-delen. Alles bij elkaar is het een wonderbaarlijke bouwwerkje geworden.
De maker heeft duidelijk gespeeld met de kleur en van het materiaal. Om die reden zijn stukken van het bruinige schorsachtige gewei weggesneden waardoor de ivoorkleurige onderlaag tevoorschijn komt. We zien dat in de ovaal, maar ook in de basis van de pijpenkop en op de steel. Dat kleurcontrast draagt bij tot het opvallende uiterlijk van de pijp. Dat wordt versterkt met zilveren busjes die op gezette plaatsen de onderdelen markeren en verbinden.
Elegant is de afwerking van het dekseltje, dat bestaat uit een schijfje hertshoorn waarop in zilver een staand hertje is gemonteerd. Dergelijke figuurtjes werden door de pijpenmaker besteld bij een gieterij die speciaal daarvoor dit soort ornamentjes op voorraad had. Op een pijp als deze zijn zij een welkome toevoeging. Bij het monteren is verder gebruik gemaakt van zilveren borgkettingen. Zij komen bij Duitse pijpen veelvuldig voor en maken de uitstraling opnieuw luxer. Op het punt waar drie kettingen tezamen komen hangt een zilveren eikeltje.
Hoewel gekunsteld is toch een prachtig product ontstaan. Aantrekkelijk door zijn interessante wisselwerkingen van de ruwe hertshoorn met de afgevlakte delen, ook een wisselwerking tussen de grillige natuurvorm van het materiaal en het snijwerk, beide contrasten worden versterkt met de zilveraccenten, waaronder ook de drie appliques met eikeltjes op de basis. Zelfs de tinten van het buffelhoornen roer sluiten bij het palet van deze pijp aan en maken het voorwerp af. Toch moet de Nederlander even wennen aan zo’n wonderlijk, wat bombastisch object.
Amsterdam Pipe Museum APM 24.356
Zilveren pijp met knopensteel
Metaal is niet het meest geschikte materiaal om een rookpijp van te maken. Het neemt geen vocht op en het raakt te snel verhit. Zo zal het voor een vochtige, te hete en dus weinig smaakvolle rook zorgen. Daartegenover staat dat een pijp van zilver wel een statusobject is. De prijs van de grondstof en het exclusieve voorkomen maken dat niet iedereen zich ermee kan vertonen. Dat geldt zeker voor deze tabakspijp die iets komisch heeft vanwege de portretkop in de ketel en de zittende poedel met hoepel op de steel.
De ketel is gevormd als het hoofd van een man met forse snor en een cilindrische muts op zijn gedekte haar. Het is eigenlijk een wat naïeve voorstelling van een huzaar. In het licht van de steelversiering zou je echter verwachten dat het om een hondendresseur gaat of anders om een circusartiest, die zich natuurlijk als soldatentype kan uitdossen. De muts eindigt in een gekartelde rand, waarop als extra versiering een koepelvorm met bladmotiefjes. Enkele gaatjes daarin zorgen voor de luchttoevoer. Het deksel is met een lange borgketting vastgezet op de bovenzijde van de steelkrul. Daarachter zien we een hoepel waarop een poedel zit. Alle elementen wijzen op een hondendresseur of circusartiest.
In het midden van de negentiende eeuw was het circus ongekend populair, het was een ware rage in Engeland, maar ook op het continent reisden circusgroepen uit Italië, Frankrijk en Duitsland rond. Een bekende hondenartiest kwam uit Berlijn met zijn poedel Pollux. Van hem zijn opvoeringen van een folkloredans in 1848 bekend. Poedels waren sowieso een van de meest geliefde circusdieren omdat ze zo goed te trainen waren in voor de hond ongebruikelijke acties. Typisch negentiende-eeuws is de wijze van scheren, met krullen rond de borst en het achtereind kaal. Van dergelijke poedels zijn tientallen afbeeldingen te vinden in kranten en tijdschriften, maar ook op affiches uit de tijd. Of onze pijp een hond uit een van deze beroemde acts uitbeeldt is lastig te zeggen. Dat het een zeer populair motief was, is wel zeker.
Als opgemerkt, metaal is niet geen fijn materiaal voor tabakspijpen. Toch heeft deze pijp vermoedelijk niet eens zo slecht gerookt en dat komt door de lengte van de steel die met zijn ruime bocht richting de dertig centimeter gaat. Daarmee geeft de pijp voldoende koeling om de smaak toch aangenaam te laten zijn. Een raadsel is nog voor wie een dergelijk product gemaakt is en wat de gebruiker ermee als boodschap heeft uitgedragen. Het chique materiaal plaatst de pijp onder de betere stand, maar de circusachtige uitbeelding is juist weer heel volks.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.042
Bristol of Nailsea glas
In de wereld is geen materiaal ongeschikter om pijpen van te maken dan glas. Het is van nature breekbaar, absorbeert niet en geleidt de warmte slecht. Als de pijp gestopt en aangestoken is, wordt de kans op knappen buitengewoon groot. Wonderlijk genoeg zijn er toch talloze pijpen van glas gemaakt. De voornaamste productiecentra liggen in Engeland: Nailsea, Bristol en Stourbridge worden altijd in één adem genoemd. Niet verwonderlijk dat de namen van deze drie plaatsen vaak ook als soortnaam voor de glazen pijp worden gebruikt. Of daarvoor enig bewijs is blijft de vraag.
Ook het Amsterdam Pipe Museum bezit een serie van dergelijke opvallende maar ook kitscherige pijpen. Zeker is wel dat zij nooit bedoeld zijn om te worden gerookt, met uitzondering van de kleine versies die wel eens als sigarenhouder gebruikt zijn. Of het verhaal dat de ronde doet dat het uithangtekens waren voor de tabakswinkel waar is, is nog altijd onbewezen. Dat er louter van een sierfunctie sprake is, moet wel het geval zijn. Daarom werden zij ook op specifieke plaatsen verkocht, vooral als curiositeit op jaarmarkten.
Het afgebeelde exemplaar met reuzenketel en dikke licht gebogen steel is 44 centimeter lang. Vanwege de uitvoering wordt deze zowel aan Nailsea als aan Bristol toegeschreven. De pijp is uit transparant glas geblazen en is in de zogenaamde latticino techniek versierd. Een patroon van strepen met een zekere regelmatigheid loopt als een netwerk over het voorwerp heen. Qua staaltje van glasblazerskunst is dat een grote verdienste maar met zijn wonderlijke bolle vorm en dikke wijde steel met twee bollen en een baluster heeft het toch een wat ongebruikelijke vorm zonder enige gebruiksfunctie.
Overigens is geen pijpenverzameling compleet zonder deze merkwaardige objecten. Zij worden toegevoegd om ook het uiterste van het rookgerei te tonen maar het blijft de vraag of de relatie met roken feitelijk nog wel bestaat. Zij komen tot stand in de negentiende eeuw, de oudste vermeldingen stammen al van voor 1860. De productie zal ongeveer tot het jaar 1900 zijn doorgegaan. Vanwege hun fragiele materiaal worden zij snel zeldzamer maar voor de pijpenliefhebber gaat de belangstelling eerder naar serieuzere voorwerpen van andere materialen uit.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.872