Een exotische pijp uit Schermerhorn
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2003
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Bespreking van de vondst van een puntgave Ottomaanse kleipijp in Schermerhorn die voorzien is van een loden steel.
Het gros van de rokers gebruikt een pijp die onder de categorie gewoon valt. Het gaat om een standaard product van het gangbare model met een normale inhoud en van een gewone afwerking. Deze keuze is logisch want de gemiddelde mens schijnt zich nu eenmaal aan de grootste gemene deler aan te passen. Bij de aanschaf van een tabakspijp is men eerder geneigd de grote groep rokers na te volgen dan zich met een bijzonder rokertje te onderscheiden. Dat gedragspatroon wortelt overigens in meer dan alleen maar menselijke volgzaamheid. Vanuit economisch standpunt bezien is de gewone, gangbare pijp het meest geliefd omdat het een massaproduct is. Onder invloed van concurrentie tot stand gekomen, heeft deze pijp de voordeligste prijsstelling en staat garant voor een uniform gebruikscomfort. Prijs en kwaliteit overwegende is de standaardpijp dus de meest logische keuze. Het is dus niet verwonderlijk dat afwijkend rookgerei ook in de archeologie tot de zeldzame vondsten behoort.
Zeventiende eeuwse rokers die een bijzonder stukje rookgerei begeerden werd het niet eenvoudig gemaakt. Schaars en soms met intervallen van jaren verschenen kleipijpen met reliëfversieringen op de markt. Daarnaast waren zeer beperkt andere exclusieve tabakspijpen verkrijgbaar, zoals pijpen uit hout gesneden, al dan niet met metaal gemonteerd. Een ongebruikelijk product kan van bijvoorbeeld steen of metaal zijn gemaakt. In de meeste gevallen zijn deze alternatieve pijpen echter weinig gerieflijk, bovendien waren zijn vanwege hun niet-seriële vervaardiging duur. Zij konden dus geenszins concurreren met de standaardkwaliteiten, maar dat hoefden zij ook niet want bij modieuze en exclusieve voorwerpen valt de prijs-kwaliteitverhouding doorgaans weg. Wie de tabakspijp als modeaccessoire of statusobject gebruikte om er goede sier mee te maken moest zich een hogere prijs en minder comfort getroosten.
Een andere optie om in het bezit van een bijzondere pijp te komen was de aanschaf van een rookpijp in den vreemde. Roken was al vanaf het begin van de zeventiende eeuw nagenoeg wereldwijd verbreid. Op alle continenten werd tabak geconsumeerd en het rookgerei ontwikkelde zich in de uiteenlopende regio’s op eigen wijze. Dat gebeurde steeds in het licht van beschikbare grondstoffen, lokale tradities, modepatronen en persoonlijke smaak. Talloze Hollandse zeevarenden zullen hun ogen ver van huis goed de kost hebben gegeven bij het zien van het lokale rookgerei en dikwijls zal dit tot de aanschaf van zo’n ongewone pijp hebben geleid. Zo’n opmerkelijke zeventiende eeuwse reissouvenir is in 2001 in Schermerhorn ten zuidoosten van Alkmaar uit een slootvulling tevoorschijn gekomen en is van Ottomaanse herkomst (afb. 1).
De betreffende pijp is een zogenaamde manchetkop, een type pijp gekenmerkt door een steel van slechts een paar centimeter die eindigt in een verstevigde band. In deze band werd een separaat roer van een duurzaam materiaal gestoken, die de pijp minder breukgevoelig maakte. De manchetpijp is wereldwijd in gebruik gekomen, meestal bij producten van een kwetsbaar materiaal die het maken van een langere steel niet toeliet. De onderhavige pijpenkop is gemaakt van een lichtgrijze, enigszins poreuze klei die betrekkelijk zacht is gebakken. Hierdoor biedt de pijp een maximale absorptie van de bij het roken vrijkomende teer- en nicotinesappen en zal daardoor aangenaam droog en dus smaakvol hebben gerookt.
De vervaardigingtechniek van de gevonden pijp wijkt af van de in de Nederlanden gebruikelijke werkwijze met een tweedelige persvorm. In dit geval is de pijpenkop namelijk niet in een vorm gedrukt maar op een draaischijf gemaakt. Kop en steel zijn separaat gedraaid waarna de twee onderdelen met wat vochtige klei aan elkaar zijn gelijmd. Vervolgens werden de naden zorgvuldig gladgestreken. Tenslotte is een decoratie aangebracht die de laatste sporen van het verlijmen van de beide onderdelen onzichtbaar maakte.
Behalve in technisch opzicht wijkt de pijp ook qua vorm sterk af van de Nederlandse kleipijp. De ketel is royaal van formaat en cilindrisch van vorm met een lichte verzwaring bij de opening. Deze ketel mondt uit in een schotelvormige basis met een halfronde onderzijde zonder hiel. Als markering van de onderzijde en als opmaat naar de steel is een soort rattenstaart zichtbaar, die de verbinding vormt tussen de twee separaat gedraaide onderdelen. De pijp is voorzien van een oplopende steel die verstevigd is met een manchetband met een halfrond profiel. Kenmerkend voor de Ottomaanse herkomst is dat de steel na de manchet in dezelfde diameter nog een stukje doorloopt.
Kop en steel zijn uitgebreid van decoraties voorzien die volgens een vast schema zijn aangebracht en het voorwerp bijna volledig bedekken. Rondom de ketelopening zien we enkele raderingen, die zich om de ketelbasis herhalen. Deze radering bestaat uit in elkaars verlengde liggende minutieuze rechthoekjes aangebracht met een langwerpig stempel, dat langs het voorwerp werd gedraaid. De rattenstaart aan de onderzijde is op soortgelijke wijze versierd, echter nu is de decoratie uitgebreider want hier zijn afwisselend twee verschillende motieven toegepast: naast de gangbare raderingen zien we een repetitief geometrisch kettingmotief. Tussen deze lijnen in nog een gladde groef ingeritst om de zones beter te scheiden.
Zowel de ketelbasis als de steel en de manchet zijn uitgebreid van stempelwerk voorzien dat met gewone stempels is aangebracht. Hierbij wisselen vier verschillende motieven elkaar af, waarbij steeds een enkel motiefje in meervoud naast elkaar werd gedrukt, zodat eveneens een repeterend patroon ontstond. De ingedrukte versiering is zorgvuldig uitgevoerd en getuigt van grote arbeidsdiscipline. In totaal zijn dus met zes verschillende stempels acht raderingen en twee kettinglijnen aangebracht en verder maarliefst 120 losse instempelingen. Kortom het afwerken van het product heeft de nodige zorg gekregen. Frappant is wel dat vier verschillende stempels naast elkaar zijn gebruikt, die in detail zo weinig verschillen dat het effect met één en hetzelfde stempel nauwelijks minder was geweest. De decoratie is volledig ornamenteel, hetgeen mogelijk aansluit bij de traditie dat het aanbrengen van mens- en dierfiguren in het land van oorsprong niet gepast was.
Het bijzondere aan deze vondst is niet dat de pijpenkop nog volledig gaaf is, maar vooral dat ook de separate steel is aangetroffen. Geheel tegen ieders verwachting is deze niet van hout of been gemaakt, maar in lood uitgevoerd. Er lijkt sprake van een lokale vervanging voor een eerder exemplaar van riet, hout of been. Vooral het steeleind is opmerkelijk: dit is zo uitgesneden, dat het de indruk wekt te zijn afgekeken van het oorspronkelijke gedraaide steeleind. Lood is geen geschikt materiaal voor een pijpensteel, het smaakt onaangenaam en absorbeert geen vocht. Gelukkig wordt deze laatste, negatieve factor door de poreuze ketel ruimschoots gecompenseerd, zodat de pijp toch aangenaam gerookt zal hebben. Zeker is wel dat de loden steel ook de balans van de pijp verstoord heeft. Met de zware steel en relatief lichte kop ligt de pijp tamelijk onstabiel in de mond.
De herkomst van deze bijzondere tabakspijp is niet zeker. Alle kenmerken wijzen op een pijp uit het oostelijke Middellandse-Zeegebied. Het meest typerend daarvoor is de manchet van de pijp: na de verdikte band loopt de verdunde steel nog over een halve centimeter door, een kenmerk dat vaker bij vroege Ottomaanse pijpen wordt gesignaleerd.[1] Helaas is over de productie van pijpen in die streken weinig literatuur voorhanden. Een sluitende chronologie voor deze soort pijpen is nog niet vastgesteld en dat komt uiteraard door de geringe aandacht die de historie van de pijp daar tot nog toe kreeg.
Opmerkelijk aan het gevonden product zijn verder de geringe gebruiksporen. De minimale brandresten aan de binnenzijde van de ketel wijzen niet op een verstokte roker. Het product lijkt niet vaker dan een keer of tien te zijn gerookt. Onduidelijk blijft ook hoe de pijp op deze vondstlocatie terecht is gekomen. Vermoedelijk is hij tussen de tanden van de roker doorgeglipt en mogelijk gebeurde dit vanwege de onstabiele ligging van de pijp. In dezelfde laag als deze vondst werden enkele pijpenkoppen uit de periode tussen 1665-1685 geborgen, die min of meer in dezelfde periode in het water moeten zijn beland. Het gaat om producten van de betere Goudse makelij, waarvan twee voorzien zijn van de hielmerken posthoorn en maan.
De vondst van dit betrekkelijk luxe rookgerei laat zich wel verklaren. Tot aan het eind van de zeventiende eeuw was Schermerhorn een vissersplaats waarvan de bewoners zowel de haringvaart als de walvisvaart beoefenden. Het was geen arme gemeenschap, maar wel een specifieke bewoning van zeevarenden, waarvan sommige beslist rijk waren geworden. Gezien de beroepsuitoefening is het dus goed mogelijk dat één hunner niet op de visvangst ging, maar op een schip voor de Straatvaart aanmonsterde en in het oostelijke Middellandse-Zeegebied verzeild raakte. Zo kan deze pijp als reissouvenir in Schermerhorn zijn beland. Vergelijkbare vondsten van exotische manchetpijpen zijn hoewel schaars toch van meerdere locaties in Nederland bekend. Vooral in de grote steden duiken nogal eens fragmenten van Zuid-Europese of Noord-Afrikaanse pijpen op. Zelden echter gaat het om gave exemplaren en slechts éénmaal eerder is een complete pijp inclusief de steel gevonden.[2]
Tot beter begrip van de vondst is het interessant deze pijp te vergelijken met een overeenkomstig exemplaar aanwezig in onze collectie waardoor de standaardkenmerken duidelijk worden en tegen detailverschillen kunnen worden afgezet. Het gaat om een soortgelijk product (afb. 2) van eenzelfde grijsbakken aardewerk die in veel opzichten identiek is. Ten eerste is de techniek van vervaardigen gelijk: het gaat om een in twee delen gedraaide pijpenkop. Ook bij dit product ontbreekt de doorlopende steel voorbij de manchet niet. Verder stemt de gestempelde decoratie overeen. Toch zijn er ook duidelijke verschillen zoals de grondvorm die eerder cilindrisch dan conisch is. Bovendien is bij dit model geen sprake van een verzwaarde schotelvorm maar van een ronde onderzijde. Op deze kogelvormig onderzijde lijkt de rattenstaart sterker uit te komen. Doordat de steel onversierd is gelaten heeft dit een ander effect op de uitstraling van de pijp, die zo juist minder massief lijkt. De steel en vooral de rattenstaart lijken hierdoor indringender.
Voor de decoratie zijn bij deze pijp geen losse stempels gebruikt maar drie verschillende bandstempels. Op die wijze is met beduidend minder werk een vergelijkbaar patroon verkregen. Aan de onderzijde van de ketel vallen de ingedrukt schuinse lijnen van arceringen afgewisseld met geometrische lijnen op. De ketel vertoont aan de onderzijde een met lijnen gemarkeerde tong. De steelknoop is versierd met schuins ingedrukte raderingen en driehoekjes. Het gebruik van bandstempels in plaats van losse stempeltjes maakt dat het aantal indrukken drastisch omlaag kon gaan en tot iets meer dan zestig kon worden teruggebracht, dat is nog niet de helft van het aantal indruksels op de pijpenkop uit Schermerhorn. Dit vergelijkingsexemplaar is als archeologische vondst ergens in het Nabije-Oosten aan de oppervlakte gekomen en werd als reissouvenir vanuit Kreta meegebracht. De vondstdatum ligt vóór 1985.
Samenvattend mag duidelijk zijn dat de pijpvondst uit Schermerhorn bijzonder is. Niet alleen het gegeven dat de pijp gaaf is teruggevonden, maar vooral het feit dat ook de steel bewaard bleef. Toch betreft het geen zeldzaam object maar slechts een voorwerp waarvan de vondstlocatie ver van de productieplaats verwijderd ligt. Op zich is deze Ottomaanse pijp een gewoon serieel artikel, gemaakt in een gevestigde pijpennijverheid en in de streek van oorsprong als gebruiksartikel algemeen gangbaar. Pas overgebracht naar een ander gebied wordt het voorwerp een curiosum, louter vanwege de zeldzaamheidswaarde daar. Dat een dergelijke pijp in het landelijke Schermerhorn is aangetroffen lijkt onverwacht maar is toch niet zo verbazingwekkend. Zoals opgemerkt leefde de bevolking er van de visvangst en de zeevaart, waardoor het alleszins mogelijk lijkt dat de pijp dit gebied als reissouvenir van een zeevarende bereikte. Of de pijp bestemd was voor eigen gebruik of een geschenk aan een vriend of dierbaar familielid blijft de vraag. Helaas was de pijp geen lang gebruik beschoren, het lijkt erop dat deze al snel tussen de tanden van de roker uit glipte en in de plomp belandde om daar op de bodem eeuwenlang te blijven liggen. Mogelijk was de loden steel de oorzaak van het ongelukje, omdat de pijp daardoor een slechte balans had. In vergelijking met de andere reissouvenir in de collectie van het Pijpenkabinet blijkt inderdaad dat de exotische pijp uit Schermerhorn in het Ottomaanse gebied een regulier type was. Overigens kwam het product dat als vergelijking afgebeeld wordt niet drie eeuwen geleden in Nederland aan maar pas twintig jaar terug. Ook was het doel anders: de pijp was niet bestemd om te worden gerookt, maar was een archeologische vondst die als reissouvenir diende.
© Don Duco, Pijpenkabinet, Amsterdam, 2003.
Afbeeldingen
- Manchetkop van grijsbakken klei met cilindrische ketel, verzwaarde schotelvormige basis en ronde onderzijde met rattenstaart, oplopende steel met manchet en verloopstukje. Uitgebreid gedecoreerd met bandstempels en ingedrukte motieven. Nabije-Oosten, 1665-1685.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.824 - Manchetkop van grijsbakken klei met licht tulpvormige ketel, verzwaarde kogelvormige basis met een rattenstaart op de ronde onderkant, oplopende steel met manchet en verloopstukje. Ketelbasis en manchet met een bandstempel aangebrachte ingedrukte geometrische decoratie van geometrische motiefjes afgewisseld met raderingen. Nabije-Oosten, 1650-1750.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.218
Noten
[1] Rebecca Robinson, ‘Clay Tobacco Pipes from the Kerameikos’, Mitteilungen des Deutschen Archäologischen Instituts Athenische Abteilung, Berlin, Band 98, 1983, Tafel 52, nr. 6-9, 11.
[2] Ron de Haan, ‘Roken aan de Oostenburgermiddenstraat’, in: Van VOC tot Werkspoor, Het Amsterdamse industrieterrein Oostenburg, Utrecht, 1986, p. 126, foto. Achttiende eeuwse pijp met knophiel en korte houten steel.