The French figural tobacco pipe in the nineteenth Century
Author:
Don Duco, Benedict Goes (Benedict Goes)
Original Title:
De Franse figuurpijp in de negentiende eeuw
Publication Year:
2010
Publisher:
Stichting Pijpenkabinet
Planten en bloemen
De meeste pijpen binnen het thema flora zijn niet zozeer figurale scheppingen als wel decoraties in een fors reliëf op de pijpenkop, aan de basis of langs de steel. Alleen wanneer een bloem of vrucht de vorm van de pijpenkop accentueert is werkelijk sprake van figuraal. Daarvan bestaan echter niet veel voorbeelden. De eikel is de meest sprekende, al valt de vorm hier bijna samen met het ketelmodel van de pijp (afb. 207). Ook de bolvormige pompoen met als naam colimaçon en de appel en de peer komen voor. Een bescheiden en zeer compact pijpje heet la tulipe en toont een elegant vrouwengelaat dat tussen de bladeren van een bloeiende tulp verschijnt. Origineel is de vinding van een druiventros (afb. 208) een bos asperges (afb. 209) door de fabriek aangeduid als la botte d'asperges. Meer bescheiden is een gefigureerde hiel onderaan de pijpenkop in de vorm van een roos of andere bloeiende bloem.
Talloze voorstellingen in de categorie planten en bloemen worden door de fabriek niet tot de figurale pijp gerekend zoals hun namen bewijzen. Aan de modelnaam gaat niet langer de aanduiding fantaisie vooraf, zoals we bij de gezichtpijpen zagen, maar het woord néogène dat staat voor nieuwe vorm ofwel moderne vormgeving. Deze pijpen worden dus niet ingedeeld bij de door figuratie gedomineerde producten maar bij de eenvoudigere exemplaren, al dan niet met een subtiel decoratief element. Zo is er de néogène poire, een schijnbaar gewone steelpijp met de ketel in de vorm van een natuurlijke peer terwijl in de steelhoek een getand blad is aangebracht (afb. 210). In feite gaan de figuratie en de natuurlijke pijpvorm in elkaar op. Bij de crême gourde is de pijpenkop gevormd als een kleine kalebas met om de insnoering een sierlijk lintje. De aanduiding crême wijst hier op de betere kwaliteit klei maar ook hier zorgt de eenvoud van de decoratie er voor dat de pijp niet in de categorie figuraal wordt ingedeeld.
Een bijzondere vinding van de Franse fabrieken is de pipe ignigène (afb. 211), bedoeld om op brandgevaarlijke plaatsen te roken. Het patent hiervoor werd in 1868 aan Louis Fiolet verstrekt. In plaats van een gewone ketelopening is het vuurgat heel klein gehouden en kan de pijpenkop worden losgeschroefd om deze te vullen. De vorm van deze pijp leende zich voor uitbeelding als een gland, een eikel in de dop. Heel subtiel is de hielvorm met een mini-eikeltje geaccentueerd. Ook een kool en een ananas zijn op vergelijkbare wijze tot pijp verwerkt.
Een manchetpijp met een sterker gestileerd uiterlijk draagt de naam pomme de pin (afb. 212). Hier is vrijelijk geassocieerd op het repeterende patroon van de dennenappel waarvan de schubben groter worden naarmate de ronding van de vrucht toeneemt. Deze gestileerde dennenappel staat op een op dezelfde wijze gelobde en geschubde schotel, zoals we die van de Turkse tsjiboek kennen. Dankzij de referentie naar de tsjiboek doet de exotische vorm van de pijp vertrouwd aan. Dat daarmee het decoratieve aspect van de dennenappel volledig op de achtergrond verdween, deed voor de fabrikant blijkbaar niet ter zake.
Tot slot is er nog een andere serie Gambierpijpen waarin planten en bloemen voorkomen, al worden die door de fabriek niet tot het figurale werk gerekend. Dat zijn de zogenaamde taxiles, pijpen waarbij vanaf de ketel een dubbel rookkanaal naar de steel loopt, een dubbele boring die er voor moet zorgen dat de tabak egaler verbrandt. Om dit unieke concept aan de roker duidelijk te maken, is de ruimte tussen de twee rookkanalen altijd opengewerkt. Nauwelijks gedecoreerd is de taxile écorce, waarbij een subtiel schorsreliëfje is aangebracht rond de beide steelstukjes. Meer expliciet gedecoreerde taxiles komen in de volgende paragraaf nog nader ter sprake.
Dieren
Bij de Franse figuurpijp komen dierenkoppen in uiteenlopende vormen en formaten voor. Meestal gaat het om voorstellingen zonder diepere betekenis, leuk om te roken met kind of kleinkind op schoot. Het betreft zowel manchetpijpen van een zekere luxe als steelpijpen bestemd voor de meer eenvoudige roker. Ongetemde dieren als een leeuw (afb. 213), een beer, olifant of wild zwijn zijn afgebeeld naast de lieve, tamme als het paard, de buffel, de poes of de schildpad. Aandoenlijker zijn dieren aangekleed als mens, zoals de oiseau voyageur of de l’âne coquet (afb. 214), crapaud priand en de mère loup (afb. 215), de laatste de wolf uit het sprookje van de wolf en de zeven geitjes. De voorstelling renard aux raisins zinspeelt op een fabel van Jean de la Fontaine.
Wanneer behalve de pijpenkop ook de steel in de decoratie meespeelt, is sprake van de optimale figuurpijp. Slechts enkele Franse fabrieken zijn er in geslaagd dit te bereiken. De firma Fiolet heeft twee prachtige ontwerpen geleverd, de ene een vogelkop met in de steel de lange snavel (afb. 216), de tweede een eendenkop (afb. 217), waarbij de snavel eveneens doorloopt op de steel. Gambier creëert in 1910 eenmalig een pijp met een driedubbele figurale uitbeelding waarin ook nog eens de art nouveau kunst doorklinkt (afb. 218). De pijp stelt een langgerekt fantasieblad van een waterplant voor waarop een kikker zit met op zijn rug een slakkenhuis die als ketel fungeert. Hoewel buitengewoon origineel van ontwerp met subtiele vormnuances is deze pijp geen praktisch rookinstrument geweest. Het model ligt lastig in de hand en de pijp is te lang en te zwaar om tussen de tanden te houden. Omdat de roker slecht grip kan krijgen op de onduidelijk gestructureerde vormonderdelen was het risico van breuk extra groot. Voordeel daarentegen is dat de pijp zelfstandig staat en zo een sieraad op bureau of in de vitrinekast is.
Als manchetpijp zijn maar weinig dierfiguren gemaakt, doch zij zijn wel heel sprekend. De opzittende poedel genaamd chien caniche (afb. 219), is een aandoenlijke uitbeelding van groot formaat. De eveneens zittende aap Joko (vgl. afb. 150) werd ontworpen naar aanleiding van het toneelstuk le singe Joko dat in 1825 debuteerde. De pijp beleefde nog een tweede verkoopimpuls als referentie aan het aapje dat later door keizerin Eugénie als huisdier werd gehouden. Ook de vogelkop van Gambier met de gebogen snavel en kraalogen is een gedetailleerd uitgewerkte, groot formaat manchetpijp (afb. 220). Opvallende uitbeeldingen zijn het paardenhoofd (afb. 221) en in hetzelfde concept de lichtgewicht jockey zittend op de hals van het paard (afb. 222), respectievelijk door Gambier en door Gisclon gemaakt. De combinatie tussen een dier en een mens komt niet vaak voor. Een ander voorbeeld is een kromme jachthoorn als pijp met daarop een gestileerde kop van een trouwe jachthond (afb. 223). Dit ontwerp werd al in 1859 als zeer geslaagd in het standaardwerk van Fairholt afgebeeld.
De gehalsbande hond genaamd Fritz (afb. 224), de bijnaam voor een Duitse soldaat uit de Frans-Duitse oorlog, is als een satirische uitbeelding bedoeld. De voorstelling is zo aandoenlijk dat nauwelijks van spot gesproken kan worden, hetgeen overigens in die tijd zeker wel het geval was. Ironisch genoeg wordt dit ontwerp later zelfs onveranderd door Duitse pijpenfabrieken nagemaakt. Een vermakelijke steelpijp met de naam chien gendarme (afb. 225) laat ook een hondenkop zien nu met de trekken van een bromsnor figuur, compleet met veldwachterpet. Daarnaast bestaat er een pijprokende hondenkop en een kleine buldogkop (afb. 226) die de Engelse burgerman John Bull present stelt. Gematigder van figuratie en zonder de taxile boring is de néogène sauterelle (afb. 227) waarbij een sprinkhaan in de steelhoek is aangebracht.
Een exclusieve vinding van Gambier is de reeds aangehaalde taxile, de pijp met de dubbele boring waarvan ook enkele dierfiguren bestaan. De taxile serpent (afb. 228) toont een slang rond de ketel loerend naar een klein beestje op de steel, bij de taxile coq heeft de ketel een lichte eivorm en hangt een haantje onderaan de pijp. Bij de taxile chenille (afb. 229) stelt het ene steeltje een rups voor die tegen een kool opkruipt die de pijpenkop vormt. Ook hier valt de decoratie samen met de vormgeving van de pijp al is er zeker wel sprake van een subtiele en vrije modellering. De taxile wordt ook met diermotieven gemaakt zoals een vogelkop taxile bec de grue (afb. 230) waarbij de geopende vogelsnavel de pijpenkop die zelf als ei is uitgevoerd houdt.
Er bestaat een hele serie simpele pijpenkoppen met het kenmerkende Franse néogène model waarop aan de onderkant van de kop in hoogreliëf een beestje als subtiele decoratie: een hagedis, vogel (afb. 231), rat (afb. 232) of vlieg (afb. 233). In feite gaat het bij deze pijpen om een figuraal uitgewerkte hiel en zeker niet om een volledig figurale pijp. Vooral de vlieg is buitengewoon populair geworden. De firma Gambier had op een gegeven moment zoveel van deze persvormen naast elkaar in omloop dat tussen de vleugels van de vlieg een miniem cijfertje als onderscheid van de persvorm werd aangebracht. Zo kon men bij klachten over de productie de betreffende arbeider aanspreken. In de serie manchetpijpen is de bokkenkop (afb. 234) een van de meest gemaakte versies van een pijp met figurale hielmarkering.
Een meer decoratief gebruik van diermotieven zien we bij een manchetkop waarbij rondom de ketel verschillende ratten zijn aangebracht waarvan de staarten op de plaats van de hiel zijn samengeknoopt. Deze pijp figureerde jarenlang in de advertenties van Gambier. Door een Belgische bedrijf is dit concept nagemaakt maar om niet te dicht bij het oorspronkelijke ontwerp te komen zijn salamanders in plaats van ratten gebruikt.
Eenvoudige ontwerpen laten een eivormige pijpenkop zien gehouden door een viertenige vogelklauw, een motief waarop oneindig gevarieerd is. Een andere vinding toont een paardenhoef waarbij het hoefijzer langs de ketelopening is aangebracht, in de catalogus vermeld onder de naam néogène pied de cheval (afb. 235). De paardenhoef is trouwens ook als hielfiguratie gemaakt met als naam néogène sabot de cheval.
Dat de uitbeelding van schijnbaar willekeurige dieren en of planten soms een diepere betekenis heeft, bewijst het pijpmodel met de benaming rat sur paille, een billiard ketel met een verzwaarde figurale hiel die een bos stro voorstelt waaruit ratten springen die op de ketel van de pijp te zien zijn. De naam van de pijp en daarmee ook de voorstelling refereert aan de politieke activist François Raspail en is een prachtig voorbeeld van de tabakspijp als politiek statement.
Voorwerpen
De creativiteit van de pijpontwerpers komt goed tot uiting in de wijze waarop dagelijkse voorwerpen in een pijpenkop worden verwerkt. Van deze categorie zijn twee soorten. Bij de eerste hebben de gekozen voorwerpen qua vorm een relatie met het pijpmodel zodat het silhouet van de pijp herkenbaar blijft maar door de toegevoegde details toch een figurale uitbeelding krijgt. Een cilindrische pijpenkop kan de vorm krijgen van een lantaarn (vgl. afb. 157) of een trommel (afb. 236). Bij een andere pijp, de néogène broc (afb. 237) is een omgekeerde wijnkan afgebeeld met in de hals een bos druiven. Een wijnton met druiven van de concurrent heeft hetzelfde uitgangpunt maar levert een minder expliciete pijp op. Ook bij de néogène bottine (afb. 238) is van vormovereenkomst sprake: de pijpenkop heeft de uitstraling van een laars gekregen met knoopjes en een klein hakje. Op dezelfde wijze valt de vorm van een ballon samen met de ketel van de pijp zoals bij le géant, de beroemde luchtballon die in 1863 boven Parijs zweefde. Hier is dus een actueel thema uitgebeeld dat later als algemeen onderwerp nog belangstelling kon blijven oogsten.
De pijpenkop als fles gehouden door een hand die uit de steel voort komt is vergelijkbaar met een pijpenkop als sigarenpeuk, eveneens gehouden door een hand aan het eind van de steel. Een variant hierop is de sigarenbos in een lint dat soms ook door een handje wordt gehouden met een subtiel manchetje met knoopjes als markering op de steel. De vergelijkbare bos asperges (vgl. afb. 209) kwam bij de planten reeds ter sprake. Buitengewoon populair werd le pot-aux-roses (afb. 239), een steelpijp met de ketel in de vorm van een kamerpot versierd met een takje met bloeiende rozen aan weerszijden. Het schijnt de favoriete pijp van Apollinaire geweest te zijn. Een originele variant is een pijp waarvan de pijpenkop als afgebroken pijpenkop is weergegeven die zo weer een bijzonder decoratief aspect werd, al kunnen we ons afvragen of hier nog wel van figuraal sprake is.
Van Duméril is een manchetkop met Toby jug (afb. 240) als ketel, het oor aan de steelzijde wordt gehouden door een hand met manchet die in de steel is weergegeven. Ook dit ontwerp haalde in 1859 het boek van Fairholt met een illustratie. Een pijpenkop in de vorm van een schenkkan staande op een liggende fles als steel is een andere onverwachte uiting (afb. 241). Een variant toont een ketel in de vorm van een kamerpot, nu aan de onderzijde gehouden door een hand eveneens met een heuse manchet in de steel die dient om het roer in te klemmen (afb. 242). De latere manchetversies met dergelijke thema's zijn vaak wat explicieter uitgevoerd. Dat is te zien in de kanonskogel als pijpenkop geplaatst op een kanonsloop als pijpensteel (afb. 243).
Sommige ontwerpen zijn niet zo voor de hand liggend en worden al gauw gekunsteld, hoewel de vormgeving altijd enigszins vermakelijk blijft. Een voorbeeld daarvan is de pijp genaamd la pelle (afb. 244) met de ketelbasis in de vorm van een schop waarop een hoop zand ligt, de steel van de schop valt samen met de pijpensteel. Hoewel de gedachte zeker origineel is, blijkt de uitwerking van de zandhoop toch wat onnatuurlijk. Vergelijkbaar van idee is de tennisshuttle of van wat latere tijd de tennisracket aan de ketelbasis met een bolronde ketelvorm refererend aan de tennisbal (afb. 245). Fraaier van eenheid is de pijp in de vorm van de bezem, waarbij de bezemsteel in de pijpensteel is weergegeven. In sommige gevallen is op deze steel nog een politiek getint opschrift aangebracht zoals "Balayage des injustices". Een van de originele vindingen is van Fiolet en grijpt terug op de origami, de Japanse papiervouwkunst (afb. 246). De pijpenkop heeft een geometrisch gevouwen vorm die uiteindelijk lijkt op een gestileerd vogeltje, versterkt door de met rode email aangegeven kraaloogjes. Tenslotte is er nog een pijp met de Eiffeltoren die overlangs in de steel wordt uitgebeeld (afb. 247).
Naast voorwerpen zijn ook lichaamsdelen een onderwerp van inspiratie geweest Zo is de menselijke duim of vingertop prima tot pijpenkop te verwerken en resulteert in een grappig voorwerp om in de hand te houden. Minder onverwacht is het wanneer de pijpenkop op een geopende hand wordt geplaatst en waarbij in de steel een manchet met knoopjes te zien is. Daarop voort associërend is het been met een stevige kuit bedacht en het korset als een ingesnoerde vorm. Een ander voorbeeld toont een ovaalvormige pijpenkop met aan de basis een voet in hoogreliëf. Uit Saint-Malo stamt een figuurpijp waarbij in de ketel een naakt vrouwentorso is weergegeven, een product dat vermoedelijk door matrozen buitengaats werd gerookt (afb. 248).
Het aantal overtuigende figuurpijpen waarbij de decoratie de pijp volledig overvleugelt is heel klein. Het meest geslaagde voorbeeld is la locomotive (afb. 249) van Gisclon, waarbij de locomotief de ketel is en in het verlengde van de steel ligt. Deze opvallende pijp wordt gerookt met een dekseltje op de pijpenkop om het strooien van vuur en asresten te voorkomen. Heel vernuftig is de schoorsteen van de loc doorboord en wanneer je niet aan de pijp trekt verschijnt hieruit een rookpluimpje. Van hetzelfde principe is een manchetkop in de vorm van een mortier (afb. 250). Ook hier wordt de pijpenkop met een dekseltje afgesloten en verschijnt er wat rook uit het aansteekgat wanneer je niet aan de pijp trekt.
Etalagepijpen
De categorie pipe d'étalage hoort strikt genomen niet in dit hoofdstuk thuis omdat het om een pijp met een speciale gebruiksfunctie gaat en niet een thema van decoreren betreft. De etalagepijp is het showmodel van zeer fors formaat en kwam bij de portretpijp al zijdelings ter sprake. Het gaat dus niet om een pijp om uit te roken, maar om een presentatiestuk bedoeld om aandacht te trekken en reclame te maken. Zij werden door de fabrikant verstrekt om de normale gebruikspijpen te adverteren en zo de verkoop te stimuleren. Niet verwonderlijk dat veel etalagepijpen dan ook niet functioneel zijn. Voor het zicht zijn wel openingen in ketel en steel aangebracht, waardoor deze als pijpenkop herkenbaar blijft, doch vaak ontbreekt de verbinding tussen beide onderdelen zodat de pijp niet gerookt kan worden. Etalagepijpen zijn de ultieme uiting van de figuratie in de pijp omdat ze vanwege hun grote formaat nog sterker een sculptuur benaderen.
Het formaat van de etalagepijp sluit aan bij de grootste soort rookpijpen. Er zijn dan ook voorbeelden van grote gebruikspijpen bekend die uitsluitend als pronk gediend hebben, terwijl andersom er ook etalagepijpen bestaan die dikwijls gerookt blijken te zijn. Anders dan in bijvoorbeeld Nederland was voor de Franse pijpenmakerijen een sterk figurale uitvoering van zo'n pijp bijna een voorwaarde, in alle gevallen resulterend in een portretkop, op één uitzondering na. De onderwerpskeuze is doorgaans gespiegeld aan de gewone tabakspijp waarvoor zij model staat. Omdat etalagepijpen nooit afgebeeld zijn in catalogi heeft dat geleid tot verwarring over wie ze voorstelden. De verwisseling van Juno voor Dionysos is het meest bekende voorbeeld.
De vroegst bekende etalagepijp is door Fiolet gemaakt en is een nog wat primitieve portretpijp met het borstbeeld van een oosterse man met kleine snor en tulband, op de sokkel vertoont de pijpenkop geborduurde kledingboorden (afb. 251). Qua formaat is deze pijp nauwelijks groter dan de gewone grote gebruikspijp al verwijst de vormgeving wel naar de functie als pronkpijp. De basis van de ketel is namelijk rechthoekig verzwaard en aan de onderzijde afgevlakt om het voorwerp stabiel te kunnen neerzetten. Om de verwarring compleet te maken, moet vermeld worden dat juist de hier besproken pijp als gewone rookpijp intensief gerookt is. De datering van de pijp moet rond 1840 liggen. De persvorm werd later door Fiolet aan Dutel-Gisclon in Montereau overgedaan.
Uit dit voor de hand liggende ontwerp komt een meer majestueuze etalagepijp voort, die een fors stuk groter is en niet gerookt kan worden omdat de gemelde doorboring ontbreekt. Bij die pijp gaat het om het borstbeeld van Abd-El-Kader (afb. 252). De pijp is een onveranderde vergroting van de populaire standaardmodellen die van deze Arabische emir in omloop waren. Zo zorgde deze etalagepijp voor de volmaakte aansluiting bij het actuele handelsproduct. Aanvankelijk heeft deze pijp aan de onderzijde nog de Herculeskop om de onoverwinnelijke macht van de voorgestelde te benadrukken, later wordt dit veranderd in een wat saai maar zeer praktisch standvlak om de pijp gemakkelijker te kunnen neerzetten (afb. 253, 254). Interessant is dat hetzelfde pijpmodel zowel door Duméril als door Fiolet in omloop is gebracht. Onduidelijk daarbij is of Fiolet de persvorm tijdelijk aan Duméril uitleende of dat de pijpen in opdracht van Duméril bij Fiolet werden gemaakt.
De meest prestigieuze etalagepijp heeft hetzelfde thema maar is geheel anders uitgewerkt. Het betreft een latere versie van Abd-El-Kader uit circa 1855, nu als gebaarde man afgebeeld met buitengewoon treffende karaktertrekken (afb. 255). Opvallend bij dit ontwerp is de zware steel die rondom met renaissanceornamentiek is versierd. Voor de winkelier was het vlakke voetstuk handig om de pijp probleemloos in de etalage of in de vitrinekast te kunnen plaatsen. De persvorm is in het bedrijf van Blanc-Guyot & Garin gemaakt en ook deze vorm kreeg een tweede eigenaar want zij werd rond 1860 door Gambier overgenomen. De vroegste versies zijn dus van het Blanc-Garin merk voorzien, de latere exemplaren dragen het merk van Gambier. De firma Gambier heeft ook kleur in het product gebracht (afb. 256), door deze incidenteel met emailverf te beschilderen. Daarnaast is de pijp in roodbakkende klei gemaakt en in uitzonderlijke gevallen zelfs voorzien van een bronskleurige patina.
Magnifiek en zeer tijdseigen is de set van twee ridderfiguren gemaakt door de firma Dutel uit Montereau, nog voor de associatie met Gisclon. Het gaat om uitbeeldingen van historische figuren gekleed in overvloedig geornamenteerde wapenrusting die uitstekend past bij de neorenaissance en de verheerlijking van de middeleeuwen van dat moment (afb. 257 en 258). Uniek aan deze pijpen is dat aan de onderzijde heel expliciet een draak gemodelleerd is met een afschrikwekkende gekrulde bultenrug waarvan de kop met geopende bek de steel met manchet vormt. Beide exemplaren dragen aan de onderzijde een signatuur die verwijst naar de schepper van de figuren, de beeldhouwer Robert Osmond die deze voorstellingen al een eeuw eerder had ontworpen. Osmond's werk is overigens veel vaker in kunstnijverheidsvoorwerpen verwerkt, zoals in pendules. Verwonderlijk bij deze pijpen blijft de expliciete vermelding van de ontwerper; zij zijn daarvan het enige voorbeeld. De twee persvormen zullen gemaakt zijn naar aanleiding van een nationale of internationale tentoonstelling.
Een exacte vergroting van een bestaande manchetpijp staat bekend onder de naam Balthazar, maar stelt in werkelijkheid een nog ongeïdentificeerde pasja voor (afb. 259). Het gaat om een gemiddeld wat kleinere etalagepijp van een man met snor en lange baard, op het hoofd getooid met een tulband met aan de voorzijde een opvallende juwelen speld. Ook deze pijp is zowel aan de voor- als aan de onderzijde fraai uitgewerkt: aan de onderzijde is een saterkop aangebracht omrand door wingerdranken. Dat deze pijp balanceert tussen de gewone grote rookpijp en een presentatiestuk wordt bewezen door de gebruiksfunctie. Het hierbij afgebeelde exemplaar is intensief gerookt, terwijl uit een tabakswinkel in Givet vier van dergelijke koppen bekend zijn, die als bekroning van een zuil in het winkelinterieur bevestigd waren. Overigens produceerde Gambier van dit ontwerp ook een gewoon formaat pijpenkop geregistreerd onder modelnummer 748. Daarnaast is dit ontwerp in verschillende formaten in Thüringen nagemaakt, zij het dan voorzien van glazuur of verf.
Twee ontwerpen voor etalagepijpen zijn ontleend aan bestaande beeldhouwwerken. De presentatiepijp van Diane de Poitiers (afb. 260) door Gambier is een regelrechte navolging van de renaissance sculptuur Diana d'Anet, toegeschreven aan Goujon, al sinds jaar en dag tentoongesteld in het Louvre. Overigens was de aanleiding deze pijp te produceren vermoedelijk de uitgave van de brieven van Diane de Poitiers in 1865. In diezelfde tijd verschenen ook bronzen borstbeeldjes als bibelots van haar. Dit is de enige etalagepijp die van een deksel is voorzien, waardoor de portretkop tot een volsculptuur wordt. Merkwaardigerwijs is opnieuw gekozen voor een onderzijde die aansluit bij de gewone pijp die dus voorzien werd van een decoratie en een opschrift. Hierdoor staat de pijp wankel en is lastig te presenteren. Over een eventuele sokkel kunnen we speculeren maar ik ben er nooit een tegengekomen.
Van dezelfde firma Gambier is de etalagepijp met het portret van Dionysos (afb. 261) dat terugvoert op een klassiek beeld dat zich ook toen al eeuwen in het Capitolijns museum in Rome bevond. Hier is de toeschrijving van de voorgestelde lang en hardnekkig op Juno blijven hangen, terwijl toch echt een mannelijke persoon is uitgebeeld, hoe verwarrend de vrouwelijke gelaatstrekken van de Griekse hoogklassieke periode ook zijn. De tamelijk vlakke onderzijde maakt dat dit object min of meer zelfstandig kan staan zij het te ver achteroverleunend. Juist hiervan is een exemplaar bekend dat op een speciaal gesneden houten voet is geplaatst. Op die voet zijn wijnranken uitgesneden die de voorstelling van een Dionysosfiguur nog eens onderstrepen.
Een uitzondering qua vormgeving is de pijp die wel wordt aangeduid met cinquantenaire (afb. 262). Hier is het standaardidee van de portretpijp verlaten en kwam men tot een ontwerp passend in de hype voor de neostijlen van dat moment met een overdaad aan motieven. Aan de voorzijde zien we een cartouche met de reclametekst "PIPES GAMBIER" met daar rondom drie personen: links een staande man, rechts een staande vrouw en aan de voorzijde onder het schild een zittend jongetje. Omdat de beide mannelijke figuren een pijp in de hand houden werd deze voorstelling altijd geïnterpreteerd als de drie werknemers van de fabriek: de jongen om te rollen, de man om te kasten en de vrouw om de pijpen af te werken. Een toepasselijke gedachte maar wie naar de kleding van de vrouw kijkt ziet dat deze toch echt te luxe is voor een fabrieksmeisje. De man draagt overigens wel een werkmantenue. Opvallend aan deze pronkpijp is de ornamentiek die volmaakt rondom de pijp sluit met een grote afwisseling van rolwerk, schelpmotieven en banden waarbij de tussenruimte steeds opgevuld is met vegetatieve elementen. Kleurige emailstippen accentueren deze motieven.
Er is altijd beweerd dat deze pijp gemaakt zou zijn voor de elfde nationale expositie van industrie en landbouw gehouden in Parijs in 1849. Dit is echter onjuist want op de pijp staat de verdienstenmedaille van die tentoonstelling afgebeeld en uiteraard kreeg Gambier die pas na deelname en zeker niet vooraf. Praktisch aan dit ontwerp zijn de drie lofvormen aan de onderzijde waarop de pijp kan staan, zij het niet erg stabiel.
Zoals de Franse benaming pipe d'étalage en vooral de variant pipe de présentation al aangeeft, gaat het om prestigieuze pijpen die alleen de grotere fabrieken zich konden veroorloven. De aanleiding voor het ontwerp en de productie van de vele kilo's zware messing vorm was doorgaans een speciale presentatie, zoals deelname aan een nijverheidstentoonstelling waar de firma zich goed wilde laten zien. Daarna werd de etalagepijp breder verspreid onder de belangrijke afnemers en strategisch gekozen winkels. Hoewel altijd in een beperkt aantal gemaakt, zijn er relatief veel exemplaren bewaard gebleven. Niet verwonderlijk want zij liepen als pronkstuk beduidend minder risico dan een gewone gebruikspijp. Zij konden jarenlang in de etalage, de vitrinekast of op een winkelkast te pronk staan om zo ongemerkt te verouderen.
© Don Duco & Benedict Goes, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2010.