Van vorstengeschenk tot volksobject, de historie van de porseleinen tabakspijp
Auteur:
D.H. Duco (Don Duco)
Originele titel:
Van vorstengeschenk tot volksobject; De historie van de porseleinen tabakspijp
Jaar van uitgave:
1998
Tijdschrift:
Vormen uit Vuur, Mededelingenblad Nederlandse Vrienden van de Ceramiek
Beschrijving:
Algemeen artikel over de geschiedenis van de porseleinen pijp, met voorbeelden van representatieve stukken uit de collectie van het Pijpenkabinet in Amsterdam.
De geschiedenis van het Europese porselein wordt steeds uitgebreider en diepgaander beschreven. Daarbij richt de belangstelling zich op een rijke variatie aan voorwerpen, doch merkwaardig genoeg blijven de tabakspijpen steeds buiten beschouwing, een zeldzame uitzondering daargelaten. Het was de nationale keramiekkenner en -liefhebber Jaap Romein die hiervan in de jaren vijftig voor het eerst melding deed [1]. In een beknopt artikel bespreekt hij de porseleinen pijp en laat zich weinig positief uit over de vormgeving en decoratie. Die constatering lijkt gerechtvaardigd wanneer we de reeks publicaties beschouwen, die sindsdien over dit onderwerp zijn verschenen (2). De auteurs belichten steeds het volkskundige karakter van de porseleinen pijp, waaraan het artikel uiteindelijk ten onder ging. Ten dele ligt deze benadering aan de zeldzaamheid van de exclusieve porseleinen pijp. In dit artikel wil ik graag de geschiedenis nog eens duiden aan de hand van artistiek verdienstelijke producten om de tabakspijp van porselein een volwaardige plaats onder het porselein te geven.
Het eerste porselein dat in Europa bekend werd, kwam uit China. Met zijn fraaie melkwitte kleur, hoge glans en ondoordringbare klinkende scherf verwerft dit materiaal snel grote bewondering en doet bijgevolg de wens tot navolging ontstaan. Pas in 1708 wordt in de Duitse stad Meissen het recept voor de vervaardiging van porselein ontdekt. Twee jaar later wordt de Koninklijke Saksische Porselein Fabriek opgericht, die dankzij geheimhouding van het porseleinrecept lange tijd een monopoliepositie behoudt. Pas na het midden van de achttiende eeuw volgen in de Duitse staten andere fabrieken, waarvan Nymphenburg (1754) en Frankenthal (1755) de eerste zijn. Spoedig ontstaan er in veel Europese steden porseleinfabrieken, die zich vanuit midden Duitsland naar alle windstreken uitzaaien (3).
Ondanks de schoonheid is porselein niet voor ieder voorwerp even bruikbaar. Als theegerei of eetservies biedt het louter voordelen, voor sierborden, opengewerkte manden, potpourrihouders en plastiekjes is het eveneens bijzonder geschikt. Voor tabakspijpen heeft porselein echter aanzienlijke gebruiksnadelen omdat de scherf niet poreus en dus ondoordringbaar is. Tijdens het roken van tabak ontstaat condens, die bij de porseleinen pijp - anders dan bij de kleipijp - niet wordt geabsorbeerd. Zodoende rookt de pijp tamelijk heet en komt de smaak van de tabak minder tot zijn recht. Door condensatie van het tabaksvocht gaat de pijp tijdens het roken uiteindelijk pruttelen.
De exclusiviteit van porselein maakte het wel tot een geschikt materiaal voor een geschenkpijp. De esthetische kwaliteit geeft het product allure en maakt het tot een voorwerp om bij speciale gelegenheden te presenteren. De traditionele steelpijp, zoals die in de achttiende eeuw gangbaar is, blijkt voor productie in porselein ongeschikt. Na enkele tevergeefse pogingen gaat men over op de manchetpijp, een pijpmodel dat in Oost-Europa al rond 1600 in aardewerk ontwikkeld was (4). Deze keuze is niet verwonderlijk want de stad Meissen bevindt zich gezien haar ligging tussen de oost- en West-Europese rookcultuur. Deze zogenaamde "pipe à la Turque", heeft een ketel verbonden aan een afgeknotte steel van porselein waarin een afzonderlijk roer van been, hout of hoorn wordt geklemd.
In Meissen worden in de jaren 1730 reeds enkele porseleinen pijpenkoppen gemaakt, die op modellen van Turkse origine teruggrijpen. Het is hierbij niet de vormgeving maar veeleer het materiaal en de beschildering die het exclusieve karakter aan de pijp geven. Een voorbeeld van deze soort, maar van wat latere datum is afgebeeld (afb.1). Kenmerkend zijn de bekervorm en de oplopende steel verwijdend tot een manchet, het verstevigde steeleind voor het roer. Bij deze pijp vertoont de beschildering reeds de zwier van de rococo met de kenmerkende asymmetrische details. Bijzonder geraffineerd is vooral het lichte reliëf, waarmee de voorstelling op de pijpenkop geaccentueerd wordt en die de schildering een optimale dieptewerking geeft.
Rond 1740 ontwikkelt zich bij de Melissenfabriek de belangstelling voor de figuurpijp. De eerste producten zijn door de modelleur Johann Gottlieb Ehder gevormd, die in 1739 als 22-jarige vakman bij de Melissenfabriek in dienst treedt (5). Een pijp die aan hem is toe te schrijven wordt hierbij afgebeeld (afb. 2). Het betreft een tabakspijp die door de chef van de modelafdeling, de beroemde Johann Joachim Kändler (1706-1795), in 1743 in de modellenlijst wordt bijgeschreven (6). Het is een bekervormige pijpenkop met rondom drie in elkaar overlopende gezichten, die ieder een eigen neus en mond hebben maar de ogen delen. De steelaanzet wordt gevormd door de opengesperde bek van een vis of monster waarin puntige tanden te zien zijn. Dergelijke pijpen worden in kleine serie gemaakt. Het biscuitproduct drukt men in een gipsen of aardewerken vorm en wordt vervolgens afgewerkt. Na de eerste ovengang wordt een kleurige beschildering opgebracht. Deze beschildering is in de voor Meissen kenmerkende trant met de grootst mogelijke zorgvuldigheid op de pijp gepenseeld. Het palet is opgebouwd uit natuurlijke kleuren: rode lippen, bruine haren, een zachte vleeskleur voor de huid. Na een tweede stookproces waarin het glazuur glad brandt, wordt de pijp gemonteerd met een manchetring en klepdeksel van verguld messing of zilver.
Bij het afgebeelde exemplaar is de oorspronkelijke steel bewaard, uitgevoerd in gedraaid buffelhoorn en met een zogenaamd knopenroer. Om bij het losschieten van het roer de ketel voor breuk te behoeden, is een zilveren borgketting aangebracht. Het luxueuze van de pijp wordt mede benadrukt door een rechthoekig foedraal, waarin de pijp gedemonteerd kan worden opgeborgen. Het interieur is met rood fluweel gestoffeerd. Aan de buitenzijde is deze foedraal met gepolijste roggenhuid bekleed, wat het geheel tot een exclusief geschenkartikel maakt. De oplage van dergelijke figuurpijpen is klein geweest, want de hoge verkoopprijs beperkt de marktkansen. Bovendien laat de productie in een kwetsbare, snel uitslijtende drukvorm een grote oplage niet toe.
Na 1745 starten nieuwe porseleinfabrieken die ook tabakspijpen in productie nemen (7). De aandacht richt zich in het bijzonder op de gezicht-figuurpijp. Meestal gaat het om fantasie-uitbeeldingen van karakterfiguren; een enkele maal treffen we de uitbeelding van een bestaande contemporaine persoon aan. De meest kenmerkende uitbeelding uit de jaren zestig van de achttiende eeuw is de zogenaamde Turkenkop . De belangstelling voor het oosten, die wel wordt aangeduid met Turquerie of Turkomanie, bereikt in die periode haar hoogtepunt. In de pijpenproductie, maar niet alleen daarin, wordt het gezicht van een Turk met kleurige tulband de meest geliefde uiting van Turkomanie. Er zijn zowel mannen- als vrouwengezichten gemodelleerd en beiden dragen een tulband van ineengedraaide shawls aan de voorzijde vastgezet met een speld waarin centraal een juweel met forse edelsteen en een pluim van een ganzenveer. Bij de man is de snor algemeen, die overigens dikwijls meer Chinees dan Turks aandoet. In een zeldzaam geval is een figuur met bakkenbaard afgebeeld (afb. 3). Bij de vrouwenkoppen is de tulband opgesmukt met dubbele parelsnoeren, meestal met rozetten die geslepen stenen suggereren tussen de strengen. Het vrouwelijke accent wordt tevens benadrukt door elegantere gelaatstrekken waarin vooral een dunne welgevormde neus opvalt.
Turkenkoppen van de fraaiste soort worden in de fabrieken in Meissen, Berlijn (gesticht 1751), Veilsdorf (1760) en Fulda (1764) gemaakt (afb. 4). Daarnaast begeven ook kleinere bedrijven zich op dit terrein, doch in fijnheid blijven zij bij de vier eerdergenoemde fabrieken achter. Dat geldt zowel voor het modele als voor de opgeplakte reliëfdetails en de fijnheid in beschildering. De steel van de meer modieuze producten toont soms de voor die tijd kenmerkende rocailles met c-voluten. De montage geschiedt weer met een klepdeksel en manchetring.
Van grote fijnheid en eigenzinnige charme zijn de gezichtpijpen uit de fabriek van Nymphenburg. Hier is een reeks portretpijpen gemodelleerd door de figurist Franz Anton Bustelli (8). Bij dit artikel een aan hem toegeschreven product uit ongeveer 1760 (afb.5). Dergelijke voorstellingen worden in de wandel "commedia dell'arte" figuren genoemd. Het zijn vrolijke, bijna clowneske uitbeeldingen tussen harlekijn en Pierrot, gekenmerkt door bijvoorbeeld een speels opgeslagen hoedrand of golvende plooikraag, die de voorstelling een wervelend uiterlijk geven, passend in het modebeeld van de rococo.
Tegen het eind van de achttiende eeuw komt de figurale uitbeelding in een pijpenkop volledig los van de kenmerkende bekervorm en krijgt een eigen onverwachte vormgeving, waarbij inventiviteit en kitsch nauw aan elkaar verwant zijn. Tot de meest natuurgetrouwe modelleringen behoren liggende hondjes, zoals de mops en de spaniël (9). Wat later ontstaan zittende beren (afb. 6), gevolgd door vogels (afb. 7). Opmerkelijk bij de vormgeving is dat het klepdeksel in de voorstelling wordt geïncorporeerd; in feite wordt de plastiek doorgesneden en krijgt daar een metalen montering met scharnier. Er is duidelijk van popularisering sprake: de kwaliteit van het product wordt minder hoogstaand, terwijl ook de onderwerpen banaler zijn. De minutieuze beschildering maakt plaats voor vlotter penseelwerk. Dergelijke producten stammen aanvankelijk nog wel uit de toonaangevende fabrieken, maar een grote variatie op dit thema komt tegen 1800 uit Türingen. In deze streek zijn in plaatsen als Veilsdorf, Volkstedt (1760), Wallendorf (1764), Limbach (1772) en Ilmenau (1777) porseleinfabrieken gesticht. Kenmerkend voor deze werkplaatsen zijn vooral de vlottere beschildering in fellere en dus minder realistische kleuren.
In de periode 1780 tot 1800 ontwikkelt zich een geheel nieuw type pijp: de stummel. Deze pijp heeft een ovale ketel met een knophiel en een korte steel. Het model is onmiskenbaar naar de Goudse kleipijp gekopieerd en wordt in Duitsland ook wel met "Holländisches Model" aangeduid. In tegenstelling tot de kleipijp is de lange rechte steel om technische redenen afgeknot tot een stompje. Dit steeleind wordt in een vochtreservoir gestoken, de zogenaamde zak, die voor de afvoer van het hinderlijke condens zorgt. In de tweede opening van de zak wordt, nagenoeg parallel aan de kop, de houten of hoornen steel gestoken. Door de staande ketel en de vochtzak is een nieuw silhouet pijp ontstaan, die tevens meer ruimte voor tabak biedt. Bij de stummel is het niet de vormgeving maar de beschildering die domineert. Aanvankelijk wordt deze kop in een zorgvuldig uitgewerkte miniatuurschildering uitgevoerd, zoals ook het serviesgoed uit die periode. De onderwerpen zijn dikwijls verheven waarbij portretten, heraldische voorstellingen, mythologie, landschapsscènes en bloemen domineren (afb. 8).
De stummel wordt snel populair want de royale ketelinhoud en deugdelijke vochtafvoer via de zak geven een voor porselein maximaal rookcomfort. Doordat de ketel op de draaischijf gemaakt kan worden, valt de productieprijs betrekkelijk voordelig uit. De verkoopprijs wordt uiteindelijk door de beschildering bepaald. Het is dus niet verwonderlijk dat er spoedig eenvoudigere afbeeldingen ontstaan, die tegen een billijke prijs verkocht worden. Aanvankelijk heeft dit vluchtig gepenseelde werk nog een krachtige uitstraling, doch gaandeweg degradeert dit.
Naast de beschildering in de fabriek zelf, komt het verschijnsel "Hausmaler" voor. Zelfstandige porseleinschilders beschilderen thuis pijpen en andere porseleinen voorwerpen, die in een moffeloven gebakken worden. Vanzelfsprekend is het bijzonder moeilijk dergelijke pijpen, waarvan het porselein soms uit de grote, beroemde porseleinfabrieken stamt, toe te schrijven. Signaturen komen slechts zelden voor en het fenomeen Hausmaler nam zo'n hoge vlucht dat er in 1833 in Bamberg zelfs een "Porzellan-Malinstitut" werd gevestigd (10).
Behalve in Duitsland, zijn ook in Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk en Denemarken porseleinen pijpen gemaakt. Helaas is hierover nog weinig bekend, doch deze producten zijn allen op de in Duitsland gemaakte pijpen geïnspireerd en vertonen nauwelijks specifieke kenmerken. Een dergelijk vroeg Frans product is afgebeeld (afb. 9). Dit model is een regelrechte kopie van de kleipijp uit Gouda en mede door de nog kleine ketel en relatief lange steel mag hier de Duitse benaming stummel nog niet gebruikt worden. De beschildering vertoont kenmerken van de Lodewijk XVI-stijl, hetgeen met de datering van rond 1780 overeenkomt. Naast meerkleurig schilderwerk domineert het bladgoud. Tot op heden is dit de vroegste ovale porseleinen pijp.
Uit Nederland is slechts één porseleinen pijpenkop bekend. Deze pijp, een zogenaamde stummel, bevindt zich in de collectie van het Rijksmuseum te Amsterdam (11). Volgens opgave stamt de pijp uit de in 1782 naar Ouder-Amstel verhuisde fabriek van Oud-Loosdrecht. De decoratie toont een meerkleurig landschap en het is sterk de vraag of het niet gaat om een in de Amstel-fabriek beschilderde Duitse porseleinen kop.
Rond 1800 gaat Frankrijk een rol in de vormontwikkeling van de porseleinen pijp spelen. Onder invloed van de Franse figurale pijp, een gebeeldhouwde kleipijp die in serie wordt geperst, krijgt de porseleinen pijp een nieuwe impuls (12). Niet meer het hoofd maar het borstbeeld wordt uitgangspunt voor de schepping. De meest beroemde en meest gezochte voorbeelden worden door een porseleinfabrikant van naam en faam uitgevoerd. Het is de begaafde Jacob Petit die in Paris-Belleville werkzaam is (13). Zijn scheppingen muntten uit door een delicaat modelé en een fijne beschildering in prachtige sprekende kleuren. Dit werk wordt tegenwoordig aangeduid met de verzamelnaam Porcelaine de Paris. Opnieuw zijn het uitheemse mansportretten die hoofdonderwerp worden: Turken met tulbanden en geborduurde kleding op het borstbeeld (afb. 10). Het exotisme in de uitgebeelde figuren voert de boventoon.
Qua gebruikseigenschappen zijn deze eerste Franse figuurpijpen van porselein echter weinig geslaagd. In Duitsland ontwikkelde men voor de grotere formaten pijpenkoppen reeds rond 1770 een holwandig systeem. Hierbij kreeg de pijpenkop inwendig een zogenaamde binnenketel van geschikte omvang, waardoor tevens een ruimte tussen de binnenketel en buitenvorm ontstond. Tussen deze dubbele wanden kan de rook afkoelen en condens neerslaan. De eerste Franse producten zijn nog enkelwandig en hebben zodoende een oneffen binnenzijde die bovendien te groot is voor een comfortabel gebruik als rookpijp. Mogelijk is het Petit die het geperfectioneerde holwandige systeem in Frankrijk introduceerde.
De pijpen uit het bedrijf van Petit staan qua uitvoering volledig los van de producten gemaakt in de nabijgelegen porseleinfabriek Sèvres (1756). Hier is het niet de joyeuze vormgeving en gedurfd kleurgebruik, maar de verfijning en minutieuze decoratie die de boventoon voert. Bij deze fabriek laat bijvoorbeeld Napoleon zijn pijpen decoreren, die hij aan de helden van zijn veldtochten ten geschenke gaf (14). Minutieus schilderwerk afgewisseld met bladgoud geven deze producten een rijk uiterlijk. Opmerkelijk genoeg worden na de val van Napoleon vergelijkbare opdrachten door de overwinnende partij uitgeschreven en aan Duitse legeraanvoerders geschonken (afb. 11).
Bij de Franse porseleinfabrieken krijgt de porseleinen pijp beperkte aandacht. Er is van incidentele productie sprake en geen enkel bedrijf heeft zich er speciaal op gericht. Behoudens enkele fraaie producten uit de fabriek Sèvres blijft het aantal verdiensten verder gering. De verfijnde krachtige producten in de vormgevingstrant van Petit of de schilderstijl van Sèvres worden grover, het modelleerwerk wordt slapper van vorm en het schilderwerk gaat tekenen van haast vertonen. Voor toeschrijving aan een stad of maker zijn bij deze producten geen bewijzen en het lijkt erop dat de Duitse fabrieken de trend zetten. Een figuurpijp in de vorm van een zittende Napoleon is overigens geheel op zich zelf staand (afb. 12). Dit wanproduct, gemaakt kort voor 1850, bezit geen enkele gebruikswaarde en behoort derhalve eerder tot de kitsch dan de kunst. Het is een treffend voorbeeld van de verwording van een gebruiksvoorwerp tot een relikwie.
Terug naar Duitsland. Hier beleeft de tabakspijp van porselein nog een ongekend grote bloei gedurende de Biedermeiertijd, tussen 1820 en 1850. De productie wordt gigantisch vergroot, terwijl nieuwe artistieke impulsen elkaar opvolgen. Deze beperken zich overigens tot het schilderwerk, waarin uiteenlopende onderwerpen in talloze verschillende stijlen te onderkennen vallen. Bij uitzondering komt ook nog figuraal werk in productie. Veel van dit werk is een herhaling van wat in de eeuw ervoor al was bedacht. Doorgaans zijn de koppen van de pijpen door de behoefte meer tabak te roken forser van formaat.
De afbeeldingen op de stummels behelzen de meest uiteenlopende onderwerpen en de wijze van schilderen varieert van naturalistisch tot sterk gestileerd. Meestal is deze schildering aan de voorzijde van de stummel aangebracht en heeft een ovale contour. Een andere veel voorkomende vorm is de rechthoek, terwijl de voorstelling soms zelfs rondom de ketel loopt. Vanzelfsprekend is er een nauwe relatie tussen de prijs en de kwaliteit van de beschildering en de grootte van het beschilderde oppervlak. Vandaar dat de relatief bescheiden ovale voorstelling het meest algemeen is, aangezien deze het minst arbeidsintensief is en dienovereenkomstig het meest billijk in prijs. In veel gevallen omzoomt een kader van bladgoud de voorstelling.
Wanneer stummels voor de gegoede burgerij bestemd zijn, is de uitvoering doorgaans uitstekend van kwaliteit (afb. 13). Dit blijkt ondermeer uit de galante afbeeldingen, portretten van mannen en vooral vrouwen in empire en biedermeier dracht. Voor de erudiete roker zijn de mythologische voorstellingen, die voor het juiste begrip een zekere ontwikkeling vragen. Bijzonder aantrekkelijk zijn de natuurgetrouwe schilderingen van insekten of vlinders, die als strooibloemen op de ketel aangebracht zijn. Dit fijn gepenseelde werk komt uit de meer toonaangevende porseleinfabrieken. Gaandeweg maken deze taferelen plaats voor volksere uitbeeldingen van onder andere historische figuren waaronder bijvoorbeeld portretten van helden of beroemde schilders. Verder ontstaan er compleet nageschilderde schilderijen en romantische afbeeldingen rondom thema's als geloof, liefde en de dood.
Een niet onaanzienlijk deel van de stummels is echter door de Hausmaler beschilderd. Deze ateliers werkten rechtstreeks voor een opdrachtgever of voor rondreizende handelaren. Het werk van de Hausmaler is in deze periode doorgaans minder fijn, maar een interessant aspect is dat de decoratie veelal op de klant is afgestemd. Zo bestaan er studentenpijpen, wapenpijpen en voorstellingen voor genootschappen als de vrijmetselarij.
Na het jaar 1850 ontstaat een hausse aan beschilderde pijpen waarbij niet de elite de opdrachtgever is maar de burgerlijke landman de afnemer wordt. Dergelijke pijpen komen veel in de noordelijke provincies van ons land voor. Zij werden als souvenir meegebracht door seizoenarbeiders die de zomer in Duitsland op het land werkten. Sommige arbeiders dreven hierin zelfs een handeltje. De vroegste categorie is die van de naampijpen met één of twee namen, gemaakt ter gelegenheid van een jubileum, een verjaardag of een huwelijk (afb. 14). Daarnaast zijn er de beroepenpijpen met de naam en een voorstelling gewijd aan het beroep van degene die de pijp ten geschenke ontving. Verder komen zogenaamde kapiteinspijpen voor, stummels met een schip en de naam van de eigenaar of een van de opvarenden.
Een geheel eigen smaak vertonen producten uit Bohemen, met name die uit de plaats Pirkenhammer (1803). In een historiserende stijl worden hier in de jaren dertig en veertig pijpen gemaakt. Bij deze producten zijn ketel en zak samengevoegd en de vormgeving vertoont aan de architectuur ontleende kenmerken (afb. 15). Dikwijls is de ketel zes- of achtkantig waarbij pilasters met kapitelen die boogvormen dragen voor een indeling in velden zorgen. De beschildering is vaak in neogotische trant uitgevoerd. De vlakke zijden van de ketel zijn als gotische vensters behandeld. De ene keer is door het venster een landschap te zien, de andere keer is een gebrandschilderd raam met historische voorstelling weergegeven. Soms suggereert trompe l'oeuil geschilderd metselwerk zelfs de muur van een kathedraal. Vanwege de fijnheid van het schilderwerk worden deze pijpen vaak onterecht aan Meissen toegeschreven.
Na het midden van de negentiende eeuw blijven dergelijke pijpen in Bohemen in productie, al is duidelijk een verval ingezet. Het gietwerk wordt slordig, waarbij de vormnaden deels zichtbaar blijven en het oppervlak oneffen kan zijn. Vooral het schilderwerk verandert van karakter en wordt minder zorgvuldig totdat uiteindelijk vlot gepenseelde krullerige bloemen en ranken in drie of vier basiskleuren gaan overheersen en het werk een bazarachtig karakter krijgt (afb. 16).
De tijd na 1850 is in meerdere opzichten een keerpunt in de geschiedenis van de porseleinen pijp. Dan bereikt deze pijp de fase van de burgerlijke wansmaak en deze tijd zal nog tot aan de Eerste Wereldoorlog duren. De invoering van het zogenaamde "Umdruckverfahren" is de nekslag voor het minutieuze schilderwerk. Met een transfer waarop de lijnen van de voorstelling zijn voorgedrukt wordt het schilderwerk tot inkleuren gedegradeerd. Tot de uitzonderingen behoren enkele koppen waarbij de ingekleurde vlakken met zwaardere emailverven gehoogd zijn. Zij wekken de indruk van handschilderwerk, maar zij zijn bedrieglijke industrievoorbeelden. Daarnaast wordt de pijpenkop zelf in een machine vervaardigd, zodat ook deze voor een minimale prijs voorhanden is. Spoedig is de porseleinen pijp de zondagspijp voor het volk en komt in ieder burgerlijk en boerenmilieu voor. Het blijft een geschenkartikel voor een speciale gelegenheid en de decoratie heeft daarop vaak betrekking. Het rookcomfort wordt nooit werkelijk optimaal en veel pijpen worden nauwelijks gerookt en zijn als curiosum een lang leven beschoren. Om die reden zijn zij nu nog in grote aantallen overgeleverd.
Uit de fijngeschilderde landschapsscènes en stadsgezichten ontwikkelt zich de souvenirpijp, bestemd als herinneringsartikel. Door toenemende vraag vervlakken deze producten tot massa-artikelen. Het aanvankelijk minutieuze schilderwerk wordt gaandeweg een ingekleurde transfer met ter verduidelijking van de voorstelling een stad- of streeknaam eronder (afb. 17). Deze soort wordt spoedig verdrongen door de jachtscène, waarbij hert, zwijn of vos centraal staan tussen een vlekkerige bossage met ochtend- of avondgloren in het verschiet. Tot ver in deze eeuw zijn de jachtscènes in grote aantallen gemaakt, maar door iedere liefhebber van porseleinen pijpen worden zij verfoeid.
Ook de figurale pijp komt na 1850 nog terug. Kenmerkend is een reeks zittende dierfiguren (afb. 18). Dit gietwerk in grote oplage is niet bijzonder fijn van modeleerwerk noch beschildering, maar getuigt wel van originaliteit. Bij deze producten is de zak van de pijp weer aan de ketel gegoten en is de montage kort van steel. Het is een volks artikel dat hangt tussen een curieus geschenkvoorwerp en een stijlloos decoratief object. Ondanks dat kunnen de uitbeeldingen amusant zijn. Zo kennen we een zittende vos, staande haan, zittende haas en talloze andere, alle met grof modelwerk en beschildering in verkeerde kleuren.
Een tweede figurale groep heeft een sterk Duitse uitstraling en is in onze streken nauwelijks bekend en zeker niet populair geworden. Het betreft de voorstellingen die zijn gerelateerd aan het bierdrinken, bijvoorbeeld een ketel in de vorm van een ton, waaronder een man hangt met zijn geopende mond aan de tapkraan. Een oubollig Duitstalig opschrift over het drinken als etiket op het vat completeert de scène. In dezelfde reeks passen de serveersters, veelkleurig opgeschilderde, gedecolleteerde barvrouwen overladen met bierpullen. Volks rookgerei voor de pijproker die tussen zijn drinkebroers door origineel rookgerei wil opvallen.
De laatste opleving zien we tussen 1871 en 1914 met de reservistenpijp, de pijp voor de afzwaaiende dienstplichtige. Aanvankelijk zijn deze koppen handgeschilderd en tonen zij houterig weergegeven militairen en een regimentsnummer. Na 1890 worden de voorstellingen met behulp van transfers met verschillende tafereeltjes als een soort stripverhaal tezamen geplakt (afb. 19). Door enig handschilderwerk van regimentsaanduiding, batallion en naam van de militair in zwart zijn deze pijpen geïndividualiseerd. Alleen voor de ellenlange rijen namen op de achterzijde van de pijpenkop, die herinneren aan de dienstplichtige kornuiten, kunnen we bewondering hebben. Hiervoor werden in ieder geval bekwame letterschilders te werk gesteld. De hoofdvoorstellingen kunnen we in een beperkt aantal afbeeldingen indelen, waarbij de opschriften van typische mannenstoerheid getuigen: drinkgedrag in de herberg, de Duitse keizer, het reservistennummer en als hoogtepunt het afzwaaien. De ketels worden met een deksel in de vorm van een militaire helm afgesloten. De stelen zijn al even opzichtig en tonen een kanon, een paardenkop met hoefijzer of een locomotief, al naar gelang het regiment waar men diende. Qua formaat overtreft deze militaire kitsch alle eerdere porseleinen pijpen en de meest indrukwekkende bouwsels hebben een lengte van maarliefst 1,80 meter. Ongelukkigerwijs heeft juist de burgerlijke reservistenpijp de laatste jaren ruim in de belangstelling gestaan (15).
Enkele latere fabrieken worden door hun signatuur bekend. In Kassel werkt reeds voor 1840 de fabriek van Wilhelm Imhoff, die zijn producten uitgebreid van een merk voorziet. Een ander bedrijf is de firma Adler in Neuleiningen. Deze fabriek munt uit in het maken van systeempijpen, een preoccupatie van zowel rokers als fabrikanten en overeenkomstig de tijdgeest. Vanuit het streven naar hygiëne werden ingenieuze pijpen gemaakt die door een systeem het vocht en de teer afvoeren. Hiervan getuigt de afgebeelde pijp (afb. 20). Een werkplaats die eveneens met naam en toenaam signeert is de fabriek van Friedrich Henze, in 1849 in Hannoversch-Münden gesticht. De bloeitijd bereikt deze fabriek onder Otto Henze, die van 1880 tot 1920 de leiding geeft. De productie van Henze is typerend voor die tijd. Er wordt in massa gewerkt, zonder dat ik ooit een bijzonder verdienstelijk product heb gezien. Otto Henze wordt opgevolgd door Carl Henze en met de dood van hem in 1967 stopt dit bedrijf. Na de Eerste Wereldoorlog werden hier alleen nog transferproducten met souvenirvoorstelling gemaakt.
Na de opleving van de reservistenpijp lijkt de porseleinen pijp definitief uit de gratie. Reeds gedurende de negentiende eeuw wordt het materiaal door het bijzondere meerschuim overvleugeld, dat een wonderlijke poreuze eigenschap heeft en droog en koel rookt. Vervolgens doet rond 1880 de bruyère pijp haar intrede en deze houten pijp wordt spoedig machinaal en bij grote aantallen geproduceerd. Tenslotte komt er de concurrerende rookwaar in de vorm van sigaar en sigaret. Daarmee was de porseleinen pijp voorgoed gedegradeerd tot een volksobject van wansmaak.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 1998.
Afbeeldingen
- Pijp met subtiel reliëfwerk en meerkleurige beschildering in Lodewijk XV-trant, Duitsland, c. 1755-1760.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.091
- Figuurpijp met drie mannenhoofden en een vissebek in oorspronkelijke roggenhuid geschenkdoos, Meissen, modelleur Ehder, c. 1743.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.078
- Paar Turkenkoppen met bescheiden meerkleurige beschildering. Montage met zilveren deksels en manchetringen, Duitsland, 1755-1765.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.079, Pk 15.080
- Drie Turkenkoppen met fijne modellering en meerkleurige beschildering, Duitsland, 1760-1780.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.081, PK 15.082 en Pk 15.083
- Flamboyant gemodelleerde commedia dell'arte-figuur met plooikraag en muts, zilveren klepdeksel met zaagwerk, Duitsland, Nymphenburg, 1760-1765.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.085
- Pijpenkop voorstellend een zittende beer, meerkleurige beschildering, Duitsland, Volkstedt, 1775-1790.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.286
- Drie figuurpijpen voorstellend zittende vogels, één exemplaar met menselijk gelaat, Duitsland, Volkstedt ?, 1780-1810.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.086, Pk 15.087 en Pk 15.088
- Twee stummels met uitzonderlijk fraai gedetailleerde beschildering in grisaille van een landschap in ovaal en in encre-de-chine van een heraldisch symbool, bladgoud en zilver montage, Duitsland, Berlijn, Königliche Porzellan Faktur en Gotha, 1800-1820.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.603 en Pk 4.562
- Ovale pijpenkop met bloemschilderwerk en spreuk "Vaincre ou mourir", Frankrijk, 1770-1785.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.447
- Drie uitzonderlijke figuurpijpen in de vorm van mannenhoofden, meerkleurige beschildering, Fontainebleau, Jacob Petit (toeschrijving), 1800-1840.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.095, Pk 15.096 en Pk 15.097
- Geschenkpijp bestemd voor generaal Bülow von Dennewitz ter herdenking aan het campement in het Bois de Boulogne, Frankrijk, Sèvres, 1815.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.563
- Figuurpijp voorstellend Napoleon zittende op een boomstronk, meerkleurige beschildering, Frankrijk, 1840-1850.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.102
- Stummels met fijne handbeschilderde taferelen, Duitsland, Meissen, Berlijn e.a., 1800-1835.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 3.323, Pk 3.325 en Pk 8.550
- Stummels met decoratie in opdracht geschilderd, respectievelijk een wapenpijp, een huwelijkspijp en een beroepenpijp, Duitsland, 1840-1870.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.427, Pk 8.416 en Pk14.734
- Voorbeelden van in historiserende stijl geschilderde tabakspijpen met motieven gedomineerd door de gotische bouwtrant, Duitsland, Bohemen, Pirkenhammer?, 1830-1850.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.121, Pk 3.714 en Pk 12.414
- Biedermeier pijpenkoppen met vlotte bloemenbeschildering, Duitsland, Pirkenhammer, 1850-1865.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.427 en Pk 4.551
- Stummels met stadsgezichten an Hamburg en Ingelstadt, bestemd als souvenirpijp, Duitsland, 1840-1860.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.549 en Pk 14.954
- Figurale pijpen in de vorm van kleurig beschilderde zittende dierfiguren, Duitsland ?, 1850-1885.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.606 en Pk 15.124
- Kenmerkende reservistenkoppen met reliëftakken en meerkleurige transferdecoratie, Duitsland, 1890-1914.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk14.671 en Pk 14.582
- Gemonteerde tabakspijp met vochtsluis, effen groen glazuur, Duitsland, Neuleiningen, Firma Adler, 1880-19001900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.164
Noten
- Jaap Romein, ‘Porseleinen pijpen’, Mededelingenblad Vrienden van de Nederlandse ceramiek, 45, december 1966, p. 11-12.
- G.A. Brongers, ‘Porseleinen pijpekoppen in het Niemeyer Nederlands Tabacologisch Museum te Amsterdam en Groningen’, Antiek, V-3, 1970, p. 150-158. Dr. J.M.G. van der Poel, ‘Gedecoreerde pijpekoppen van Nederlandse plattelanders in de negentiende eeuw’, Antiek, V-3, 1970, p. 159-167. Georg A. Brongers, Schöne alte Porzellanpfeifen mit Kulturgeschichtlicher Miniaturen 1750-1900, Wilhelmshaven, 1982. Harry Tupan, ‘Enkele 19e eeuwse porseleinen pijpekoppen uit Drenthe’, Nieuwe Drentse Volksalmanak, 1983 (100e jr.), p. 139-147.
- Barbara Beaucamp-Markowsky, Europäisches Porzellan und Ostasiatisches exportporzellan Geschirr und Ziergerät, Köln, 1980, geeft als stichtingsdata voor porseleinfabrieken in Duitsland bijvoorbeeld Höchst 1746 (p. 32), Fürstenberg 1747 (p. 33). Nymphenburg 1747 (p. 37), Berlijn 1751 (p. 34), Frankenthal 1755 (p. 39), etcetera
- Erik Lassen, Davids Samling Meissen Porcelæn, Köbenhavn, 1985, p. 40-41. Afgebeeld een tabakspijp met trechtervormige ketel naar Gouds voorbeeld in het bekende Böttger-steengoed (1710-1719). In de aantekeningen van Böttger lezen we "Tabackspfeiffen-Köpffe und ganze Pfeiffen".
- K. Berling, Festschrift zur 200jährigen Jubelfeier der ältesten europäischen Porzellanmanufaktur Meissen, Leipzig, 1911. E. Zimmermann, Meissner Porzellan, Leipzig, 1926.
- Walter Morgenroth, Tabakpfeifen sammeln, Kunstwerke in Porzellan, München, 1989, p. VIII, Abb. 43.
- Zie de genoemde fabrieken in noot 3.
- George Savage, 18th-Century German Porcelain, London, 1958, plate 84d. John Fleming & Hugh Honour, Decorative Arts, Harmondsworth, 1979, p. 199.
- Morgenroth, op. cit., 1989, p. VIII, Abb. 42 en p. IX, Abb. 43.
- Brongers, op. cit., 1982, p. 5.
- W.J. Rust, Nederlands porselein, Schiedam, 1978, foto 74.
- D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987, p. 127.
- Ludwig Danckert, Handbuch des Europäischen Porzellans, München, 1954, p. 67, 185 en 209. Fabriek gesticht in 1790, werkt in eigen stijl en die van Meissen, actief tot na 1853.
- G. Guyot, Les Pipiers français, Paris, 1992, p. 84.
- Frank Hübener, ‘Die Reservistenpfeife’, Sammler Journal, XII-6, 1983. D.F. Brune, ‘De Duitse reservistenpijp’, Antiek, XIX-3, 1984, p. 140-144, e.a.
- De auteur studeerde kunsthistorie en publiceert ruim 25 jaar over de geschiedenis van de tabakspijp uit alle perioden en alle culturen. Hij is als conservator verbonden aan het nationaal pijpenmuseum, het Pijpenkabinet in Amsterdam.