Vincents passie voor pijproken
Auteur:
Benedict Goes
Jaar van uitgave:
2015
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Pijproken in Vincent's jonge jaren
Pijproken was in vroeger eeuwen even gewoon als wijd verbreid. Praktisch iedereen rookte. Dat is niet verwonderlijk, want roken verdrijft een gevoel van sluimerhonger, geeft een prettige smaak en levert bovendien energie op. Hollanders waren bij uitstek stevige rokers. Hun favoriete rookinstrument was gedurende driehonderd jaar de kleipijp, dikwijls als Goudse pijp aangeduid. Het gaat om de bekende witte pijp met een lange of kortere steel (afb. 2). In de tijd van Vincent van Gogh, de tweede helft van de negentiende eeuw, was die kleipijp nog onverminderd populair. Rijken rookten uit pijpen met de langste stelen, de gewone man gebruikte uit zuinigheid een neuswarmertje met een korte, vaak afgebroken steel.

Niet verwonderlijk dat ook de jonge Vincent van Gogh met roken begon. Volgens zeggen was dat op zijn vijftiende levensjaar, zeker niet uitzonderlijk voor die tijd. Als zoveel plattelanders, zal ook hij met een eenvoudige kleipijp begonnen zijn, gekocht voor een paar centen of gekregen van een vriend misschien ook wel van zijn vader die eveneens een toegewijde pijproker was.
Vincent werd in 1853 geboren maar het zou nog bijna dertig jaar duren voordat hij regelmatig ging tekenen en we hem dus aan de hand van zijn kunst beter leren kennen. Bij toeval meldt hij gelukkig al in een PS onder één van zijn eerste brieven vanuit Den Haag aan zijn broer Theo (brief 5, 1872) zijn passie voor roken. Hij is dan amper twintig jaar en beleeft aan het pijproken veel plezier:
Theo ik moet je toch nog eens recommandeeren om pijpen te gaan rooken, dat is zo goed, als je het land eens krijgt.
Kennelijk vindt hij in zijn pijp een opbeurend genoegen. Wat voor pijpen hij toen gebruikt heeft is de vraag. Gezien de tijd, in de jaren 1870 en zijn jonge leeftijd moet het wel om een eenvoudige kleipijp gaan. In die periode waren er overigens ook al voldoende alternatieven om te roken, zoals sigaren en zelfs de sigaret die toen opkwam. Dat gebruik was in Nederland nog amper gewoon en zeker niet in zijn Brabantse milieu.
Van vader geleerd?
Zoals in elk gezin, rookte ook Vincent's vader. Hoewel Vincent geen al te beste relatie met zijn vader had, noemt hij zijn vader een enkele keer in zijn brieven. Uit een brief van januari 1882:
Pa is vreesselijk ligtgeraakt en prikkelbaar en vol eigenzinnigheden in het huiselijk leven en is gewoon zijn zin te krijgen.
Gelukkig weet Vincent op latere leeftijd hoe hij met zijn vader om moet gaan. Dan vervult de vader de rol van huisman, uiteraard onafscheidelijk van zijn tabakspijp.
Pa komt als men hem iets zegt waarop hij niet meer weet te antwoorden geregeld voor den dag met een gezegde als, gij vermoort me, terwijl hij doodkalm de courant zit te lezen en zijn pijp rookt. Dus neem ik dergelijke uitdrukkingen voor hetgeen ze zijn.


Het pijproken heeft Vincent dus in elk geval niet van een vreemde. Vincent tekent in 1885 de pijp van zijn vader op een stilleven met een vaas judaspenningen (afb. 3). Die pijp heeft een specifieke vorm en kunnen we goed herkennen als een houten pijp met een wonderlijk slurfvormig model, populair vanaf de jaren 1880 (afb. 4). Zelf is hij zeer tevreden over zijn tekening in pastelkleuren, zoals blijkt uit zijn brief aan Theo (brief 490, april 1885):
Hierbij nog een krabbel van een stilleven met judaspenningen in den zelfden trant als dat wat ge meenaamt. Het is echter wat grooter - en de voorwerpen op den voorgrond zijn een tabakszakje en een pijp van Pa. Als ge het soms hebben wilt kunt ge het natuurlijk regt graag krijgen.


Een geschilderd stilleven dat Vincent in november 1884 in Nuenen maakte bestaat uit een herkenbare koffiemolen, een zogenaamde baardmankruik met op de voorgrond een soort pijp (afb. 5). Die pijp blijkt bij nader inzien geen tabakspijp te zijn maar een pijpenkas, een houten foedraal (afb. 6) om een korte kleipijp in te kunnen meenemen, veilig opgeborgen zonder risico van breken. Pijpenkassen zijn sinds het begin van de achttiende eeuw courante Hollandse gebruiksvoorwerpen, al waren zij aan het eind van de negentiende eeuw ouderwets geworden. Bij zuinige Brabantse boeren was een dergelijk voorwerp kennelijk nog gewoon in gebruik.


Nog zo’n ouderwets, maar praktisch attribuut voor de pijproker is het pijpkomfoor of vuurtestje. Doorgaans zijn dat eenvoudige bakjes met een vierkante bovenkant gemaakt van roodbakkend aardewerk. Gloeiende kooltjes werden vanuit de keuken in het vuurtestje gedaan om je pijp elders aan te kunnen steken. Van Gogh tekent in 1883 een visser met zuidwester op die dit gebruik demonstreert (afb. 7). Hij rookt uit een zogenaamde kromkop, een kleipijp met een forse ketel en een steel van nog geen vijftien centimeter (afb. 8). Op de overgang van de ketel naar de steel is duidelijk het hieltje te zien, waarop de pijpenmaker zijn merkteken stempelde.