De geschiedenis van het Amsterdam Pipe Museum
Auteur:
Benedict Goes (Benedict Goes)
Jaar van uitgave:
2021
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Algemeen
Met het professionaliseren van de activiteiten en het groeien van de collectie ontstond de wens naar een zelfstandige vestigingsplek en een eigen gezicht. Die werd gezocht in de kleinere maar museaal veel actievere stad Leiden. Besprekingen met de gemeente hadden tot gevolg dat het poortgebouw van Hof Meermansburg voor het pijpenmuseum gehuurd kon worden. In 1982 beleefde een select gezelschap in de representatieve regentenkamer achter de monumentale gevel de opening van het museum waarvoor toen de naam Pijpenkabinet werd gekozen. Gevestigd aan een van de hoofdgrachten van de stad verwierf het museum zich binnen enkele jaren een gerespecteerde positie in Leiden Museumstad en bekendheid in Nederland Museumland.
De basis van het museum werd toen gevormd door de Goudse pijp geplaatst in de nationale geschiedenis van het pijproken. Niet verwonderlijk dat de opening werd verricht door Georg Brongers, conservator van het Niemeyer Nederlands Tabacologisch Museum in Groningen. Hij reikte het eerste exemplaar van een nieuwe publicatie van de hand van Don Duco uit aan de burgemeester van Gouda. Die publicatie Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940 betekende een belangrijke stap in de nationale bekendheid van het museum en haar activiteiten. Voor verzamelaars en professionals vormde deze handzame publicatie twee decennia lang de sleutel tot het determineren van hun bodemvondstpijpen.
De Leidse periode kenmerkt zich in alles door de toenemende professionalisering. In de eerste plaats doordat Don Duco zijn studie kunstgeschiedenis met als specialisatie kunstnijverheid aan de universiteit van Leiden voltooide. Tweede factor van belang was de entree van Benedict Goes die als kunsthistoricus in spé de kans greep om praktische museumervaring op te doen in publiciteit en publieksbegeleiding. Tenslotte wordt in 1989 de Stichting Pijpenkabinet opgericht, waarmee het museum een zelfstandige rechtspersoon wordt.
Het aantal publieksgerichte activiteiten was enorm, steeds ondersteund door persberichten en radiopraatjes. Hoewel de openstelling van het museum beperkt was werd een bezoekcijfer gehaald van zo'n 2.000 personen per jaar. Daarnaast was er een tentoonstellingsprogramma bij andere instellingen tot ver buiten de stad Leiden. De vaste expositie in het museum zou in de loop van een decennium nog sterk verbeteren door een actief aankoopbeleid in heel West-Europa.
Expositie in Leiden
De Regentenkamer van Hof Meermansburg, het grootste van de meer dan twintig Leidse hofjes, had een ruime vergaderzaal van acht bij negen meter. Op bijna vijf meter hoogte keek een enorme zon als centraal motief in het stucplafond op de bezoekers neer. De bijpassende witgestucte boezem van de haard rustte op een zwart marmeren schoorsteenmantel. In gesloten toestand was de toegangsdeur van deze kamer volledig opgenomen in de blank houten lambrisering en de donkerrode velours wandbespanning. Daarop hing een dozijn portretten van voormalige regenten en hun echtgenotes uit de zeventiende en achttiende eeuw. Een set van twaalf vruchtenhouten stoelen rond een tafel bekleed met Leids laken vormde het centrum van deze statige zaal.
De geschiedenis van de Nederlandse kleipijp werd getoond in een grote zadeldakvitrine waarin op een prettige kijkhoogte de fijnheid van de Goudse pijp in alle details goed zichtbaar was: het stralende wit van het materiaal, de ragfijne stelen uit de achttiende eeuw, de kunstige graveringen van de decoraties en de onverwachte rijkdom van de hielmerken. Drie manshoge staande vitrines waren gewijd aan de geschiedenis van de pijp in breder perspectief. De Goudse pijp van 1850 tot 1920 inclusief de doorroker en de negentiende eeuwse Franse figurale pijp waren de Europese thema's. De derde vitrine toonde een overzicht van pijpen van etnografische oorsprong: van precolumbiaans Amerikaan tot Afrika en Azië.
Op beknopte wijze kon zo de wereldwijde verspreiding en vormvariatie van de pijp getoond worden. In de entreehal bevatte een vitrine de pijpenmakersgereedschappen die met hun bruintinten van hout en messing een prachtig, esthetisch geheel vormden. Langs de wijde eiken trap gaven de mooiste bruidegomspijpen in hun volkskunstige kastjes kleurige accenten. De vitrine bij de entree toonde ceramische pijpen verwant aan de kleipijp waaronder de handbeschilderde Duitse porseleinen pijpen. In het totaal werden bijna 1.000 representatieve objecten geëxposeerd.
Hoe bescheiden de vaste expositie ook was, na de significante vergroting ten opzichte van de situatie in Amsterdam presenteerde het Pijpenkabinet de toonaangevende collectie pijpen in die jaren. In het Pijpen- en Aardewerkmuseum De Moriaan in Gouda was de expositie sinds de opening in 1938 niet meer veranderd en waren nauwelijks meer dan honderd pijpen te zien. In het vernieuwde Niemeyer Nederlands Tabacologisch Museum in Groningen werd de pijp in het licht van de rookcultuur getoond. Daar waren zo'n 300 pijpen in de expositie opgenomen.
Verzamelen en onderzoek in Leiden
Met de vestiging in Leiden en opening van het museum brak een nieuwe fase aan in de collectievorming. Nederlandse bodemvondsten werden voor de studiecollectie nog altijd verzameld, nu vooral door aankoop van hele verzamelingen van gravers die na jaren hun aandacht verlegden. Uit diverse delen van het land werd een representatief overzicht toegevoegd, steeds streng geselecteerd op doublures, varianten en steeds gericht op kwaliteitsverbetering.
Toch was de focus breder dan archeologie. De doelstelling was al jaren uitgebreid tot pijpen van alle soorten ceramiek, ook de historische, dus de bewaard gebleven exemplaren. Niet langer West-Europees maar ook etnografisch. Contacten met gespecialiseerde antiquairs in Brussel, Parijs en Londen zorgden voor kwalitatief hoogwaardige stukken. Bijzondere objecten werden daarnaast gevonden in de antiekhandel en bij brocantes overal in Europa.
De deelcollecties Franse en Belgische pijpen, maar ook de niet-westerse pijpen, zijn in deze periode opgebouwd. Incidenteel werden veilingen van pijpen- of tabakscollecties bezocht, met uitzonderlijke aanwinsten voor het eigen museum tot gevolg. Juist de bekende herkomst en soms zelfs gedocumenteerde ouderdom van het object is een toegevoegde waarde voor een museumcollectie.
Tegelijkertijd werd systematisch één dag per week archiefonderzoek verricht in Gouda. De Goudse archieven zijn band voor band doorgelopen over de periode van 1600 tot 1940. Elke akte over een pijpenmaker is geëxcerpeerd, of het nu het gilde betrof, een notarisprotocol of doop- en begraafgegevens. Alles is in kopie in de eigen documentatie opgenomen, volledig op naam en periode geïndiceerd.
De unieke combinatie van collectievorming en historisch onderzoek vormde het uitgangspunt voor publicaties die als snel tot de basisinstrumenten van de archeoloog gingen behoren. Het handzame merkenboekje, het eerste handboek over de kleipijp en vele tientallen deelstudies en artikelen in vaktijdschriften zagen het licht. De kwaliteit van het onderzoek wordt in 1988 onderkend door de Koninklijke Academie van Wetenschappen in Amsterdam door toekenning van de Johan de la Courtprijs voor wetenschappelijk onderzoek. De uitgave van het handboek van Duco in 1987 was vanwege het vernieuwende onderzoek de aanleiding deze prijs te verlenen. De kwaliteit van het werk was voor het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen reden om de collectie in 1989 te erkennen als Nationale Referentiecollectie met A-status vanwege de ijkwaarde.
Publieksactiviteiten
In de jaren 1980, ruim voor het elektronische tijdperk, was archeologie nog een populaire hobby voor de jeugd. Het vinden van een pijpenkop was voor jongeren vaak de eerste fysieke kennismaking met de geschiedenis. De talloze determinatiemiddagen in het museum trokken dan ook elke keer weer tientallen gezinnen naar het Pijpenkabinet. Ook de Tussen Kunst & Kitsch-achtige dagen voor rokersantiek waren populaire activiteiten die landelijk via radio en kranten werden aangekondigd. Dankzij het enorme bezit aan pijpvormen was het Pijpenkabinet als enige in Nederland in staat om met origineel gereedschap demonstraties pijpenmaken te geven. Zowel in het museum als op ambachtenmarkten wekte het maken van het gaatje in de steel van een pijp keer op keer verbazing en bewondering op.
Voor de jeugd werden jaarlijks in samenwerking met de NJBG (Jeugdbond voor Geschiedenis) enkele kampen georganiseerd waarin een combinatie van archeologie en archiefwerk werd geboden. Jongeren tussen de 15 en 21 jaar konden daar kennis maken met de techniek van opgraven en de manier om zelf onderzoek in het archief te doen. De resultaten van die kampen vormden weer een stimulans voor het onderzoek naar de Goudse pijpennijverheid dat in die jaren speerpunt was.
Ondanks de beperkte expositieruimte in eigen museum werden er toch enkele specialistische tentoonstellingen gehouden. Over de Franse pijp bijvoorbeeld Koppen met een eigen gezicht (1988). De expositie Pijpen uit den Vreemde (1985) kwam tot stand met bruiklenen van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden en de dubbeltentoonstelling Pijpenmakersgereedschap samen met Gouda werd gehouden naar aanleiding van een belangrijke aankoop. Grotere presentaties werden door het Pijpenkabinet verzorgd in andere musea. Ten eerste in de Gasthuiskapelzaal van de Stedelijke Musea Gouda. De zomertentoonstelling van 1983 was de eerste en laatste keer dat pijpenstad Gouda exclusief een tentoonstelling aan de pijp heeft gewijd.
Andere exposities volgden bijvoorbeeld in het Niemeyer Tabaksmuseum in Groningen en in het Tabaksmuseum Wervik in België. Grootste project was de reizende tentoonstelling over Oranjepijpen begonnen in Rijksmuseum Paleis Het Loo. Nadien ging deze expositie op tournee langs Hoorn, Breda, Groningen, Rotterdam en tenslotte Dillenburg in Duitsland. Talloze kleinere exposities in streekmusea, culturele centra en bibliotheken vestigden de aandacht op de pijp en het Pijpenkabinet. Als overgang ten tijde van de verhuizing van ons museum naar Amsterdam gingen onze topstukken op reis. Een indrukwekkende overzichtstentoonstelling met fraaie catalogus in het Oostenrijks Tabakmuseum in Wenen was de meest prestigieuze expositie van het Pijpenkabinet.
Contacten met liefhebbers en verzamelaars werden onderhouden met het onregelmatig verschijnende Vlugschrift, dat het tijdschrift Pijpelijntjes opvolgde en sterker publieksgericht was. Naast nieuwtjes en bespreking van aanwinsten gaf dit informele blad een beeld van de activiteiten vanuit het Leidse museum.
Samenwerking
Werkend vanuit Leiden heeft het Pijpenkabinet veel tijd en energie gestoken in de samenwerking met doelgroepen en collega musea. Met het Pijpen- en Aardewerkmuseum De Moriaan in Gouda bestaat de langste relatie. Al sinds de jaren zeventig werden vakgerichte vragen die Gouda ontving door het Pijpenkabinet beantwoord. Deze dienstverlening mondde uit in een opdracht om de volledige pijpencollectie van Gouda te inventariseren. Twaalfhonderd inventariskaarten werden getypt en van vakkundige beschrijvingen en determinaties voorzien door Duco en Goes.
Tot 1992 leverde het Pijpenkabinet langlopende bruiklenen aan De Moriaan om de vaste expositie Goudse pijpen te completeren. Ook het Rijksmuseum van Oudheden kreeg kleipijpen in bruikleen voor het historisch overzicht. Incidenteel verzorgde het Leidse museum bruiklenen aan andere musea, zoals unieke bodemvondsten voor de overzichtstentoonstelling Nederland Ondersteboven. Andere exposities waren 1492 Columbus zeilde overzee in Rotterdam, Turkomanie in het Princessehof in Leeuwarden en een omvangrijke bijdrage aan de grote tabakstentoonstelling in het Tropenmuseum in Amsterdam in 1992.
De Society for Clay Pipe Research, een nieuwe onderzoeksgroep van Britse amateur-archeologen keek in de beginjaren voor inspiratie naar Nederland dat voorliep in historisch en archeologisch onderzoek, met het Pijpenkabinet als ankerpunt. Enkele jaren later bloeide een vergelijkbaar initiatief op in Duitsland, waar beroeps- en amateurarcheologen zich troffen op een jaarlijkse bijeenkomst, inclusief de uitgave van het tijdschrift Knasterkopf. Dit initiatief kwam voort uit een mede door het Pijpenkabinet georganiseerde reizende pijpenexpositie die Soltau, Uslar (1988), Hamburg en Uelzen (1989) aandeed. Ook daar was de staf van het Pijpenkabinet een geziene gast vanwege de inbreng van kennis en ervaring. Overigens waren deze uitwisselingen evengoed leerzaam en instructief voor het eigen museum.
Niet gerealiseerd werd de bundeling van de pijpen- en tabakscollecties in Nederland. Een voorstel tot samenwerking van de Leidse en de Goudse collectie werd tegengehouden door de museumdirectrice van Gouda. Enkele jaren later werd ook de samensmelting van Niemeyer met de twee pijpencollecties door Gouda geblokkeerd. Hierdoor bleven de musea zelfstandig opereren en vormden geen stimulans voor elkaar. Om die reden nam het Pijpenkabinet midden jaren 1990 het besluit op vernieuwde voet verder te gaan.