Interessante rekeningen van een uitverkochte fabrieksvoorraad

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
2013

Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)

Beschrijving:
Facturen van de Koninklijke Goedewaagen uitgeschreven aan de firma van Eskert in Haarlem onthullen informatie over de voorraad kleipijpen bij Goedewaagen in 1963.

Dit jaar is het exact vijftig jaar geleden dat bij Koninklijke Goedewaagen de zolder met de voorraad incourante kleipijpen werd opgeruimd. Dat gebeurde in de sfeer van vernieuwing en overgang naar gemechaniseerde productie. Niet langer zou de Goudse fabriek een bedrijf van handwerk zijn, maar een fabriek gericht op grootschalige mechanische productie. Gelijktijdig verruilde men bij Goedewaagen de pijp voor het aardewerk en logischerwijs werd de pijpenafdeling daarom ingekrompen ten behoeve van de aardewerkfabricage. Dit artikel gaat over de uitverkoop van deze oude pijpenvoorraden. Kroongetuige daarin is een set rekeningen van de beste klant, die meer dan zesduizend historische pijpen kocht (afb. 1). Die rekeningen geven ons inzicht in de oude voorraad en wat daarmee uiteindelijk gebeurde. Een wonderlijk verhaal over de gang van voorwerpen door de tijd.

Het fenomeen voorraad

In de negentiende eeuw groeide het assortiment omdat de kleipijp geleidelijk een modeartikel werd. Voor de Goudse pijpenfabrieken was het verstandig een flinke voorraad aan te houden om altijd snel te kunnen leveren, dat was vanouds al zo. Wanneer onvoldoende pijpen voorradig waren, schakelden zoveel mogelijk werknemers over op de bestelde modellen. Minder gunstig was het wanneer dit werk moest worden uitbesteed aan een andere werkplaats. Met de opdracht aan een zogenaamde buitenbaas werd de winst natuurlijk flink afgeroomd. Niet verwonderlijk dus dat de gevestigde bedrijven over aanzienlijke voorraden beschikten. Die keuze was mede verantwoord omdat het product eeuwig houdbaar was en weinig veranderlijk. Daarnaast was de kleipijp geen investeringsintensief artikel.

01-invoice-goedewaagen-van-eskert
Afb. 1. APM documentatie
02-fabriek-goedewaagen-raam (2)
Afb. 2. APM documentatie

De voorraad in het magazijn bestond uit courante handel en incourante waar. Tot die incourante voorraden behoorden pijpen die soms generaties ervoor als restpartij waren overgebleven. In veel gevallen betrof dat partijen van minder dan een gros per soort, die gezien de schaal van de handel lastig verkoopbaar waren. De groseenheid was namelijk uitgangspunt voor verkoop vanaf de fabriek. Onder de voorraden bevonden zich ook pijpen die uit de gratie geraakt waren en die niet gemakkelijk meer te slijten waren. Het aanhouden van incourante voorraden was illustratief voor de zuinigheid onder fabrikanten indertijd. Verlies nemen lag niet in hun gewoonte, zij wachtten liever hun kans op een gunstige verkoop af. Daarnaast was de fabrikant tevens handelaar en kocht dikwijls incourant materiaal op om prijsbederf tegen te gaan met de hoop op een dag daarmee toch een goede winst te kunnen maken.

De firma P. Goedewaagen & Zoon (afb. 2) had aan het eind van de negentiende eeuw zolders vol met voorraden pijpen, die keurig in de inventaris staan beschreven. Er werd onderscheid gemaakt tussen courant en incourant. Tot die laatste categorie behoorde gedateerde artikelen maar ook restanten van andere fabrieken zoals van Bartholomeus van der Maas of de Franse firma Duméril (afb. 3). Die gedateerde voorraden maakten een aanzienlijk deel van het bedrijfsbezit uit, al was het rendement ervan gering. De fabrieksinventaris meldt bijvoorbeeld in 1885 ruim 5.900 gros courante pijpen tegenover ruim 2.400 gros incourant spul. Twee jaar later is er meer dan 2.700 gros courant goed aanwezig tegenover ruim 3.700 gros incourant. Uit deze cijfers spreken de forse wisselingen per jaar en wordt het duidelijk dat de pijpenhandel gedreven werd in het licht van de voorraden.

03-14.292-dumeril-king-of-zanzibar-pijp
Afb. 3a. APM 14.292
03-14.292-dumeril-king-of-zanzibar
Afb. 3b. APM 14.292

De twintigste eeuw veranderde veel in de houding ten opzichte van de voorraad. Schaarste aan arbeiders zorgde voor het inkrimpen van de courante voorraad. Daarnaast maakte de introductie van de ceramische tabakspijp rond 1910 de pijp modegevoeliger terwijl decoraties vaker aan de actualiteit gebonden waren. Werken voor de voorraad was geen optie meer. Bovendien gaf het bewaren van gietpijpen altijd een risico van haarscheuren, oxidatie in de blikken montages en zelfs in de houdbaarheid van de rubberen en kunststof roeren. Ook de consument was sterker op verandering in de pijp gericht. Tenslotte lag de productieprijs van de ceramische pijp beduidend hoger en was de investering dus groter. Het aanhouden van voorraad raakte buiten gebruik maar gegeven het forse aantal pijpmodellen en de wens snel te kunnen leveren bleef er altijd een balans tussen voorraad en omzet.

Het pijpenpakhuis

In 1909 werd door de firma P. Goedewaagen & Zoon een nieuw fabriekscomplex gebouwd, gelegen aan de Nieuwe Vaart net buiten de singelgracht van Gouda. Naast het hoofdgebouw voor de productie van pijpen werd een groot pijpenpakhuis neergezet (afb. 4). Dat gebouw besloeg twee etages ieder met een oppervlak van ruim vierhonderd vierkante meter. In dit pakhuis werden de voorraden gereed product opgeslagen. De courante pijpen werden in standaard kistjes, zogenaamde nulletjes op de benedenverdieping gestapeld. De oude voorraden en restpartijen plaatst men boven in getimmerde houten rekken. In de courante waar was veel beweging, maar bij de voorraad incourant werd alleen bij speciale vraag gewinkeld. Wonderlijk is dat men met die echt oude voorraden zo beperkt werkte. Het lijkt erop dat het eenvoudiger was deze te laten staan dan ermee op pad te gaan om bij eventuele vervolgorders niet of onvoordelig te kunnen leveren.

04-fabriek-goedewaagen-warehouse-for-pipes
Afb. 4. APM documentatie

De magazijnchef hield beneden kantoor. Hij administreerde de voorraden in- en uitgaande kistjes en begeleidde de verzending. Onder zijn handbereik stonden verder talloze kistjes met pijpen die gangbaar in productie waren. Hiervan werden exemplaren als monster afgegeven aan aspirant klanten, maar er werden ook monsters verzonden. Het was gebruikelijk om als referentie het modelnummer met potlood in de pijpenkop te schrijven (afb. 5). Zo kon bij bestellingen nooit verwarring ontstaan.

Tussen 1909 en de jaren 1950 veranderde in dit pijpenpakhuis veel. Bij de introductie van de doorroker al in 1909 werd op de benedenverdieping van het pakhuis een bescheiden gieterij ingericht. Tevens kwam er een oven voor pijpenglazuur en zo werd geleidelijk steeds meer opslagruimte voor productie in gebruik genomen. Uiteindelijk werd de voorraad gereed product alleen nog op de etage opgeslagen. In een fabrieksgebouw is voorraadruimte nu eenmaal onverantwoord als daar ook productie kan plaatsvinden.

05-14.175-klei-goedewaagen-kaartspel-platpunt-1
Afb. 5a. APM 14.175
05-14.175-klei-goedewaagen-kaartspel-platpunt-2
Afb. 5b. APM 14.175

Tijdens het interbellum zien we de pijpenvoorraad afwisselend afnemen en weer toenemen, net hoe de verhouding productie en verkoop ligt. Globaal genomen krimpt de voorraad gekaste pijpen door gebrek aan arbeiders. Over de omvang van deze incourante voorraad tussen de twee wereldoorlogen zijn wij niet geïnformeerd. De voorraden doorrokers en dubbelwandige zogenaamde baronite pijpen werden respectievelijk vanaf 1910 en 1921 toegevoegd en deze worden nooit excessief groot. In 1934 heeft men bijvoorbeeld bijna 7500 doorrokers en bijna 2300 baronite pijpen op voorraad. In 1940 is dat 4500 en ruim 1100.

Pas in de jaren 1950 verandert de indeling van de gebouwen van Koninklijke Goedewaagen drastisch. Voorgenomen reorganisatie van de aardewerkproductie noodzaakt tot herindeling in grotere ruimtes voor bijvoorbeeld de mechanische draaierij. Het oude pijpenpakhuis krijgt definitief een nieuwe functie in de productie. Veel van de oude, veelal incourante voorraad moest geruimd worden, om plaats te maken voor nieuwe activiteiten maar ook om geld te genereren voor investeringen. De aanduiding pijpenmagazijn verdwijnt en de incourante voorraden worden op willekeurige plaatsen op de zolders van het hoofdgebouw verstouwd.

Reorganisatie en opruiming

In de jaren vijftig voert Koninklijke Goedewaagen dus een nieuwe koers. Om te overleven dient de fabriek van handwerk over te gaan op mechanisatie. Daarnaast ligt de toekomst in het aardewerk, niet in de pijpen. Dit besluit betekent een grote wijziging in het assortiment. De lijn met gekaste pijpen wordt drastisch ingekrompen en teruggebracht tot slechts vijftien modellen (afb. 6). Een gewerkte en een gladde maatpijp, twee lakpunten met verschillend ketelformaat en verder enige korte pijpen in uiteenlopende modellen. Voor de laatste rokers uit kleipijpen moet die beperkte keuze voldoen.

06-06.223b-goedewaagen-catalogue-1961-07
Afb. 6. APM 6.223b
07-21.253-photo-goedewaagen-winkelbord-pipes-1
Afb. 7. APM 21.253

Ook het assortiment gietpijpen wordt dan afgeslankt. Slechts zeven modellen doorrokers blijven in productie, naast enkele baronite pijpen waaronder de kalebas. Als curiositeit handhaaft men ook drie portretpijpen van Amerikaanse presidenten, benevens een paardenkop. Tot de categorie souvenir behoren enkele klassieke modellen verkocht onder de naam Old Dutch: een Duitse stummel en een zogenaamde wijnpijp. Van dit afgeslankte assortiment wordt een nieuwe catalogus uitgegeven die wordt aangevuld met elders aangeschafte bruyèrepijpen en wat rokersaccessoires. Met die uitbreiding hoopte men de tabaksdetaillist als klant te kunnen vasthouden.

Inmiddels was de oude toonkamer voor pijpen in 1958 ontmanteld. Deze beslissende stap kunnen we zien als het einde van een kenmerkend tijdperk in de fabrieksgeschiedenis. De overgang van fabriek van kleipijpen naar een modern ceramisch bedrijf was definitief. Het materiële archief van de toonkamer verdween achteloos in een grote kist in een zolderhoek en kreeg een onduidelijke toekomst. In de vernieuwde toonkamer werd het selecte aantal pijpen voortaan naast of liever gezegd ondergeschikt aan de ceramiek getoond, een bewuste marketingstrategie. Was het altijd gewoonte geweest de voorraden te bewaren, in de jaren vijftig werd daarmee afgerekend. Voorraad werd als belemmerend gezien.

De opruiming van het magazijn startte vanaf 1955 toen zoals opgemerkt voor de mechanisatie in het aardewerk zowel ruimte als middelen nodig waren. De verkoop van de oude voorraden werd door de vertegenwoordigers van de fabriek ingezet. Hoofd verkoop Cornelis Römer kreeg de opdracht specifieke groepen pijpen tegen een aantrekkelijke prijs aan bestaande relaties aan te bieden. Een belangrijke troef in de uitverkoop van de voorraad was het door Römer bedachte pijpenpaneel (afb. 7). Op een vierkant bord bekleed met grijsblauwe kunststof werd een aantrekkelijk ogend assortiment pijpen bevestigd waar naast courant spul ook pijpen uit de voorraad op voor kwamen. Het pijpenpaneel werd een groot succes en kwam in veel sigarenwinkels te hangen. Het leek even de terugkomst van de vaderlandse kleipijp en haar tegenhanger in ceramiek.

Toch vlotte de verkoop van de incourante kleipijpen onvoldoende. Oude pijpen werden wel als assorti afgezet maar de markt hiervoor bleek beperkt. De meeste tabakszaken hadden met het pijpenpaneel een leuk presentatieobject, maar van verkoop kwam het slechts bij mondjesmaat, laat staan van vervolgbestellingen. Beter ging het in een handjevol winkels gericht op oude, incourante voorwerpen waarop vaak ook meer te verdienen viel. Goudse tabakswinkels waren met hun toeristische functie daarin belangrijke afnemers. Sigarenzaak De Herder, Jaske en Van Vreumingen bleken in voor dergelijk souvenirspul en ventten het uit aan toeristen. Soortgelijke winkels waren ook wel in ander plaatsen te vinden: Hoorn, Enkhuizen, Volendam, Delft en Scheveningen. Deze zaken werden persoonlijk benaderd voor de overname van restanten. Zelfs in de jaren zeventig hadden sommige van deze winkels nog altijd restvoorraden wat vooral iets zegt over de trage omloop van het ouderwetse rookgerei.

De belangrijkste klant

Een onverwachte wending in de uitverkoop van de voorraden uit het gewezen pijpenpakhuis wordt gemaakt door het echtpaar Van Eskert uit Haarlem. Zij bestierden een winkel aan het Houtplein 17 die van 1907 dateerde en was opgezet door de vader D.H.J. van Eskert (afb. 8). Zoon H.J. van Eskert kwam in de jaren 1930 in de zaak en zette de winkel voort. Na de Tweede Wereldoorlog zwaaide hij er samen met zijn vrouw de scepter. Het was een sigarenzaak oude stempel waar ambacht en traditie een belangrijk element vormden. Op en top een keurige winkel met een degelijk interieur en een optimale service.

H.J. van Eskert en zijn vrouw maakten tijdens een bezoek aan een souvenirbeurs in januari 1963 nader kennis met Pelser, de nieuwe vertegenwoordiger van Koninklijke Goedewaagen. Op hun stand op deze beurs had Goedewaagen een hoekje ingericht met traditionele kleipijpen afkomstig uit de oude fabrieksvoorraad. Mevrouw Van Eskert zag daarin wel handel. Zij kochten een partij van maarliefst elfhonderd stuks in slechts zes soorten. Het ging om een aanbieding van de meest eenvoudige kleipijpen voor minder dan twee dubbeltjes per stuk. Op 21 januari 1963 kwam de vertegenwoordiger de bestelling persoonlijk afleveren.

Zicht op succesvolle verkoop was voor het echtpaar aanleiding om reeds tien dagen later op een dinsdagmiddag als de winkel gesloten was naar Gouda te reizen om op de zolders van de pijpenfabriek de voorraden kleipijpen te inspecteren. Daar troffen zij vrij onoverzichtelijk geborgen nog een immense voorraad aan, ondanks het feit dat de verkoop inmiddels al jaren ervoor was ingezet. Het echtpaar Van Eskert bracht binnen vier maanden nog vijf vervolgbezoeken aan de fabriek. Tijdens die bezoeken kochten zij alle betere soorten kleipijpen van de pijpenzolder op. Met deze actie verwierven zij een monopoliepositie in oude kleipijpen van Koninklijke Goedewaagen.

Aanvankelijk was hun aankoop gericht op wederverkoop in eigen winkel maar al snel kregen zij een diepere belangstelling en sloeg het echtpaar zelf aan het verzamelen. Van ieder model werd een exemplaar apart gehouden voor de eigen verzameling. Deze verzameling werd op vier grote panelen tentoongesteld in een kamer achter hun winkel aan het Houtplein (afb. 9). De variëteit beliep na deze fabrieksbezoeken de driehonderd stuks en begon al aardig op de oorspronkelijke toonkamercollectie van Koninklijke Goedewaagen te lijken.

09-clay-pipe-j-van-eskert-foto-collectie-402
Afb. 9. APM documentatie

Het enthousiasme van de verkopers, vooral van mevrouw Van Eskert, zorgde ervoor dat talloze klanten begonnen met het verzamelen van deze traditionele Goudse pijpen. Deze liefhebbers kwamen uit diverse gelederen. Sommigen waren louter verzamelaar en startten een verzameling oude pijpen door telkens iets anders bij Van Eskert aan te schaffen. Van grootsere aanpak was bijvoorbeeld de Italiaan Ivo Tribioli die vooral interesse toonde voor gladde oer-Hollandse pijpmodellen. In één koop schafte hij een groep van tachtig steelpijpen van uiteenlopende pluimage aan. Zijn kenmerkende kijk op modellen en tinten maakte dat hij juist voor pijpen koos, die de Hollandse liefhebber liet liggen. Stan Konings werkte in Tilburg als tabakswinkelier en kocht via Van Eskert een verzameling Goedewaagen pijpen als decoratie voor zijn winkel. Ook verzamelaars met een zekere handelsactiviteit toonden interesse. In Nederland was dat Fred Tymstra, in Duitsland Rainer Immensack. De Amerikaanse pijpenverzamelaar Benjamin Rapaport nam de pijpen van Goedewaagen op in zijn verkoopcatalogus die in de Verenigde Staten werd rondgestuurd.

Het echtpaar Van Eskert was overtuigd van de uniciteit van hun aanbod en correspondeerde over de hele wereld om hun kleipijpen aan de man te brengen. Troef daarin was de zogenaamde grote verzameling, de collectie van driehonderd pijpen die achter de winkel hing. Daarvoor werd een vraagprijs van tienduizend gulden bedacht, simpelweg omdat het om de grootste verzameling Goedewaagen pijpen ging. Een collectie van honderd pijpen was voor vier duizend gulden geprijsd. Kleinere collecties van dertig pijpen op een paneel kostten duizend gulden en dat zagen de Van Eskerts als een klein prijsje. Met een stukprijs van dertig tot veertig gulden werden de pijpen voor de verzamelaars extreem duur. Bij een willekeurige sigarenzaak die nog wat oude voorraad had, kostte een vergelijkbare kleipijp van Goedewaagen hoogstens een paar gulden. De prijsstelling was gebaseerd op de gedachte: hoe meer verscheidenheid, hoe zeldzamer en dus hoe hoger de stukprijs.

Overigens ging het bij de verkoop lang niet alleen om de pegels, ook het spel en de onverwachte contacten rond de pijpenhandel waren van belang. Van Eskert genoot van de bezoekers met interesse voor hun pijpencollectie. Uit het tonen van de grote collectie in de kamer achter de winkel sprak naast de grote band met het materiaal en de bezittertrots ook de behoefte verhalen te vertellen. Daarbij kwamen ook altijd de twee messing persvormen tevoorschijn en de originele catalogus die zij bezaten. Die objecten waren op dat moment in Nederland uniek.

Wat er gekocht werd

Dankzij een enveloppe met zeven rekeningen die de zoon van het echtpaar Van Eskert mij jaren geleden ter hand stelde, weten we wat Van Eskert bij Goedewaagen heeft aangeschaft (afb. 1). Zeven gespecificeerde rekeningen, uitgeschreven over vier maanden geven ons inzicht in wat er gekocht werd, in welke hoeveelheden en tegen welke prijs. In totaal werden meer dan 6.500 kleipijpen aangeschaft met een totaalprijs van 2.378 gulden. Dat komt gemiddeld neer op net iets meer dan 35 cent per kleipijp. Daarbij richtte de belangstelling van Van Eskert zich al snel op de betere kwaliteiten met een voorliefde voor lange pijpen, goed afgewerkt materiaal of versierde producten.

10-03.954d-klei-gw-dornipijp-1
Afb. 10a. APM 3.954d 
10-03.954d-klei-gw-dornipijp-3
Afb. 10b. APM 3.954d 
10-03.954d-klei-gw-dornipijp-5
Afb. 10c. APM 3.954d 

De rekeningen geven zoals gezegd inzicht in de prijzen. Deze prijzen varieerden in 1963 bij de fabriek van tien cent per stuk voor de nederigste pijpen tot een rijksdaalder voor de duurste soorten. Standaard kleipijpen met een korte steel liggen tussen de tien en de veertig cent. Tot de algemene modellen behoren de Van Balma beker, de gladde Isabé en de Peter Dorni (afb. 10), drie eenvoudige pijpmodellen die al meer dan een halve eeuw bij forse aantallen op voorraad stonden. Manchetkoppen kosten een kwartje. In de categorie vijftig cent tot een gulden vinden we de meer bijzondere soorten. Het familiepijpje bijvoorbeeld kost in wit vijftig cent, in rood 55. Het befaamde schoenpoetsertje (afb. 11) en andere varianten in geglazuurde versie kostte zestig cent. Hiervan werden maarliefst 470 stuks overgenomen! Voor enkele krulpijpen moest 60 of 65 cent betaald worden, de dubbele krul kostte 85 cent.

11-05.263b-clay-pipe-goedewaagen-schoeshiner-1
Afb. 11a. APM 5.263b 
11-05.263b-clay-pipe-goedewaagen-schoeshiner-3
Afb. 11b. APM 5.263b 

Boven de gulden gaat het om prestigieuzer materiaal, waarvan ook geen grote aantallen meer voorradig waren. De bijzondere paus Leo lakpunt kostte een gulden en hiervan werden maarliefst 35 exemplaren aangeschaft (afb 12). De meterpijp, indertijd het paradepaardje van de fabriek, lag op anderhalve gulden en hiervan werd de totale voorraad van 25 stuks gekocht. Opmerkelijk is de vermelding van een pijp met de naam Napoleon, een voorstelling die door Goedewaagen nooit werd geleverd. Hier vergiste de administrateur van de fabriek zich, want het gaat om de lange pijp met het portret van Peter Stuijvesant (afb. 13). Die fout is illustratief hoe ver de kennis over de kleipijpen toen al was weggezakt. Van dat model was nog een aardige restpartij aanwezig. In wit kostten zij ƒ 1,75, bij een andere gelegenheid twee gulden. De bruingelakte exemplaren kosten echter een rijksdaalder en dat is voor die tijd werkelijk een hoog bedrag. In totaal werden van dit model 69 stuks aangeschaft.

12-08.167a-klei-goedewaagen-paus-leo-1
Afb. 12a. APM 8.167a 
12-08.167a-klei-goedewaagen-paus-leo-4
Afb. 12b. APM 8.167a 
12-08.167a-klei-goedewaagen-paus-leo-5
Afb. 12c. APM 8.167a 

Een wonderlijke koop betreft twee grote partijen losse koppen, manchetpijpen waarvan maarliefst tweeduizend stuks werden aangeschaft voor een kwartje per stuk. Hieronder bevonden zich de grotere manchetfiguurpijpen waarvan de persvormen in 1880 uit België kwamen. Ook tot die partij behoorden manchetkoppen met de uitbeelding van Lou Caddetou, een voorraad door Goedewaagen al in de jaren 1910 uit een faillissement in Zuid-Frankrijk gekocht en die hun geen economisch gewin had opgeleverd (afb. 14). Zij stonden meer dan veertig jaar onaangeroerd in het magazijn. Ook bij Van Eskert werd het geen bestseller.

13-09-08.658-goedewaagen-peter-stuyvesant-01
Afb. 13a. APM 8.658 
13-09-08.658-goedewaagen-peter-stuyvesant-05
Afb. 13b. APM 8.658 

Het meest tot de verbeelding sprekend zijn de vermeldingen op de rekening van partijen assorti, waarbij restjes ongeregeld bedoeld werden. Dat betrof uiteenlopende modellen die voor de variatie in de eigen collectie van Van Eskert zorgden. Zeer waarschijnlijk zat hiertussen een deel van de pijpen die op de panelen in de toonkamer gehangen hadden. Een van de klanten van Van Eskert die pijpen verzamelde bezat vier van dergelijke pijpen nog compleet met de messing draadjes. Dat wijst er op dat Van Eskert ook uit de toonkamermodellen had gekocht.

Naast pijpen op aantal - en soms gaat het werkelijk om flinke aantallen - werden ook voorraadjes incourant goed overgenomen. Mevrouw Van Eskert vertelde later zelf hoe ze onderin de kistjes zo nu en dan wat ongeregelde voorwerpen pakte met daarbovenop het bulkgoed. Wanneer je dan tegen vijf uur via Jan Koemans de rekening liet opmaken was er onvoldoende tijd alles te checken en werd van het opgegeven aantal uitgegaan. Duidelijk is dat we dus over de overname van alles weten, maar ook veel onbekend is gebleven.

14-05.379b-klei-goedewaagen-caddetoukop-3
Afb. 14a. APM 5.379b 
14-05.379b-klei-goedewaagen-caddetoukop-4
Afb. 14b. APM 5.379b 

Rest nog de vraag hoe goed de Goedewaagenfabriek haar incourante voorraad heeft uitverkocht. Een goed zakenman moet aangevoeld hebben dat er bij klanten als Van Eskert zich een zekere hebberigheid ontwikkelde die tot prijs opdrijven leidt. Daarvan lijkt dankbaar gebruik te zijn gemaakt. Over de zeven rekeningen zien we de kleipijpen geleidelijk duurder worden. Dat kan er ook toe geleid hebben dat Van Eskert het bij zeven bezoeken heeft gelaten. Meer van hetzelfde bood geen aanvulling voor hun voorraad die toch al groot was, uiteindelijk zo omvangrijk dat zij er twee generaties mee toe konden.

Tenslotte kunnen we de prijzen die Van Eskert betaalde nog vergelijken met de dan geldende prijzen voor nieuwe kleipijpen. Dan blijkt af fabriek het korte goed tussen de dertien en de dertig cent te kosten en dat is vrijwel gelijk aan de prijzen van de eenvoudige oude pijpen. Het lange werk kostte rond de vijftig cent en wonderlijk genoeg lag deze prijs bij de oude pijpen zelfs hoger. Natuurlijk moeten we ons bedenken dat de afwerking van het oude materiaal wel beduidend beter was dan het product uit het begin van de jaren 1960. Er van uitgaande dat het om incourante voorraden gaat, is de verkoop voor Goedewaagen dus zeer gunstig geweest.

Hoe er verkocht werd

In een reeks bezoeken aan Goedewaagen waren de kleipijpen snel gekocht, maar de verkoop liep maar mondjesmaat. Dat werd uiteraard mede veroorzaakt door de forse prijzen die Van Eskert hiervoor vroeg. Van souvenirartikel werd het product plotseling verheven tot een antiquiteit en voor de klant was dat zeker even wennen. Het uitventen van de aanzienlijke voorraden werd een taak op zich. In de winkel aan het Houtplein hingen twee schilden met kleipijpen, één als collectie, de andere voor de losse verkoop (afb. 15). Ook in de etalage hadden de kleipijpen een vaste plaats. Maar de voorraad was veel te groot om via een reguliere tabakswinkel af te zetten. Daarvoor moesten andere wegen bewandeld worden. Persoonlijke benadering, bezoek aan beurzen, correspondentie met verzamelaars en wat al verder mogelijk was.

15-clay-pipes-van-eskert-photo-collection-400
Afb. 15. APM documentatie

Over de prijzen van het eerste uur weten we niets, al is zeker dat die geregeld verhoogd werden om een optimaal rendement te krijgen. Tien jaar na aankoop werden de kleipijpen reeds voor dertig gulden per stuk aangeboden, de zeldzamere exemplaren waren nog duurder. Toen werd dus een winst van zo'n duizend procent geschreven! Daar waar de gewone sigarenwinkelier toen nog over één of twee gulden voor een kleipijp sprak, werd hier dus een geweldige prijs gevraagd.

Aan het uitverkopen werd overigens veel genoegen beleefd. Omdat het echtpaar de gemiddelde aankoopprijs wist, kon iedere transactie direct in een winstcijfer worden vertaald. Maar het was ook in een ander opzicht een spel. Vooral mevrouw Van Eskert was een natuurtalent in het aanprijzen en verkopen. Zij wist precies hoe je een voorwerp aan een klant toonde, op welke hoogte en met welke blik. Daarna volgde het juiste praatje en zij wist daarvoor alle aandacht te vragen. Dat de inhoud van het verhaal niet altijd klopte, deed er niet toe en werd door de meeste klanten ook niet doorgeprikt. Een zwartgebakken pijp was van leisteen, kromgetrokken pijpen - onmiskenbaar tweede keus van toen - werd aangeprezen als door de hoge ouderdom te zijn vervormd en dat was juist extra bijzonder. Ook over de geschilderde rieten stelen werd een mooi verhaal opgehangen.

De verkoop van de kleipijpen was ook niet geheel vrij van snobisme. In de fabriek werd met bediende Jan Koemans zaken gedaan om vervolgens op kantoor af te rekenen. In de winkel op het Houtplein had men met de vertegenwoordiger van Goedewaagen te maken en het is zelfs de vraag of dit steeds Pelser zelf was. Maar, naar de klanten werd natuurlijk over mijnheer Goedewaagen gesproken, het echtpaar had het privilege daar mee bevriend te zijn en bij de directeur te mogen kopen. Ik hoor mevrouw Van Eskert nog verhalen welke commentaren en complimenten Aart Goedewaagen over hun kleipijpen gaf. Het leek bijna of Goedewaagen persoonlijk kind aan huis was en een domme deal gedaan had waardoor de Van Eskerts nu met hun unieke handel triomfeerden. Jaren later zou Aart Goedewaagen mij daarover anders berichten. De uitverkoop van de restpartijen pijpen ging volledig aan de directie voorbij. Zij hadden hun handen vol aan meer serieuze zaken.

De omvang van het pijpenbezit van Van Eskert bleef tot ver na hun dood een groot geheim. Op zich is het natuurlijk logisch over voorraden nooit iets los te laten. De voorraadadministratie werd bijgehouden in een agendaboekje uit het jaar 1963. Bij verkoop werd dat soms getoond om de zeldzaamheid van een bepaald model te bewijzen, maar dan vaak wel door eerst de informatie van de andere pijpen op diezelfde pagina af te dekken. Sterker nog, er werd doorgaans de indruk gewekt dat het om het laatste exemplaar ging en dat maakte dat verzamelaars sneller tot een beslissing kwamen. De cijfers uit de bewaard gebleven rekeningen leren ons nu dat indertijd de verzamelaars zeldzamer waren dan de pijpen!

In 1974 trok het echtpaar zich uit de zaak terug, zoon Dick van Eskert werd opvolger. De pijpenvoorraden stonden hem weinig aan en die verhuisden met het echtpaar mee naar Nijmegen. De zogenaamde grote collectie kreeg in Nijmegen een plaats in een van de grotere slaapkamers van de eengezinswoning in het Weezenhof. Over deze grote collectie werd nog altijd het verhaal verteld dat een rijke Amerikaan met de foto's op zak liep, maar blijkbaar geen tijd had om tot koop over te gaan. In Nijmegen zette het echtpaar hun verkopen onverminderd voort in het circuit van verzamelaars en liefhebbers en nu was hun huis gastvrije ontvangst voor wie een pijpje wilde kopen. Opnieuw werd geruild en verkocht, de voorraad dunde zich wel uit maar raakte nooit op.

16-09.467-persvorm-begeer-koophandel-03
Afb. 16a. APM 9.467 
 
16-09.467-persvorm-begeer-koophandel-08
Afb. 16b. APM 9.467 
16-09.467-persvorm-begeer-koophandel-09
Afb. 16c. APM 9.467 

Vanaf maart 1984 werd een nieuwe koers gevaren. Mevrouw van Eskert was inmiddels overleden en de geest achter de pijpenboedel was weg. Zoon Dick van Eskert vond in verzamelaar Leen van den Berg een geschikte verkoper die op consignatiebasis de kleipijpen verder ging uitventen. In die verkoop was hij zeer succesvol. Hij kreeg de standaard pijpmodellen voor een stukprijs van vijftien gulden, voor de meer bijzondere moest hij veertig gulden betalen. De verzamelaars betaalden het dubbele. Zelfs verkocht hij in 1986 de grote collectie aan een particulier in Zandvoort en realiseerde daarvoor de oorspronkelijke vraagprijs van tienduizend gulden. De twee bijzondere persvormen gingen naar het Pijpenkabinet (afb. 16).

Na een aantal jaren was de loop uit de verkoop, de verzamelaars waren verzadigd en er dienden zich geen nieuwe klanten aan. Wat onverkocht bleef sluimerde als restvoorraad vervolgens zo'n tien jaar op de zolder van Dick van Eskert en werd uiteindelijk in het jaar 2000 door het Pijpenkabinet overgenomen. Bij dat restje waren de manchetkoppen van Lou Caddetou nog in overvloed aanwezig, naast allerhande korte pijpen. Toch bevonden zich hieronder ook enkele bijzondere exemplaren. Een wonderlijk vondst was bijvoorbeeld een serie van twintig lange zwarte maatpijpen van prachtige kwaliteit, die zo zeer door mevrouw Van Eskert gewaardeerd werden, dat de verkoop nooit gestimuleerd werd. Zij kregen een plaats in een pijpenrek in de vitrines van het Amsterdamse museum.

Slotwoord

Van veel Goudse pijpenfabrieken weten wij niet hoe de uitverkoop bij opheffing verliep. De meeste fabrieken ventten hun voorraden uit aan collega's maar toen de branche bijna was uitgestorven was dat niet langer meer mogelijk. De firma Goedewaagen beschikte altijd over investeringsdraagkracht en voorraden hoefden nooit onder druk verkocht worden. Toen men in de jaren vijftig inzag dat liquidatie van de voorraad pijpen een verstandige beslissing was, gebeurde dit ook. De vertegenwoordigers hebben een start gemaakt met de verkoop via reguliere sigarenzaken. Zo zijn de restvoorraden kleipijpen als curiosa onder de tabakswinkeliers verkocht totdat het echtpaar Van Eskert zich meldde en de bulk overnam.

Het initiatief van één enkele tabakshandelaar zorgde echter voor een atypisch patroon van uitventen. Zij introduceerden de kleipijp in het circuit van verzamelaars en dat had aanzienlijke gevolgen voor het historische beeld van dit product. Als souvenir uitgevent is een pijp geen lang leven beschoren, maar wanneer deze aan een verzamelaar verkocht wordt tegen een serieuze prijs ligt dat anders. Een hoge prijs en een exclusieve benadering scheppen een nieuwe appreciatie en deze wijze van handelen zorgde ervoor dat de pijpen werden gewaardeerd en voorzichtig behandeld de tijd beter doorstonden. Zo werden zij ondershands aan nieuwe liefhebbers doorverkocht of belandden bijvoorbeeld bij Mak van Waay op de veiling (afb. 17). Daarmee bleven zij voor het nageslacht bewaard en dat is de feitelijke verdienste van de pijpenhandel van Van Eskert geweest.

17-amsterdam-auctionhouse-mak-van-waay-1977-kaft
b. 17a. APM documentatie 
17-amsterdam-auctionhouse-mak-van-waay-1977
Afb. 17b. APM documentatie 

Wanneer we de aankoop en vooral de voorraad van Van Eskert in het licht van de handel bekijken kunnen we nog meer concluderen. De investering die het echtpaar deed was voor de tijd aanzienlijk en zeker gedurfd. Alleen met een zeker monopolie konden zij deze investering rendabel maken. Weliswaar was verzamelen in de jaren 1960 en 1970 in en was nostalgie populair terwijl het materiaal lastig te krijgen was. Het openbreken van de markt was echter het probleem van toen, zowel bij inkoop als bij verkoop. Internet en veilingen via Ebay bestonden nog niet, je kwam er niet snel achter waar wat verkrijgbaar was. Er waren weinig beurzen voor verzamelaars, een gesloten circuit dus waar de antiek- en curiosahandel het monopolie voerde. De handel zag de kleipijp toen nog niet voor vol aan.

Zoon Dick van Eskert bracht in het jaar 2000 het pijpenimperium tot een einde. In dat jaar verkocht hij de restanten van zijn ouders aan ons museum. Ironisch genoeg ontving hij daarvoor meer geld dan in 1963 voor de oorspronkelijke voorraad betaald was. Natuurlijk dat is misleidend omdat de inflatie niet is meegerekend. Bij die gelegenheid was hij zo vriendelijk ook de rekeningen van de pijpen over te geven. Die zeven wonderlijke betaalbewijzen maakten het mogelijk, samen met de persoonlijke ervaringen van weleer, de uitverkoop van het pijpenpakhuis op schrift te stellen. Deze rekeningen zijn de meeste recente bron in het prijsonderscheid bij Goedewaagen op het moment van scheiden. Zij maken het ook mogelijk de geweldige winsten die Van Eskert met hun pijpenhandel realiseerde te berekenen. In 27 jaar handelen werd met een investering van minder dan 2.400 gulden een omzet van meer dan 45 duizend gulden gerealiseerd!

Belangrijker is dat de koop voor de appreciatie van de Goedewaagen pijp veel heeft betekend. Je kan stellen, dat het echtpaar Van Eskert een goed betaalde hobby aan de pijpen hebben beleefd, die hun veel genoegen bezorgde. Het is dankzij hun inspanningen dat de pijp van Goedewaagen waardig voortleeft omdat zij nog altijd voor verzamelaars en liefhebbers beschikbaar zijn. Van de andere Goudse pijpenfabrieken is dat niet het geval.

 

© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2013

 

Afbeeldingen

  1. Rekening voor kleipijpen uitgeschreven door Koninklijke Goedewaagen aan de firma Van Eskert in Haarlem. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1963.
    Amsterdam Pipe Museum documentatie
  1. Fabrieksgebouw van de firma P. Goedewaagen aan de Raam in Gouda voor 1909.
    Amsterdam Pipe Museum documentatie
  1. Kleipijp met portretkop van de sultan van Zanzibar uit de voorraad van de firma P. Goedewaagen & Zoon. Saint-Omer, Firme E. Duméril E. Bouveur, 1865-1880.
    Amsterdam Pipe Museum APM 14.292
  1. Pijpenpakhuis van de firma P. Goedewaagen & Zoon aan het Jaagpad in Gouda, c. 1912.
    Amsterdam Pipe Museum documentatie
  1. Kleipijp met in de ketel handgeschreven modelnummer. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 192, 1890-1910.
    Amsterdam Pipe Museum APM 14.175
  1. Afgeslankt assortiment kleipijpen van Koninklijke Goedewaagen. Gouda, 1958-1961
    Amsterdam Pipe Museum APM 6.223b
  1. Foto van het pijpenpaneel van Cornelis Römer. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, c. 1958.
    Amsterdam Pipe Museum APM 21.253
  1. Gevel van de tabakswinkel van Van Eskert aan het Houtplein. Haarlem, c. 1960.
    Amsterdam Pipe Museum documentatie
  1. De zogenaamde grote collectie kleipijpen van de sigarenwinkel Van Eskert in Haarlem.
    Amsterdam Pipe Museum documentatie
  1. Kleipijp met op de steel in reliëf Peter Dorni. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 304, 1890-1910.
    Amsterdam Pipe Museum APM 3.954d
  1. Kleipijp met schoenpoetser voorzien van meerkleuren glazuur, een van de luxere pijpen uit de aankoop van Van Eskert. Koninklijke Goedewaagen, model 756, 1914-1918.
    Amsterdam Pipe Museum APM 5.263b
  1. Kleipijp met borstbeeld van paus Leo XIII. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 320, 1895-1905.
    Amsterdam Pipe Museum APM 8.167a
  1. Kleipijp met portret van Peter Stuijvesant. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 617, 1900-1915.
    Amsterdam Pipe Museum APM 8.658
  1. Kleipijp met portret van Lou Caddetou. Zuid-Frankrijk, c. 1910, later verkocht door de firma P. Goedewaagen & Zoon, Gouda, 1910-1940.
    Amsterdam Pipe Museum APM 5.379b
  1. Schild met een collectie kleipijpen zoals Van Eskert verkocht. Haarlem, 1977.
    Amsterdam Pipe Museum documentatie
  1. Persvorm voor bovenmaats pijp met afbeelding van Mercurius en Neptunes. Gouda, Pieter Goedewaagen en opvolgers, 1867-1963.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.467
  2. Afbeelding van een collectie pijpen geveild bij Mak van Waay in Amsterdam, 1978.
    Amsterdam Pipe Museum documentatie

 

Literatuur

Don Duco, Verzamelaars en hun passie, hoofdstuk: Een fabrieksvoorraad als verzameling, Amsterdam, 2010.

D.H. Duco, Bronnen tot de geschiedenis van de pijpennijverheid in Nederland, Amsterdam, 1976 e.v., 29-07-2000.