Spreekwoordelijke Ashantipijpen
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2006
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Catalogus van figurale tabakspijpen van de Ashanti uit de collectie van het Pijpenkabinet met hun historische achtergrond, inclusief de betekenis in de lokale taal.
De Ashanti en de Fante zijn de twee volken die tot de etnische groep de Fon behoren en de Akantaal spreken. Zij leven in Zuid-Ghana. De geschiedenis van het Ashantirijk begon in de tiende eeuw met de migratie van dit volk vanuit het noorden. Reeds in de elfde eeuw werd een koninklijke dynastie gesticht. Onder leiding van de koningen groeide dit rijk uit tot een krachtige natie met belangrijke handelsrelaties. Het koninkrijk kende zijn hoogtepunt in het begin van de negentiende eeuw met de koningen Guézo en Glélé. Toen strekte hun gebied zich uit vanaf de zuidwestelijke kust van de Golf van Guinee tot het noorden en het noordwesten van de Niger. Het gebied beschikte over fabelachtige hoeveelheden stofgoud. Via de koopmansteden werd dit goud geruild tegen andere handelswaar zoals bijvoorbeeld zout. Ghana beheerste hierdoor een groot deel van de handelsroute beneden de Sahara. Na 1850 is het Ashantikoninkrijk langzaam in verval geraakt, mede door de vele oorlogen, de slavenhandel en allerlei conflicten. Tegenwoordig staat het Ashantigebied bekend als Ghana en is er van dit eens zo machtige rijk weinig overgebleven.
In kunst en cultuur heeft de Ashanti zijn eigen identiteit. Zo staan zij bekend om hun pottenbakkerskunst en figuratieve terra cotta’s. De tabakspijpen van de Ashanti zijn populair geworden door de grote verfijning van materiaal, de bijzondere vormgeving maar ook door de kenmerkende decoraties. Over de gewone gebruikspijpen schreef ik al eerder een oriënterende verkenning.[1] Dit artikel is gewijd aan één opmerkelijke soort, namelijk de zogenaamde spreekwoordenpijpen. Het gaat om een luxe variant op de dagelijkse rookpijp. Hoewel geschikt voor gewoon gebruik zijn de spreekwoordenpijpen toch de curiosa onder het rookgerei en zij zijn eerder een verzamelaarobject of reissouvenir dan een gebruiksartikel. Een aantal van deze pijpen is zelfs als speciale opdracht gemaakt en bij die exemplaren overstijgt de decoratie de gebruikswaarde. Het sculpturale aspect van deze pijpen past in de cultuur waarvan de bekende goudgewichtjes een vergelijkbare uiting zijn.
Hier ligt de focus op het fenomeen figurale Ashantipijpen die aan de hand van de collectie van het Pijpenkabinet in Amsterdam worden besproken. Doel is de kennis over deze bijzondere spreekwoordenpijpen uit de diverse bronnen samen te vatten en te presenteren. Achtereenvolgens wordt een beknopte geschiedenis van het roken en het gebruik van de pijp in Ghana gegeven. Deze oriëntatie wordt gevolgd door de plaats van de Ashantipijp in de literatuur en in oude collecties. Daarna is de koers meer productgericht: de techniek van vervaardiging wordt besproken, de vormgevingsprincipes worden toegelicht inclusief de decoraties waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de uitbeeldingen in relatie tot de spreekwoorden en zegswijzen uit de Akantaal. De bijlage brengt de informatie over de objecten uit de collectie van het Pijpenkabinet samen. Voor het schrijven van dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van twee eerdere studies. De eerste is die van Rohrer, die op zeer verdienstelijke wijze de pijpen uit het museum in Bern beschreef en interpreteerde.[2] De tweede is een geschrift van de Engelsman Bullwinkle die zich rond 1950 in de Ashantipijpen heeft verdiept.[3]
Tabaksgebruik en het roken
Voordat er meer over de pijp zelf wordt verteld, is het zinvol eerst een beeld van het roken en het gebruik van tabak in dat deel van Afrika te hebben. Het tabaksgebruik is aan de westkust van Afrika niet veel minder oud dan in Europa. De vroegste vermelding van het roken komt van de Engelse kapitein William Finch, die in 1607 Sierra Leone bezocht.[4] Hij ontdekte daar dat tabak bij vrijwel iedere hut werd verbouwd en hij omschreef het belang van dit kruid door op te merken dat tabak de helft van het voedsel van de negers is.[5]
Het is onbekend wanneer de tabak in Ghana is geïntroduceerd, al zal dat niet veel later zijn geweest dan in het nabijgelegen Sierra Leone. In 1705 schrijft ene Bosman dat er aan de kust van Ghana volop tabak groeit.[6] Alle inlanders schijnen tabak te roken, al hebben de negers die met de westerlingen omgaan een duidelijke voorkeur voor de tabak door de Portugezen aangevoerd of liever zelfs tabak die rechtstreeks uit Brazilië komt. Het roken schijnt zo belangrijk dat de inlanders er hun laatste sou aan uitgeven. Bosman prijst de negers die Spaanse of Virginische tabak roken om hun goede smaak, maar maakt diegenen die zich met Amorsfort weed tevreden stellen belachelijk.[7] Blijkbaar stond de lokale Hollandse teelt in die tijd niet erg hoog aangeschreven en wie van de smaak van tabak kan genieten zal dat kunnen beamen.
Uit die tijd zijn pijpen bekend, door Bosman beschreven, met een steel van riet of hout van zes voet lang, waaraan een pijpenkop gemaakt van steen of klei. Deze pijpenkop heet in de Akan taal Taa sen.[8] De steel van de pijp is zo lang omdat de pijp niet in de hand wordt gehouden maar tijdens het roken met de pijpenkop op de grond rust. Naast het langgesteelde product zijn ook kortere pijpen bekend. Volgens de bronnen stoppen de inlanders hun pijp met drie handen tabak en roken deze zonder pauze leeg. Gezien de hoeveelheid tabak die men in één pijp stopte, moet het dus om een niet al te sterk mengsel gaan.
Dat het roken in sociaal opzicht is ingeburgerd word bewezen door een andere notitie, namelijk door ene Mungo Park die aan het eind van de achttiende eeuw schrijft dat er in vrijwel iedere stad een soort podium is waar men bijeenkomt en een pijp rookt. In die tijd wordt het roken als een aangenaam tijdverdrijf gezien. Tabak wordt door de Ashanti taa genoemd, een woord overgenomen van de buitenlanders, zoals we dat ook zien in de woorden taba en tamaka van naburige stammen.[9] De rijke taal van de Ashanti kent overigens ook nog andere aanduidingen voor tabak, waarvan sommige een bepaalde soort of een zekere wijze van verwerking aanduiden.[10] De verschillende woorden voor de tabakssoorten onderstrepen het belang ervan binnen de Ashanti.
Omdat het Goudvolk bekend was met de rollen Amerikaanse tabak, bereidden zij hun eigen tabak op vergelijkbare wijze. Nadat de bladeren in de zon waren gedroogd wreef men deze met de handen fijn en werden de snippers met water tot een soort rol gevormd. Behalve water werd ook wel plantensap als bindmiddel gebruikt.[11] Deze lokale tabakssoorten blijken buitengewoon zwaar te zijn.[12] Sommige Ashanti hebben een duidelijke voorkeur voor tamelijk heftige tabak met een flinke roeswerking. Deze wordt meestal bij kleinere hoeveelheden gerookt in een pijp met een overeenkomstig kleine ketel. Voor andere, minder sterke tabakssoorten gebruiken de Ashanti pijpen met een grotere kop.
Over de rite rond het roken van het Goudvolk worden we geïnformeerd door een uniek persoonlijk relaas van ene Kwame Ketewa uit Kwamang.[13] Er is geen specifiek moment waarop een jongen zijn eerste pijp rookt. Als in onze Europese culturen gebeurt dat roken onder jongens vaak stiekem en de zware tabak is bedwelmend genoeg om bij de eerste keer ziek te worden. Dat overkwam Kwame ook. Voor de meeste pijprokers is het roken vooral een groepsgebeuren bestemd voor momenten van rust en ontspanning. Dat wordt ook bewezen met de pijpen die niet tussen de tanden kunnen worden gehouden, maar altijd met de hand moeten worden ondersteund. Dezelfde Kwame vermeldt ook nog dat tabak wordt verbrand bij een begrafenis, om het uitdrijven van de ziel gemakkelijker te maken. Wanneer rokers stierven, dan was het de gewoonte om hun favoriete pijp onder hun kussen te leggen, samen met wat tabak.
Het formaat van de pijpen varieert van minder dan een vingerhoed voor de kleinste exemplaren tot een inhoud vergelijkbaar met een normale West-Europese bruyèrekop voor de standaardformaten. Alleen wanneer sprake is van een prestigeobject, dan wordt de ketelinhoud nog groter hoewel het bij die producten onduidelijk is of zij ooit zijn gerookt. Zoals er bij de Europese tabakspijp in de loop van de tijd een duidelijke toename van ketelinhoud is, lijkt dat bij de Ashanti niet het geval te zijn. Reeds in de vroegste tijd zijn zowel pijpen met een grote als met een kleine kop gebruikt en dat blijft tot in de twintigste eeuw het geval. De uiteenlopende formaten pijpenkoppen kunnen bestemd zijn voor de twee tabakssoorten die men gebruikte: de sterke Nicotiana rustica naast de mildere Nicotiana tabacum.
Duidelijk is dat de tabakspijp in de Ashanticultuur een belangrijke rol heeft gespeeld, zowel voor mannen als voor vrouwen. Voorname personen hebben een bediende die bij het roken assisteert.[14] Zo’n pijpbewaarder stopt de pijp, steekt hem aan en bewaakt het vuur waarmee zij in feite het hele rookproces begeleiden. Zo’n elitaire rooksituatie compleet met bediende voor de pijp is uitgebeeld in een Ashantibronsje (afb. 1). Een welhaast vorstelijke persoon zit op een stoel, een wachter staat achter hem, de lange pijp rust met de kop op de grond, de pijpbewaarder ontfermt zich hierover.
Meer realistisch is de foto van een Ashanti uitgerust met een lange tabakspijp die werd afgebeeld op de kaft van het manuscript van Bullwinkle (afb. 2). Deze afbeelding toont de dan gangbare Ashantipijp in gebruik en laat de statuswerking van de lange steel zien. Evident is hoezeer de pijp in harmonie is met de verschijning van de roker. Deze foto is een prachtig tijdsdocument van een gewoonte die in de loop van de twintigste eeuw is verdwenen.
Oude bronnen
Om de figurale Ashantipijp te leren kennen is studie van de bronnen hierover en het inventariseren van stukken in oude collecties een zinvolle start. De vroegste vermelding van de figurale tabakspijp van de Akan betreft een afbeelding in de publicatie van Bowdich, in 1821 in Parijs verschenen.[15] Bowdich behandelt de Ashanti kunst en constateerde een sterke invloed van Egyptische ideeën. De pijpen geven dat in technisch opzicht ook aan. Hun wijze van vervaardiging vertoont grote overeenkomst met de pijpen uit het Nijlgebied. Beide soorten werden in delen opgebouwd en dragen enigszins vergelijkbare decoraties. Uniek voor de Ashanti blijft echter het sculptureren van de tabakspijpen, dat niet uit Egypte bekend is.
Vervolgens duurt het tot de jaren 1870 eer er weer een Ashantipijp in de literatuur verschijnt. Standaardwerken over tabak en het roken zoals bijvoorbeeld Fairholt uit 1859 beelden geen etnografische pijpen af.[16] Wanneer het roken en de tabakspijp worden behandeld dan is dat steeds vanuit de invalshoek van Europa, eventueel aangevuld met de prehistorie van het roken bij de Amerikaanse Indianen. Vreemd genoeg bestaat er in die periode nog geen belangstelling voor het tabaksgebruik in Afrika en Azië.
Pas in 1877 beeldt de magnifieke encyclopedie van de mode door Racinet in zes pagina’s de vormvariatie van ’s-werelds rookpijpen af. Een unieke serie met zeer gevarieerd rookgerei waarbij ook de Ashantipijp niet wordt vergeten.[17] Twee exemplaren staan afgebeeld, een gangbaar model met een bolronde ketel zoals ik al in mijn eerder vermelde artikel beschreef (afb. 3). In dit verband is een figuraal stuk interessant, waarvan de pijpenkop zeer ongebruikelijk is en de vorm van een hangslot heeft (afb. 4).
Ruim tien jaar later geeft ook Robert Pritchett in zijn prachtige boek Smokiana de Ashantipijp weer (afb. 5).[18] Hij kiest twee stukken uit het British museum: een pijp met een potvormige ketel en een vogel. De publicaties van Racinet en Pritchett zijn mondiaal van grote invloed geweest en zorgen ervoor dat de Ashantipijp ook in andere bronnen over het rookgerei een plaats krijgt. Zo wordt er rond 1910 een overzicht van ’s-werelds rooktoestellen opgenomen in Nederlandse en Duitstalige encyclopedieën. Daarin ontbreekt de Ashantipijp als kenmerkend voorbeeld niet (afb. 6). Vanaf dat moment is de figurale Ashantipijp niet meer uit de literatuur weg te denken. Alfred Dunhill beeldt bijvoorbeeld in zijn standaardwerk uit 1924 twee van dergelijke koppen af, een vogel en een schelp (afb. 7).[19]
Interessant is wat Dunhill daarover zegt: "It should be remarked that on the Guinea Coast, as in North America, the interest taken by Europeans in articles of native workmanship has led to their manufacture merely for sale as curios, so that many West African pipes are of this character, and may be of "freak" designs". Dankzij het wereldwijde inzicht dat Dunhill over de pijp had opgebouwd, kon hij tot de vergelijking komen tussen pijpen van de Amerikaanse Indianen en de Ashanti. Bij beide volkeren zou de figuratie zijn ontstaan uit de vraag van de Europeanen naar curieuze voorwerpen. Uiteraard is er van vormovereenkomst geen sprake.
De figurale Ashanti-pijp is zeker aan collectioneurs en musea niet voorbij gegaan. Zo werd een volwassen pronkpijp reeds in 1817 aan de collectie van het British Museum toegevoegd.[20] Een geschenk van de reeds gemelde Bowdich die in 1817 Kumasi bezocht en er een aantal pijpen kocht die hij enkele jaren later aan het museum schonk. Van twee van deze producten zijn afbeeldingen bekend. Beide exemplaren zijn rijk versierd, de ene is louter geometrisch van opbouw (afb. 8), de tweede laat de zittende vogel zien (afb. 9). Bij deze stukken blijkt duidelijk dat de decoratie in de vroege negentiende eeuw al tot volle wasdom was gekomen, zowel bij de geometrische als bij de figurale producten.
Een ander exemplaar dat figuraal is uitgewerkt bevond zich in de collectie van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden van koning Willem I. Dit voorwerp was door een Ashantikoning geschonken. Later is deze pijp overgegaan naar het Rijksmuseum voor Volkenkunde, waar de pijpenkop nog altijd wordt bewaard.
Naast incidentele stukken zoals hierboven genoemd, waren Ashantipijpen ook in particuliere collecties te vinden. De fameuze pijpenverzamelaar William Bragge uit Sheffield illustreert in zijn notebook verschillende van deze pijpen, dan toepasselijk voor de tijd toegeschreven aan de Dahomey-Ashantee (afb. 10, 11).[21] We zien schetsen van een luipaard, een vogel, een schelp en enkele andere uitbeeldingen. Bragge’s latere handgeschreven en prachtig getekende catalogus laat meer exemplaren zien (afb. 12, 13). De groep is dan tot minimaal 15 stuks uitgegroeid. Het merendeel van de pijpenkoppen in zijn verzameling hebben overigens de vorm van de bolronde kookpot, de meest gangbare gebruikspijp.
Aan de missionarissen O. Lädrach en J. Jost danken wij een bijzonder inzicht in de figurale Ashantipijp. Deze twee lieden verzamelden tussen 1880 en 1910 in het huidige Ghana niet alleen bijzondere gesculptureerde Ashantipijpen, maar hebben deze voorwerpen ook uitgebreid gedocumenteerd.[22] Het gaat om een groep van zo’n dertig exemplaren, een verzameling die al ruim een eeuw op de etnografische afdeling van het Historisch Museum in Bern wordt bewaard. In 1946 publiceerde ene E. Rohrer deze door hen verzamelde informatie in een verdienstelijk artikel waarin de relatie tussen de voorstelling en het spreekwoord of de zegswijze in de Ashantitaal wordt geduid.
In de eerste helft van de twintigste eeuw bestond in Londen onder enkele pijpenfabrikanten en handelaren een mondiale belangstelling voor de verschijningsvorm van de tabakspijp. De bekendste verzamelaars zijn Dunhill en Astley. In beide collecties bevonden zich voorbeelden van de curieuze Ashanti-ambachtskunst. Maar ook elders in Engeland constateren we die interesse, zoals bijvoorbeeld in het museum van de tabaksfirma Will’s in Bristol, waar een half dozijn Ashantipijpen werd bewaard.
Een bijzondere verzameling maar vanuit een geheel ander gezichtspunt aangelegd, werd bijeengebracht door de Engelsman Bullwinkle. Tussen 1920 en 1950 vertoefde hij in Ghana en verzamelde daar tabakspijpen. In tegenstelling tot de Bernse missionarissen oriënteerde hij zich niet louter op de uitbeeldingen in de pijpen maar vooral op de geschiedenis van het voorwerp en de inbedding van de vorm in de tijd. Zijn verzameling bevatte zo’n 200 exemplaren van goede kwaliteit zoals hij zelf stelde. Daarnaast bezat hij vele fragmenten van koppen en stelen opgeraapt van akkers en velden. Het manuscript dat hij over deze verzameling samenstelde toont een deel van zijn collectie, aangevuld met stukken uit enkele openbare verzamelingen. Naast Rohrer is dit het belangrijkste document over de Ashantipijp. De verzameling van Bullwinkle en zijn aantekeningen, inclusief het manuscript worden nu bewaard in het Pitt-Rivers Museum in Oxford. Een tweede manuscript van hem bevindt zich in het Pijpenkabinet en kwam via een veiling in Londen in Amsterdam terecht (afb. 2, 8, 9, 14-16).
Uiteraard sluimeren nog talloze Ashantipijpen in depots van musea. Die kans is met name groot wanneer het land in het verleden een band met Ghana heeft gehad, hetgeen vooral voor Engeland, Frankrijk en Nederland geldt. Reeds gemeld zijn de collecties van het British Museum en van het Pitt Rivers Museum. Verder bevinden zich enkele Ashantipijpen in München.[23] Onverwacht is de aanwezigheid van een bijzondere Ashantipijp bewaard bij het Zeeuws Genootschap in Middelburg.[24]
Naast de keramische pijpen zijn door de Ashanti ook tabakspijpen van metaal gemaakt, die overwegend als status dienst deden. De beroemde gouden Ashantipijp van koning Willem I is daarvan een mooi voorbeeld.[25] Hier gaat het om een geschenk van een koning aan een koning, aangeboden ter gelegenheid van een overeenkomst over de slavenhandel. De pijp heeft dfe gebruikelijke potvomige ketel met een opgaande vierkante steel. Een vergelijkbare pijp van goud bevindt zich in de collectie van het British Museum in Londen (afb. 15). Beide pijpen zijn overigens niet figuraal.
Een zilveren pijp van de Bekwai werd rond 1850 gemaakt door een goudsmid met de naam Kwabena Fosu (afb. 16). Hier laat het ontwerp opnieuw een kookpot zien, die op een stoel is geplaatst, waarvan de poten prachtig gestileerd zijn weergegeven. Tenslotte wordt als variant hierbij nog een eenvoudige bronzen tabakspijp afgebeeld, waarvan de vormgeving weer de gangbare ceramische potvorm volgt (afb. 17). In staat van nieuw oogde deze bronzen pijp als goud, door oxidatie verdween die uitstraling geleidelijk. Uiteraard bieden metalen pijpen weinig gebruikscomfort, zij zijn vooral een statusartikel.
Een bijzonder artikel waarbij de stijl van de Ashanti werd overgenomen zien we in de catalogus van het Franse handelshuis Sailllard uit Besançon uit het jaar 1843. Op een pagina met allerhande exotische tabakspijpen prijkt een bolronde Ashanti kop die als onderschrift Guinée draagt (afb. 18). Het is een prachtig bewijs van de overname van een lokale verdienste door een fabriek in een ander werelddeel.
De verzameling Ashantipijpen uit het Pijpenkabinet is opgebouwd uit verschillende bronnen waarin een duidelijke tweestroom te herkennen valt. De categorie figurale pijpen stamt overwegend uit oude Engelse collecties of uit de antiekhandel aldaar. Het gaat om objecten van geliquideerde particuliere collecties zoals Astley’s, Dunhill en Shillitoe, maar ook meer openbare als The House of Pipes en de Will’s collectie. De gebruikspijpen in het Pijpenkabinet zijn zonder uitzondering rechtstreeks uit Ghana afkomstig. Een enkel figuraal stuk heeft een andere herkomst. In de bijlage van dit artikelen worden de voorwerpen nader beschreven en wordt ook hun herkomst vermeld.
Techniek van vervaardiging
Kenmerk van de Ashantipijpen is een mooie fijne klei met een regelmatige structuur. Deze klei wordt in de rivierbeddingen gewonnen en vervolgens in een stenen vijzel met behulp van een houten stamper fijn gemalen.[26] Daarna volgt het modelleren, waarbij verschillende technieken naast elkaar in gebruik zijn. Bij de vroegste pijpen lijkt de ketel op een draaischijf te zijn gemaakt, om vervolgens aan een handgevormde steel te worden geplakt. In latere tijden worden de kop en de steel beide met de hand gevormd, de steel rond een stokje om de boring te krijgen, de kop uit een massief stuk klei, waarvan de ketel wordt uitgehold. Vervolgens worden de twee delen aan elkaar geplakt. Een derde werkwijze is het volledig uit de hand boetseren, hetgeen vooral bij figurale pijpen gebeurde. Bij die exemplaren zijn de ketel en de steel met de hand uitgehold.
Nadat de grondvorm tot stand is gekomen, volgt het afwerken. Dat gebeurt met behulp van mesjes die er voor zorgen dat het oppervlak mooi strak wordt. Tenslotte volgt het aanbrengen van de decoratie met behulp van stempels waarmee een patroon van lijnen wordt ingeritst of ingedrukt. De geometrische motieven vormen een contrast met de onbewerkte delen en zorgen voor een aantrekkelijke wisselwerking. Om de zones tussen versierd en onversierd af te bakenen worden raderingen gebruikt, maar als markering van velden worden ook wel ingeritste lijnen toegepast. Voor het vullen van de vlakken zien we allerlei motieven, waarop later nog wordt teruggekomen. Naast stempelingen vinden ook insnijdingen plaats, waarbij repeterende patronen van driehoekjes worden weggesneden en een soort kerfsneewerk ontstaat. Hoewel geometrisch gerangschikt en daardoor strak van patroon en ritmiek zijn de motieven vaak zo intens aangebracht dat van horror vacuï sprake is.
De gevormde en afgewerkte pijpen worden nu te drogen gelegd. Als nabehandeling worden zijn gedoopt of overgoten met potas, een sap verkregen uit gekookte boombast.[27] Deze behandeling zorgt ervoor dat de pijpen na het bakken een egale kleur en glans verkrijgen, terwijl het oppervlak bovendien gladder wordt. Afhankelijk van de samenstelling van deze engobe loopt de kleur van diep bruinrood naar oranjeachtig bruin, terwijl de reflectie varieert van een zachte eiglans tot een volglanzend oppervlak.
Het bakken van de pijpenkoppen gebeurt in een eenvoudige veldoven. Meestal worden de rauwe voorwerpen tussen lagen gras en houtjes gelegd, dat daarna wordt aangestoken. De baktemperatuur ligt rond de 800 graden.[28] Is tijdens het stookproces van voldoende zuurstoftoevoer sprake dan kleuren de pijpen rood, veroorzaakt door de ijzeroxide in de klei. Een andere optie is reducerend stoken waarbij de aanvoer van zuurstof juist geweerd wordt en de voorwerpen zwart smoren. Door dit zogenaamde reducerend stoken bereikt men een temperatuur van ongeveer 600 graden hetgeen als gevolg heeft dat de zwartgebakken voorwerpen iets breekbaarder zijn.[29] Wanneer bij het reducerend bakken op een juiste manier wordt afgestookt krijgen de producten een prachtige metaalglans.
Vóór de verkoop worden de pijpenkoppen nog nagewreven met wit krijt of kalk.[30] De ingesneden en ingedrukte decoraties vullen zich daarmee zodat een groter contrast tussen versierde en onversierde delen ontstaat. Uiteraard verdwijnt deze witte poeder tijdens het gebruik geleidelijk. De pijpenkoppen worden door de handelaar maar vaker nog door de roker zelf van een roer of steel voorzien. Deze stelen zijn van riet of hout met een lengte tussen de dertig en de zeventig centimeter.[31] Aan het eind wordt als een soort mondstuk een metalen bekleding aangebracht, voor de rijkste rokers kan dat van zilver of goud zijn.[32]
Het centrum van de pijpenproductie ligt in de dorpen rondom Kumasi.[33] Overigens is het maken van aardewerk bij de Ashanti een bezigheid voor vrouwen, maar wanneer het gaat om het figureren, dan behoort dat tot de taak van de mannen.[34] Bij talloze andere Afrikaanse volkeren bestaat deze verdeling ook.[35] In hoeverre die traditie altijd zo is gebleven, is de vraag. Onze Engelse onderzoeker Bullwinkle vermeldt in zijn artikel enkele figurale pijpenkoppen die rond 1920 door een pottenbakster zijn gemaakt. Klaarblijkelijk was toen dus niet meer sprake van een strikte verdeling in arbeid.
Wanneer we de gewone gebruikspijpen met de hoogversierde waar vergelijken, ofwel de vrouwenarbeid aan die van de mannen toetsen, dan is het niet eenvoudig enig technisch verschil tussen de twee soorten te zien. Duidelijk is wel dat het ambacht vanuit een strikte discipline werd uitgeoefend. De aanpak is steeds gelijk en het is dus de vraag of de grens tussen mannen- en vrouwenwerk zo strikt te trekken is. Veeleer constateren we een verschil in vakmanschap, waarbij soms van krachtige vormen en dan weer van weinig geprononceerd werk sprake is. De decoratie is in het ene geval heel indringend, terwijl een ander product juist van een zekere vlakheid getuigt. Ook in de afwerking zijn grote verschillen te zien: trefzeker en zorgvuldig bestaan naast aarzelend en weinig geroutineerd.
Model en decoratie
In een oriënterend artikel heb ik het uiterlijk van de gangbare Ashantipijp al besproken. Qua vormgeving volgen de pijpenmakers een vast principe, dat over minstens twee eeuwen niet of nauwelijks is veranderd. De oudste ketelmodellen lijken komvormig of licht conisch te zijn geweest. Geleidelijk komt de emmervorm in gebruik gevolgd door de pot. Deze laatste wordt de algemene ketelvorm voor de negentiende eeuw en is het meest kenmerkend voor de Ashantipijp. Qua vorm is de pot massiever en dus sterker, zij vervangt het lichtere maar ook meer kwetsbaardere emmermodel.
De korte steel is conisch en bevindt zich achter de ketel. Ook de stelen van de pijpen kenmerken zich door uniformiteit al levert het handwerk een grote variatie in details op. De diameter van de steel is rond en de steel verjongt zich naar het eind. In zeldzame gevallen zien we stelen die licht vierzijdig zijn afgevlakt. De steel eindigt in een onopvallende manchet, bedoeld om een houten of rieten steel in te klemmen. Meestal is de manchet afgerond en dan vaak overlangs versierd met ingedrukte streepjes of raderingen. De oudste exemplaren hebben een zeer bescheiden vierkante manchet, al is de steelopening uiteraard altijd rond. Een variant is zelfs vijfhoekig. Het lijkt erop dat de vierkante manchet is afgekeken van pijpenkoppen uit noordelijke streken van Ghana of uit Mali.
De ketel is steeds geplaatst op een basis of voetstuk. Deze voet heeft een vlakke onderzijde, die vaak iets schuin ten opzichte van de ketelopening staat. In de voet van de pijp komt nogal wat variatie voor, primair gerelateerd aan de wijze van gebruik. De basis van de ketel is soms vlak, in andere gevallen juist iets afgeschuind. Over het algemeen geldt dat deze bij de lichtere producten schuin is. Dergelijke pijpen moeten met een korte steel zijn gerookt en werden in de hand gehouden. De zwaardere pijpenkoppen hebben een vlakke basis, veelal met twee vooruitgeschoven driehoekige pootjes. Dat zijn pijpen om met een lang roer tijdens het roken op de grond te laten rusten. Slijtsporen onderop de ketelbasis bewijzen die vorm van gebruik.
In de negentiende eeuw wordt de vlakke voet algemener en dan is ook de kop beduidend zwaarder uitgevoerd. Gelijktijdig ontstaat een nieuwe, meer elegante basis die lichter is uitgewerkt, vooral toegepast bij de luxere pijpenkoppen met een grotere artisticiteit. Dan is de basis aan de onderzijde licht gewelfd en de zware driehoekige punten zijn vervangen voor twee naar voren stekende rechthoekige voetjes. Aan de bovenzijde zijn deze uitsteeksels dikwijls voorzien van kerfsneewerk en soms vertonen zij een opengewerkte zone.
Het is gebruikelijk de pijp van decoraties te voorzien, doorgaans ingekrast, ingedrukt of gestempeld of uitgevoerd in kerfsnee techniek. Ter afwisseling worden soms geappliqueerde motieven toegepast. Er bestaat een grote variatie zowel in motieven als in rangschikking en de wijze van uitvoering. Geometrische patronen voeren de boventoon. Zij zijn niet louter ornamentaal maar hebben een symboolfunctie. De geometrische versieringen zijn dus altijd betekenisvol al is het tegenwoordig buitengewoon moeilijk de achterliggende boodschap te achterhalen.
De decoratie van de steel is meestal in concentrische banden opgebouwd. We onderscheiden verschillende typen. Het indringendste patroon vertoont banden in reliëf en het lijkt erop dat deze reliëfringen met de draaischijf zijn gemaakt. Deze reliëfbanden worden afgewisseld met vlakke zones met stempel- of kerfsneewerk. Eenvoudiger en algemener zijn de ingedrukte banden of ringen, doorgaans repeterend glad en gewerkt. Soms is de hele steel versierd en is sprake van een opbouw in perken met een steeds wisselende vulling. In andere gevallen wisselen gladde banen de decoraties af. Vierzijdige stelen hebben een totaal ander patroon. Zij vertonen geen concentrische opbouw maar hier is de indeling doorgaans aan de vier vlakken gebonden, die op hun beurt weer in perken zijn verdeeld.
Onder de manchet op de voorzijde van de steel is door de pijpenmaker vaak een extra accent in reliëf aangebracht. Algemeen is een knopje als stilering voor het gezicht van de zon of de maan. Een ander populair motief is ook de ntrama ofwel kaurischelp, die symbool staat voor rijkdom en vruchtbaarheid.[36] Bij beter uitgewerkte pijpen is op deze plaats een uitbeelding aangebracht, zoals bijvoorbeeld een dierfiguur. Doorgaans is de decoratie op de steel ondergeschikt aan die op de ketel.
De ketel zelf heeft meestal een geometrisch fond dat geruwd is met kruislingse lijnen of een subtiel ingedrukt repeterend motief. Op dit fond worden accenten aangebracht, bestaande uit geappliqueerde motieven. Veel geometrische versieringsmotieven zijn niet specifiek voor de tabakspijpen, zij worden ook op andere voorwerpen gebruikt, bijvoorbeeld door goudsmeden of wevers. Ook op de kalebassen worden soortgelijke motieven toegepast.[37] De geometrische decoraties hebben doorgaans een onderliggende betekenis. Zo staat de musuyidie, een vierkant waarin een kruis symbool voor het wegnemen van het kwaad.[38]
De kauri’s, het teken van rijkdom en vruchtbaarheid, zijn het meest algemeen. Zij worden in verschillende patronen gebruikt. Hun ordening in een bepaalde geometrische schikking bevat altijd een dieperliggende boodschap. Vormen zij een ster dan noemt men dat de nsirewa. De plaatsing van de kauri’s en hun aantal refereren aan de mannelijk- of vrouwelijkheid. Vijf is het meest sacrale, maar soms loopt hun aantal tot negen op en iedere schikking heeft een specifieke betekenis. Daarnaast komen realistische uitbeeldingen voor, zoals een slak, vogel, slang of ander dier. De motieven en de wijze van uitvoeren zijn steeds weer anders: soms is een enkele figuur afgebeeld, dan weer is gekozen voor meerdere uitbeeldingen. De opgeplakte details vragen veel aandacht en verdoezelen vaak de expliciete ketelvorm.
Een bijzonder fenomeen is de figuratie van de ketel, waaraan dit artikel is gewijd. Nadat de pijpenkop in de achttiende eeuw steeds explicieter werd gedecoreerd moest er een moment komen dat de decoratie los van de pijpenkop raakte en de start met de figuratie werd gemaakt. Kennelijk oogstten deze producten snel belangstelling en werd de pijpenmaker aangemoedigd dit aspect verder uit te werken. Vermoedelijk is de stimulerende vraag van het hof hier van belang geweest. Bij de Ashanti was de koning het voorbeeld voor het uitdragen van een materiële status. Hij legde een grote verzameldrang aan de dag en sierde zijn paleizen met pronkgoed van allerlei aard. Die gewoonte werd in lagere kringen nagevolgd. Daarnaast zal ook van de vraag van de Europeaan naar curieuze souvenir- en verzamelartikelen een stimulerende werking zijn uitgegaan.
Lastig is het te bepalen waar de gebruiksfunctie van deze hoogversierde pijpenkoppen overgaat in een pronkfunctie. Zeker is dat veel van de meer uitgewerkte figuraties de pijpenkop te zwaar maken om als gangbaar gebruiksvoorwerp dienst te doen. Bovendien maken de fragiele uitstekende details de pijp onnodig kwetsbaar, terwijl deze wanneer zij beschadigd of afgesleten raken eerder ontsierend zijn dan een toegevoegde waarde hebben. Dat verklaart ook waarom de meer bijzondere pijpen doorgaans niet of nauwelijks gerookt zijn. De Engelse onderzoeker Bullwinkle beweert stellig dat de gewone pijpen bedoeld zijn als rookpijpen, terwijl de figurale stukken louter pronkpijpen zijn, die door de vorst of door hooggeplaatste personen werden besteld.[39] Uiteraard zal tussen beide stromingen een schemergebied hebben bestaan.
De figurale voorstellingen
Zoals opgemerkt komt de gefigureerde pijpenkop voort uit de gewone geometrisch versierde tabakspijp. We spreken van figuraal op het moment dat de decoratie los komt van de pijpenkop en het silhouet daarvan gaat bepalen. Bij sommige Ashantipijpen bestaat er echter een sterke overeenkomst tussen het ketelmodel en de voorstelling. Dat is het geval bij de uitbeelding van de kook- of familiepot, in Akan de abusua kuruwa (cat. 1, 2).[40] Toevallig is de vorm van de pijpenkop gelijk aan het voorwerp dat wordt uitgebeeld: een bolle potvorm. Hetzelfde geldt overigens voor de bekervormige pijpenkop die een uitbeelding is van de o’woaduru, de houten vijzel.[41] Bij deze twee voorbeelden kunnen we dus niet van figuraal spreken, omdat de uitbeelding onvoldoende domineert en bovendien niet los komt van de pijpenkop.
Eveneens niet figuraal is de toevoeging aan de ketel van een krachtige schijfvorm die de oorspronkelijke potvorm van de pijpenkop verdringt (cat. 3) en het silhouet van de pijp onverwacht maakt. De brede dubbelconische ketel is geïnspireerd op de asenewa een specifiek watervat dat naast de gebruikelijke bolle kookpot het belangrijkste stuk huisraad is.[42] Net als de pot- en de emmervorm is deze uitbeelding niet zomaar gekozen, zij refereert aan het spreekwoord: Wanneer de pot van de armen breekt, dan ligt de kalebas daarnaast.[43] Hiermee symboliseert men het gegeven dat de armen met weinig genoegen nemen: breekt hun waterpot dan gebruiken zij een kalebas.
Een vergelijkbare geometrische decoratie laat een ster in de ketel zien, gemodelleerd door vier, vijf of zes punten uit de ketel te laten steken. Het afgebeelde exemplaar toont vier punten, de vijfde wordt ingenomen door de steel (cat. 4). Bij deze pijpenkop is iedere sterpunt versierd met radiale raderingen. Voor deze voorstelling zijn verschillende betekenissen, afhankelijk van het aantal punten en de wijze van behandeling van het oppervlak. Helaas is de link met een spreekwoord niet te leggen. Een interessante variant (cat. 5) heeft twee ketels, de gebruikelijke potvorm naast de uitbeelding van een ster.
Van echte figuratie is pas sprake wanneer de ketel is verstopt in een expliciete uitbeelding zoals bij de tabakspijp waarbij de pijpenkop wordt gedomineerd door een speelbord (cat. 6). Hier doorkruist het hoofdmotief de pijpenkop en domineert de figuratie de oorspronkelijke emmervorm. In de lokale taal wordt het speelbord aangeduid met oware of mangala,[44] een voorwerp met langs de lange zijden tweemaal zeven ronde schaaltjes en op de korte zijde elk één. Het speelbord verwijst naar de zegswijze: Heb je geen vrije tijd, dan kun je ook niet spelen.[45] In algemene zin refereert het speelbord aan intelligentie: het spel is gespeeld en is gewonnen door de intelligentste, niet iedereen kan spelen en winnen.
Dezelfde vormgevingsprincipes als bij het speelbord zien we bij andere pijpenkoppen. Een emmervormige pijpenkop laat een trommel zien (cat. 7, 8), opnieuw horizontaal geplaatst en dwars door de ketelvorm. De twee voorbeelden die worden afgebeeld zijn tevens een mooi bewijs voor de seriematige vervaardiging over een langere tijd. Een prachtige tabakspijp heeft hetzelfde concept en laat een soort hanger of juweel zien, bestaande uit een houder met oog vanwaar twee pluimen afhangen (cat. 9).[46] Omdat de decoratie meer aandacht vraagt, springt bij deze pijp de ketelvorm minder in het oog. Toch blijft de aanwezigheid van de ketel het uiterlijk van het voorwerp bepalen waardoor de figurale prestatie inboet.
Een vierde exemplaar toont een vrucht met de steel naar links (cat. 10). Hier is de groene hibiscus weergegeven, die in Ghana veel wordt gegeten. Minder algemeen is de uitbeelding in de ketel van een vis (cat. 11), weer haaks ten opzichte van de pijpenkop weergegeven. Helaas is ook van deze pijp de link met een spreekwoord niet bekend. Bij deze vijf tabakspijpen is het feitelijke pijpmodel dus grotendeels onaangetast gebleven, al wordt deze wel gedomineerd door een in het oog springende decoratie die als het ware door de ketel heen gestoken is en de aandacht van het voorwerp is gaan bepalen.
Tamelijk algemeen maar nog ontbrekend in de collectie van het Pijpenkabinet is de uitbeelding van een schildpad (afb. 14).[47] Hier is de figuratie doorgaans minder sterk en is weer sprake van een doorbreking van de ketel met een hoofdmotief. De schildpad refereert aan het spreekwoord: De schildpad zegt: snel is goed, maar langzaam aan is ook goed. Hiervan zijn ook andere lezingen bekend, zoals: Om een schildpad te vangen hoeft men niet te rennen en voor ons minder logisch: Ook een schildpad heeft zijn zorgen.
Een meer indringende figuratie wordt met de fraai gemodelleerde schelpvorm bereikt (cat. 12), die opnieuw dwars door de ketel heen zit. Ook bij deze pijp refereert de uitbeelding weer aan een zegswijze: Wanneer de slak zich verbergt, dan wordt zij groot,[48] ook wel verwoord als: Ver van het geschut zijn de krijgers het oudst. Een prachtig gezegde met een heel eenvoudige explicatie: wie niet in de gevaren zone komt, loopt ook geen risico. Aardig is het dat de Ashantitaal niet altijd eenduidig is want voor de pijpenkop met schelp bestaat nog een tweede lezing: Als er alleen slakken en schildpadden zouden zijn, dan zou er nooit een geweer in het woud klinken.[49] Opnieuw is de spreuk gebaseerd op de logica der zaken: trage dieren vragen geen grof geschut. Mogelijk heeft de toekenning van een andere spreuk hier te maken met een wijziging in de details in de schelp of een toegevoegd gestempeld of gesneden ornament. Wordt er een ander slakkenhuis uitgebeeld of is er sprake van een bijgeplaatst motief, dan wijzigt ook het spreekwoord.
Van een geheel andere opzet is de tamelijk grote pijpenkop met de uitbeelding van een slang (cat. 17). De decoratie begint in reliëf aan de voorzijde van de ketel en het slangenlichaam gaat met drie zigzag windingen omhoog, de hals en de kop van het dier eindigen aan de bovenzijde van de steel. Op die plaats is een zittende vogel aangebracht. Een tweede vogel is aan de achterzijde van de pijpenkop afgebeeld. De slang leeft normaal op de grond maar in een zeldzaam geval grijpt deze een vogel uit de lucht. Door deze opmerkelijke vangst wijst de voorstelling op veel geluk of een uitzonderlijk koopje.
De sculpturale prestatie komt tot volle wasdom bij enkele pijpenkoppen in de vorm van dierfiguren. Hier is de ketel van de pijp volledig ondergeschikt gemaakt aan de uitbeelding en doorbreekt meestal alleen de bovenrand van de pijpenkop de figuratie. Een mooi voorbeeld daarvan is de staande luipaard (cat. 18), waarbij slechts de filtrand op de rug van het dier de weg naar de pijpenkop wijst. De luipaard wordt hier uitgebeeld als symbool van de standvastigheid. Het dier refereert aan het gezegde: Wanneer de huid van de luipaard door slagregens nat wordt, worden zijn vlekken niet afgewassen.[50] De betekenis hierachter is dat dieren bij een veranderde omstandigheid geen karakterwijziging vertonen. Een andere verklaring van de voorstelling spreekt niet van regen maar stelt dat als de luipaard in het water valt zijn huid wel nat wordt maar zijn vlekken niet verdwijnen.[51] Rohrer geeft bij deze laatste spreuk als verklaring dat beïnvloeding van buiten de natuurlijke gaven van de mens niet kunnen afnemen.
Eenzelfde optimale figuratieve toepassing zien we bij de zittende vogel (afb. 6, 7, 9, cat. 14 en 15), waarbij de pijpenkop verborgen zit in de romp van het dier. Bij de uitwerking van dit object is vooral een sterke wisselwerking van het oppervlak verkregen door de schaarse toepassing van kerfsneewerk. In de iconografie van de Ashanti komen vier vogels voor: de adelaar, kraai, havik en haan. In deze afbeelding herkent de Ashanti de adelaar die de volgende spreuk symboliseert: Door te gaan en te komen vlecht de vogel zijn nest.[52] De betekenis is enigszins belerend en wijst er op dat voor alle arbeid tijd en geduld nodig is, waardoor het resultaat ongemerkt tot stand komt.
Twee figurale pijpenkoppen vallen op door een heel specifieke vormgeving. Het gaan om koppen met aan de voorzijde van de ketel een staande haan (cat. 15) en een staande kameleon (cat. 16). Beide producten zijn onmiskenbaar van dezelfde hand en stammen uit de latere tijd, wanneer het verval van de pijpennijverheid reeds heeft ingezet. In beide gevallen is de voorstelling niet in de pijpenkop gemodelleerd, maar aan de voorzijde er tegenaan geplakt. Toch is met deze merkwaardige stilering een bijzonder artistiek resultaat verkregen. De kameleon is symbool van de onstandvastigheid en het wantrouwen omdat zij van kleur verandert. De spreekwoorden die bij deze twee uitbeeldingen horen zijn echter niet overgeleverd en mogelijk was de betekenis voor de gebruikers in de periode van ontstaan al verloren gegaan.
Van sterk vergelijkbare vormgeving is de pijpenkop die een aap voorstelt, één van de voorpoten aan de kin (cat. 20). Deze pijp is in dezelfde periode gemaakt als de twee bovenstaande dierfiguren. Toch levert de vormgeving een heel ander resultaat op: de stilering is minder uitgesproken en de vormgeving lijkt daardoor beduidend primitiever. De hand aan de kaak refereert aan iets verkeerds dat is gebeurd en waarover diep moet worden nagedacht. Het spreekwoord met deze pijp verbonden luidt: De chimpansee zegt: Wanneer je mij iets in mijn mond steekt, dan wil ik er een goed woord uithalen en het je mededelen.
Bij de uitbeeldingen van mensen is de pijpenkop doorgaans in het hoofd van de voorgestelde geplaatst, hetgeen resulteert in een nogal waterhoofdige persoon. Van dit type zijn talloze voorbeelden bekend en zij lijken als gebruikspijp meer algemeen te zijn geweest; ze zijn steviger dan andere figuurpijpen en worden ook vaker bij opgravingen gevonden. Afgebeeld wordt een eenvoudige versie met een staande figuur, één hand reikt naar het hoofd (cat. 19). Op dit thema bestaan talloze varianten. Zo laat de collectie van het Berns museum daarvan enkele interessante variaties zien.[53]
Bij de figurale Ashantipijpen is het onduidelijk hoeveel tijd er is verstreken eer de uitbeelding zich volledig had ontwikkelend en tot een volwassen figuratieve voorstelling was uitgegroeid. Zicht op het ontstaan en de ontwikkeling van gebruiksvoorwerpen is een algemeen probleem bij objecten uit traditionele culturen. Anders dan bij veel andere Afrikaanse voorwerpen valt er bij de figurale tabakspijpen wel een doorgaande ontwikkeling te herkennen. Wanneer de voorstellingen eenmaal zijn bedacht zien we dat het voorwerp geleidelijk conceptueler wordt terwijl in geval van navolging de stijl steeds iets wisselt. Ondanks het feit dat het pottenbakkerswerk van de Ashanti een sterk traditionele werkwijze volgt, valt er toch een zekere stijlevolutie te herkennen. Daarnaast wordt de uitbeelding sterk beïnvloed door het artistieke vermogen van de pottenbakker: de ene ambachtsman is nu eenmaal vakbekwamer dan de andere. Het duiden van deze twee steeds wisselende aspecten is overigens niet altijd even gemakkelijk.
Een evidente stijlverandering zien we tijdens het verval van de pottenbakkersnijverheid die rond het jaar 1900 inzet. Vereenvoudiging en afname van detail geeft een bepaalde vervlakking in de vorm en de inhoud. Gelijktijdig ontstaat soms ook een aantrekkelijke stilering waarmee een nieuw niveau van verdienste wordt bereikt. De uitbeeldingen van een tamelijk tweezijdig weergegeven staande haan (cat. 15) en kameleon (cat. 16) zijn daarvoor illustratief. Deze pijpenkoppen werden tussen 1900 en 1920 gemaakt. Over dergelijke zwartgebakken exemplaren wordt wel gezegd dat zij als rouwgoed werden meegegeven aan de dode. De gebruiksfunctie zou hier dus voor een ceremoniële zijn verruild.
Het duiden van spreekwoorden bij Ashantipijpen moet met de grootste terughoudendheid worden gedaan. Uit het artikel van Rohrer blijkt namelijk dat wanneer decoraties in de pijp in detail verschillen zij aan een andere zegswijze refereren. Dat maakt het toekennen van een spreuk of zegswijze aan een bepaalde voorstelling door ons in veel gevallen onmogelijk. Bovendien is de Ashantitaal rijk aan spreuken en zegswijzen, er zijn duizenden voorbeelden bekend. Een enkel detailverschil in de decoratie wijst vaak op een andere zegswijze. Als voorbeeld hiervoor geldt de kookpot met toegevoegde kauri’s of andere voorstellingen, waarbij de aanvullende decoratie uiteindelijk het spreekwoord bepaalt.
Niet altijd wordt de voorstelling door een bestaande traditie bepaald. In sommige gevallen vraagt de klant de pottenbakker om een bepaalde uitbeelding en kent daaraan een eigen betekenis toe. Dan gaat het niet om een volksgebruik met een vaststaande betekenis, maar om een persoonlijke boodschap die geen enkele relatie met de heersende traditie heeft. Uiteraard zijn dergelijke persoonsgebonden voorstellingen nu niet meer te duiden. Daarnaast is het te verwachten dat er ook pijpen voor specifieke afnemers werden geboetseerd, die van een hogere kwaliteit getuigen en tevens van een grotere artisticiteit en originaliteit zijn.
Datering
Het gebrek aan inzicht over de datering van de Ashantipijp kwam reeds ter sprake. Een gegeven is dat de Ashanti al aan het begin van de zeventiende eeuw met tabak en het pijproken in aanraking zijn gekomen. De tabak en de gewoonte van het roken moet snel grote populariteit hebben gekregen, doch wanneer zich in dit gebied een eigen pijpennijverheid ontwikkelde blijft onduidelijk. Evenmin is het uiterlijk van de vroegste pijpen bekend. De vorm van de lokale pijp is in ieder geval meer uit de eigen traditie voortgekomen, dan overgenomen van de kolonisten die de tabak introduceerden. Helaas zijn nog te weinig opgravingen in het land zelf verricht, die het mogelijk maken de producten in een zekere chronologie te plaatsen. Zeker is wel dat de kenmerkende Ashantipijp al in de achttiende eeuw algemeen gangbaar moet zijn geweest.
De figurale pijp blijkt in het eerste kwart van de negentiende eeuw tot volle wasdom te zijn gekomen. Daarvan getuigen de reeds behandelde voorwerpen in Engelse en Nederlandse museumcollecties. De ontwikkelingsgang tot deze volwassen figurale producten is echter niet bekend en blijkt vooralsnog niet te reconstrueren. Het blijft dus de vraag of de figuratie een plotseling opkomende mode is geweest of een evolutie over een eeuw of meer.
Het verdwijnen van de kenmerkende Ashantipijp als gebruiksvoorwerp ligt in het laatst van de negentiende eeuw. Vanaf 1880 gaan cultuur en welstand snel achteruit, het land komt onder andere bestuursinvloeden en daarmee verdwijnen de tradities. De fraai uitgewerkte pijpen leggen het af tegen geïmporteerde producten uit Engeland en Nederland. Al snel worden deze op zich subject aan imitatie hetgeen resulteert in een verarming van deze nijverheidstak.[54] Wel blijven enkele traditionele pijpenmakers bestaan, die de kenmerkende stijl nog enige tijd continueren.
Rond 1920 worden door de Ashanti de laatste pijpen gemaakt in de stijl van de vroege negentiende eeuw. Aan dit werk is duidelijk te zien dat het verval al eerder had ingezet. Toch is de vormgeving nog krachtig dankzij de bijzondere stilering terwijl het materiaalgebruik nog altijd uitstekend is. De Londense verzamelaar Shillitoe bezat vijf van deze latere pijpenkoppen die hem door zijn collega-verzamelaar Bullwinkle moeten zijn gepresenteerd (cat. 20, 21). Volgens de aantekeningen van Bullwinkle zouden deze rond 1920 zijn gemaakt door een vrouw in het dorp Abuakwa op verzoek van de ex-Kumawuhene, Kwame Afram. Het feit dat deze figurale stukken door een pottenbakster zijn gemaakt lijkt in strijd met de traditie. Dat is echter niet het geval. Er wordt namelijk beweerd dat de zwarte pijpenkoppen als rouwartikelen werden gebruikt en in dat geval worden zij door vrouwen gemaakt, aangezien vrouwen voor de rouwartikelen zorgen. In de jaren 1930 moet de stijl zijn uitgestorven.
In de tweede helft van de twintigste eeuw komt de figurale tabakspijp als een soort historisme terug. De oorspronkelijke stijl van de Ashantipijp wordt gekopieerd ten behoeve van de souvenirmarkt. Er ontstaat een nieuwe vormgeving waarvan ik twee soorten afbeeld. De eerste getuigt van grote armoede, omdat een kleurloze grijzige klei is gebruikt die weinig sprekend gemodelleerd is (cat. 22, 23). Hoewel de basiskenmerken deels zijn gebleven, zijn de vormgeving en de afwerking droevig. De krachtige vormgevingsprincipes verkregen door de unieke combinatie van modelleren en snijden verwaterden tot slap geboetseerde vormen zonder enig karakter. Al wat blijft bij deze set is de banale uitbeelding van een man en een vrouw toegevoegd aan een vormeloze pijpenkop.
Bij een tweede type heeft de vormgeving wel veel aan kracht gewonnen en deze pijpen vertonen ook in technisch opzicht meer overeenkomst het de oorspronkelijke werkwijze en figurale verdienste (cat. 24, 25). Hier zijn de pijpen na het boetseren wel strak afgewerkt. Toch zijn zij in vergelijking met de oorspronkelijke producten te groot, te grof en de plomp van vormgeving. Bij deze twee pijpenkoppen komt ook de gedachte van de spreekwoorden weer tot uiting, al is het niet bekend wat is uitgebeeld. Het lijkt er op dat deze producten zijn geïnspireerd op bewaard gebleven pijpen uit de jaren dertig. Wel is duidelijk gekozen voor een groter formaat, de maker verwachtte van deze grotere uitvoering blijkbaar een betere verkoop.
Betekenis in de cultuur
Voor de Ashanti was de tabakspijp een persoonlijk artikel waarmee de rokers zijn eigen boodschap kon uitdragen. In dat licht ontstaan pijpen met een reliëfdecoratie die in de loop van de tijd figurale elementen gingen vertonen. Voor de rokers zal de keuze van een tabakspijp doorgaans tot de aanschaf van een gewone standaard pijp hebben geleid. Het marktaanbod aan figurale producten moet steeds beperkt zijn geweest en hun prijs navenant hoog. De hoogversierde pijpen dienden eerder als statusobject, speciaal geschenk of souvenir voor toeristen en reizigers. Om die reden zijn relatief veel exemplaren in ongerookte staat in Europese collecties terecht gekomen. In Ghana daarentegen is het aantal gerookte exemplaren juist zeer beperkt, de bevolking zag de pijp als een gebruiksartikel, niet als een sierobject.
Duidelijk is dat de figuratie van de tabakspijp bij de Ashanti een belangrijk fenomeen is geweest. Het is terecht deze te vergelijken met de mode in figuratie die door de Franse pijpenfabrieken in de negentiende eeuw werd ontketend. Dat Frankrijk met de figurale kleipijp een wereldmarkt veroverde, had te maken met de grotere gebruikswaarde van de Franse pijp ten opzichte van de zeer breekbare en veel zwaardere Ashantipijp. Bovendien werd de Franse figuurpijp seriematig vervaardigd met alle aandacht voor het gebruikscomfort. Bij de figurale Ashantipijp zien we dat niet. Interessant in dat verband zijn enkele afbeeldingen in de fabriekscatalogus van een Franse grossier uit 1843 (afb. 18).[55] Temidden van een reeks exotische pijpen staat een potvormige Ashantipijp uit Guinee afgebeeld. Een goed bewijs voor de bekendheid van de specifieke Ashantipijp en de veronderstelde aantrekkingskracht onder Europese en Amerikaanse rokers.
Tot de bezittingen van de vorst of hooggeplaatste persoon behoren soms ook gouden of zilveren pijpen. Deze werden één of twee maal per jaar tevoorschijn gehaald om aan het volk te tonen dat de vorst kon roken. Bij die gelegenheid werd de pijp gedeeltelijk gevuld en vervolgens aangestoken om korte tijd te worden gerookt.[56] Enkele van deze opperhoofden hadden een zogenaamde taasenfohene die verantwoordelijk was voor het dragen van de pijp bij openbare gelegenheden en die deze ook voor gebruik moesten klaarmaken.
Het belang van de tabakspijp bij de Ashanti als exponent van de eigen cultuur wordt bewezen door een leefregel van de Ashantikoning Kweku Dua, die stelde dat in de straten van Kumasi geen Europese pijpen gerookt mogen worden en men er ook niet met een wandelstok mocht lopen.[57] Enige jaren later, in 1869 wordt hiervan zelfs een wet gemaakt. De leefregel is kenmerkend voor een rijk dat een groot belang hecht aan traditie en eigen identiteit. De bepaling is overigens ook typerend voor de tijd: zij wordt afgekondigd op het moment dat het rijk in verval raakt en zijn eigen identiteit dreigt te verliezen. Enkele decennia later is de buitenlandse invloed niet langer te stuiten en wordt de Ashantipijp verruild voor goedkope importproducten uit Engeland en Nederland. De lokale pottenbakkers leggen zich vanaf dat moment toe op het namaken van deze importwaar. Slechts een enkele pottenbakker continueert met het cultuureigen product in de bovengenoemde gestileerde stijl tot daaraan rond 1930 definitief een eind komt. De incidentele opleving voor de souvenirmarkt is een verwaarloosbare beweging die het belang van de traditionele nijverheid eerder tot schade is.
Afbeeldingen
- Bronsje in cire perdue techniek van een man op stoel met lange pijp, een wachter achter hem, een tweede persoon knielt bij de pijpenkop om deze aan te houden. Ghana, Ashanti, 1960-1970. Amsterdam, Pijpenkabinet, Pk 7.329.
- Ashanti man in traditionele dracht zittend voor zijn huis, in de handen een kenmerkende lange pijp met potvormige ketel. Anonieme foto, c. 1930.
- Potvormige pijpenkop van de Ashanti. Detail uit een illustratie in Auguste Racinet, Le Costume Historique, Parijs, 1877 (1888).
- Figurale pijpenkop met ketel in de vorm van een hangslot. Detail uit een illustratie in Auguste Racinet, Le Costume Historique, Parijs, 1877 (1888).
- Twee Ashantipijpen uit de publicatie Smokiana van Robert Pritchett, de rechter de kenmerkende potvormige pijpenkop, de linker een figurale vogel. Londen, 1890.
- De Ashantipijp uit een encyclopedie prent waarop bijzondere rooktoestellen, Nederland en Duitsland, c. 1911.
- De Ashantipijpen uit de publicatie van Alfred Dunhill, The Pipe Book, 1924.
- Tekening van de geometrische Ashantipijp uit de collectie van het British Museum, Londen, 1817.
- Tekening van de figurale vogelpijp uit de collectie van het British Museum, Londen, 1817.
- Pagina uit het notebook van William Bragge, Sheffield, c. 1870.
- Pagina uit het notebook van William Bragge, Sheffield, c. 1870.
- Tekening van een Ashantipijp met slakkenhuis uit de geïllustreerde catalogus van William Bragge, Sheffield, 1875-1880.
- Tekening van twee figurale Ashantipijpen uit de geïllustreerde catalogus van William Bragge, Sheffield, 1875-1880.
- Twee Ashantipijpen uit de collectie van de Engelse verzamelaar en onderzoeker Bullwinkle, foto vóór 1949.
- Tekening van de gouden Ashantipijp uit het British Museum, Londen.
- Tekening van een zilveren Ashantipijp gemaakt door de goudsmid Kwabena Fosu.
- Bronzen Ashantipijp met potvormige ketel. Amsterdam, Pijpenkabinet, Pk 11.550.
- Ashantipijp van Franse makelij uit de catalogus van de handelsfirma Saillard uit Besançon, 1843.
Catalogus
1. Kookpot
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met bolle ketel op verhoogde en verzwaarde voet met twee driehoekige punten aan de voorzijde en een vlakke onderzijde, opgaande rechte steel verdunnend met bescheiden manchet. Ketel verticale banen afwisselend met zeer fijne en grove liggende streepjes, de filtrand halfrond met ingesnoerde ring. Steel drie gedraaide gladde reliëfbanden waartussen twee banden met ieder vier vierkantjes met kruizen banen. Manchet met overlangse raderingen. Dunne oranjebruine engobe. Decoratie oorspronkelijk met krijt ingewreven.
Datering: 1800-1880
Commentaar: Een van de meest algemene uitbeeldingen uitgevoerd op vakbekwame wijze. Door het repeterende ornamentele karakter simpel en rustgevend. De decoratie op de ketel is niet erg indringend. Wel getuigt het werk van geoefend vakmanschap en een gemak in vormgeven.
Betekenis decoratie: Uitgebeeld is de kookpot of familiepot in de Akantaal Abusua kuruwa.
Literatuur: Rohrer, vgl. 19. Vergelijkbare vorm maar door de decoratie van een kip op de pot refereert deze kop aan een ander spreekwoord.
Herkomst: 2000-Fofane, Kumasi
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.000
2. Waterpot
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met emmervorm ketel met halverwege schijfvormige uitstulping, de basis van de ketel met drie getrapte insnoeringen, vlakke licht uitgeholde voet met twee naar voren stekende rechthoekige voetjes, oplopende steel met manchet. Ketel horizontaal in hoogreliëf een schijfvorm met vier noppen op de boven- en onderzijde. Voet bovenzijde eenvoudige kerfsneeversiering met ertussen veld met kruis. Steel banden afwisselend glad en met raderingen, onder de manchet een gladde nop. Manchet overlangse gekruiste streepjes. Decoratie met kalk ingewreven.
Datering: 1850-1880
Commentaar: Sterke vormgeving met als gevolg een groot contrast tussen de verschillende vormonderdelen. Delicaat verschil tussen de versierde en onversierde delen. Het handgemaakte wordt bewezen doordat het keteldeel boven het schijfvormige watervat scheef op de basis staat. Prachtige engobe.
Betekenis decoratie: De brede buikige ketel stelt een dubbelconisch watervat voor, de asenewa, die naast de gebruikelijke bolle kookpot het meest algemene vaatwerk is. Het spreekwoord dat hierbij hoort luidt: Wanneer de pot van de armen breekt, dan ligt de kalebas daarnaast. Hiermee wordt geduid op het gegeven dat de armen met weinig genoegen nemen: Breekt hun waterpot dan gebruiken zij een kalebas.
Literatuur: Rohrer, vgl. 18, 22, 33. De basisvormen zijn vergelijkbaar, maar door de decoratie op de pot met een kauri of noppen gaat het om de uitbeelding van een ander spreekwoord.
Herkomst: 2002-Wills’collectie, Bristol
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.708
3. Waterpot
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met trechtervorm ketel op een verzwaard onderstuk, schuine voet met twee vooruitstekende pootjes en oplopende steel met vierkante manchet. Ketel de vorm van een vijzel met aan de basis verzwaring geïnspireerd op de waterpot met ingekerfde geometrische versiering in perken. Filtrand twee raderingen. Voet onderzijde uitgehold met twee naar voren stekende pootjes. Steel bij manchet accentuering van een rondje. Zwartgebakken.
Datering: 1910-1930
Commentaar: Ondanks het kleine formaat een trefzeker uitgevoerde pijpenkop, volledig aansluitend aan de negentiende eeuwse traditie.
Betekenis decoratie: Zie catalogus 2.
Literatuur: Benedict Goes, 25 eeuwen roken, de verwonderlijke vormgeving van de pijp, Leiden, 1993, p 72. Dit exemplaar.
Don Duco, ‘The ubiquitos clay pipe’, Académie Internationale de la Pipe, Year Book 2001, Paris, 2001, p 61. Dit exemplaar.
Herkomst: 1990-Francis Shillitoe, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.420
4. Ster
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met trechtervorm ketel, zonder hiel en oplopende steel met kleine ronde manchet. Ketel vier kegelvormige schelpmotieven met radiale geruwde lijnen versierd. Filtrand ingesnoerd, driehoekige vlakke voet. Steel gladde banden afgewisseld met raderingen. Rode engobe, decoratie met wit krijt ingekleurd.
Datering: 1870-1910
Commentaar: Opvallend door zijn kleine formaat, waardoor de detaillering minder verfijnd lijkt.
Literatuur: Benedict Goes, 25 eeuwen roken, de verwonderlijke vormgeving van de pijp, Leiden, 1993, p 72. Dit exemplaar.
Don Duco, ‘The ubiquitos clay pipe’, Académie Internationale de la Pipe, Year Book 2001, Paris, 2001, p 61. Dit exemplaar.
Herkomst: 1991-Astley's, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.660
5. Dubbele ketel
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met twee ketels op een verzwaarde voet met vlakke onderzijde en twee driehoekige punten aan de voorzijde, oplopende steel met manchet. Beide ketels dubbelconisch van vorm, de rechter met kerfwerk van staande ruiten, de linker met drie opgeknede kegels die refereren aan een stervorm, iedere punt versierd met radiale lijnen, voet tussen de twee pootjes rechthoeken gevuld met raderingen waarover een kruis. Steel vier concentrische reliëfbanden waartussen geometrisch kraswerk van rechthoekige velden met kruis. Decoratie ingevuld met krijt.
Datering: 1840-1890
Commentaar: De modellering is niet erg sterk, er is sprake van een plompe vorm met weinig contrast tussen het reliëf en de vlakke delen, dankzij het ingewreven krijt is de oppervlakte behandeling indringend.
Herkomst: 2002-Astley’s, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.462
6. Speelbord
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel, geplaatst op een voetstuk met twee smalle naar voren stekende pootjes, korte oplopende steel met onopvallende knoopvormige manchet. Ketel de vorm van een speelbord bestaande uit een dwars geplaatste ovale doos met ribben aan de zijkanten en aan weerszijden eindigend in een knop met gaatje aan de bovenzijde, langs de rand aan de zichtzijde aan weerszijden zes gaten. Voetstuk aan de voorzijde geometrisch veld met ingekerfde driehoeken waartussen een rechthoekig veld met raderingen, de zijkanten versierd, de onderzijde geknikt. Steel afwisselend geruwde en gladde concentrische banen, de manchet overlangs gegroefd. Decoratie ingewreven met wit krijt.
Datering: 1850-1900
Commentaar: Hier is duidelijk sprake van een seriematig artikel dat getuigt van een vlotte bijna haastige vervaardiging waardoor niet het ultieme resultaat is bereikt. Door handmatige vormgeving is de opbouw enigszins scheef en de oppervlaktebehandeling is niet erg strak. De wijze waarop het speelbord in de pijp is geïncorporeerd ligt zeer voor de hand. De scherf is betrekkelijk bros.
Betekenis decoratie: Het speelbord heet in de lokale taal oware (mondelinge info) of mangala (Rohrer, p 18) en bestaat uit een langgerekte vorm met aan weerszijden tweemaal zeven kommetjes, aan de einden ieder één. Het speelbord refereert aan de intelligentie: het spel is gespeeld en is gewonnen door de intelligentste, niet iedereen kan spelen en winnen. Uitdrukking bij het speelbord: Heb je geen vrijetijd, dan kun je ook niet spelen.
Literatuur: Rohrer, vgl.16. ‘Wunni adagyew a, na wontow ware’.
Herkomst: 1985-Brian Tipping, antiekhandel, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 1.8277.
7. Trommel
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met emmervorm ketel met halverwege geometrisch element, vlakke voet met twee pootjes, oplopende steel met manchet. Ketel horizontaal in hoogreliëf een ovaalvormige trommel met overlangse lijnen, de uiteinden uitgehold, geplaatst op een voet met op de bovenzijde kerfsnee versiering, ertussen geruwd veld. Steel concentrische banden afwisselend glad en geruwd, manchet overlangse staande streepjes. Decoratie met krijt ingewreven.
Datering: 1860-1910
Herkomst: 2002-Wills’collectie, Bristol
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.707
8. Trommel
Datering: 1850-1900
Commentaar: Een kloeke en overtuigende pijpenkop met een vakbekwaam uitgesneden decoratie, echter niet van grote artisticiteit. De kleur is donkerder dan gebruikelijk.
Literatuur: Armero (Antique Pipes, Madrid, 1989, p 40) beeldt een sterk vergelijkbaar exemplaar af. Een identiek stuk in Museum Tervuren, Brussel, nummer 84.22.02 met gedraaide steel.
Herkomst: 1991-Astley’s, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.657
9. Hanger
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met emmervorm ketel met geometrisch element, half holle voet met twee pootjes, oplopende steel met onopvallende manchet. Ketel horizontaal in hoogreliëf een hanger met oog met gewikkelde huls waaruit twee pluimen steken waarvan de einden elkaar kruisen. Voet voorzijde twee naar voren stekende punten met kerfsnee versiering. Steel getordeerd ingesneden met een stukje radering boven de ketel. Manchet overlangse staande streepjes. Schrale roodachtige engobe. Decoratie met kalk ingewreven.
Datering: 1850-1900
Commentaar: Een bijzonder en strak gesneden ontwerp met een grote overtuigingskracht al is de detaillering niet erg groot. De hoofdvoorstelling vormt een prachtige eenheid met het pijpontwerp zoals dat kenmerkend is voor de figuratieve Ashantipijp. Opmerkelijk is een getordeerde insnijding rond de steel.
Herkomst: 2002-Wills’collectie, Bristol
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.706
10. Vrucht
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel op een verhoogde voet met holle onderzijde, oplopende steel met onopvallende manchet. Ketel liggend een langgerekte ovale vrucht van de hibiscus met om en om gearceerde en gladde banen, de steel van de vrucht naar rechts, onderzijde puntig. Voet voorzijde en zijkant eenvoudige kerfsnee van driehoeken. Steel concentrische banden afwisselend glad en met raderingen. Manchet overlangs met raderingen. Bruinrode halfmatte engobe.
Datering: 1860-1910
Betekenis decoratie: Uitgebeeld is de groene hibiscus die geliefd is om te eten.
Herkomst: 2002-Astley’s, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.463
11. Vis
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met emmervormige ketel met figuraal element, op geometrische voet met twee punten en oplopende steel met manchet. Ketel emmervorm met halverwege in reliëf dwars door de pijpenkop stekend een liggende vis met hoge rug, de kop naar links, de huidstructuur aangegeven met kruislingse raderingen. Voet aan de voorzijde kerfsnee versiering met tussen de pootjes een rechthoekig veld met staande ingekraste lijnen. Steel afwisselend banden van staande streepjes en glad. Manchet eenvoudige zigzaglijn. Decoratie met kalk ingewreven.
Datering: 1850-1900
Commentaar: Uitgevoerd in een kenmerkende stijl al is de vormgeving van de vis betrekkelijk mager, terwijl de incorporatie van een vlak schijfvormig object halverwege de ketel geen winst aan het ontwerp oplevert.
Herkomst: 2002-Wills’collectie, Bristol
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.705
12. Schelp
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel op cilindrische basis, voet met twee vooruitstekende rechthoekige punten en oplopende steel met onopvallende manchet. Ketel een liggend slakkenhuis met de punt rechts en de opening links, de cilindrische stam met twee elkaar kruisende ringen, de ene glad de ander voorzien van raderingen, voet opengewerkte met aan de voorzijde en de zijkanten eenvoudig kerfsneewerk, een gearceerd verbindingsbandje tussen de twee vooruitstekende punten. Steeldecoratie in drie concentrische banen verdeeld in vakken met geometrische vulling, onder de manchet een knopje. Manchet met overlangse streepjes.
Datering: 1830-1880
Commentaar: Een prachtige en zeer sterke vormgeving waarbij de natuurlijke schelpvorm goed is opgenomen in de opstapeling van vormen van de voet, ketel en steel van de pijpenkop. Een bijzonder accent vormt de ketelbasis waar twee cirkelvormen in elkaar grijpen Een krachtige engobe in een oranjerode kleur.
Betekenis decoratie: Wanneer de slak zich verbergt, dan wordt zij groot, ook wel verwoord als Ver van het geschut zijn de krijgers het oudst. Verklaring: Wie niet in de gevaren zone komt loopt ook geen risico. Een andere spreuk luidt: Als er alleen slakken en schildpadden zouden zijn, dan zou er nooit een geweer in het woud klinken.
Literatuur: Rohrer, vgl. 11, 12. Nwaw de neho sie a, na wefa no tope of Ka nwaw ne akyekyere nko a, anka otuo retow wuram da.
Herkomst: 1991-Astley’s, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.254
13. Schelp
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel, vlakke cilindrische basis en oplopende steel, op de vlakke voet rust een getordeerde schelp met aan de voorzijde van de ketel in reliëf een kauri, de cilindrische ketel (deels afgebroken) met twee concentrische ringen. Steel versierd met ingekraste banden met kruizenmotieven, steel achterzijde in het midden een kauri, steel voorzijde bij de manchet een tweede kauri. Ingesneden decoratie met krijt ingevuld. Zwartgebakken.
Datering: 1700-1850
Commentaar: Opmerkelijk is het formaat al is de vormgeving tamelijk grof en niet overeenkomstig de gangbare fijne uitwerking van de Ashantipijpen.
Herkomst: 1993, Luttik, Amsterdam
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 622
14. Vogel
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel, vlakke onderzijde en oplopende steel met kleine manchet. Ketel zittende gestileerde vogel op een vlakke rechthoekige voet, de kop naar rechts gewend, de vleugels iets gespreid, de ketel in de romp geplaatst, de gladde filtrand steekt uit de rug van de vogel, voet vierkant met verzwaarde hoeken, ertussen staande raderingen. Steel concentrische banden afwisselend glad en overlangs gearceerd. Onder de manchet een glad knopje, kleine ronde manchet met overlangse raderingen.
Datering: 1800-1880
Commentaar: Een geliefd motief dat in veel verschillende vormen is uitgebeeld, hier stoer en krachtig uitgevoerd met een spaarzaam gebruik van geometrische motieven die de tekening in de veren van het dier weergeven.
Betekenis decoratie: In de iconografie van de Ashanti komen vier vogels voor: de adelaar, kraai, havik en haan. Hier zou de adelaar afgebeeld zijn. Het gaat om de uitbeelding van het spreekwoord: Door te gaan en te komen vlecht de vogel zijn nest, ofwel: voor alle arbeid is tijd en geduld nodig, waardoor het resultaat ongemerkt tot stand komt.
Literatuur: Rohrer, vgl. 13. Anoma de ake ns aba, na snrene ne berebuw.
Herkomst: 1991-Fofane, Kumasi
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.398
15. Haan
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met trechtervormige ketel met figuraal element, ronde voet met vlakke onderzijde en oplopende steel met manchet. Ketel voorzijde in hoogreliëf bijna twee dimensionaal uitgewerkte gestileerde haan met kam op de kop, het lichaam overlangs gestreept met gladde lijnen afgewisseld met raderingen. Ketel onversierd. Steel vier omgaande raderingen, manchet dicht naast elkaar geplaatste overlangse raderingen. Zwartgebakken.
Datering: 1910-1930
Commentaar: Dit product laat een magnifieke stilering van de gebruikelijke negentiende eeuwse stijl zien waarbij het dierfiguur sterk tweedimensionaal is uitgevoerd, met een grote overtuigingskracht. Ongebruikelijk maar kenmerkend voor de pijpenmaakster is het cirkelvormige voetstuk dat een mooi contrast vormt met het afgevlakte dierfiguur. Het gereduceerd gestookte baksel heeft het engobe een diepzwarte glans gegeven. Het voorwerp is overtuigend in zijn vormgeving, strakheid en tint, helaas is de ketel en steeldecoratie vrij primitief en dit doet afbreuk aan het resultaat.
Literatuur: Arnulf Stössel, Afrikanische Keramik, München, 1984, p 214, foto 61. In stijl vergelijkbare vogel maar dan met de kop in de veren terugkijkend en alles ziend.
Herkomst: 1990-Francis Shillitoe, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.423
16. Kameleon
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met trechtervormige ketel met figuraal element, rechthoekige iets uitgeholde voet en oplopende steel met manchet. Ketel voorzijde in hoogreliëf een bijna tweedimensionaal uitgewerkte gestileerde kameleon, de kop naar rechts, de staart met een boog naar de achterpoot. Ketel weerszijden horizontale raderingen. Steel vier raderingen. Manchet glad.
Datering: 1910-1930
Commentaar: Het dierfiguur heeft door zijn stilering een merkwaardige abstractie verkregen waardoor de herkenbaarheid sterk inboet, toch getuigt de uitbeelding van een aantrekkelijke maar primitieve charme. Ongebruikelijk maar kenmerkend voor de pijpenmaakster is het cirkelvormige voetstuk dat een mooi contrast vormt met het afgevlakte dierfiguur. Wat mager is de behandeling van de opgaande steel, die weliswaar voorzien is van omgaande ringen met staande streepjes, maar tamelijk sober is uitgevoerd. Het oppervlak heeft door het afstoken een fraaie zilverachtige glans gekregen. Het voorwerp is overtuigend in zijn vormgeving, strakheid en tint, de ketel en steeldecoratie is vrij primitief aangebracht en doet hieraan afbreuk.
Betekenis decoratie: De kameleon is symbool van de onstandvastigheid en het wantrouwen omdat zij van kleur verandert.
Herkomst: 1990-Francis Shillitoe, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.424
17. Slang
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met hoge ketel op vlakke voet met twee naar voren stekende punten, oplopende rechte steel met manchet. Ketel voorzijde in reliëf slangenlichaam dat met drie zigzag windingen om de ketel loopt, de hals en kop eindigen aan de bovenzijde van de steel bij een zittende vogel. Steel met indeling in drie etages met geometrisch ingevulde perken. Ketelbasis voorzijde tussen de uitstekende pootjes een rechthoekig geruwd veld, steelaanzet achterzijde een tweede zittende vogel. Manchet overlangs geribd.
Datering: 1850-1890
Commentaar: Zowel ongebruikelijk in formaat als ontwerp dat door zijn grotere hoogte waarbij de slang zigzaggend om de ketel is gedrapeerd als een sterk gestileerde bijna geometrische vorm. Het vogelmotief op de steel vertoont de karakteristieke stilering van de Ashantikunst.
Betekenis decoratie: Uitgebeeld wordt de slang die normaal altijd op de grond leeft en nu in een zeldzaam geval een vogel uit de lucht grijpt, door deze opmerkelijke daad wijst hij op veel geluk of een uitzonderlijk koopje.
Herkomst: 1990-House of Pipes, Bramber
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.458
18. Luipaard
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel, vlakke rechthoekige voet en oplopende steel met manchet. Ketel staande luipaard op vier poten, de staart gekruld tegen de filt eindigend, de kop links en sterk gestileerd. Het dier bedekt met ingedrukte cirkelgaatjes die aan een gevlekte huid zijn ontleend. Rechthoekige voet met knopjes op de hoeken, de opstaande randen met geruwde velden. Steel licht vierzijdig met panelen waarop ingekraste geometrische decoratie, manchet overlangse staande streepjes. Decoratie met sporen van ingewreven krijt.
Datering: 1840-1900
Commentaar: Een populaire uitbeelding al is de uitvoering nogal plomp en gestileerd zodat het dierfiguur zijn realistische uitbeelding heeft verloren. Ook het indrukken van de vlekken die voor de uitbeelding van groot belang zijn, is tamelijk fantasieloos gebeurd en straalt weinig kracht uit. Buitengewoon geslaagd is de weergave van de kop, waarin ogen en muil sterk gestileerd zijn en van een wonderlijke kracht getuigen.
Betekenis decoratie: De luipaard refereert hier aan het spreekwoord: Kurotwiamansa toe nsuo mu a neho foe na ne ho nsensane woe hoe. Het dier (kyeretwie of kurotwiamansa) wordt uitgebeeld als symbool van de standvastigheid: als hij in het water valt wordt zijn huid nat zonder zijn vlekken te verliezen. De betekenis hierachter is dat sterke dieren bij een veranderde omstandigheid geen karakterwijziging vertonen.
Ook wel: Als de regen op het luipaard valt, zo wordt hij van buiten nat, maar de vlekken op zijn huid verdwijnen niet (Rohrer p 15).
Literatuur: Rohrer, vgl. 7. Osu fws ocebo a, ne ho na sfew; na ne nwaran – nwaran de, smopa.
Herkomst: 2002-Wills’collectie, Bristol
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.709
19. Man hand aan kin
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel op vlakke onderzijde en oplopende tapse steel met knoopvormige manchet. Ketel hoofd zittende figuur met de rechterhand aan de kin, een dubbel halssnoer om de nek, zittend tegen de steel, de voeten op een vlakke basis. Steel banen met arceringen tussen concentrische lijnen. Ingesneden decoratie met wit krijt ingewreven.
Datering: 1820-1880
Commentaar: Een kenmerkende uitwerking van dit onderwerp bekend van talloze Ashanti-pijpen. Door zijn compacte vorm is dit een betrekkelijke sterke vorm om te gebruiken, het merendeel van deze voorstellingen is ook gerookt. De verhoudingen in de voorstelling zijn veroorzaakt door de noodzaak de ketel in het hoofd van de voorgestelde te plaatsen. Matige aansluiting tussen ketel en steel.
Betekenis decoratie: Hand aan de kaak refereert aan iets verkeerds dat is gebeurd en waarover diep moet worden nagedacht.
Herkomst: 1994-Mick Clements, antiekhandel, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.898
20. Aap hand aan de mond
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel op vlakke rechthoekige voet met iets uitgeholde onderzijde, oplopende steel met knoop. Ketel voorzijde zittende aap, de rechterhand voor de mond, de linkerhand op de linker knie. Ketel weerszijden drie horizontale ingekerfde banden met kerfsneedecoratie. Steel vier raderingen, manchet kleine overlangse raderingen. Zwartgebakken.
Datering: 1910-1930
Commentaar: Ketel inwendig matige aansluiting tussen de ketel en de steel.
Betekenis decoratie: Hand aan de kaak refereert aan iets verkeerds dat is gebeurd en waarover diep moet worden nagedacht. De chimpansee zegt: Wanneer je mij iets in mijn mond steekt, dan wil ik er een goed woord uithalen en het je mededelen.
Literatuur: Rohrer, vgl. 1. Kontromfi se; wohys m’afonom a, na meyi asempa maka makyers mo.
Herkomst: 1990-Francis Shillitoe, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.422
21. Man handen op het hoofd
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met figurale ketel op een rechthoekige iets holle voet, oplopende steel en manchet. Ketel voorzijde zittend mannetje met broekje, die met beide handen een rechthoekig doosje op het hoofd houdt. Ketel weerszijden drie ingesneden geometrische banden met kerfsneewerk. Steel vier raderingen, manchet fijne gekruiste raderingen. Zwartgebakken.
Datering: 1910-1930
Commentaar: Ketel inwendig matige aansluiting naar de steel
Betekenis decoratie: Handen op het hoofd is een teken van rouw om het verlies van naaste familieleden.
Herkomst: 1990-Francis Shillitoe, Londen
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.421
22. Zittende vrouw
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met cilindrische ketel met figurale voorzijde, vlakke voet die naar de voorzijde uitloopt en oplopende steel zonder manchet. Ketel voorzijde in reliëf geboetseerd een zittende vrouw, primitief gemodelleerd, de handen op de knieën. Ketel weerszijden drie concentrische ringen waartussen staande streepjes.
Datering: 1980-1990
Commentaar: Vervaardigd in het genre van de Ashantipijpen, echter vormgegeven zonder enige kennis van het oorspronkelijke modelleren en verstoken van alle oorspronkelijke perfecties is dit een armoedig toeristenproduct geworden.
Herkomst: 1991-Fofane, Ghana
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.411
23. Zittende man
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met cilindrische ketel met figurale voorzijde, vlakke voet die naar de voorzijde uitloopt en oplopende steel zonder manchet. Ketel voorzijde zittende man, primitief gemodelleerd, zijn rechter hand op de knie, de linker arm opgeheven tot aan de filt. Ketel aan de basis en rond de opening staande streepjes om de filt afgezoomd met een concentrische ring.
Datering: 1980-1990
Commentaar: Zie nr. 22.
Herkomst: 1991-Fofane, Ghana
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.412
24. Man hand op de buik
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met conische ketel met figurale voorzijde geplaatst op een vlakke rechthoekige basis, oplopende steel met onopvallende manchet. Ketel voorzijde geboetseerd een man zittend op een krukje, de linkerhand op de buik, de rechterhand aan de rechter slaap. Ketel weerszijden ingekraste concentrische lijnen, ertussen een baan met zigzag lijnen. Steel drie compartimenten met geometrische banden met zigzag lijnen. Voet met plint waarop afwisselend ingedrukte rondjes en kauri’s. Manchet overlangs ingekraste lijnen. Rode scherf, zwart afgestookt.
Datering: 1990-1995
Commentaar: Uitgaande van de oorspronkelijke vormgeving van de Ashantipijp is een geheel nieuw concept ontstaan met een geringe gebruikswaarde vanwege de technisch slechte aansluiting van steel naar ketel, ook vanwege het te grote gewicht.
Herkomst: 1997-Fofane, Ghana
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.813
25. Man met samengevouwen handen
Beschrijving: Tabakspijp van aardewerk met cilindrische ketel met ervoor figurale voorstelling geplaatst op een vlakke basis, oplopende steel met onopvallende manchet. Ketel voorzijde geboetseerd een man zittend op een krukje, de handen samengevouwen naar voren gestoken. Ketel weerszijden drie dubbele ingekraste concentrische ringen. Steel drie geometrische banden van concentrische ringen waartussen een stippenband. Manchet overlangs stippellijnen. Roodbakkend.
Datering: 1990-1995
Commentaar: Vergelijk nr. 22.
Herkomst: 1997-Fofane, Ghana
Collectie: Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.814
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2006.
Literatuur
Bullwinkle, (Manuscript on Ashantee Pipes), Part I: Tobacco, Part II: Taa Sen – Tobacco Bowls, Part III: Decorative motifs on Pipes of Type I, Part IV: Designs on pipes of Type I, typesript England, c. 1948.
Don Duco, Tabakspijpen uit het Ashanti-gebied, Amsterdam, 2001.
Alfred Dunhill, The Pipe Book, London, 1924, p 184, fig. 171.
Benedict Goes, 25 eeuwen roken, de verwonderlijke vormgeving van de pijp, Leiden, 1993, p 72-73.
Jean Lecluse, La pipe de l’Afrique du Noir, Liège, 1985.
Rohrer, ‘Tabakpfeifenköpfe und Sprichwörter der Asante’, Jahrbuch des Bernischen Historischen Museums in Bern, Ehnographische Abteilung, XXVI. Jahrgang 1946, p. 7-24 + 5 Tafeln.
Arnulf Stössel, Afrikanische Keramik, München, 1984, p 213-215.
Peter Valentin, ‘Les pipes en terre des ashanti’, Arts d’Afrique Noire, 19, Automne 1976, p. 8-13.
Noten
[1] Don Duco, Tabakspijpen uit het Ashanti-gebied, Amsterdam, 2001.
[2] E. Rohrer, ‘Tabakpfeifenköpfe und Sprichwörter der Asante’, Jahrbuch des Bernischen Historischen Museums in Bern, Ehnographische Abteilung, XXVI, Jahrgang 1946, p 7-24 + 5 Tafeln.
[3] Bullwinkle, (Manuscript on Ashantee Pipes), Part I: Tobacco, Part II: Taa Sen – Tobacco Bowls, Part III: Decorative motifs on Pipes of Type I, Part IV: Designs on pipes of Type I, typesript England, c. 1948.
[4] Berthold Laufer, Tobacco and Its Use in Africa, Chicago, 1930, p. 7.
[5] Bullwinkle, c. 1948, p 1.
[6] W. Bosman, Voyage de Guinée, London, 1705, p. 319.
[7] Bullwinkle, c. 1948, p 1.
[8] Bullwinkle, c. 1948, p 4.
[9] Bullwinkle, c. 1948, p 2.
[10] Kesi, ahabantaa, asra en ahuahaa. (Bullwinkle, c. 1948, p. 2)
[11] Bullwinkle, c. 1948, p 2.
[12] Bullwinkle, c. 1948, p 3.
[13] Bullwinkle, c. 1948, p 3.
[14] Rohrer, 1946, p 9.
[15] Bullwinkle, c. 1948, p 6.
[16] F.W. Fairholt, Tobacco: its History and Associations: Including an Account of the Plant and its Manufacture, London, 1859.
[17] Amsterdam, Pijpenkabinet 18.319c. Auguste Racinet, Le Costume Historique, Paris, 1877 (1888).
[18] Robert Pritchett, Ye Smokiana, Pipes of all Nations, London, 1890, p 31.
[19] Alfred Dunhill, The Pipe Book, London 1924, p 184.
[20] Bullwinkle, c. 1948, p 6.
[21] J. Trevor Barton (comp.), A portfolio of William Bragge and his Pipes of all People, Letchmore Heath, 1991, p 71.
[22] Rohrer, 1946, p 7.
[23] Arnulf Stössel, Afrikanische Keramik, München, 1984, p 213-215, nr. 59-63. Tussen 1911 en 1915 binnengekomen..
[24] Middelburg, Zeeuw Museum, collectie Zeeuws Genootschap, nr. 427. De pijp zou rond 1860 zijn verworven, de ketel van deze forse tabakspijp toont een tweeling zittend op een krukje.
[25] Leiden, Rijksmuseum voor Volkenkunde, inv.nr. 360-5211, binnengekomen voor 1837. Afgebeeld in: Peter Bulthuis, 500 jaar tabakscultuur, de rijke geschiedenis van het roken, ’s-Gravenhage, 1992, p 60.
[26] Rohrer, 1946, p 8.
[27] Valentin, 1976, p 9.
[28] Rohrer, 1946, p 8.
[29] Rohrer, 1946, p 8.
[30] Rohrer, 1946, p 9.
[31] Rohrer, 1946, p 9. Valentin, 1976 meldt 30-80 centimeter steel.
[32] Rohrer, 1946, p 9. Lengte 3-5 centimeter.
[33] Duco, 2001.
[34] Valentin, 1976, p 9. Lecluse, La pipe de l’Afrique du Noir, Liège, 1985, Dl. II, p 637.
[35] Duco, Rookgerei vol van symboliek, tabakspijpen uit de Graslanden van Kameroen, Amsterdam, 1999.
[36] Bullwinkle, c. 1948, p 13.
[37] Valentin, 1976, p 10.
[38] Bullwinkle, c. 1948, p 12.
[39] Bullwinkle, c. 1948, p 10.
[40] Bullwinkle, c. 1948, p 6.
[41] Bullwinkle, c. 1948, p 6.
[42] Bullwinkle, c. 1948, p 6.
[43] Rohrer, 1946, p 18.
[44] Rohrer, 1946, p 17.
[45] Rohrer, 1946, p 18.
[46] Vergelijkbaar object maar met getordeerde rechte pluimen in Valentin, 1976, p 12, afb 10.
[47] Stössel, 1984, p 213, nr. 60.
[48] Rohrer, 1946, p 16.
[49] Rohrer, 1946, p 16.
[50] Bullwinkle, c. 1948, p 14.
[51] Rohrer, 1946, p 15. Valentin, 1976, p 9, afb. 2. Een variant hier met ingedrukte sterretjes.
[52] Rohrer, 1946, p 16.
[53] Rohrer, 1946, afb. 1-6.
[54] Duco, 2001, afb. 16 (Pk 10.615).
[55] Don Duco, Century of Change, the European Clay Pipe, its final flourish and ultimate fall, Amsterdam, 2003, p 30, afb. 52.
[56] Bullwinkle, c. 1948, p 4.
[57] Bullwinkle, c. 1948, p 3.