De Xhosa-pijp, van traditioneel voorwerp naar reissouvenir
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2013
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Beschrijving:
Het verhaal achter de kenmerkende houten Xhosapijp aan de hand van objecten uit het Amsterdam Pipe Museum.
In de Oost-Kaap leven de Xhosa, een volk dat daar na omzwervingen hun thuisland heeft gevonden. Reizigers die deze streek vroeger bezochten, werden geconfronteerd met rokende mannen en vrouwen, vaak in een kring vergaderd. Niet verwonderlijk dat dergelijke bijeenkomsten een sacrale uitstraling hadden en tot de verbeelding spraken. Kolonisten en reizigers raakten geïntrigeerd en kochten zo’n typische Xhosapijp als souvenir. De Xhosa stam ontdekte al snel het economische profijt van hun tabakspijpen en geleidelijk ontstonden exemplaren met een toeristenvormgeving of met kleurig kralenwerk. Zo veranderde de eenvoudige Xhosapijp met zijn rechte houten steel en metalen binnenketel tot een product aangepast aan de smaak van de Europeaan voor wie een pijp een origineel geschenkartikel voor het thuisland werd. Het volk zelf bleef simpele houten pijpen gebruiken, al ontwikkelde zich ongemerkt ook een cultuur van luxer rookgerei. In dit artikel staat de Xhosapijp centraal en wordt in zijn variatie besproken met gebruikmaking van voorbeelden uit de collectie van het Amsterdam Pipe Museum.
Beknopt over het volk
De Xhosa, die zichzelf AmaXhosa noemen, is een tak van de Bantoevolken die gezamenlijk de zuidelijke helft van het Afrikaanse continent bevolken. Al ruim vóór 1500 zijn de Xhosa vanuit Oost-Afrika richting Zuid-Afrika getrokken en ver doorgedrongen in het gebied dat traditioneel door de San en de Khoikhoi werd bewoond. Laatstgenoemde twee stammen stonden bij ons vroeger vooral bekend als Bosjesmannen en Hottentotten, terwijl het veel gebruikte woord Kaffer voor alle stammen samen werd gebruikt. Het thuisland van de Xhosa werd toen de Westkaap, grofweg tussen Kaapstad en Namibië. Hoewel de drie volkeren hun eigen identiteit behielden, namen de Xhosa de typerende klik- en zuigklanken uit de Khoikhoitaal over. Beide volken leefden van de veeteelt, in tegenstelling tot de San die jagers en verzamelaars waren.
Na incidentele bezoeken van de Portugezen werd de Kaap vanaf 1652 een belangrijke post voor de VOC. Onze VOC-schepen bleven enkele weken in de Tafelbaai liggen om water en vers voedsel in te nemen voordat zij verder voeren richting Indië of terug naar het thuisland. Allengs werd het land achter de Tafelberg door een groeiende groep Hollandse kolonisten voor tuin- en akkerbouw in gebruik genomen. Daartoe behoorde ook de teelt van tabak. Anders dan in de overige VOC-posten mochten zich in de Kaap ambtenaren en boeren met hun familie vestigen als zogenaamde vrijburgers. Zo ontstond een welvarend landbouwgebied. Een formele kolonie was de Westkaap echter niet.
Geleidelijk werden de oorspronkelijke bewoners met hun vee verder noord- en oostwaarts verdreven, maar niet zo ver dat zij hun runderen aan de kolonisten konden blijven verkopen. In de praktijk leefden aan het eind van de achttiende eeuw zo'n 6.000 Hollanders, ongeveer evenveel Duitsers en 2.500 Fransen relatief vreedzaam samen met slaven uit Indië en West-Afrika en met de oorspronkelijke stammen: de Khoikhoi en de Xhosa. Van de Khoikhoi kwam een groot deel echter om in de pokkenepidemie van 1712; de overlevenden verloren geleidelijk hun stamverband en daarmee ook hun eigen cultuur. De Xhosa verhuisde steeds verder oostwaarts, naarmate meer Europese boeren zich in het Kaapgebied vestigden.
Toen rond 1800 de Engelsen de Kaap overnamen, stelden zij een koloniaal bestuur in over alle stammen, eveneens over de blanken. De niet-Engelse kolonisten, ook wel Afrikaners of Boeren genoemd, wensten het Britse gezag te ontlopen en trokken vanaf 1830 met ossenwagens naar het noorden. Zij staan bekend als de Voortrekkers. De Engelsen breidden hun kolonie vooral uit naar het oosten. Dit leidde in de Oost-Kaap tot maarliefst negen grensoorlogen, ook wel de Xhosa-oorlogen genoemd. Tijdens deze geschillen werd het Xhosavolk steeds verder oostwaarts gedrongen tot over de rivier de Kei, de zogenaamde Transkei. Deze Transkei werd uiteindelijk het Xhosagebied en bleef tot ver na 1900 nog vrijwel geheel in handen van de Xhosa. Zelfs tegenwoordig wonen er nog maar weinig blanken. In de Ciskei, het gebied ten westen van de Keirivier, wilden de meeste Engelse kolonisten niet als solitaire boeren leven maar groepeerden zich in enkele steden. Om het gebied toch te ontginnen trok het Engelse bestuur vanaf 1850 Duitse kolonisten aan.
Tabak en het roken bij de Xhosa
Aansluitend bij de historie van het volk iets over de rol van de tabak en het roken in Zuid-Afrika. Er wordt algemeen beweerd dat de Hollandse kolonisten vanaf 1652 in de Westkaap tabak invoerden en uit aangevoerde kleipijpen roken. Meer waarschijnlijk is echter dat de Portugezen de tabak al rond het jaar 1600 hebben gebracht, al ontbreekt hiervoor het bewijs. Zeker is wel dat de Hollandse kolonisten al snel tabak gaan verbouwen en dit als ruilmiddel met de Khoikhoi gebruiken. Deze stam staat al gauw als fanatieke rokers bekend. Een reisverslag uit 1673 meldt dat zowel mannen, vrouwen als kinderen roken.
Naast het tabaksgebruik is de consumptie van hennep in het hele Zuid-Afrikaanse gebied bekend. Dit is door Arabische handelaren via de Afrikaanse oostkust verbreid. Aanvankelijk word hennep verpulverd en gemengd met water gedronken. Het roken ervan gebeurt pas als het pijproken bekend wordt. Eerst voegt men hennep als bijmenging van tabak toe, later wordt pure hennep gerookt. Het henneproken wordt onder de naam dagga algemeen, vooral gebruikt in waterpijpen omdat het water de veel hetere rook afkoelt en dat komt de smaak ten goede.
Wanneer het roken van tabak bij de Xhosa geïntroduceerd wordt, is niet duidelijk. De oudste vermelding van rokende Xhosa stamt uit 1727 en dan blijkt dat zowel mannen, vrouwen als kinderen roken. Het gebruik bij de Xhosa om de tabakspijp te laten rondgaan is overigens van het daggaroken afkomstig. Er is dus sprake van een mix van lokale gebruiken en invloeden vanuit de Arabische wereld, terwijl de Nederlandse rookcultuur maar beperkt is doorgedrongen. Ook over de ontwikkeling van de tabakspijpen is weinig bekend. Tenslotte kent men er als alternatief ook het snuiven van tot poeder vermalen tabaksbladeren.
Bij de Xhosa is het roken van tabak verheven tot een sociale aangelegenheid en neemt een bijna rituele plaats in. Wanneer mannen samen roken dan gaat de pijp de kring rond. Dat kan zijn in de kraal voor de eigen hut met enkele stamgenoten, maar ook op de marktplaats waar zij in een grote kring zitten, leunend op hun eigen club, de brandende pijp doorgevend. Wonderlijk genoeg beschikt iedere roker over een eigen, doorgaans houten mondstukje dat op de pijp wordt geplaatst. Dat gebruik wortelt niet in het gevoel voor hygiëne maar is tegen beheksing. Voor de Xhosa bevat het mondstuk namelijk iets van de geest van de roker en het is ongewenst als dit bij een kwaadzoekende terecht zou komen.
Behalve de mannen roken de vrouwen van de Xhosa even intensief. Bij vrouwen is het bezit van een eigen pijp meer gebruikelijk, terwijl de stelen van de vrouwenpijpen doorgaans langer zijn. Reisverslagen uit het begin van de twintigste eeuw verhalen hoe vrouwen hun baby's voeden en ondertussen een langgesteelde pijp roken. Sinds de achttiende eeuw is hier dus niets veranderd. Al pijprokend delen zij het dagelijkse nieuws met anderen. Het roken levert hen energie en wanneer de kinderen zo'n half jaar oud zijn, laten zij hen soms op de pijpensteel sabbelen om ze tot rust te krijgen. De lange stelen zijn overigens eerder uit statusgevoel dan uit praktische overweging gekozen. De gedachte dat deze lange stelen de rook bij de baby's weg houden is typisch Europees.
De Xhosa roken de lokale tabak geteeld in de Transkei. Tabak is hier algemeen verkrijgbaar al kiezen de meeste rokers ervoor dit zelf te verbouwen. De mannen zorgen hiervoor en onderhouden een kleine tabaksakker achter hun hut. Vanouds wordt de tabaksoogst gedroogd en vervolgens gesponnen bewaard. Zij fungeert ook wel als ruilmiddel. De vermenging van tabak met marihuana is bij het Zulu-volk heel gewoon maar komt bij de Xhosa nauwelijks voor. Sommige auteurs leggen hierop sterk de nadruk, maar dat is niet terecht.
Het aansteken van de pijp gebeurt met gloeiende kool. Vrouwelijke rokers pakken deze kooltjes vaak met de vingers op en schuddend in de handpalm wordt het vuur overgebracht naar de kop van de pijp waarop het kooltje dan wordt geplaatst. Het inbranden van de gloeiende kool laat soms sporen na op de bovenzijde van de pijpenkop. In alternatieve gevallen wordt de pijp aangestoken met een stukje smeulend hout.
Xhosa rokers consumeren ook de zwarte olieachtige nicotineafzetting uit de steel van de pijp. Deze wordt met een grashalm verwijderd die daarna wordt afgelikt. De Xhosa noemen dit geconcentreerde tabakssap intshongo. Uiteraard geeft deze teerachtige substantie een heftige nicotinekick, die met het normale pijproken nooit wordt bereikt. Daarnaast wordt de tabak gebuikt als medicijn, bijvoorbeeld als tegengif tegen slangenbeten.
Na de rookceremonie worden de beste pijpen in een met kralen versierde leren pijpenzak bewaard. Wonderlijk genoeg is dat toebehoren nu buitengewoon zeldzaam en in de literatuur worden zij nauwelijks afgebeeld. Als aanvulling op het pijproken komt in het midden van de twintigste eeuw het roken van bruine papieren sigaretten in gebruik, de zogenaamde zoll. Dit wordt snel de goedkoopste manier van tabaksconsumptie, het meest gerookt door jonge jongens. Geleidelijk wordt het sigarettenroken meer algemeen en zorgt voor een sterke terugloop van de traditionele pijprokers.
De keuze van de pijp
Bij de Xhosa bestaat een sterke relatie tussen de stand en status van de roker en de keuze van diens tabakspijp. Ook tussen beide sexes is een duidelijk onderscheid in het rookgerei. De pijpen van de mannen zijn gevarieerder en doorgaans korter van steel. Voor de werkende stand is het handzame van het rookinstrument uitgangspunt. De keuze wordt verder bepaald door de houtsoort en de vormgeving, al is de rookkwaliteit van de pijp natuurlijk van het eerste belang.
Wanneer vrouwen een pijp kiezen dan is de steellengte eerder de bepalende factor. Deze steellengte geldt als statusindicator waarbij oudere vrouwen uit de langste pijpen roken. De standaardlengte ligt op 44 centimeter, exclusief het mondstuk. In de twintigste eeuw komt daar nog één à twee centimeter bij. Meisjes worden geacht niet te roken totdat zij moeder zijn geworden en dan beginnen zij met een korte tabakspijp. In de praktijk roken veel meiden wel en dan gebruiken zij een pijp met een echt korte steel, die zij gemakkelijk tussen hun kledingplooien kunnen steken. Dat is praktisch want zij mogen door ouderen niet met een pijp worden gezien.
De tussen de Xhosa levende Khoikhoi roken een ander soort pijpen, namelijk van steen gemaakt. Favoriet daar is het soms prachtig gekleurde serpentijnsteen, dat merkwaardig genoeg door de Xhosa nooit is gebruikt. Qua model voeren deze stenen Khoikhoipijpen terug op Goudse kleipijpen en houten pijpen uit de streek rond Ulm. Beide modellen zijn dus regelrecht van de kolonisten afgekeken. Bij gebrek aan materiaal van de voorbeeldpijp, respectievelijk witbakkende klei en wortelnotenhout, greep de Khoikhoi terug op serpentijnsteen. Dergelijke pijpen worden met een rieten of houten steel gemonteerd. Daarnaast kent ook de Khoikhoi de waterpijp met een stenen kop, waarin zij een mengsel van dagga en tabak roken. Een bron uit 1719 vermeldt dat ook de Khoikhoi vrouwen roken bij het zogen van hun baby's.
Wonderlijk is dat de Xhosa en de Khoikhoi naast elkaar leven, maar aan de cultuur van het roken en hun pijpen dus een eigen invulling geven. Zoals opgemerkt komt dat tot uiting in het gebruikte materiaal, in de vorm van de pijp en ook in de riten die het roken omringen. Hoewel de Xhosa pas relatief laat met het tabaksgebruik zijn begonnen, wordt dit snel populair. De tabakspijp raakt volledig in het leefpatroon ingebed en krijgt een hoog aanzien. Onduidelijk is waar de kenmerkende houten Xhosapijp op geïnspireerd is. Zeker is wel dat zij een expliciete plaats in de cultuur inneemt. Zo blijkt uit een ongeschreven wet dat men bij een traditionele dracht nooit een andere pijp dan een Xhosapijp mag gebruiken. De tabakspijp is kennelijk een integraal onderdeel van de eigen traditie geworden.
De gewoonte van het pijproken is zo belangrijk in de Xhosacultuur, dat wanneer iemand is overleden men de uitdrukking gebruikt dat hij zijn pijp heeft neergelegd. In veel gevallen werd de tabakspijp met de overledene mee begraven. Het roken wordt echter ook gezien als middel om de spirituele wereld te vriend te houden. Sommige rituelen zijn daarop gericht en bevestigen het sacrale aanzien van het tabaksgebruik. Naast de standaard tabakspijp gebruikt de Xhosa wel waterpijpen, waarbij het reservoir doorgaans van een ossenhoren is gemaakt. Alleen wanneer het pijpen voor oude vrouwen betreft, wordt vaker een kalebas als reservoir gebruikt omdat deze lichter is en prettiger aan de mond.
Vervaardiging van pijpen
De grondstof voor de Xhosa-pijpen is het hardhout van de acacia caffra. In de eigen taal wordt deze houtsoort umtholo genoemd, in het Afrikaans gewone haakdoring. Het gaat om tamelijk hard boomhout met een specifieke, regelmatige nervatuur en een lichtbruine kleur. Het meest geschikt is het wortelhout van deze boom, dat harder is en tevens iets donkerder van tint. Pijpen van dit wortelhout gemaakt zijn duurzamer maar ook duurder omdat het wortelhout lastiger te bewerken is. Daarnaast wordt een tweede houtsoort gebruikt, de dracaena, in de lokale taal aangeduid met umnyamanzi. Die houtsoort varieert sterker van kleur en is levendiger van nervatuur met lichtere zones en een expressievere tekening. Het is de houtsoort voor de modernere Xhosapijpen.
De vervaardiging van Xhosapijpen is mannenwerk, de Xhosa kent geen vrouwelijke pijpenmakers. De productie begint bij het uitzoeken van de boom voor het kappen en dat is al een ritueel op zich. De boom wordt niet zondermeer omgehakt maar er wordt gewacht totdat de maan ondergaat, net voor de zonsopgang. Bij het kappen bestaat nog ander bijgeloof. Zo meent men dat als de maan zich overdag laat zien het hout te vochtig zal zijn en dus onbruikbaar omdat het zal splijten. Is er geen maan te zien overdag, zo gelooft men, dan zal het hout droog zijn.
Het boomhout wordt eerst gezaagd in voor de pijpenproductie geschikte stukken, waarbij de steellengte van het eindproduct de lengte van het houtblok bepaalt. Vervolgens worden de blokken ongeveer twee weken te drogen gelegd. Soms gebeurt dat op de kapplaats in het woud, in andere gevallen in de hut van de pijpenmaker. Ieder houtblok is geschikt voor vier pijpen, tweemaal twee op elkaar. Zo gekapt heeft het houtblok voldoende dikte om kromtrekken tijdens het drogen te voorkomen. Pas na het drogen wordt het blok gesplitst in twee planken goed voor ieder twee pijpen. In zo'n plank hout lopen de stelen evenwijdig, de koppen omsluiten de steeleinden. De nervatuur is altijd langs met de stelen als waarborg voor voldoende stevigheid van de pijp. Op die wijze kan men zo economisch mogelijk met het hout omgaan.
Na het zagen van de ruwe vorm van de pijp wordt het rookkanaal in de steel aangebracht, met een diameter van drie tot vier millimeter. Aanvankelijk brandde men dit rookkanaal met een heet stuk ijzerdraad, later komt het boren in gebruik. De pijpenmaker beschikt over een set boren die in lengte toenemen naarmate het werk vordert. Een extra dikke, conische boor wordt als laatste gebruikt voor het inboren van het steeleind om later een aangepunt mondstuk in te kunnen steken. Tijdens het boren wordt de pijp tussen de knieën geklemd, later gebruiken beter uitgeruste pijpenmakers een bankschroef. Doorgaans wordt het hele stuk hout doorboord, het gat dat zo onderin de ketelwand ontstaat wordt later met een propje hout dichtgezet. Die keuze heeft een tijdseconomische reden. Wanneer een pijpenmaker niet door de ketel wil boren moet hij omzichtig te werk gaan en steeds uittesten of de boor de juiste plek al heeft bereikt. Dat komt neer op het meermalen uithalen van de boor om te kijken hoe ver men gevorderd is.
Vervolgens is het tijd de ketel uit te hollen. Hiervoor wordt een gewone beitel gebruikt, aanvankelijk zelfgemaakt, later via Engelse handelaren betrokken. Om de beitel op scherpte te houden is een slijpsteen steeds onder handbereik. De gewenste ketelinhoud wordt met een houten stop gecontroleerd, die na het uithollen precies in de pijpenkop moet passen. Deze plug of mal wordt isikhonkwane genoemd en benadrukt de seriële productie van de Xhosapijp.
Omdat het pijpenhout kwetsbaar is, moet deze tegen inbranden worden beschermd. Xhosapijpen hebben daarom een binnenketel van plaatmetaal. Het aanbrengen van de metalen binnenketel gebeurt met behulp van de houten plug, waar het metaal omheen wordt gevouwen. Aanvankelijk is daarvoor wel tin gebruikt omdat het gemakkelijk te vormen is, doch al snel is overgegaan op zink ofwel gegalvaniseerd ijzer. Hiervoor is ook wel blik van conserven gebruikt, soms is de opdruk nog aan de binnenkant van de pijpenkop te zien. Koper zien we niet als bekleding van de ketel omdat dat materiaal een bijsmaak geeft. Het metaal wordt geknipt en daarna geflenst, het vakmanschap spreekt vooral uit de omgeslagen filtrand van de pijp, die naadloos bij het hout aansluit. De nieuwe pijp heeft met zijn matte bruine houtkleur en zijn glanzende zilverkleurige metalen binnenketel een aantrekkelijk uiterlijk. Bij gebruik kleurt het hout snel donkerder terwijl het metaal oxideert en zwart aanslaat waardoor het kleurcontrast in korte tijd verdwijnt.
Is het metaal te stug dan kan de ketelrand niet geflensd worden, maar knipt men deze in waardoor onvermijdelijk kale driehoekjes op de rand ontstaan. Deze driehoekjes zijn vaak reden tot inbranden van de pijpenkop waardoor de levensduur snel tot zijn eind komt. Het ketelinterieur heeft altijd een overlap en hiervoor is zelfs een vaste werkwijze ontstaan. De overlap zit links of rechts van de pijpenkop, afhankelijk van het feit of de roker links- of rechtshandig is. Behalve dat het scherpe metaalpuntje nooit de hand van de roker zal raken functioneert het dubbele stukje metaal bij het aansteken van de pijp als waarborg tegen het inbranden van het hout. Het plaatmetaal loopt niet noodzakelijkerwijs tot de bodem door, dat is om te voorkomen dat het rookkanaal geblokkeerd raakt en de trek in de pijp verdwijnt. Bovendien is het gevaar van inbranden van de pijp onderin niet zo groot omdat het vocht van de tabak zich daar verzameld.
Is de pijp klaar dan wordt deze afgewerkt. Als eerste wordt het doorlopende boorgat dichtgezet, bij pijpen met een geknikte steel is dat soms op meerdere plaatsen nodig. Hiervoor gebruikt men stopjes van hetzelfde pijpenhout die zo precies passen dat deze boorgaten vrijwel onzichtbaar worden. Vervolgens wordt het oppervlak gladgemaakt. Dit gebeurt met een mes of een stukje glas waarmee de zaag- en vijlsporen verdwijnen. In latere tijd wordt schuurpapier gebruikt. Decoraties werden op verschillende manieren toegepast en komen later nog ter sprake.
Als laatste wordt het voltooide product ingewreven met dierlijk vet dat de pijp tegen barsten en scheuren door vocht en warmte moet behoeden. Dat vet kleurt het oppervlak tevens van licht naar middelbruin, een voor veel rokers gewenste kleur. In latere tijden, wanneer het merendeel van de pijpen voor verkoop als souvenir worden geproduceerd, laat men die nabehandeling achterwege. De pijp hoeft niet sterker te worden omdat deze toch zelden als rookinstrument gebruikt zal worden.
Het seriematige, bijna gestandaardiseerde productieproces waarvan nauwelijks wordt afgeweken, wijst er op hoe industriematig de vervaardiging van Xhosapijpen heeft plaatsgevonden. De enorme productie van deze tabakspijpen blijkt ook uit de vastgestelde lonen en prijzen die deze nijverheid kende. In de bloeitijd waren de prijzen van de pijpen direct gerelateerd aan de grondstof en de hoeveelheid arbeid. De prijs werd naar steellengte berekend in hele en halve vuisten. Een oude bron spreekt van 10 cent per vuistlengte. Wanneer de Engelse overheersing sterker wordt berekent men de prijs per inch al komt dit op hetzelfde neer. Tot een lengte van tien inch kost de pijp drie cent per inch, daarna wordt de pijp exclusiever en ligt de prijs op 5 cent per inch. Met het snijden en boren van het mondstukje werd 2 cent verdiend.
Veel pijpenmakers werken voor eigen dorp of streek. Hun producten worden als ruilhandel voor een kip of een jonge geit van de hand gedaan. Omdat de pijpenmaker zijn klanten vaak kent, kan op verzoek een persoonlijk element in de pijp worden aangebracht. Het overschot aan pijpen wordt meegegeven aan rondtrekkende handelaren die hiervoor commissie krijgen, inclusief een gebruikspijp voor henzelf. Vaak verdienen zij nog wat extra wanneer zij de pijpen in andere gebieden voor een meerprijs verkopen. Over de winstmarge door de tussenhandelaren zijn ook gegevens bekend. Zij rekenden 7 tot 9 cent per inch, het dubbele dus van de maakprijs.
De drie kenmerkende Xhosapijpmodellen
Het mag duidelijk zijn dat de in grote serie gemaakte Xhosapijpen een vaste vormgeving vertonen. De oudste voorbeelden die overgeleverd zijn dateren uit de negentiende eeuw en hebben een licht conische ketel gekenmerkt door een wat toelopende opening (afb. 1-3). Deze ketels noemt men imbhiza of ipheko. De bodem is afgerond en vertoont vaak een hielvorm of inkaba. De steel, aangeduid met intungo, is recht en oplopend met een steelhoek van ongeveer zestig graden. Deze traditionele pijp staat bekend als inqawa yamadoda.
In veel Afrikaanse landen is het gebruikelijk dat het pijpmodel voor de man en de vrouw verschilt. Dat is ook bij de Xhosa het geval waar de ketel van de vrouwenpijp hoger en nauwer is dan die voor mannen. Wel heeft de mannenpijp een grotere diameter waardoor deze meer tabak kan bevatten. De hoogte van de traditionele pijpenkop ligt rond de zes centimeter. De lengte van de steel van de pijpen kwam al ter sprake en meet maximaal 44 centimeter, exclusief het insteekmondstuk. Gemiddeld zijn vrouwenpijpen iets langer van steel.
Deze standaard tabakspijp met opgaande steel is het vroegste Xhosa type dat tot in de twintigste eeuw in gebruik blijft. Hieruit ontwikkelt zich een kloekere variant met een cilindrische ketel die bijna haaks op de rechte steel staat en een ketelhoogte tot acht centimeter heeft (afb. 4). De steellengte varieert hier van vijftien tot iets meer dan 45 centimeter. Het is een pijp met een meer overtuigend silhouet al is een deel van de vroegere elegantie verdwenen. Deze standaard langere Xhosapijp wordt aangeduid met umlolombela of umngcongo. Wanneer het om een vrouwenpijp gaat spreekt men van inqawa ende yabafazi. De korte vrouwenpijp heet inqawa yabantu abancinci en heeft een steellengte tussen de 18 en 25 centimeter; de mannelijke tegenhanger met dezelfde lengte noemt men inqawa yamadoda. Deze plompere pijpen worden na 1900 volkseigen en domineren snel over de fijnere, meest negentiende eeuwse tegenhangers. De vrij plotselinge vormverandering laat zich slecht verklaren.
Een groot aantal pijpen vertoont een hiel die volgens Europese auteurs een reminiscentie van de Hollandse kleipijp of de Engelse tegenhanger is. De Xhosa zien de hiel, aangeduid met inkaba, echter als de navel van de pijp en daarmee maken zij juist een onderscheid met het Europese rookgerei. Overigens is de hiel ook een kenmerk van pijpen van veel andere Afrikaanse stammen. Daarnaast is ook het model van de Xhosa pijp niet zo overtuigend afgeleid van de Europese kleipijp zoals de meeste auteurs menen. De hiel verschuift later naar de steelaanzet maar blijft aanwezig. Zelfs bij figurale pijpen wordt deze hielvorm vaak toegepast als een overgangsmarkering tussen ketel en steel maar is dan niet langer knopvormig.
Het steeleind van de Xhosapijp heeft een lichte trompetvorm. Deze verbreding geeft de gewenste stevigheid om het separate insteekmondstuk in te klemmen en ook die oplossing kent geen vergelijk met West-Europees rookgerei. Wel gebruiken veel Afrikaanse volkeren een separaat mondstuk van een ander materiaal omdat het slijtvaster is dan het pijpenhout. Buffelhoorn is bij de oudste pijpen populair en is duurzaam en voelt bovendien prettig aan. In de twintigste eeuw verruilt men om onduidelijke redenen het buffelhoorn voor zacht hout. Het insteekmondstuk is vanaf 1940 standaard van blank takhout gemaakt waarvan de bast wordt afgeschraapt, het heet umthathi. Ook riet wordt wel als mondstuk gebruikt. De lengte van het mondstuk is een persoonlijke keuze van de roker. We onderscheiden vier lengtes: ingcaphe, inxindeba, iximheya en inximbheya. Het bestaan van vier woorden voor zo'n simpel voorwerp als een pijpenmondstuk wijst wel op het belang hiervan in de Xhosacultuur.
Een nieuwe aanpassing in de Xhosapijp ontstaat rond 1920. Dan verandert zowel het ketelmodel als de steelvorm. Dit nieuwe pijptype heet umbhekaphesheya, een naam die duidt op de licht naar achteren staande ketel, die nog altijd nauw en hoog is. Gelijktijdig wordt ook de steel van de pijp gemoderniseerd. Was deze steeds voorzien van een trompetvormige manchet om het separate mondstukje in te klemmen, onder invloed van de Europese bruyèrepijp verandert dit en gaat het mondstuk een expliciet onderdeel van de pijp uitmaken. Zonder twijfel is dit pijptype afgekeken van de Europese tabakspijpen, de upexe of oopexe. De doelgroep is heel specifiek: zij wordt gerookt door Xhosa mannen die in het verstedelijkte gebied werken en vaker met buitenlanders in aanraking komen. In navolging van de Europeanen zoeken zij vlottere pijpmodellen, maar zijn over de Europese producten ontevreden omdat die te snel doorbranden en beduidend duurder zijn. Voorzien van een metalen binnenketel heeft men daar bij het lokale product minder last van. Overigens, dat doorbranden is vooral een probleem voor rokers in de openlucht wat bij de Xhosa vaak het geval is.
Kenmerkend voor dit modernere pijptype is ook de markering tussen steel en mondstuk waarbij een kleurige zone van schijfjes schelp en ander materiaal is ingevoegd. Die afwerking draagt de naam ünkcaza en wordt met de steel verlijmd. Voor het mondstuk is buffelhoorn gebruikt, als de pijpen goedkoper zijn is dat gezwart hout. Bij een vroeg type, dat we als tussenvorm kunnen aanmerken, staat de ketel nog haaks op de steel en is de hielvorm onder de ketel verlengd tot een regel met doorboringen (afb. 6). De kloeke uitstraling van de pijp bleef behouden. Een wat latere versie heeft de kenmerkende schuinstaande ketel al is die extreem hoog uitgevoerd (afb. 7). Bij Europese pijpen was die hoge ketel nooit gebruikelijk, behalve dan tijdens een korte Deense modegril. Deze pijp heeft een silhouet dat daarom met geen eerdere schepping te rijmen is, een bepaald type Amerikaanse Aztekenpijp uitgezonderd.
De evolutie van de traditionele Xhosapijp laat uiteraard nog meer details zien. Zo zijn er wijzigingen in de uitvoering en de afwerking met als voornaamste kenmerk dat de pijpen bijna ongemerkt hun oorspronkelijke karakteristiek van fijnheid verliezen en geleidelijk groter en grover worden. Onder invloed van de bloeiende souvenirhandel verminderen de gebruikseisen en worden de pijpen sterker een geschenkitem, niet langer bedoeld om te roken.
Van prototype naar curiositeit
Na behandeling van de drie basismodellen van de traditionele Xhosapijp, verdient een aparte categorie aandacht. Dit betreft de meer gekunstelde pijpen met versieringen of eigenzinnige ontwerpen, vaak in vrije geometrische vormen, zowel in de decoratie van de ketel als in het verloop van de steel. In deze buitencategorie passen ook de figurale pijpen. Hoewel het niet ondenkbaar is dat deze exceptionele pijpen aanvankelijk voor eigen gebruik binnen de Xhosastam waren bedoeld, werd het merendeel als souvenirpijp verkocht. Zij komen vanaf 1850 bij toenemende aantallen op de markt.
Decoraties op pijpen worden op twee manieren toegepast. Het meest algemeen is het graveren of uitsnijden van eenvoudige, doorgaans geometrische patronen. Deze worden daarna met lood ingevuld, door de tabakspijp in het zand te leggen en de uitgesneden stukken met vloeibare tin of lood te overgieten. De overtol wordt daarna weggesneden om vervolgens met een katoenen lap te worden nagewreven. Het resultaat is een prachtige lichtdonker werking. Geometrische patronen zijn geliefd, waarbij zonneraden en andere cirkelvormen domineren (afb. 1, 2). Ook banden met zigzag op beide ketelwanden genieten populariteit (afb. 8). Zeldzaam zijn voorstellingen van bijvoorbeeld een jachtscene of mensfiguurtjes. Een enkele decoratie is voorzien van een jaartal of opschrift (afb. 2).
In uitzonderlijke gevallen worden wel stukjes koper of ivoor ingelegd. Soms ook worden nagels ingeslagen, opnieuw in een geometrisch patroon (afb. 9). Een ander effect heeft de toepassing van metalen banden om de ketel of steel, die gesoldeerd worden of een vouwnaad krijgen zoals dat bij meerdere Afrikaanse culturen gebruikelijk is. De meeste van deze decoraties hebben overigens een technische reden en wel om oneffen plekken in het oppervlak te verhullen of dunne, kwetsbare stukjes in de ketelwand of steel te verstevigen.
Minder algemeen als versiering is vlechtwerk van metaaldraad in ijzer, messing of roodkoper (afb. 3), soms zelfs in een aantrekkelijke kleurcombinatie. Ook dit is bedoeld om het oppervlak te verdoezelen, terwijl het vlechtwerk de pijp tegelijkertijd een luxe uitstraling geeft. Metaalvlechtwerk geeft nieuwe pijpen een flitsende uitstraling. Indertijd stonden zij gelijk aan het kralenvlechtwerk al is de duurzaamheid beduidend groter. Niet onmogelijk werd dit vlechtwerk niet door de Xhosa maar door de Zulu gemaakt, waar deze techniek heel algemeen is. Het aanbrengen van kralen rond steel en ketel is een meer algemene wijze van opsmuk. Deze versiering komt nog nader ter sprake.
Vooral voor de toerist en reiziger wordt de tabakspijp nog mooier gemaakt dan een serieuze roker zal verlangen. Al in de negentiende eeuw is een keur aan wonderlijke en kunstig gesneden vormen verkrijgbaar die het vakmanschap van de pijpenmaker onderstrepen en geschikt zijn om als merkwaardige souvenir te verkopen. Zeer geliefd worden pijpen waarvan de steel een knik maakt waardoor zij een opvallend geometrisch silhouet krijgen (afb. 8, 9). Dergelijke zigzaggende stelen genieten vooral bewondering omdat iedereen zich afvraagt hoe het rookkanaal loopt. Tot die categorie behoort ook een joyeuze pijp met een teruggeplaatste ketel (afb. 10), die overigens wel als gewone gebruikspijp voor een mannelijke roker is bedoeld. Een ander grapje is snijwerk bijvoorbeeld in een omgaande cirkel die opengesneden wordt. Soms getuigen zij van vaardige snijkunst (afb. 11), in andere gevallen is geen strak resultaat verkregen door haast of slordig werken (afb. 12).
De toeristenmarkt stimuleert vooral de afzet van figurale pijpen, waarin de pijpenmaker zich optimaal kan uitleven. De meest begeerde versie vertoont een zittende vrouw, soms ook een man, waarbij het hoofd van de voorgestelde als een stop op de ketel sluit. Niet zelden is bij dergelijke pijpen een bescheiden kralenversiering aangebracht, om de Xhosa liefde voor kralenopsmuk te benadrukken. Door het toevoegen van donkere glazen ogen en enkele verfaccenten wordt de expressie van de voorgestelde figuur vergroot (afb. 13). Bij het afgebeelde exemplaar speelt ook de kleurschakering van de nervatuur mee. Minder algemeen maar met een grotere diversiteit zijn dierfiguren uitgebeeld, zoals een buffel of paard. Bijzonder is een staande haan, waarbij de ketel van de pijp in de romp van het dier verstopt zit (afb. 14).
Een andere categorie behelst figurale pijpen in de vorm van treinen, een locomotief of een ander transportmiddel. Zij zijn minder oud en ontstaan pas vanaf het eind van de negentiende eeuw. Het zijn voorstellingen overgenomen uit de moderne Europese wereld. Bescheidener en een beetje bizar zijn pijpen met bijvoorbeeld de afbeelding van een zakhorloge of kompas. Al met al is de variatie in figuurpijpen dermate groot, dat daarmee het belang van de souvenirfunctie wordt onderstreept. Of het volk deze pijpen zelf ook rookte is een nog onbeantwoorde vraag.
Origineel maar niet langer gebruikswaardig zijn de meerkoppige pijpen, bij uitstek geschikt voor de toerist die geen gangbaar voorwerp zoekt. Uit de collectie van Alfred Dunhill komt een Xhosapijp met twee koppen op een enkele steel (afb. 15). De zuivere Xhosakenmerken zijn in dit product zichtbaar, maar van werkelijk rookcomfort kan geen sprake zijn. Er wordt wel beweerd dat één van de koppen tijdens het roken met een stop wordt afgesloten. Extremer is een voorbeeld met vier pijpenkoppen (afb. 16), een prestigestuk verworven uit dezelfde collectie Dunhill. Het feit dat deze laatste pijp nog niet met stopjes is afgewerkt en geen plaatijzeren binnenketels heeft, duidt er al op dat het niet om een rookinstrument gaat. Toch is deze pijp wel functioneel, hetgeen wordt bewezen door het rookkanaal dat met alle pijpenkoppen verbonden is. In de traditie van de Xhosa wordt een pijp zonder metaalbeslag overigens vaak als geschenk aan Europeanen gegeven. Of de Xhosa hiermee willen voorkomen dat de pijp door niet-stamleden zal worden gerookt, is een hypothese.
Versieringen met glaskralen
Karakteristiek voor de latere periode en van de meest luxe uitstraling zijn tabakspijpen met vlechtwerk van glaskralen. Wonderlijk genoeg worden de met glaskralen versierde pijpen aan de Hollanders toegedicht. Dat de kralen uit handelsrelaties met ons land verkregen zijn, is zeer waarschijnlijk, maar het opsieren van pijpen met glaskralen is zeker geen gewoonte die uit Europa kan zijn overgenomen. Kralensmuk wortelt in de Afrikaanse culturen al wordt het voor de tabakspijpen een uiting op zich. De met kralen versierde pijpen zijn fors duurder, niet alleen vanwege de materiaalkosten maar ook door het arbeidsloon. De vrouwen en meisjes die dit werk verrichtten werden net als de pijpenmaker per inch betaald en ontvingen daarvoor twee cent. Het vlechten van de steeldecoratie is behoorlijk arbeidsintensief. Voor het rijgen van de kralen van één pijp van vijftien inch was een volledige dag nodig. Het opsieren van zo'n pijp leverde uiteindelijk dertig cent aan loon op.
De kralenversiering richt zich vooral op de steel maar luxere exemplaren zijn ook rondom de ketel van een netwerk van glaskralen voorzien. Sommige met kralen versierde pijpen kennen speciale gebruiken. De waarzegger en waarzegster, de isangoma, bezit bijvoorbeeld een pijp aan de steel versierd met een kralendecoratie in wit. Dergelijke kralenopsmuk regeert boven het statuskenmerk dat van de steelengte uitgaat. Afgeleid van de pijpen voor waarzeggers zijn exemplaren bestemd voor een hoofdman die ook in witte kralen gedecoreerd zijn, al zijn als onderscheid kleuraccenten toegevoegd om de status van de gebruiker duidelijk te maken (afb. 17). Om indruk te maken is deze versiering ook rond de hele pijpenkop aangebracht. Bij een dergelijk product is het draagbandje langs de steel ook wat explicieter uitgevoerd.
Het summum van een kralenpijp is het geschenk van een welgestelde man aan zijn echtgenote. Hij schaft een met veel kralenwerk versierde umlolombela pijp aan en betaalt daarvoor de ruilwaarde van een vrouwelijke geit. Dergelijke langgesteelde, kostbare pijpen worden meegedragen in een geitenleren zak, de ingxowa yebhokhwe. Ook voor de pijpenzak moet een geit worden opgeofferd zodat zo'n rookset symbool staat voor ultieme rijkdom. In dit geschenk kunnen wij met enige fantasie de equivalent van de Oost-Nederlandse bruidegomspijp zien.
Met kralen gedecoreerde pijpen vertonen vaak een dominante kleur, met daarnaast nog drie of vier andere kleuren. De kleuren wit (mohlope), turkoois (twetshe), blauw (ivusi) en rood (koloko) zijn het meest voorkomend. Daarnaast bestaat er nog een tweede kleur blauw (ibotile). Zwart ofwel mnyana is van meer recente datum. Andere kleuren zijn kenmerkend voor de tijd na 1950. Voor zover bekend spreekt uit de geometrische kralenpatronen geen diepere betekenis. Wel geeft de wijze van decoreren met kralenwerk de rang en stand van de gebruiker aan door uit de versiering rijkdom en welstand te laten spreken. Wie geen welstand kent rookt in de kring en heeft slechts een eigen mondstukje.
Een kralenketting om de tabakspijp mee te dragen is vaak in het vlechtwerk opgenomen, soms zelfs aangevuld met een bandje om te voorkomen dat het separate mondstuk zoek raakt. Een mooi voorbeeld van twee latere producten uit de voormalige Douwe-Egberts collectie zijn voorzien van dergelijke lange draagsnoeren die de souvenirfunctie van de tabakspijp onderstrepen (afb. 19, 20). Zij werden vóór 1975 bij de Ndebele stam van de Xhosa aangeschaft. Overigens gelijktijdig met een onversierd exemplaar (afb. 5), die het contrast met de gewone pijp laat zien. Getuige het ontbreken van de oliebehandeling waren geen van deze drie pijpen voor gebruik bestemd en dat is zo gebleven.
Wat betreft de kralenversiering drukt de lengte van de pijp de leeftijd van de roker uit, de rijkdom en status zijn eerder aan de toegevoegde kenmerken te ontlenen. De moraal van het volk zorgt ervoor dat de ongeschreven wetten nauwgezet worden nageleefd. Rokers zorgen er altijd voor dat hun pijp overeenstemt met hun eigen status. Het werd als ongepast en afkeurenswaardig gezien die regels te schenden.
Nawoord
Tegenwoordig is de Xhosapijp nog lang niet uitgestorven. Als souvenirartikel is zij zo bekend geworden dat de pijp nog altijd wordt geproduceerd om aan reizigers te worden aangeboden. Daarbij hield alleen het kloeke rechte model stand, nu voorzien van tijdseigen kenmerken. Zo bestaan er tegenwoordig zelfs zeer korte pijpen, in het verleden nooit gebruikt. Zij zijn bij uitstek geschikt voor in de bagage van de buitenlandse toerist.
Zoals ook in de afgelopen twee eeuwen gebeurde, zo verandert de traditionele pijpenproductie van de Xhosa nog altijd. Onvermijdelijk verliezen de producten geleidelijk de volkseigen kenmerken en komen hier veranderingen voor terug. Aangezien de moderne West-Europese bruyèrepijp ook in Zuid-Afrika bij de pijproker populair is, vooral bij de stedeling, wordt de invloed van die vormgeving overgenomen. Enkele gevestigde Xhosapijpmakers maken pijpen in de bruyèrevorm, maar dan geproduceerd volgens de lokale traditie (afb. 21). Het pijpenhout is ongewijzigd, de metalen binnenketel inclusief. Je kunt ze een slechte kopie noemen, maar anderzijds zijn het even goed unieke uitingen van de samenkomst van twee culturen. Een Zuid-Afrikaanse pijp in een westerse vorm of een westers ogende pijp gemaakt in een Zuid-Afrikaanse traditie. Gemeenschappelijk erfgoed van de laat-twintigste en eenentwintigste eeuw. We zullen zien hoe deze trend zich in de toekomst ontwikkelt.
Met dit artikel is de Xhosapijp in hoofdlijnen in kaart gebracht. Aan bod kwamen achtereenvolgens de rookgewoonte, de tabakspijp inclusief de productiewijze, de modelverandering en de opsmuk. Het presenteren van een chronologie in vorm en decoratie was geen eenvoudige opgave. Overigens is dit een typerende wens voor de kunsthistorisch geschoolde die binnen de West-Europese museumdiscipline werken. Probleem bij het presenteren van dergelijke fijnmazige patronen is het gebrek aan kennis. Kenmerk voor de westerse collecties is dat de aankoopinformatie bij veel museaal bewaard gebleven pijpen verloren is gegaan. In andere gevallen is die zelfs nooit gedocumenteerd. Materiaal dat in de handel circuleert is doorgaans überhaupt zonder enige nadere informatie. Daardoor zijn het losse objecten geworden die nu worden toegeschreven aan een bepaalde stam of regio en een datering opgeplakt krijgen zonder absolute zekerheid te hebben.
Zoals bij het merendeel van de etnografische objecten ontbreekt het ons dus aan harde gegevens van tijd en plaats, aan vergelijkbare ijkpunten, waarbij producten aan maker, locatie en datum gekoppeld kunnen worden. Wellicht is dat in de meer cyclische gedachtewereld van Afrika ook minder opportuun dan de lineaire, ontwikkelingsgerichte westerse wereld. Daarenboven is het verspreidingsgebied van de Xhosa te wijds, de migratie en assimilatie met andere stammen te groot om tot een vastomlijnde chronologie te kunnen komen. Er bestaan tientallen substammen met eigen karakteristieken en verdiensten die in de tabakspijp gereflecteerd worden en die dus geduid zouden kunnen worden. Dat vraagt meer objecten en aanvullend onderzoek. Voorlopig moeten we het met deze preliminaire inventarisatie doen.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2013.
Afbeeldingen
- Tabakspijp met traditioneel model met hiel en oplopende steel. Ketel met looddecoratie. Zuid-Afrika, Xhosa, 1860-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 2.339 - Tabakspijp met traditioneel model met hiel en oplopende steel, steeleind met lood versterkt. Ketel rondom inlegwerk in lood. Zuid-Afrika, Xhosa, 1870-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.320 - Tabakspijp met kort model, ketel en steel versierd met vlechtwerk van metaaldraad. Zuid-Afrika, Xhosa, 1860-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.372 - Tabakspijp met cilindrische ketel en lange steel. Zuid-Afrika, Xhosa, 1880-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.345 - Tabakspijp in moderne uitvoering. Zuid-Afrika, Xhosa-Ndebele, 1960-1975
Amsterdam Pipe Museum APM 10.386 - Tabakspijp met hoge ketel en steel met regel langs de onderzijde, schelpdecoratie. Zuid-Afrika, Xhosa, 1930-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.446 - Tabakspijp met hoge ketel en verjongende steel met schelpdecoratie. Zuid-Afrika, Xhosa, 1940-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.077 - Tabakspijp met zigzag steel en geometrisch loodinlegwerk op de ketel. Zuid-Afrika, Xhosa, 1880-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.960 - Tabakspijp met zigzag steel en op de ketel ingeslagen nagels. Zuid-Afrika, Xhosa, 1860-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.713 - Tabakspijp met een meer gecompliceerde vorm met teruggeplaatste ketel. Zuid-Afrika, Xhosa, 1900-1930
Amsterdam Pipe Museum APM 20.430 - Tabakspijp met korte steel, de ketel met fijn uitgewerkte omgaande cirkel. Zuid-Afrika, Xhosa, 1860-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.836 - Tabakspijp aan de ketel voorzien van een plomp gesneden omgaande cirkelvorm. Zuid-Afrika, Xhosa, 1860-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.979 - Tabakspijp, de ketel in de vorm van een vrouwelijke figuur. Zuid-Afrika, Xhosa, 1860-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.716 - Tabakspijp, de ketel in de vorm van een staande kip of haan. Zuid-Afrika, Xhosa-Sotho, 1860-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.140 - Tabakspijp met twee koppen achter elkaar geplaatst. Zuid-Afrika, Xhosa, 1880 - 1920
Amsterdam Pipe Museum APM 18.075 - Tabakspijp met vier koppen. Zuid-Afrika, Xhosa, 1860-1920
Amsterdam Pipe Museum APM 18.074 - Tabakspijp voor een stamhoofd voorzien van uitbundige kralendecoratie en met een draagband. Zuid-Afrika, Xhosa, 1930-1940
Amsterdam Pipe Museum APM 18.076 - Tabakspijp voorzien van kralendecoratie aan de steel en draagketting. Zuid-Afrika, Xhosa, 1940-1950
Amsterdam Pipe Museum APM 19.737 - Tabakspijp voor de souvenirhandel voorzien van uitbundige kralendecoratie en met een lange draagketting. Zuid-Afrika, Xhosa-Ndebele, 1960-1975
Amsterdam Pipe Museum APM 3.788 - Tabakspijp voor de souvenirhandel voorzien van uitbundige kralendecoratie en met een lange draagketting. Zuid-Afrika, Xhosa-Ndebele, 1960-1975
Amsterdam Pipe Museum APM 17.384 - Tabakspijp met vorm afgekeken van de Europese bruyèrepijp. Zuid-Afrika, Xhosa, 1955-1965
Amsterdam Pipe Museum APM 17.887
Literatuur
Trevor Barton, 'Ethnographia described: The Xhosa Pipes of the Transkei - Cape Province - South Africa', Le Livre de la Pipe 1995, 1994, p 26-30.
Vinc. Zanozolo Gitywa, 'The Making of Pipes', Fort Hare Papers, 5 (2), 1971, p 130-137.
Hooper, 'Some Nguni crafts: wood-carving', Annals of the South African Museum, LXX/3, 1981, 185-192
Shaw, 'Native Pipes and Smoking in South-Africa', Annals of the South African Museum, 24, 1938, p 277-302.