Stummels, twee eeuwen smaakmakend
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2020
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Het twintigste-eeuwse aanzien
De twintigste eeuw begint wat de porseleinen pijpen betreft na de Eerste Wereldoorlog. De oorlog bracht namelijk een geweldige cesuur. Niet alleen in de porseleinindustrie maar ook in het rookgedrag en betekende in feite de nekslag voor de stummel als rookpijp. Behalve dat de sigaret doorzette en de sigaar enorm populair werd bij de werkende klasse, werd de markt voor pijpen bepaald door de bruyèrepijp. Die pijp was handzaam en degelijk en paste bij de smaakverandering die ongemerkt had doorgezet. De zware tabak in grove snede was niet langer geliefd. Fijnsnede tot op shagniveau noodzaakte pijpen met een kleinere ketel. Wie toch een meer ouderwetse lijn begeerde, kon voor het vertrouwde silhouet van de pijp kiezen maar in een alternatief materiaal zoals de Duitse houten Gesteckpijp.
Wat betreft de stummel was een belangrijke traditie, namelijk die van de reservistenpijpen en de pijpen met portretten van Duitse keizers na de Duitse nederlaag abrupt verdwenen. Dat was geen gemis want de reservistenpijp werd aan het begin van de vorige eeuw al als een oubollig sierding gezien. Hetzelfde geldt voor de universiteitspijpen waar de lange pijp had afgedaan behalve dan incidenteel in folkloristisch clubverband.
Toch blijft er nog een flinke afzet aan pijpen met een stummel ketel bestaan. De handelscatalogus van Otto Henze uit Hannoversch Münden is daarvoor een opmerkelijk bewijs.[i] Deze catalogus geeft een beeld van de tabakspijpen die in het interbellum nog in de verkoop waren, een segment waarin Henze toonaangevend was. Interessant genoeg begint de catalogus van Henze met hun keuze aan gemonteerde porseleinen pijpen (afb. 155). Voor serieuze maar ouderwetse rokers waren dat zeer lange, lange en wat kortere pijpen. De standaardlengtes varieerden van één meter twintig via een meter tot tachtig centimeter. Vrij onverwacht laat dat assortiment van Henze vooral onversierde pijpenkoppen zien. Wanneer iets van decoratie wordt aangeboden dan is dat een veertje van glansgoud aan de ketelbasis bij de hiel (afb. 156). Klaarblijkelijk wordt gedecoreerd goed door de roker dan niet langer als serieus gezien.
Ook in de pijpenfabriek van C.H. Bock Söhne in Lügumkloster, een Duitse fabriek die in 1908 door grensverlegging in Denemarken kwam te liggen is het aanbod drastisch geslonken. Dan blijkt dat jachtuitbeeldingen aan de voorzijde en rondom het belangrijkste onderwerp zijn. Verder verkoopt men spreuken ofwel Devisen, Damen, Kaiser met en zonder Kranz en twee verschillende wapens. Opnieuw een bewijs dat stummels met een afbeelding als rookgerei inmiddels niet belangrijk meer zijn.
Toch komen er na de Eerste Wereldoorlog nog incidenteel producten in negentiende eeuwse stijl tot stand. Een eenvoudige, welverzorgde pijpenkop gemaakt in 1919 ter gelegenheid van de Hochzeit van een rookclub (afb. 157) wijkt niet af van de tegenhangers uit de bloeiperiode van de genootschappen een kwart eeuw eerder. Eveneens afgestemd op de smaak van weleer is een prachtige royale pijpenkop in de negentiende eeuwse kwaliteit die betrekking heeft op de vierjarige opleiding in een Seminarium (afb. 158). Toen die opleiding in 1926 werd afgesloten kreeg de student een beschilderde kwaliteitspijp mee die niet onderdoet voor exemplaren van tachtig jaar eerder! Ook deze pijp lijkt te bewijzen hoe belangrijk het roken uit een Gesteckpfeife in die periode nog is, of zou het een symbool zijn voor de inmiddels bejaarde bestuurders die geen idee hebben wat ze hun pupillen anders zouden moeten schenken. Hoe het ook zij, het blijft een interessante uitzondering.
Voor andere bescheiden doelgroepen blijft de met zorg gedecoreerde stummel eveneens in de maak en daarmee wordt bewezen dat het vakmanschap nog niet helemaal ter ziele is. Het witgoed is onverminderd sterk van vorm en goed afgewerkt. Daarnaast is het decoreren door bekwame porseleinschilders nog altijd een vak in aanzien terwijl er ook klanten zijn die een exclusief product begeren. Drie voorbeelden komen hier ter sprake. In geheel eigen stijl beschilderd in slechts zwart met wat glansgoud gehoogd is een gelegenheidspijp voor het kerstfeest van 1922 door een echtgenote aan haar liefhebbende man geschonken (afb. 159). Het letterschilderen ging de maker goed af en in combinatie met glansgoud is een aantrekkelijk voorwerp verkregen. Kleuriger is een naampijp met twee ineengeslagen handen en een boeketje vergeet-mij-nietjes (afb. 160). Deze pijpenkop werd in 1923 door de familie Tjaden uit Oost-Friesland besteld en stamt uit de beroemde fabriek Hutschenreuther in Dresden. Het schilderwerk is ongetwijfeld lokaal tot stand gekomen. Absoluut de kroon spant een op verzoek geschilderde wapenpijp die opnieuw niet onderdoet voor werk van tachtig jaar eerder (afb. 161). De trots van de maker spreekt uit de signatuur die hij aan de basis van de ketel plaatste.
In Ruhla blijft het handschilderwerk mondjesmaat bestaan. De derde generatie porseleinschilders Bessler decoreert daar tot diep in het interbellum pijpenkoppen in de negentiende eeuwse trant (afb. 162).[ii] Zijn onderwerpskeuze van vogels is origineel maar is geïnspireerd op eerdere insektenschilderingen. Interessant aan dit werk is, dat het onduidelijk is of er werkelijk van handschilderwerk sprake is, of dat het om ingekleurde contourstempeling gaat. Wie de hoofdlijnen bestudeert ziet de bekende brokkelige lijn van deze semi-mechanische werkwijze, maar op het niveau van het inkleuren is onmiskenbaar van handschilderwerk sprake is.
In die twintigste eeuw komen ook in de fabriek in Meissen nog bijzondere pijpenkopen tot stand. Daarbij is absoluut geen sprake van massagoed, doch eerder van herproductie van oudtijds succesvolle ontwerpen zoals men ook serviesonderdelen opnieuw produceert en zelfs de achttiende eeuwse beeldjes. Opnieuw kenmerkt deze fabriek der fabrieken zich door handschilderwerk zoals een pijpenkop met een boeketje bloemen (afb. 163). Dat prachtige handwerk staat in groot contrast met het vluchtig gedecoreerde massagoed dat sterk op de souvenirbranche gericht is. Voorbeeld daarvan is een tekstpijp met "GRÜSS A. CORSFELD" (afb. 164). De vlot gepenseelde bloemen doen denken aan de vroeg negentiende eeuwse pijpenkoppen met een boeketje, maar de souvenirtekst wijst op de dan actuele doelgroep van toeristen. Toch getuigt het schilderwerk beslist van kwaliteit al is het zeker niet Meissen-like.
Wonderlijk is het streven de porseleinen stummel zelfs in de twintigste eeuw nog een nieuw aanzien te geven. Twee voorbeelden zijn illustratief. De eerste toont een kop waarbij het landschapje in reliëf is uitgevoerd (afb. 165) en vervolgens is ingekleurd. Er is werkelijk sprake van een bijzonder effect, al ontbreekt het zowel aan fijne modellering als aan schilderkunstige kwaliteit. De tweede pijp is versierd met een opgeplakt email embleem met lier en opschrift "GRUSS GOTT" (afb. 166). De gekleurde voorstelling is niet langer van de hand van een porseleinschilder maar is uit een stansapparaat afkomstig en werd simpelweg op het porselein gelijmd.
Hekkensluiter in de ontwikkeling van de stummel is een gelegenheidspijpenkop van de "FICHTELGEBIRGSVEREIN E.V." in oost-Beieren (afb. 167). Met die pijpenkop zijn we diep in de twintigste eeuw aanbeland en is de doelgroep weer de oubollige gelegenheidsroker. Het porselein is tot een soort hotelkwaliteit afgezakt en het embleem is op industriematige wijze op de kop aangebracht. Hoewel effectief als naamsreclame getuigt dit product niet van enige andere kwaliteit.
[i] APM 24.488c catalogus Henze, c. 1930.
[ii] Anton Manger, Meerschaumpfeifen "Eine Ruhlaer Legende"; Geschichtliches und Kulturgeschichtliches über die Pfeifenherstellung aus Meerschaum in Ruhla, Bad Neustadt, 2003, p 102-103. Gesticht in 1856 door Karl Bessler.
Massagoed voor de toeristenmarkt
Het werkelijke massagoed heeft vanaf de vorige eeuwwisseling een vast voorkomen. Diverse fabrieken zijn verantwoordelijk, onder meer bij de fabriek Hutschenreuter in Dresden die stummels in alle denkbare formaten levert. Het leeuwendeel wordt versierd met aan de jacht gerelateerde voorstellingen, een populair onderwerp in Duitsland. Dit goed is werkelijk bij miljoenen stuks gemaakt en bestaat uit twee kwaliteitscategorieën. De laagste toont enkele dierfiguren, zoals een hertje, een vos of ander beestje afgebeeld tegen het silhouet van bomen en struiken (afb. 168-170). In de voorstellingen is weinig energie gestoken. Het ging om het plakken van een eenvoudig transferplaatje om vervolgens met drie tinten verf de achtergrond in te kleuren. In andere gevallen zat zelfs die vluchtige inkleuring al in het plakplaatje. Treffend is vooral het gloren van de horizon die voor het spannende element in de voorstelling zorgt.
Naast dit eenvoudige zogenaamde hertjesgoed komen ook iets betere producten tot stand. Dan wordt de jachtvoorstelling groter opgevoerd, in sommige gevallen loopt deze zelfs rondom de pijpenkop (afb. 171, 172). Opnieuw worden de hoofdlijnen met een sjabloon aangebracht om vervolgens de kleuren te penselen. Zelfs dit werk kon razendsnel worden gemaakt. Geleidelijk vervallen deze jachtvoorstellingen en worden ze met een plakplaatje, een zogenaamde Abziehbild gemaakt. Als we zien hoe vaak die porseleinen jachtpijp zelfs anno 2020 nog in Nederlandse boedels voorkomt dan moet het decennia lang een geslaagd souvenirartikel zijn geweest voor de binnen- en buitenlandse toerist. Een ander populair motief uit diezelfde periode zijn één of twee paardenkoppen (afb. 173). Hier gaat het om transfergoed, veelal in Ruhla aangebracht. Dat in die tijd het effen bruine fond domineert is vanwege de populariteit van de bruyèrehouten pijp die in kleurstelling wordt geïmiteerd omwille van een betere verkoopkans.
Zelfs voor de Nederlandse markt blijven in Duitsland stummels in productie. Inmiddels is er geen sprake meer van actualiteit. De afbeeldingen van koningin Wilhelmina als jong meisje en als pas gekroonde koningin zijn de laatste actuele voorstellingen voor de Nederlandse klant. Daarna is het voorbij, maar uiteraard blijft het algemene souvenirgoed in productie. Een mooi voorbeeld daarvan geeft een pijpenkop met het opschrift "MARKEN-HOLLAND" te lezen (afb. 174) uitgevoerd in de standaard meerkleuren. Het tafereeltje met een mannetje en een kind in traditionele dracht met huizen op de achtergrond sluit aan bij de toeristenmarkt anno 1930, maar blijkt in de jaren zestig en zeventig nog even populair. Wat minder realistisch is de afbeelding met onderschrift Scheveningen in Delfts blauw uitgevoerd (afb. 175) of in sepia tinten met het gezicht op Haarlem (afb. 176). Bij beide pijpen is van de plaats zelf niets te zien, de afbeelding toont een plattelandsgezicht met molens. Klaarblijkelijk wist de Duitse fabrikant niet hoe het stadsprofiel er uitzag en dacht dat de afbeelding van een molen wel zou voldoen. Het is de vraag of de Nederlandse klant zich daarmee kon identificeren. Eerder zijn het de Duitse badgasten die deze pijpen als souvenir mee naar huis namen, waarmee de cirkel sluit. Het als maar groeiende toerisme stond blijkbaar garant voor afname, al is het de vraag of de consument wist wat hij kocht.
De productie van de stummel continueert ook na 1945 met de souvenirhandel als enige doelgroep. Het is de vraag of er nog een groep uitstervende ouderen bestond die traditiegetrouw voor deze pijpen zouden kiezen. Wel bestaat er een bescheiden groep folkloristen die in hun vrije tijd oude ambachten beoefenen of zich in historische drachten vertonen. Zij hebben nog belangstelling om zich met deze inmiddels excentrieke pijpensoort te vertonen, maar bij deze lieden voldoet een look-a-like al snel. De gemotiveerde roker zal het niet meer in zijn hoofd halen een dergelijke pijp op te steken.
Heel opmerkelijk komt er in de jaren 1950 naast de porseleinen stummel een aardewerken variant op de markt. Onder andere Koninklijke Goedewaagen uit Gouda brengt in 1958 een dergelijk product nota bene onder de naam Royal Dutch.[i] Het materiaal is gelijk aan de doorrokerscherf die al vanaf 1910 in Gouda wordt geproduceerd en als comfortabele rookpijp bekend staat. Toch was het niet eerder bedacht om daarvan ook een Gesteckpijp van te maken voorzien van een stummelkop met Hollands landschapje in Delftsblauw. Verwonderlijk is het dat deze pijp zelfs bij veel Nederlandse rokers in de smaak valt. Het geheim zit in het gegeven dat de pijp een poreuze doorroker scherf heeft en het tabaksvocht dus goed absorbeert. Het gebruikscomfort ligt hierdoor ver boven de porseleinen versie.
De verschuiving van porselein naar keramiek wordt ook in Duitsland opgemerkte en nagevolgd. Aan het eind van de twintigste eeuw hebben de porseleinfabrieken voor de stummel geen belangstelling meer en hun prijzen wakkeren de productie van een alternatief artikel aan. Zo komt de vervaardiging bij ceramische werkplaatsen van twijfelachtig allooi terecht. Voor de roker is dit materiaal niet langer bruikbaar. Uiteindelijk is het aantal pijpen van dit type dat werkelijk gerookt wordt minimaal. De pijpenkoppen worden voorzien van een kleurig plakplaatje in petit feu vastgebrand en zijn nog amper met het glazuur versmolten. Ook de montage zakt in kwaliteit af.
[i] D.H. Duco, Koninklijke Goedewaagen; Een veelzijdig ceramisch bedrijf, 1779-1982, Leiden, 1999, p 150, afb 243.
Samenvatting
De stummel van porselein heeft ruim twee eeuwen stand gehouden. Van een kopie Goudse pijp ontwikkelde deze zich tot een zelfstandig product met een eigen voorkomen en een eigen klantenkring. In de periode tussen 1780 en 1820 vindt de ontwikkeling plaats waarin model en beschildering zich vestigen. Vanaf het begin van de negentiende eeuw komt een gestage productie in heel Zuid-Duitsland op gang. De toon wordt gezet door Meissen, later wordt deze voorloper positie overgenomen door de porseleinfabriek in Berlijn. In beide voorname fabrieken wordt de stummel tot grote luxe gebracht met een maximale fijnheid in materiaal en een buitengewoon artistieke afwerking qua schildering. Snel verovert de stummel een gerespecteerde positie bij de veeleisende roker. Er ontstaat een bloei die zo’n dertig jaar zal aanhouden. Fantastische en zeer gedetailleerde voorstellingen worden door vakbekwame schilders aangebracht. De kostbare en fraai gedecoreerde pijpenkoppen worden een geliefd geschenkartikel en dankzij een niet eerder vertoonde steelmontage tevens een gewaardeerd gebruiksvoorwerp.
Vanaf 1820 neemt de positie van de Hausmalerei toe. Terwijl grotere fabrieken hun schilders om economische redenen moeten ontslaan, ontstaan zelfstandige bedrijven die kwaliteitsdecoraties verzorgen. Zij betrekken onbeschilderde pijpenkoppen van grote porseleinfabrieken die zij zelf van een beschildering voorzien. Zij verkopen het eindresultaat terug aan de fabriek of rechtstreeks aan de handel, soms zelfs direct aan de consument. Deze kleine bedrijven spelen beter in op de wisselende marktvraag dan de fabrieken. Daardoor ontstaat in de decoratie ook vaker een persoonlijke noot.
In de loop van de tijd stroomlijnt men de beschildering door het toepassen van het zogenaamde Umdruckverfahren, waarbij de contour van de voorstelling mechanisch op de pijpenkop wordt overgezet. Het is een werkwijze die de productie sterk standaardiseert. Vanaf 1830 wordt die methode aangevuld met transfers, waarbij hele voorstellingen kunnen worden overgebracht. Beide technieken zijn er op gericht het schilderwerk te versnellen. Zo kan men voorstellingen in grotere series maken waardoor de kostprijs omlaag gaat en de pijpenkoppen ook voor minder kapitaalkrachtige klanten beschikbaar komen.
Het stroomlijnen van de productie en de beschildering resulteert geleidelijk in overproductie en verminderde kwaliteit. Die terugval duurt zo’n zestig jaar, zij zet in rond 1850 en gaat tot aan de Eerste Wereldoorlog voort. Aanvankelijk vindt er nog een geweldige productie plaats, al is de stummel niet langer fijnbeschilderd maar een eenvoudige pijp voor de burgerman geworden. Niet verwonderlijk richten de onderwerpen zich op de nieuwe doelgroep. Ondanks deze veranderingen blijft er sprake van een succesvolle verkoop.
Rond 1880 komt door technische innovatie het decoratiewerk terug bij de porseleinfabrieken, maar niet bij de grote gevestigde namen. Het zijn onbekende naamloze bedrijven die kunnen groeien dankzij het gebruik van decals, gekleurde plakplaatjes die het schilderwerk vervangen inclusief de kleuren. Een uitvinding die in een rage ontaardt. De porseleinindustrie zoekt voortdurend naar nieuwe onderwerpen om de afzet op peil te houden. Achtereenvolgens bedienen zij de studentengroepering, de burgerman, de soldatenkringen, rokersverenigingen enzovoort. Iedere doelgroep komt met zijn eigen wensen en dankzij de decaltechniek kan daar snel op worden ingespeeld. De decoratiepatronen van de stummel lijken eindeloos maar blijven binnen eenzelfde concept. Economisch de meest succesvolle is de reservistenpijp, die het memoriestuk wordt voor iedere afzwaaiende soldaat. Daarnaast is het de groothandel in rookwaren die de afzet stimuleert en de reikwijdte van de markt verder vergroot.
Onvermijdelijk veroudert de uitstraling van de stummel gaandeweg, mede door een veranderende rookgewoonte met de preferentie voor een fijnere tabakssnede en een kleinere pijpenkop. De stummel devalueert tot een sierobject voor de curiosakoper met een bescheiden beurs. Zo sterft de stummel als rookpijp een stille dood, in de souvenirhandel blijft zij echter tot het eind van de twintigste eeuw een goed verkopend artikel.
Interessant is het gegeven dat de beschilderde porseleinen pijpenkoppen onder het porselein een categorie apart vormen. Als prestatie staan zij op zichzelf en sluiten nauwelijks aan bij de serviezen en het overige porselein dat in dezelfde fabrieken wordt gemaakt. In veel gevallen zijn zij minder verfijnd dan het overige porselein, in andere gevallen overtreffen zij juist iedere andere kwaliteit. Mogelijk heeft die uitstraling te maken met het feit dat de stummel een typisch mannenartikel was, hoewel de stummel lang niet altijd stoer van uitstraling hoeft te zijn, maar wel onderscheidend.
Het is opmerkelijk dat het onmiskenbare discomfort van de porseleinen pijp bij gebruik schijnbaar geen negatieve invloed op de verkoop heeft gehad. De porseleinen pijp geeft de roker een vochtprobleem door condensatie, resulterend in hete rook met mindere smaak. Alles wijst er op dat de porseleinroker dat discomfort altijd genegeerd heeft, klaarblijkelijk omwille van de stralende verschijningsvorm. De algemene waardering van het porselein als materiaal kan in Duitsland nog aangewakkerd zijn door trots op deze Duitse vinding, historisch bewijs daarvoor ontbreekt.
In esthetisch opzicht veranderde de stummel mee met de doelgroep en kon daardoor de verkoop maar liefst twee eeuwen vasthouden. In die periode zakte de kwaliteit van beschilderen af, van een buitengewoon exclusief artikel verschoof het naar een alledaags gebruiksvoorwerp. Technische innovaties waren vaak de aanstichter van esthetische en markttechnische veranderingen. Dankzij dat verschuivend patroon heeft de stummel een maximaal economisch rendement opgeleverd.
Al met al bekleedt de stummel in de geschiedenis van de tabakspijp een onuitwisbare rol. Zij doorliep alle fasen van pronkobject tot gebruiksartikel, van buitengewoon exclusief voorwerp tot burgermansding en van dagelijks rokertje naar een geschenk voor de grap. De aanschafprijs verminderde van kostbaar naar zeer betaalbaar, de doelgroep van adellijk naar burgerlijk. Zelfs toen de pijp bij de roker uit de gratie was, ontstond nog een nieuw marktsegment namelijk dat van de souvenir. Die uiteenlopende populariteit maakt de liefde voor de stummel heel verdeeld. De vroege, beste exemplaren worden vanwege de fraaist denkbare beschilderingen kunsthistorisch aanbeden. Het massagoed vormt het bewijs van een economisch goed uitgebuit industrieproduct. Dit massa-artikel vindt echter esthetisch nergens erkenning en dat is begrijpelijk. Het is bij enorme aantallen bewaard gebleven en het overgrote deel is ronduit lelijk. De vraag is of daarvoor ooit waardering komt.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2020.