Hoogtepunten uit het Amsterdam Pipe Museum
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2020
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
De agaatsteen als kwaliteitssymbool
Weinig gereedschappen hebben een verbijsterende esthetische waarde. Logisch want zij zijn niet voor de sier gemaakt maar voor het nut. Deze agaatsteen vormt daarop een uitzondering. Zij werd in Gouda gebruikt voor het gladmaken van de pijpen. Het zogenaamde glazen van pijpen was al door de eerste generatie pijpenmakers bedacht en dateert al van voor het jaar 1600. In Gouda ontwikkelde dat gebruik zich tot op het hoogste niveau. De glaassteen werd het symbool van de mooiste en duurste pijp, de zogenaamde porceleijne kwaliteit.
Het glaaswerk werd door vrouwen verricht, die overigens meestal op leeftijd waren want het glazen was geen zwaar werk maar moest wel heel behoedzaam gebeuren. Deze zogeheten glaasters streken met de agaatsteen langs de leerdroge klei en dwongen daarmee de kleiplaatjes in één richting. Nadat de pijp was gebakken ontstond een prachtige glans. Soms werd die glans nog versterkt door het product met een beetje witte was na te wrijven.
In de pijpenmakerij werden de agaatstenen op naam uitgegeven. Een glaaster tekende voor ontvangst en de fabrikant wist precies hoeveel stenen er op zijn winkel in omloop waren. De aanschafprijs was hoog, zij waren het duurste stukje handgereedschap. De zorg om de stenen was dus gegrond. Of men overigens van glaassteen sprak om de werknemers in het ongewisse te houden over de kostbaarheid van de steen, is echter sterk de vraag.
Wat het hierbij afgebeelde stuk gereedschap nu zo bijzonder maakt is de prachtige gelaagdheid die haaks op de steen staat en zo een aantrekkelijk strepenpatroon laat zien. Verder is het gedraaide heft opvallend, dat niet van hout is gemaakt maar van been. Doorgaans worden troebele stenen gebruikt, het ging uiteindelijk om het gebruik en niet om de sier. De handvatten waren van gewoon hout en eenvoudig afgerond. Met behulp van een messing of ijzeren busje werd de steen aan het handvat gezet. Wat heeft de maker bezield om hiervan af te wijken en zo'n luxe stuk gereedschap te maken?
Door zijn zorgvuldige uitvoering wekt dit stuk gereedschap alleszins de indruk bedoeld te zijn om te worden tentoongesteld. Dat is heel goed mogelijk. Vanaf het begin van de negentiende eeuw exposeerden de Goudse pijpenmakers op nationale en zelfs internationale tentoonstellingen. Naast hun product werd ook het gereedschap uitgestald om de bezoekers te laten zien hoe de fabricage van pijpen in zijn werk ging. Deze steen zou heel goed voor zo'n presentatie gemaakt kunnen zijn. Ook het feit dat de slijtage minimaal is wijst daarop.
Amsterdam Pipe Museum APM 5.261
Het merkenbord van de Goudse pijpenmakers
Vanaf 1660 zijn de Goudse pijpenmakers in een gilde verenigd. Dat gilde stimuleert de economische mogelijkheden van haar leden en het gevolg is dat de Goudse pijpennijverheid geweldig groeit. Met het toenemen van het aantal zelfstandige bazen neemt ook het aantal pijpenmerken toe. Voor het gilde wordt het steeds lastiger deze merktekens te registreren. Niet verwonderlijk dat men besluit een merkenkaart te maken, waarop alle merken staan afgebeeld.
Die kaart is niet een papieren of kartonnen administratie maar een draagbord van hout waarop de merken geschilderd worden. Dat draagbord wordt al gauw het symbool van de merkbescherming die de gildebestuurders poogden te garanderen. De gildenknaap kon met het bord in de hand de werkplaatsen bezoeken wanneer er reden was te denken dat een bepaalde baas zich niet aan het juiste gebruik van het merk hield. Ook bij vergaderingen deed het dienst om bij geschillen als bewijs voor beoogde gelijkvormigheid of anders dienst te doen. Vermoedelijk is dit draagbord al aan het eind van de zeventiende eeuw in gebruik gekomen.
Wanneer het gilde in omvang blijft groeien komt naast dit draagbord een veel groter merkenbord in gebruik dat op de gildekamer kwam te hangen. Daarop werd een meer overzichtelijke schildering gemaakt van de gangbare pijpenmerken. Figuurmerken, lettermerken en cijfermerken krijgen dan ieder een eigen sectie. Vanaf dat moment werd het ook gebruik de geroyeerde merken en die merken die buiten gebruik waren geraakt over te schilderen. Bij dit draagbord is dat nooit gebeurd. Wel is een enkele maal een merk weggeradeerd en vervangen voor een ander. Hoe lang dit bord in gebruik is gebleven, weten we niet. Vermoedelijk is het al in de achttiende eeuw in onbruik geraakt.
Toen in 1908 de gildestukken van het Goudse pijpenmakersgilde aan de gemeente Gouda werden overgedragen was dit bord daar niet bij. Volgens zeggen was het bij een ruzie op een vergadering blijven staan en werd het door een van de fabrikanten mee naar huis genomen. Dat was in een periode dat men het met het historisch materiaal niet zo nauw nam. Uiteindelijk kwam het bord in het bezit van Pieter Jacobus van der Want, een fabrikant met een van de oudste bedrijven en belangstelling voor de historie van de bedrijfstak. Jarenlang hing dit bord bij de familie thuis boven de canapé, naast een pamflet over alcoholmisbruik, een ander stokpaardje van de fabrikant. De volgende generatie was minder met de geschiedenis begaan en zette het in een kast weg. Zo overleefde het de tijd totdat het bij de opening van het Pijpen- en Aardewerkmuseum De Moriaan in bruikleen werd gegeven. Dat was in 1938. In 1953 werd dit bord teruggehaald. De fabrikant was het niet eens met de eenzijdige presentatie in het museum en dat was terecht.
Het bord zou niet meer in Gouda terugkeren. Niet lang na de verschijning van het standaardwerk over de Goudse merken werd het merkenbord overgedragen aan het Amsterdam Pipe Museum. Daar hangt het sindsdien in de vaste opstelling als symbool van het streven tot merkbescherming van de Goudse pijpenmakers, maar ook bij wijze van oppositie tegen de geringe belangstelling die de Goudse musea voor de pijpengeschiedenis toonden.
Literatuur: D.H. Duco, Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, Amsterdam, 2003.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.424
Merkplaat van allure
Onder de Goudse pijpenmakers was het in de achttiende eeuw mode om wanneer zij hun pijpen ter markt brachten, deze te voorzien van een merkpapier of velletje. Zo'n velletje betrof een lange smalle strook papier waarop centraal het merk van de fabrikant gedrukt stond, vaak voorzien van een toepasselijke omlijsting. De strook werd om de pijpenben of ton geplakt en diende als verzegeling van de waar. Tevens was het mogelijk hierop een adres te schrijven wanneer de pijpen naar een bepaalde klant verzonden werden.
Al in de eerste helft van de achttiende eeuw ontstaan prachtige merkomlijstingen. Dergelijke drukplaten in hout of messing tonen het merk als een blazoen gezien, gehouden door staande leeuwen, griffioenen of andere schilddragers en voorzien van de naam van de maker. Doorgaans ontbreekt ook het wapen van Gouda niet geflankeerd door bosjes pijpen. Aanvullend lofwerk maakt de drukplaat compleet. De meeste pijpenmakers gebruikten een standaard merkvignet maar in zeldzame gevallen wenste de fabrikant zich met iets bijzonders te onderscheiden..
Een prachtig voorbeeld daarvan en uitzonderlijk van vormgeving is de hierbij afgebeelde merkplaat. Zij laat twee pijpendragers zien die met een ton en een mand pijpen tussen draagbomen op een keien straatje lopen. Een springend hondje loopt met hen mee. Het is een dagelijks tafereeltje uit het leven in de stad Gouda, toen er nog zo'n vierhonderd zelfstandige pijpenmakerswerkplaatsen waren. Boven de voorstelling is een ovaal schild te zien waarin het pijpenmakersmerk A gekroond is aangebracht. Dit wordt omgeven door een lint met de naam van de maker. Daar weer boven zien we het bekende Goudse wapenschild, geflankeerd door bosjes pijpen en de wapenspreuk "PER ASPERA ADASTRA". Bovenlangs loopt als afsluiting een golvend tekstlint met de reclametekst "OPREGTE GOUDZE PYPE VAN DE GEKR. A".
Deze ongewone drukplaat is gemaakt van gewalst messing, waarin eerst de contouren van de voorstelling zijn uitgezaagd. Vervolgens zijn de details met de burijn nauwgezet maar zeer trefzeker uitgestoken. Dat moet tussen 1735 en 1745 hebben plaatsgevonden. Graveur is Dillis van Oyen, op dat moment de meest begaafde zilversmid in Gouda. Overigens is de afbeelding geen bedenksel van dat moment maar deze werd overgenomen van de zilveren begrafenisschilden die de Goudse pijpenmakers enkele jaren eerder bij een Rotterdamse zilversmid hadden laten graveren.
Dergelijke merkplaten zoals zij werden genoemd symboliseerden de handelswaarde van het pijpenmerk maar waren door de graveerprijs tamelijk kostbaar. Niet verwonderlijk dus dat als het merk op een nieuwe eigenaar overging, de plaat werd mee verkocht en de tekst werd aangepast. Dat is ook hier gebeurd en zelfs meerdere malen. Uiteindelijk is met roodkoper de hele merkinzet vervangen. Die verandering gebeurde tussen 1795 en 1820 toen de laatste eigenaar Cornelis Brem de plaat in gebruik nam. Deze merkplaat is overigens niet de enige die over een periode van bijna een eeuw is gebruikt. De Goudse nijverheid was traditioneel ingesteld en veel gewoontes bleven generaties lang van kracht, wonderlijk genoeg ook die van de advertentie van het pijpenmerk.
Literatuur: D.H. Duco, Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, Amsterdam, 2003.
Amsterdam Pipe Museum APM 2.047
Een bovenmaatse persvorm
De zeer goed ontwikkelde Goudse pijpenindustrie had haar producten in categorieën ingedeeld. Zo sprak men van maatpijpen wanneer men het over de standaard lengte had. Alle pijpen langer dan die soort werden met bovenmaats aangeduid. Het waren producten met een steellengte van meer dan 21 duim ofwel langer dan 55 centimeter. De langere pijpen gingen overigens met stappen van vier duim omhoog en hadden ieder een eigen naam. Zij werden alleen door de beste fabrikanten gemaakt, die personeel konden aantrekken dat in staat was dit moeilijke werk te verrichten.
Zo'n fabrikant was Willem Begeer, sedert 1792 meester pijpenmaker in Gouda. In zijn bedrijf legde hij zich toe op de hogere kwaliteitscategorie en niet verwonderlijk behoorde daartoe ook de bovenmaatse pijp. Was een fabrikant werkelijk goed uitgerust, dan leverde hij zelfs iedere steellengte in twee uitvoeringen. De gladde als standaardpijp, ook de meest verkochte. Daarnaast werd een gewerkte versie gemaakt, een hoogversierde pijp die als geschenk bij een gros gewone pijpen cadeau werd gedaan. Uiteraard waren deze pijpen ook los verkrijgbaar, meestal in hoeveelheden van een kwart gros want door de hogere prijs bleef hun omzet beperkt.
Deze zogenaamde 33 duims persvorm werd rond 1815 in opdracht van Willem Begeer gegraveerd. De persvorm bestaat uit twee delen die met pengat verbindingen sluiten. Op de ketel van de pijp is het wapenschild van de stad Gouda aangebracht, omlijst door een lint met de spreuk "PER ASPERA ADASTRA" ofwel langs ongebaande wegen naar de sterren. Het schild wordt gehouden door staande leeuwen, de koppen van het wapen afgewend. Zij staan op een eenvoudig lambrekijn. Interessant is de keerzijde van de ketel. Hier is het wapen van de stad Bremen aangebracht, bestaande uit een schuins geplaatste sleutel.
Ook de steel van deze pijp is uitgebreid versierd. Zij begint met een band met schelpjes en wordt vervolgd met een slingerende bloemenrank met druiventrossen. In de zwikken van deze rank zijn minutieuze springende hondjes te zien. Deze rank wordt op het zwaartepunt van de pijp onderbroken door een band met een schuinse draaiing. Op de steel plaatse Begeer als signatuur nog zijn naam. Het laatste stuk van de steel bleef onversierd.
Met een steellengte van bijna negentig centimeter vraag je je af wie de doelgroep voor deze pijpen is geweest. Wel die vraag wordt door het wapen op de keerzijde van de pijp verklaard. In de Duitse Hanzesteden waren de bovenmaatse pijpen buitengewoon populair. Zij werden daar in koffiehuizen gerookt, maar ook bij particulieren thuis. Zowel de mannen als de vrouwen maakten daarvan gretig gebruik. Niet verwonderlijk dus dat Begeer, om zijn Duitse klanten tevreden te stellen, het Bremer wapen op de keerzijde van de kop aan liet brengen. Daarmee sloten de pijpen optimaal aan bij de consumentvraag in die streek.
Hoe lang de persvorm in gebruik is gebleven, is onbekend. Een complete pijp uit deze vormdoos bleef niet bewaard. Vermoedelijk stopte de productie al met het overlijden van Willem Begeer in het jaar 1844. Twee andere fabrikanten hebben deze vorm daarna in hun bezit gehad maar het is niet duidelijk of zij er ook werkelijk productie uit hebben gemaakt. Gebruikstechnisch was dat zeker mogelijk geweest want van grote slijtage van de persvorm is geen sprake. Het was de veranderende mode die er voor zorgde dat naar deze extreem lange kleipijpen geen vraag meer was. Wachtend op nieuwe productie overleefde de persvorm zijn tijd en verschoof het belang van productiemateriaal naar museumobject.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.000
Persvorm voor een koninklijke pijp
De kwaliteit van de kleipijpen is voor een belangrijk deel afhankelijk van het gereedschap waarmee de pijpenfabrikant werkt. Wanneer hij er in slaagt een goede vormmaker te vinden, kan hij beschikken over accurate persvormen waarin strakke pijpen geperst kunnen worden. Als die vormmaker ook overweg kan met het figureren van de vormen, ontstaan nieuwe kansen. Dan kan de maker versierde waar op de markt brengen, die bij de klant in spé begeerte op moet wekken. Een voorbeeld van een knap gemaakte, maar bovendien zeer zeldzame figurale persvorm komt hier ter sprake.
Het betreft een messing persvorm in drie delen bestemd voor de productie van een zogenaamde manchetpijp ofwel pijp met een afgeknotte steel. De ketel van de pijp laat het borstbeeld van koning Willem II zien, imposant uitgevoerd en compleet met epauletten op de schouders en onderscheidingen op de borst. Op de steel wordt de voorgestelde door een tekst geïdentificeerd. Daar lezen we rechts "WILLEM II KONING" en links "DER NEDERLANDEN". Op de steel staat ook het modelnummer 61 vermeld, een indicatie voor de omvang van het assortiment op het moment dat die persvorm werd gemaakt.
De persvorm zelf is een van de zwaarst uitgevoerde exemplaren uit onze museumverzameling. Zij heeft een buitengewone dikte die wordt veroorzaakt door het borstbeeld met als extra de uitstekende epauletten. Vandaar dat de dikte de lengte van de persvorm bijna overschrijdt en dat is nog nooit gesignaleerd. Wonderlijk is ook dat er geen sluitpennen zijn zoals gewoonlijk. Die sluitpennen dienden ervoor dat de vorm wrikvast in de bankschroef kon worden geklemd, zonder dat de drie vormonderdelen ten opzichte van elkaar konden verschuiven waardoor bij het eindproduct de vormgeving puntgaaf is. Bij deze uitzonderlijke persvorm konden de sluitpennen ontbreken omdat de drie delen van de vorm zo perfect in elkaar passen dat ze zonder enige frictie ineen sluiten en zo de juiste klemkracht geven. Wel is een ronde nok aan de onderzijde van de persvorm aangebracht voor een correcte stand als de persvorm in de bankschroef stond.
Over de herkomst van deze persvorm is nog enige onduidelijkheid. De vorm zelf draagt geen enkele indicatie van de producent. Slechts één pijp is uit deze persvorm bekend en die draagt het merkteken JK van de pijpenmaker Jean Jacques Knoedgen. Deze maker werkte eerst in Luik en Maastricht voor hij, na de Belgische afscheiding van 1830, besloot zich in 1846 in het Belgische Brée te vestigen. Aangezien Willem II in 1840 koning werd, is het zeker dat deze persvorm ergens in de jaren 1840 moet zijn gemaakt. Maar of Jean Jacques Knoedgen de opdracht voor deze persvorm gaf, is de vraag. Zijn bedrijf had in de jaren 1840 nog maar een bescheiden omvang. Wel is het mogelijk dat hij dit stuk gereedschap uit de inventaris van een voorouder overnam, Jean Jacques behoort namelijk tot een familie van pijpenmakers. Aangezien koning Willem II maar tot 1849 regeerde, resten dus maar een paar jaar. Andere mogelijkheid is dat deze bijzondere persvorm pas na 1850 bij Jean Jacques Knoedgen terecht gekomen is, bijvoorbeeld via een failliete fabriek. Alleen de vondst van een afdruk uit deze vorm met een ander, vroeger pijpenmakersmerk kan dit raadsel oplossen.
Zeker is wel dat van de persvorm geen intensief gebruik is gemaakt. Dat blijkt wel uit de extreme zeldzaamheid van pijpen uit deze vorm. Een andere aanwijzing is dat er nauwelijks slijtage aan het stuk gereedschap zelf te ontdekken is. Reden tot een bescheiden oplage moeten we zoeken in de vroege en onverwachte dood van de koning, maar evenzeer in de vestigingsplaats van Knoedgen. In de tijd van Knoedgen was de handel vanuit het nieuw gestichte België naar Nederland belemmerd door importheffingen. Het feit dat Willem koning was van Nederland en Groothertog van Luxemburg, maar niet in België regeerde maakte het afzetgebied alleen maar kleiner. Deze beperkingen zullen bijgedragen hebben tot een bescheiden verkoopresultaat. Het lijkt er dus op dat de vervaardiging van deze exclusieve persvorm geen rendabele actie geweest is.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.713
Bomkop persvorm
Als museum is het aantrekkelijk je te richten op de uitersten, want daarmee krijg je de extremen uit het verleden in het vizier. Spreken we over formaat, dan gaat het om de miniaturen, maar ook om de grootste, de zwaarste en meest indrukwekkende. Wel, deze pijpvorm is zo’n extreme al zou je dat van een plaatje niet direct zeggen. De lengte is echter meer dan 90 centimeter! De pijp die in deze persvorm wordt geperst staat bekend onder de naam bomkop, een Goudse pijp met een waterhoofdige grote ketel en een lange rechte steel. Het gaat het hier dus om een reuzenpersvorm van messing, zoals gebruikelijk in twee delen en voorzien van zeven ijzeren sluitpennen. Deze persvorm werd gebruikt bij de productie van bomkoppen, buitenformaat pijpen voor bijzondere doeleinden. Niet bedoeld als rookpijp – er gaat een compleet pakje van een half ons in de pijpenkop - maar eerder als reclameartikel. Dat het reuzenpijpen zijn bewijzen de maten met een ketelhoogte van elf centimeter en een steel van ruim zeventig centimeter lang. Dat voor de persvorm een grote hoeveelheid messing gebruikt is bewijst het gewicht met exact vijftien kilogram. Toch heeft de vorm het standaard Goudse model behouden met een ovale ketel met hiel en een lange rechte steel zodat het artikel voor de klant als Goudse pijp herkenbaar is gebleven.
Hoe ongebruikelijk ook, het stuk gereedschap heeft lange tijd dienst gedaan en dat liet zeker zijn sporen na. De persvorm onderging verschillende kleine reparaties en aanpassingen. Zo is in de rechter vormhelft van de ketel een rechthoekig stuk loodsoldeer als herstelling aangebracht. Ook de kroon, de zone boven de feitelijke pijpenkop, is een aantal keren gerepareerd. Onverwacht is het om daar maarliefst tien stuurpennen te zien die er voor moesten zorgen dat de stopper om de pijpenkop uit te hollen, in de juiste richting de vorm in werd geleid. Ook aan het steeleind bij het knopmondstuk zien we een verandering. Daar is het aanloopstuk met loodsoldeer vernauwd om de wijer beter te geleiden. Bovendien werd rond het jaar 1900 de steel ingekort en voorzien van een extra knopmondstuk. Vanaf dat moment had de pijp een steellengte van nog maar 49 centimeter. Dat gebeurde onder de laatste eigenaar, daartoe genoodzaakt omdat hij geen bakfaciliteit had voor pijpen boven de halve meter lengte. Deze maker heeft ook het opschrift "M.N. V. DUYN" ingeslagen.
Op de hiel is rechts het bijmerk wapen van Gouda aangebracht, links op de hiel zien we als vormmerk een stip. Die beide merken wijzen op een generaties lange Goudse traditie waarbij het bijmerk de ultieme status was van het Goudse product. Het vormmerk verwees naar een grootschalige productie met meerdere persvormen van hetzelfde model, ieder met een eigen vormmerk. Dat is bij deze vorm wel wat voorbarig, want het is niet waarschijnlijk dat er op enig moment een tweede bomkopvorm in Gouda in gebruik was. En zou dat zo zijn, dan zeker niet bij dezelfde fabriek. Het vormmerk staat er dus echt vanuit de traditie.
De laatste pijpenmaker die deze vorm in het bezit had was het Huis Van der Want, die de persvorm in 1953 kochten samen met enkele andere exemplaren van de nazaten van de familie Van Duyn. Dat was op het moment dat Georg Brongers als conservator van het Niemeyer Nederlands Tabacologisch Museum belangstelling toonde. Fabrikant Dirk van der Want wilde dat het pijpenmakersgereedschap in Gouda onder de pijpenmakers zou blijven. Om die reden kocht hij deze vorm samen met ander overjarig materiaal. Daarmee is zijn opzet gelukt, al is er van productie geen sprake meer geweest. De vorm ging een generatie later naar een bekende Nederlandse verzamelaar die het object aan ons museum doorverkocht.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.363a