Merken op kleipijpen
Veel Hollandse kleipijpen zijn van een makersmerk voorzien dat met een stempel wordt aangebracht op de hiel, het uitstekende voetje van de pijp. Er bestaan drie groepen: figuurmerken, lettermerken en cijfermerken.
Tegen het eind van de zeventiende eeuw komt in Gouda een tweede wijze van merken in gebruik: het reliëfmerk op de zijkant van de pijpenkop. Zijmerkpijpen waren vooral voor de boerenstand bestemd en hebben een korte steel. Aan de letter- en cijfercombinaties valt vrij weinig te beleven, maar voorstellingen van mensen, dieren en voorwerpen zijn vaak heel aantrekkelijk.
Behalve op de pijpen zelf, wordt het merk ook op de verpakte waar aangebracht. Hiervoor gebruikte men een bedrukte papieren wikkel die over de kisten en manden ging. Het merk wordt opgesierd met een omlijsting waarin de naam van de pijpenmaker samen met het stadswapen. In Gouda beleeft het verpakkingsmerk in de jaren 1740 en 1750 een geweldige bloei. Sommige drukblokken blijven vervolgens generaties in gebruik.
Het Goudse pijpenmakersgilde hield nauwgezet een merkenregistratie bij. Wanneer de gildeknaap zijn ronde langs de pijpenmakerijen maakte, nam hij een houten draagbord mee om het gebruik van de merken te controleren. Een zeldzaam voorbeeld van merkentrots is de bokaal waarop een Goudse pijpenmaker zijn merkvignet liet graveren. Met dit glas bracht de fabrikant een toost uit op het succes van zijn fabriek.
Het pijpenmakersmerk verliest vanaf 1850 zijn belang. Na 1880 word op de steel de naam van de fabrikant gestempeld, dat blijkt effectiever. In de twintigste eeuw verdwijnt het gestempelde merk, de traditie gaat definitief verloren.