The stadtholder as a party pipe
Author:
Don Duco
Original Title:
De stadhouder als feestpijp
Publication Year:
2011
Publisher:
Stichting Pijpenkabinet
Description:
Discussion of an exceptionally large clay pipe depicting the portrait of Stadtholder-King Willem III, made by a Gouda pipe maker.
Door de eeuwen heen is het Huis van Oranje een inspiratiebron geweest om bijzondere pijpen te maken. Niet verwonderlijk, het Oranjehuis werd breed gedragen en een pijp gewijd aan een blijde of gedenkwaardige gebeurtenis kon rekenen op goede aftrek. Dat onderwerp is in de publicatie De tabakspijp als Oranjepropaganda (1992) al uitgebreid aan de orde gekomen en wordt geïllustreerd met tientallen Oranjepijpen. Een exemplaar dat in dat boek niet voorkomt wordt hier besproken. Toen het Oranjeboek uitkwam was deze bijzondere tabakspijp nog niet gevonden, terwijl uit vergelijkbare fragmenten nog onzeker was wie de pijp voorstelde.[1]
Opmerkelijk aan de onderhavige vondst is dat de pijpenkop in 2004 werd opgegraven, terwijl de steel pas vier jaar later tevoorschijn kwam. De vindplaats is een stortlaag aan de Diemerdijk in Diemen bestaande uit zeventiende eeuws afval uit Amsterdam. Als gezegd gaat het om een grote tabakspijp die in alle opzichten afwijkt van wat in die periode regulier was. Met een ketelhoogte van 9,5 centimeter en een diameter van ruim 5 is deze pijp vele malen groter dan het toen gangbare ketelformaat. De standaard pijpenkop was op dat moment namelijk zo'n vier centimeter hoog met een diameter van minder dan twee. Figurale pijpen uit die tijd zijn bovendien een uitzondering. Bij dit reuzenformaat gaat het niet langer om een gewone rookpijp maar om een exceptioneel pronkvoorwerp.
De pijp stelt het portret van prins Willem III voor, stadhouder van Holland en andere gewesten. Door zijn huwelijk met Maria II was hij vanaf 1689 tevens koning van Engeland. Met zijn haardracht van lange krullen en gestrikte das ziet hij er uit naar de mode van zijn tijd. Hoewel meer staatsmannen, hoge officieren en zeehelden toen zo gekleed gingen, is dit onmiskenbaar de stadhouder-koning zoals hij bekend is van staatsieportretten en de talloze daarvan afgeleide prenten. Kenmerkend voor een vroege datering is het kleine snorretje dat de prins aanvankelijk had. Op grond daarvan kan de ouderdom in de jaren 1670 of 1680 liggen. De populariteit van prins Willem III was echter rond 1690 op zijn hoogst. Het is logisch dat juist bij zijn verheffing tot koning dergelijke grote pijpen grif verkocht werden om zo bij veel rokers bekend te worden. Prins Willem III werd als held gezien. Niet alleen vanwege zijn koningschap, maar ook omdat hij het tegen zijn rivaal de Franse Lodewijk XIV opnam. Die verering vroeg om een feestartikel en dat werd deze pijp.
Het ontwerp voor deze portretkop is zo te zien uit de hand gevormd en is weinig sculpturaal. Het gezicht is nogal vlak, de ogen, neus en mond zijn weinig geprononceerd. Het gelaat wordt omgeven door een pruik opgebouwd uit halve bolletjes en alleen aan de achterzijde is het haar in rechte lijnen weergegeven die met de krullen een wonderlijk contrast vormen. Op de overgang van de ketel naar de steel is een gestrikte sjaal te zien, waarvan het geplooide eind over de steel afhangt. Een das naar de mode van het laatste kwart van de zeventiende eeuw. Op de steel wordt de uitbeelding voortgezet met een rijtje kledingknopen, een omgaand bandje geeft het middel van de voorgestelde aan en was vermoedelijk het eind van de decoratie. Wat nog volgde is een stuk rechte steel waarvan de lengte onbekend is. De opzet om tot een volplastische, driedimensionale portretkop te komen heeft de pijpenmaken niet gerealiseerd. Niet verwonderlijk, voor het boetseren is een totaal andere discipline nodig dan voor het persen van reguliere kleipijpen. Al met al dus een weinig naturalistische uitbeelding. Geen echt vorstelijk portret maar eerder een starende poppenkop met een wat vlak en flets gezicht dat door de primitieve vormgeving ontdaan is van de koninklijke waardigheid die een stadhouder-koning verdient.
Sommige exemplaren van deze pijp zijn voorzien van een opgeknede kroon waardoor de pijpenkop een hoogte van twaalf centimeter krijgt. Ook bij deze pijp zijn de aanzetten daarvan aan de binnenkant van de pijpenkop nog zichtbaar. Deze kroon was fragiel en is op een gegeven moment afgebroken en verloren gegaan. Die toegevoegde boetseersels brachten de variatie in het product.
Bijzonder aan deze pijp is de wijze van vervaardiging. Kleipijpen worden standaard in een tweedelige metalen vorm geperst en krijgen daardoor een strak uiterlijk. Bij dit exemplaar is zeker geen metaal gebruikt doch eerder ceramiek want daarvan getuigt het onscherpe wat oneffen oppervlak van het voorwerp. Bij het gebruik van een aardewerken drukmal moet de klei behoedzaam in de vorm worden aangebracht. Heel onverwacht is dat de reuzenvorm niet op de gangbare wijze sluit met een linker en een rechter helft. In dit uitzonderlijke geval loopt de vormnaad langs beide zijkanten van de pijpenkop. De mal bestaat dus uit een onder- en een bovenhelft, vernuftig uitgedacht en voor de Goudse pijpennijverheid volledig nieuw. Hierdoor kon het pijpenmakersmerk in de vorm worden aangebracht en hoefde niet apart te worden afgedrukt, een bijkomend voordeel. Ook een ander ontwerp met twee portretten is indertijd op vergelijkbare wijze in een aardewerken drukvorm gemaakt.[2]
Toen de drukmal zijn scherpte had verloren, kreeg de pijpenmaker de behoefte de vormslijtage met nieuw boetseerwerk te camoufleren. De lelijke, afgesleten vormnaad werd verdoezeld door hier met aangeknede banen een meer indrukwekkende pruik te suggereren die van eenvoudige cirkelvormige afdruksels werd voorzien om op weelderige pijpenkrullen te lijken. Deze toevoeging is weliswaar een grote verandering maar nauwelijks een verfraaiing. In hoeverre met de pruik gepoogd werd in plaats van de Oranjestadhouder het portret van de Franse koning Lodewijk XIV te benaderen blijft de vraag. De Zonnekoning had een sterk vergelijkbaar uiterlijk maar een veel grotere pruik. Commercieel gezien was het natuurlijk het beste de voorgestelde in het midden te laten, dat vergrootte alleen maar de kans op verkoop.
Het is onbekend hoe groot de oplage van een dergelijke reuzenpijp is geweest. Het gebruik van een mal bewijst dat het een serieel artikel was. Een ceramische vorm slijt echter sneller dan een metalen, dus na twee of driehonderd stuks was de scherpte sterk verminderd. Inmiddels zijn er van diverse vindplaatsen in Nederland fragmenten van pijpen uit dezelfde drukvorm bekend die en forse oplage indertijd veronderstellen. We moeten dus concluderen dat de reuzenpijp in zijn tijd geen zeldzaamheid was en dat de pijp aansloot bij de rage pro Willem III.
Dankzij de initialen HIS op de hiel van de pijp is de maker vastgesteld. Het gaat om ene Hendrick Jansz. Sprot uit Gouda. Hij is zoon van Jan Sprot, een succesvol pijpenmaker die het merk trekpot zette. Zoon Hendrick legde in 1690 zijn meesterproef af en koos voor zijn merk zijn initialen HIS. Al snel moet hij het bedrijf van zijn vader hebben overgenomen, inclusief diens merk trekpot. Zijn eigen meesterteken, het initiaalmerk HIS, komt wel in de gildeadministratie voor maar wordt hoogst zelden op pijpen aangetroffen. Sprot heeft op dat merk vermoedelijk maar een paar jaar gewerkt. Het familiebedrijf was voldoende lucratief om een goed bestaan in te vinden.
Toch heeft Sprot in die eerste jaren gezocht naar nieuwe afzetmogelijkheden buiten de standaard productie van de pijpenmakerij. Gezien de afzet van deze reuzenpijpen moet de vervaardiging een commerciële achtergrond hebben gehad. Misschien voelde Sprot de behoefte om zich van de gewone pijpenmakersbazen te onderscheiden, maar het hoofdmotief was ongetwijfeld een extra inkomstenbron. Twee speculaties liggen in het verschiet. Sprot kan zich de eerste jaren van zijn carrière op dit curiosagoed gericht hebben om zich vervolgens in te zetten in de vaderlijke pijpenmakerij. Zelfs is het mogelijk dat de feestpijpen dateren van vóór zijn proefaflegging. Voor de vervaardiging van curiosagoed moet het geen noodzaak zijn geweest om lid van het pijpenmakersgilde te worden want de grote pijpen vallen buiten het reguliere rookgerei. Dat brengt ons op een datering tussen 1689 en begin jaren negentig.
Natuurlijk roept zo'n bijzondere pijp ook talloze vragen op. Technisch over hoe de mal er uit heeft gezien want van dergelijke mallen zijn nooit fragmenten teruggevonden. Onduidelijk is ook de oplage van deze pijp ofwel de slijtage van de drukvorm. Verder weten we niet of het een eenmalig rageartikel was dat een korte periode van voorspoedige verkoop kende om daarna te verdwijnen. Anderszins kan het product jarenlang ongeregelde verkoop hebben geoogst al lijkt dat niet zo waarschijnlijk. In dat geval kan het voorwerp op verzoek met toegevoegde details worden opgeleukt. Ook de uitvoering wekt vragen op. Verschillende gevonden fragmenten vertonen sporen van meerkleurige beschildering. Zorgde de pijpenmaker voor de opschildering van de pijp? Die kleuren verduidelijken tevens dat het voorwerp geen stereotype witte kleipijp was maar een bonte uitstraling had met een totaal ander effect.
Tot slot zijn er speculaties over het gebruik mogelijk. Als rookpijp is de pijp wel bruikbaar maar kost de roker een vermogen aan tabak. Gezien de rooksporen in ons exemplaar is uit deze pijp zeker gerookt. In zo’n geval werd deze in de kring doorgegeven in de kroeg of het volkshuis. Daarnaast zal de pijp vooral als uithangteken voor een pijpenwinkel of tabakskroeg gebruikt zijn of eerder als decoratie binnen. Veel fragmenten van dergelijke pijpen zijn aan de hiel doorboord, zodat het voorwerp gemakkelijk kon worden opgehangen.
Uit de bekende publicatie van Van Lennep en Ter Gouw weten we dat er rond 1690 sprake was van een geweldige verering van prins Willem III.[3] Zijn verheffing tot koning van Engeland maakte op het volk in de Lage Landen een diepe indruk. Talloze kroegen waar men Oranjebitter verkocht, werden omgedoopt tot Koning van Engeland. Op die plaatsen is het uithangen van een grote pijp met de koningstronie toepasselijk. Te zelfder tijd kan zo’n voorwerp ook bij tabaks- en pijpenwinkels gebruikt zijn. Met een dergelijke grote pijp maak je effectiever reclame dan met een standaardproduct en daarenboven beken je je Orangistische sympathie. Het rondgaan van zo’n grote pijp is en belevenis op zich. In een bijzonder geval kan dit voorwerp zelfs als drinkgerei gefunctioneerd hebben, bijvoorbeeld bij het drinken van een Oranjeslokje. Een drinkpijp geeft meer hilariteit dan een rookpijp, zeker voor diegene die te krachtig zuigt en zich zal verslikken.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2011.
Afbeeldingen
1a-j. Tabakspijp met grootformaat ketel voorstellend het portret van stadhouder-koning Willem III. Gouda, Hendrick Jansz. Sprot, 1690-1695.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.250
Noten
[1] Amsterdam, Pijpenkabinet Pk 3.717ab
[2] D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987, p 125, afb 51.
[3] J. van Lennep & J. ter Gouw, Het boek der Opschriften, een bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche Volksleven, Amsterdam, z.jr., p 53.