The birth of the Zeeland pipe shape

Author:
Don Duco

Original Title:
De geboorte van het Zeeuwse pijpmodel

Publication Year:
2009

Publisher:
Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen

Journal:
Nehalennia

Description:
About a specific model of clay pipes specially made for the Zeeland market, including the discussion of the maker and the user.

In een eerdere uitgave van Nehalennia besprak ik een tabakspijp met een opmerkelijke zware ketel, kenmerkend voor de Zeeuwse smaak.[1] In 2007 kwam uit een beerput in Vlissingen een partij kleipijpen tevoorschijn die nieuw licht werpen op het ontstaan van dit specifieke pijpmodel. Het gaat om pijpen die ter plekke zijn gerookt en van slechts één huisgezin afkomstig zijn. Bestudering van de vondsten levert nieuwe inzichten in het modegevoel van de Zeeuwse roker en diens eigenzinnige smaak. 

De totale vondst uit de Vlissinger beerput betreft 142 pijpfragmenten afkomstig van één huisgezin. Kenmerkend aan dit materiaal, dat dateert tussen 1630 en 1645, is een standvastige en zeer expliciete keuze voor pijpen van hetzelfde model in dezelfde kwaliteit. Interessant genoeg laten de vondsten bij nadere inspectie een stapsgewijze ontwikkeling over ruim een decennium zien, inclusief de geboorte van het zogenaamde Zeeuwse pijpmodel.

Het pijpmodel nader beschouwd

Tussen 1620 en 1630 raakt het roken van tabak algemeen ingeburgerd en standaardiseert zich het pijpmodel. Het favoriete model wordt dan de dubbelconische ketel, ook wel aangeduid als basismodel 1. De vroegste pijpen uit deze vondst vertonen dat model (afb. 1). Zij zijn van de fijne kwaliteit hetgeen wil zeggen dat zij zorgvuldig zijn afgewerkt, inclusief een radering rond de ketelopening, een gestempeld hielmerk en een geglaasde kop en steel.

01-19.110a-dubbelconisch-roos-gekroond-1
Afb. 1a. APM 19.110a
01-19.110a-dubbelconisch-roos-gekroond-3
Afb. 1b. APM 19.110a

De fijne pijp kenmerkt zich naast een perfecte afwerking door een eigentijds tot modieus model. Ongeveer eenmaal per jaar, als een nieuwe persvorm wordt gemaakt, past men het model iets aan hetgeen steeds tot een geringe modelherziening leidt. Het materiaal uit de Vlissinger beerput laat die veranderingen zien op een wijze die nooit eerder kon worden vastgesteld. De vroegste exemplaren uit de vondst hebben nog het standaardvolume doch binnen het tijdsbestek van enkele jaren zien we het ketelformaat toenemen (afb. 2). In feite ontstaat een nieuw pijpmodel dat groter en zwaarder van uitvoering is en naast het gewone standaardformaat wordt geproduceerd. Dat nieuwe model wordt aangeduid met Zeeuws pijpmodel of Zeeuwse en vanwege hun zwaardere en massievere ketel ogen deze pijpen wat plomp.

Kenmerkend is echter dat de Zeeuwse pijpmodellen buitengewoon fraai geproportioneerd zijn, want in overeenstemming met de grotere ketel wordt ook de steel van de pijp iets dikker gemaakt en bovendien een paar duimen langer. De mode van dit model zet kort na 1630 in en de ketel wordt steeds explicieter (afb. 3-6) om rond 1640 tot volle wasdom te zijn gekomen (afb. 7). Vervolgens blijft deze tot aan het eind van de zeventiende eeuw in die grotere vorm in productie. De afzet van de zogenaamde Zeeuwse pijp blijft overigens niet tot Zeeland beperkt. Dergelijke vergrote pijpmodellen worden ook geregeld in Vlaanderen gevonden en zij werden vanuit Zeeland ook naar elders verscheept, mogelijk zelfs tot Zuid-Amerika toe.

02-19.110b-biconisch-roos-wf-1
Afb. 2a. APM 19.110b
02-19.110b-biconisch-roos-wf-4
Afb. 2b. APM 19.110b

Uit archiefstukken was het fenomeen Zeeuwse pijp al bekend doch in de geschreven bronnen komt dit pas vanaf 1662 voor.[2] Deze vondstgroep brengt het Zeeuwse smaakfenomeen dus dertig jaar terug in de tijd naar het moment van ontstaan, kort na 1630. Onduidelijk blijft overigens hoe het mogelijk is dat een dergelijk modefenomeen al zo vroeg op de markt verschijnt. Evenmin is het bekend welke wens er bij de Zeeuw aan dit specifieke model ten grondslag lag.

Afwerking en decoratie

Naast een specifieke ontwikkeling in model laten de Zeeuwse pijpen ook een evolutie in de steelversiering zien. Nadat de pijp enkele jaren zonder decoratie was geleverd (afb. 1, 2), werd op het zwaartepunt van de pijp een steeldecoratie toegevoegd bestaande uit een groep gestempelde ruiten gevuld met lelies (afb. 3). In de loop van de jaren wordt dat patroon uitgebreider door de ruiten met een rond de steel lopende radering te alterneren (afb. 4, 5). De zwaartepuntmarkering wordt tenslotte weer vereenvoudigd door de omgaande radering te laten vervallen (afb. 7), met een minder indringend resultaat als gevolg. Reden daarvoor is vermoedelijk louter arbeidstijdbesparing. Het stempelen kostte al behoorlijk wat tijd, maar het draaien van het radeermes rond de steel was voor de tremster een lastige handeling die de snelheid van produceren in de weg zat en bovendien een extra risico tot uitval gaf.

03-19.110c-dubbelconisch-roos-wp-1
Afb. 3a. APM 19.110c
03-19.110c-dubbelconisch-roos-wp-3
Afb. 3b. APM 19.110c
03-19.110c-dubbelconisch-roos-wp-5
Afb. 3x. APM 19.110c

Al deze producten werden na het stempelen van de decoratie met agaatsteen gepolijst, zowel aan de kop als langs de steel. Daarmee kregen zij het prachtige glanzende uiterlijk, kenmerkend voor de duurdere soorten pijpen. Typerend voor het glaaswerk is een grote mate van routine, ook te omschrijven als een efficiënte, bijna haastige werkwijze. Die manier van werken weerspiegelt de opkomende concurrentie tussen de pijpenmakerijen in de jaren 1630. Bij vastgestelde prijzen kan alleen tijdsbesparing tot een betere winstmarge leiden.

Dezelfde maker van bovenbesproken pijpen produceerde ook een tabakspijp waarvan de steel van een fraaie, afgewogen reliëfdecoratie is voorzien (afb. 6). Als bij de andere kleipijpen gaat het weer om een zeer verzorgd product, opnieuw in uitvoering gericht op de Zeeuwse markt. Dankzij de fraai gepolijste gladde delen van de pijp is een prachtig contrast ontstaan met de gewerkte zone, die geen licht weerkaatst maar het lijkt te absorberen en zo tamelijk diffuus zijn motieven tentoonspreidt. Onduidelijk blijft of een dergelijk reliëfpijp per gros werd geleverd, of dat er in die periode al sprake was van een geschenkpijp bij een gros gewone, onversierde producten. Dat laatste lijkt waarschijnlijker en sluit aan bij de drie gevonden exemplaren ten opzichte van de partij gewone geglaasde pijpen.[3]

Na de pijpen met de roosmerken vinden we in de stort nog een laatste fase van het dubbelconische Zeeuwse model terug, namelijk in de vorm van kloeke pijpen met nog een fractie grotere ketel voorzien van het merk lelie in ruit (afb. 7). De fijnheid van deze producten is opnieuw iets teruggelopen en ook de zwaartepuntmarkering is gewijzigd. De rondgaande raderingen om de steel zijn vervallen en het decoratiepatroon keert terug naar dat van de jaren rond 1630, dus met lelies in ruit. Ook het stempel zelf is veranderd: dit is iets groter en fijner van gravering, waardoor de markering op de steel iets subtieler is geworden.

04-19.109a-gorinchem-biconisch-roosmerk-1
Afb. 4a. APM 19.109a
04-19.109a-gorinchem-biconisch-roosmerk-4
Afb. 4b. APM 19.109a
04-19.109a-gorinchem-biconisch-roosmerk-3
Afb. 4c. APM 19.109a
04-19.109a-gorinchem-biconisch-roosmerk-5
Afb. 4d. APM 19.109a

Wanneer we de reeks modellen overzien, blijkt de kwaliteit van de pijp voor de Zeeuwse markt dus tussen 1630 en 1640 iets terug te lopen. Het product krijgt een sterker industriematige uitstraling. Dat zien we bijvoorbeeld aan de wijze waarop de vormnaden worden weggewerkt. Bij de oudste roospijpen is de steel rond en prachtig glad en strak. Vergelijken we dit met de latere pijpen dan constateren we dat de persvorm slechter sluit en de vormnaden niet volmaakt vlak konden worden weggestreken. Bovendien getuigt het glaaswerk van haast en is minder zorgvuldig. Tenslotte is de steeldiameter niet langer perfect rond. Hoewel het glaaswerk de imperfecties van de persvorm enigszins verdoezeld, oogt het resultaat toch minder fraai. Wij kunnen ons achteraf de vraag stellen of de consument deze stapsgewijze verandering gesignaleerd zal hebben.

Hielmerken

Ook wat betreft de hielmerken is er bij deze vondst sprake van variatie, zij het weer in detail. Er zijn slechts vijf verschillende merken geborgen, waarvan sommige wel enige detailvariatie vertonen. Het oudste merk is de vijfbladige roos onder een kroon geplaatst in een contour (afb. 1). Vanaf 1620 is dit gekroonde roosmerk een veelgebruikt motief, dat overigens eerder een algemene kwaliteitsaanduiding was dan een persoonlijk teken. Aan deze gekroonde roos worden enige tijd later initialen toegevoegd, waarvan hier twee variaties zijn gevonden: die met de letters WP in cirkelvorm (afb. 2) en in contour (afb. 3). Nog weer later is sprake van een roos met kelkbladen in een gladde omlijsting (afb. 4, 5) en dat merk blijft jarenlang populair. Kort na 1640 komt het laatste merk in gebruik: een lelie in ruit (afb. 7), identiek aan de steeldecoratie.

05-19.109c-gorinchem-biconisch-roosmerk-1
Afb. 5a. APM 19.109c
05-19.109c-gorinchem-biconisch-roosmerk-4
Afb. 5b. APM 19.109c
05-19.109c-gorinchem-biconisch-roosmerk-3
Afb. 5c. APM 19.109c
05-19.109c-gorinchem-biconisch-roosmerk-5
Afb. 5d. APM 19.109c

De opeenvolging in de hielmerken laat zich aan de hand van archiefstukken vrij exact dateren. In de stad Gouda waar de pijpennijverheid het sterkst ontwikkeld was, ontstaan over het eigendomsrecht van het merk roos gekroond geschillen. In 1628 wordt afgekondigd dat dit merk niet meer vrij te gebruiken is, tenzij dit wordt voorzien van de initialen van de maker.[4] De gekroonde roos zonder initialen zou derhalve uit de tijd in of voor 1628 stammen (afb. 1). De stedelijke regeling over het roosmerk dwingt makers vanaf 1628 hun initialen aan het merk toe te voegen (afb. 2 en 3). De initialen geven ons bovendien houvast tot toeschrijving aan een persoon. Na 1630 verliest het roosmerk zijn aanzien en ontstaat er een grotere vrijheid voor dit teken. Uit die tijd stammen de merken met een roos met kelkbladen, waarvan vijf verschillende uitvoeringen zijn teruggevonden (afb. 4-6). Deze stempels zijn een exacte kopie van exemplaren die al in de jaren 1620 in omloop waren en ondermeer op enkele bijzondere reliëfpijpen voorkomen.[5] Van deze roosmerken zijn vier nagenoeg identieke stempels gevonden met minimale graveer verschillen terwijl meer variatie is ontstaan door slijtage van de stempels. Het vijfde stempel wijkt af omdat hier een parellijst om het merk is aangebracht (afb. 4). Gezien de iets grotere ketelhoogte gaat het bij dit merk om een wat latere versie.

Wat bij de pijpen met het roosmerk zonder kroon voor een latere datering pleit, zijn de verder geëvolueerde ketels die niet alleen meer expliciet dubbelconisch zijn, maar ook sterker de Zeeuwse vormkenmerken vertonen. Tussen de pijpen met de gekroonde roos en de roos zonder toegevoegd teken vindt dus niet alleen een verandering van merk plaats maar ook een verdere ontwikkeling naar het specifieke Zeeuwse model. Daarbij wijzen het forse aantal (62 exemplaren) en de variatie in de steeldecoraties op een langere productieperiode, mogelijk van 1632 tot tegen 1640.

06-19.108-gorinchem-biconisch-baroksteel-1
Afb. 6a. APM 19.108
06-19.108-gorinchem-biconisch-baroksteel-7
Afb. 6b. APM 19.108
06-19.108-gorinchem-biconisch-baroksteel-3
Afb. 6c. APM 19.108
06-19.108-gorinchem-biconisch-baroksteel-8
Afb. 6d. APM 19.108

Het roosmerk wordt vanaf 1630 door veel maker voor een meer specifiek beeldmerk of een initiaalmerk verruild. Reden is dat de consument meer acht slaat op het pijpenmakersmerk en de talloze roosmerken zijn niet langer van elkaar te onderscheiden. In Vlissingen zien we dat patroon niet en de keuze voor pijpen met het roosmerk is duidelijk gedateerd. Voor de Zeeuw lijkt het er meer om te gaan dat de pijpen een net gestempeld merk moesten dragen, dan dat het teken appelleerde aan een bij naam bekende maker. Wat dat betreft lijkt de Zeeuwse roker verstoken te blijven van de mode ten aanzien van het pijpenmerk zoals dat in veel andere steden gold.

Het hielmerk lelie in ruit is de meeste recente uit de vondst (afb. 7) en is met hetzelfde stempel gezet als de steeldecoratie. Opnieuw is hier niet sprake van een persoonsgebonden merkteken maar eerder een versieringsmotief, zoals de roos eigenlijk ook was. Het wijst er opnieuw op dat het merkteken voor de Zeeuw een bezegeling van de kwaliteit was maar geen functie vervulde als reclameteken voor een bepaalde maker. We zouden daaruit kunnen concluderen dat de pijpenmaker een stevige handelsrelatie of misschien zelfs monopoliepositie had weten te bereiken met zijn afnemer in Vlissingen. De uiteindelijke klant, de roker, werd verder geen keuze geboden en kocht de hem vertrouwde kwaliteitspijp zonder zich bewust te zijn van de mode in merken onder de pijpenmakers en hun klanten elders in het land.

De maker

Ondanks de hoge kwaliteit van het product hebben de hier besproken pijpen toch niet de gebruikelijke Goudse uitstraling. Zo sluit het graveerwerk van de merkstempels niet aan bij wat in die periode in Gouda werd gepresteerd. Verder maakt de modelaanpassing om de Zeeuwse roker te bekoren dat het product er niet Gouds uitziet. De maker van deze pijpen blijkt dan ook geen Gouwenaar te zijn maar is in Gorinchem werkzaam. Het is William Pritsaert werkzaam van 1630 tot 1642[6] en zijn initialen stemmen overeen met die aan weerszijden van het gevonden roosmerk. Pritsaert ontvangt het poorterschap van Gorinchem in 1630 en is actief werkzaam tot na 1642. Verschillende archiefakten vermelden dat hij niet alleen pijpen produceerde en daarvoor zelfs een zetbaas in dienst had, maar ook tabak verhandelde. Een dergelijke dubbelhandel zien we in de eerste periode van het roken wel vaker. Verder bewijzen schuldbekentenissen dat hij goed ingevoerd was in de Gorkumse kring van pijpenmakers. Uit een ander archiefstuk weten we dat Pritsaert in 1642 voor een jaar het land verliet. Mogelijk heeft er toen een wijziging in de leveringen naar Vlissingen plaatsgevonden.

07-19.111a-gorinchem-dubbelconisch-lelie-in-ruit-1
Afb. 7a. APM 19.111a
07-19.111a-gorinchem-dubbelconisch-lelie-in-ruit-2
Afb. 7b. APM 19.111a
07-19.111a-gorinchem-dubbelconisch-lelie-in-ruit-3
Afb. 7c. APM 19.111a
07-19.111a-gorinchem-dubbelconisch-lelie-in-ruit-4
Afb. 7d. APM 19.111a

Als alle pijpenmakers werkten ook de Gorkummers voor specifieke marktsegmenten. Wanneer de consument hogere eisen aan het product stelde, spande men zich extra in om het maximaal haalbare ter realiseren. De gevonden pijpen zijn een bewijs van die inspanning en laten een ontwikkeling zien van liefdevol en volmaakt rond 1630 naar geroutineerd en industrieel zo’n tien jaar later. Een onverwachte verschuiving die voortkomt uit een economische verandering in de pijpennijverheid, veroorzaakt uit de noodzaak tot overleven. In de loop van de jaren 1630 neemt de concurrentie tussen de regionale pijpenmakerijen toe, inzonderheid onder druk van Gouda. Zou een meer industriematige manier van werken ontbreken, dan overleefde de pijpenmakerij het niet. Bij de meeste regionale bedrijven is dat ook gebeurd, al gingen daar soms enkele decennia over heen. De pijpenmakers in Gorinchem wisten de markt langer vast te houden, maar moesten deze uiteindelijk toch ook aan Gouda afstaan.

Maker Pritsaert had met zijn goede contactuele eigenschappen blijkbaar voet aan de grond weten te krijgen in Vlissingen. Zijn verkoop startte aanvankelijk omdat zijn pijpen zo prachtig afgewerkt waren. Toen de markt eenmaal veroverd was, ging de afzet door omdat er standaard leveringsovereenkomsten bestonden. Een inspectie op de kwaliteit werd niet meer zo streng verricht en daarom kon het werk kwalitatief wat minder zijn. Een dergelijke ontwaarding van het product kon mede gebeuren wanneer de consument hierop geen aanmerking maakte.

De ontwikkeling van het Zeeuwse model zien we in de Gorkumse nijverheid ook bij enkele andere makers terug. Het is een marktsegment dat voor de lokale pijpenmakers van fors belang is geweest, vermoedelijk omdat de Zeeuwen met deze pijpen op hun beurt weer handel dreven naar de zuidelijke provincies maar ook naar overzee. Naast de afgebeelde pijpen met de roosmerken en die met de lelie zijn er vergelijkbare stijlen in productie.[7] Gorinchem blijft in deze handel echter niet uniek. De stad Gouda ontdekt dit afzetgebied al in de jaren 1630 en verschijnt dan ook op de Zeeuwse markt. Opeenvolgende Goudse makers produceren pijpen voor de Zeeuwse roker met identieke Zeeuwse modellen. Het lijkt er op dat Gouda dat model niet zelf ontwikkelde, maar dat op haar beurt van Gorinchem kopieerde. Die navolging moet met veel succes zijn gebeurd en niet lang na 1640 drukken de Gouwenaars de Gorkumse pijpenmakers daar van de markt. Steven Hendricksz. uit Gouda is waarschijnlijk de eerste leverancier van grootscheepse partijen en interessant genoeg is van hem een pijp met eenzelfde baroksteel bekend als van Pritsaert.[8] Jonathan Scharp is de tweede Gouwenaar die de Zeeuwse markt verovert; later worden omvangrijke leveringen door Thiel Jansz. Proost verzorgd. Ook bij de Goudse makers gaat het om productiebedrijven waar vervaardiging op grote schaal plaatsvond. In feite de eerste exportbedrijven met een gestroomlijnde gestandaardiseerde productie, gesneden op maat van een specifieke consument, in dit geval de Zeeuw.

De smaak van de gebruikers

Interessant aan de beerputvondst uit Vlissingen en atypisch voor pijpvondsten in stedelijk gebied is de ongelooflijk standvastige keuze voor het rookgerei: zelden liet een vondstgroep zo’n uniform karakter zien. Er is sprake van een kenmerkend ingetogen Zeeuws smaakpatroon met in dit specifieke geval een kwalitatief zeer hoog niveau: het gaat om het juiste forse formaat en de fijnheid in afwerking, vooral de glans ervan. De rokers op deze locatie gebruikten louter kwaliteitsproducten die naadloos moeten hebben aangesloten bij hun status en standsgevoel. Slecht afgewerkte pijpen of exemplaren met imperfecties blijven onze Vlissingse rokers vreemd.

Omdat de gebruiksperiode zo beperkt is, nodigt de stortvondst uit tot een berekening van het verbruik aan pijpen. Het aantal van 142 gevonden exemplaren over een tijd van ruim tien jaar geeft een omloopsnelheid van zo’n veertien stuks per jaar. Dat brengt de geschatte gebruiksduur van een kleipijp wanneer er sprake is van één roker op ongeveer een maand, bij twee rokers op twee maanden enzovoort. Bepalend voor dit cijfer is uiteraard de frequentie van roken: ging het om gelegenheidsrokers die bij rust een pijpje opstaken of om lieden die permanent een pijp in de mond hadden. Vermoedelijk om het eerste.

Kijken we naar de gebruiksintensiteit, dan zien we intensieve rooksporen, alhoewel het gemiddelde omlaag wordt gehaald omdat er ook pijpen zijn geborgen die nauwelijks zijn gerookt. Hoewel intensief gebruik op zuinigheid lijkt te wijzen, hoeft dat niet het geval te zijn. We moeten ons bedenken dat een pijp die langer wordt gerookt ook beter gaat smaken en om die reden stimuleert zuinigheid het genoegen van een diepere smaak. Bovendien is de overlevingskans van een kleipijp in de huiselijke kring groter dan bijvoorbeeld in het openbaar.

Het is niet eenvoudig het aanschafpatroon van pijpen nader te duiden. Zoals opgemerkt kenmerkt de stort zich door meer van hetzelfde, ofwel van aanvoer langs gevestigde handelskanalen, waarbij de keuze min of meer was vastgesteld. In Zeeland was de pijpenproductie in de jaren 1630 nog maar beperkt ontwikkeld en vermoedelijk was het roken op zich er ook minder gangbaar. Het is dus niet verwonderlijk dat de bemiddelde roker niet voor de lokale productie koos, die er zonder twijfel geweest moet zijn. Hij nam zijn toevlucht tot het beste dat verkrijgbaar was en koos voor import van de hoogste kwaliteit. In dat marktsegment ontwikkelde zich geleidelijk een specifieke smaak waarvan zoals al opgemerkt het waarom voor ons onduidelijk is.

De steeds licht wisselende details aan de pijpen uit deze Vlissinger groep wekken de indruk dat zij bij een tabaksverkoper of ander gevestigde nering werden betrokken uit een gros dat hij in voorraad hield. Dat de roker in het huishouden uit een eigen voorraad putte, lijkt niet waarschijnlijk want daarvoor zijn de detailverschillen op de gevonden pijpen weer te groot. Het materiaal moet dus via een winkelier zijn betrokken, bij kleinere aantallen, hoogstens bij enkele stuks tegelijk. Die detailhandel beschikte over vaste aanvoer vanuit Gorinchem waarmee de consistente kwaliteit gegarandeerd was. Dezelfde handelaar zal ook andere huishoudens in Vlissingen van pijpen hebben voorzien.

Tenslotte rest er nog iets te zeggen over wat er in de pijp werd gerookt: de tabak. In de gevonden pijpenkoppen komen we geregeld resten tabak tegen. Een gebroken maar nog niet leeggerookte pijp of een verstopt exemplaar werd blijkbaar zonder pardon weggeworpen en verruild voor een nieuwe. Dat gegeven zegt in feite meer over de welvaart in het Zeeuwse milieu dan het aantal veronderstelde keren roken van de pijpen. De afgedankte pijpen werden zonder aarzeling in de beerput gegooid en gleden in de zachte smurrie naar beneden. Om die reden hebben veel van de gevonden pijpen nog een aanzienlijk stuk steel.

Nawoord

De bestudering van een vondstgroep pijpen blijkt veel nieuwe informatie op te leveren over de productie, de distributie en het gebruik van de kleipijp in een specifiek Zeeuws milieu. Dankzij het weggeworpen rookgerei krijgen we een beeld van de lokale smaak en het aanvoerpatroon dat daarmee verbonden is. Eeuwen na datum kunnen we de keuze van de rokers voor bepaalde soorten pijpen vaststellen en hen karakteriseren vanwege hun specifieke elitaire smaak.

Voor het algemene onderzoek naar de kleipijp is deze stort echter van veel groter belang geweest. De vondsten leren ons meer over één maker uit Gorinchem en diens assortiment over de tijd van ruim tien jaar. Zij tonen een hechte en logische ontwikkeling. Daarnaast zijn zij van belang om meer over de kwaliteit van de kleipijp uit Gorinchem te weten te komen en de wijze waarop de makers op een specifieke, regionale smaak inspeelden. Tevens brengt de vondst enkele nieuwe merken aan het licht, evenals een onverwachte decoratie. De reeks pijpen met het hielmerk roos laten zien hoe geregeld de stempels werden gewisseld en welke veranderingen men in de steeldecoratie aanbracht. Door de chronologie van de gevonden pijpen vast te stellen ontstaat een helder beeld van de evolutie van een Hollands pijpmodel naar een soort pijp bestemd voor een specifieke markt in Zeeland.

De pijpen uit de beerput in Vlissingen behoren wel tot een van de meest consistente gebruikersgroepen die ooit zijn gevonden. Hier bediende men zich jarenlang van dezelfde soort pijpen, zonder daar ooit van af te hebben geweken. Dankzij dit gegeven tekenen zich in het marktaanbod patronen van minimale productverandering af. Onvermijdelijk evolueerde het model gaandeweg en constateren we een vormverandering, die de roker van toen mogelijk zelf nooit heeft opgemerkt. Andere vondsten in Vlissingen zullen moeten laten zien hoe deze gebruikersgroep zich verhoudt tot het algemene marktaanbod in die stad.

 

© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2009.


Beerputinhoud

Dubbelconisch in geglaasde kwaliteit    
roos gekroond 7  
roos gekroond initialen WP 19  
roos met kelkbladeren 62  
idem met reliëfsteel 3  
lelie in ruit 19  
indeterminabel    32 [9]
totaal   142  

               

 

Afbeeldingen

  1. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk roos gekroond in contour. Gorinchem, William Pritsaert, 1628-1632.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.110a
  2. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk roos gekroond met initialen WP. Gorinchem, William Pritsaert, 1628-1632.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.110b
  1. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk roos gekroond met initialen WP in contour. Steel zwaartepunt lelies in ruiten. Gorinchem, William Pritsaert, 1628-1632.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.110c
  1. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk roos met kelkbladen binnen parelcirkel. Steel zwaartepunt dubbele lelie in ruiten en twee omgaande raderingen. Gorinchem, 1630-1638.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.109a
  1. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk roos met kelkbladen. Steel zwaartepunt lelies in ruiten en drie omgaande raderingen. Gorinchem, 1632-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.109c
  1. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk roos met kelkbladen. Steel in reliëf zwaartepuntdecoratie van symmetrisch geordende bloemen tussen verzwaarde banden met lofmotieven afgesloten. Gorinchem, 1632-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.108
  1. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel en steel geglaasd. Hielmerk lelie in ruit. Steel zwaartepunt groep met ruiten gevuld met een lelie. Gorinchem, 1635-1645.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.111a

Noten

[1]     D.H. Duco, ‘Een Zeeuwse tabakspijp’, Nehalennia, 1998, nr 118, p 16-17.

[2]     SAHM, OA2529, fol 124, Gildeboek 1614-1711, 29-08-1662.

[3]      Op de 142 gevonden exemplaren zou dat om 1 exemplaar moeten gaan; het gegeven dat drie exemplaren zijn gevonden is verklaarbaar vanuit de luxueuze aard van de totale vondstgroep.

[4]      D.H. Duco, Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, Amsterdam, 2003, p 14.

[5]      D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987, p 89, afb 464-467.

[6]      Don Duco, Biografische gegevens van pijpenmakers in Nederland, Amsterdam, 1976 e.v. Gorinchem, Willliam Pritsaert.

[7]      Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 4.192ab, Pk 13.023b Marcus Claasz.

[8]      Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 3.109 Steven Hendricksz.

[9]      Cijfer bij benadering, een aantal pijpen was al uit de vondst verkocht voordat ik deze kreeg aangeboden.