Verzamelaars en hun passie

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
2010

Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet

De historie van een nijverheid

11-10.007-merkplaat-mk-gekroond-5
APM 10.007

De Goudse pijpenfabrikant Dirk Goedewaagen heeft op een geheel eigen wijze zijn sporen verdiend. In de eerste plaats als producent en actief stimulator van de ontwikkeling van nieuwe pijpen. Verder leverde hij als publicist een niet onbelangrijke bijdrage aan de geschiedenis van de Goudse pijp. Net als Westerhoff was Goedewaagen meer onderzoeker dan verzamelaar. De objecten die hij bijeenbracht golden vooral als bewijs voor de historische data uit de geschiedenis van de pijp. Dat uitgangspunt zien we ook in zijn verzameling terug.

Dirk Goedewaagen was geen historicus maar behoorde tot de Goudse upper-class met occasioneel tijd om als dilettanthistoricus sprokkelingen uit de archieven te doen. Jarenlang bezocht Goedewaagen het gemeentearchief in Gouda om de geschiedenis van de pijpennijverheid op te tekenen. Dat gebeurde in bruine cahiers waarvan er enkele bewaard bleven. De oudste onderzoekingen stammen al uit de jaren 1920 maar de passie zet zich als een rode draad in zijn leven door tot in de jaren vijftig. In 1942 bereikte Goedewaagen een mijlpaal in zijn onderzoek doordat hij samen met de toenmalige museumconservator van Gouda, Bert Helbers, een boek over de Goudse pijpennijverheid uitbracht. Merkwaardig genoeg de eerste boekpublicatie over pijpen na die van Westerhoff uit 1860. Het werd het standaardwerk voor de veertig jaar die zouden volgen.

Als fabrikant kon Dirk Goedewaagen gemakkelijk over alle denkbare kleipijpen beschikken. Op de zolders van de pijpenfabriek stonden nog immense voorraden incourante pijpen, sommige al tientallen jaren oud. Daarnaast bezat de fabriek een monstercollectie waarin naast eigen producten ook pijpen van concurrenten uit binnen- en buitenland. Verzamelen had daarom voor Goedewaagen geen enkele uitdaging. Hij stelde zich tevreden met enkele doosjes met opgegraven pijpen, die hem door een onderwijzer ter beschikking werden gesteld. Ook anderen die van zijn belangstelling wisten doneerden hem pijpvondsten. Aan de hand van dit materiaal probeerde hij geleidelijk de evolutie van de Goudse pijp vast te stellen. Dat deed hij langs de lijnen van de veronderstelde vormontwikkeling zoals die moest hebben plaatsgevonden. Deze logische werkwijze gaf een bijzonder verdienstelijke reconstructie die nog altijd een hoog waarheidsgehalte bezit.

Naast deze opgegraven pijpen en de cahiers met notities die in de collectie van het Amsterdam Pipe Museum terecht zijn gekomen, vinden we in zijn bezit ook enkele belangrijke historische stukken. Zo bezat Goedewaagen het merkvignet van de eerste telg uit zijn familie die in 1779 de pijpenmakerij startte. Andere gezaghebbende stukken waren enkele lakstempels waarin merken van pijpenfabrikanten staan gegraveerd en drukblokken voor de verpakkingsstroken van de pijpen. Ook handschriften en gedrukte pamfletten behoorden tot de verzameling. Wederom werden ook deze zaken gekoesterd meer vanwege de kennis die daarin stond dan om de intrinsieke waarde. Net als bij zijn voorganger Westerhoff bestond de collectie van Goedewaagen dus eerder uit curiositeiten dan uit topstukken en een streven naar compleetheid zien we in het geheel niet. Toch komen we zijn verzamelverdienste in meerdere deelcollecties van het Amsterdam Pipe Museum tegen.

Klik hier voor alle objecten van Dirk Goedewaagen nu in de collectie APM


Een van zovelen

13-02.161b-bodem-gouda-ovaal-bwb-1
APM 2.161b

In de jaren 1960 en 1970 leek heel de Randstad op zijn kop te staan. Werkelijk rond iedere oude kern vond grootschalige nieuwbouw plaats en duizenden hectares grond werden bouwrijp gemaakt. Bij het scheuren en verplaatsen van de grond kwamen veel oude stortlagen tevoorschijn. Het werd mode deze terreinen te belopen en de pijpenkoppen op te rapen samen met scherven van aardewerk en glas en andere voorwerpen. Honderden van dergelijke verzamelaars zijn er geweest, van jongens van vijftien tot vaders van vijftig die schoenendozen vulden met archeologisch materiaal. Dat de pijpenkop de meest gedane bodemvondst was, is niet verwonderlijk. In het verleden werd stevig gerookt en de kleipijp was nu eenmaal een kwetsbaar artikel. Bij duizenden zijn zij gebruikt en gebroken en onder de grond geschoffeld. Zij vergaan niet en komen vroeg of laat altijd weer tevoorschijn.

De Purmerender Dick Lammes is een van die vele lieden die geboeid door de historische waarde en geïntrigeerd door de verscheidenheid in detail spelenderwijs een verzameling pijpen heeft aangelegd. Zoals zo velen, om heerlijk in de openlucht te lopen met een doel, maar ook om 's avonds thuis de vondsten te wassen en te vergelijken. Soms werd daarover nog gecorrespondeerd met anderen, of bezoeken gebracht waarin de pijpologen hun kennis deelden en hypothesen lanceerden. Dankzij de activiteit van veel van deze lieden raakte de vormvariatie en decoratierijkdom van de kleipijp gaandeweg bekend.

De verzameling van Dick Lammes, die na zijn pensionering besloot zich in Frankrijk te vestigen, is een mooi voorbeeld van de tientallen grote en kleine versmeltingen van bodemvondstpijpen die aan onze omvangrijke studiecollectie ten grondslag liggen. In het Pijpenkabinet zijn veel van deze schoenendoosverzamelingen bijeengebracht en doordat steeds de specifieke en afwijkende vondsten in de collectie werden opgenomen, is gaandeweg een compleet overzicht van de verschijningsvorm van de kleipijp ontstaan, tot in de kleinste facetten toe.

Het jachtterrein van Lammes lag in de omgeving van Purmerend, van andere verzamelaars lag het vondstgebied in de periferie van Leiden of Zoetermeer, of rond de stad Utrecht. Zo ontstond geleidelijk een beeld van de archeologie van de kleipijp uit alle streken van Nederland. Alleen enkele afgelegen gebieden van ons land zijn nog mager vertegenwoordigd. Ook tegenwoordig nog spit de conservator van het Amsterdam Pipe Museum sigarenkistjes en schoenendozen met pijpen na om lacunes te vullen en varianten aan de studiecollectie toe te voegen. Zo wordt het beeld van de kleipijp steeds weer uitgebreid met nieuwe, onverwachte zaken. Geleidelijk groeide dit studiemateriaal uit tot de nationale referentiecollectie kleipijpen die de basis vormt voor vergelijkende studies die de Stichting Pijpenkabinet heeft verzorgd. De resultaten staan in de handboeken, artikelen en vondstrapporten die het Amsterdamse museum heeft uitgebracht.

Klik hier voor alle pijpen van Dick Lammes nu in de collectie APM


Een fabrieksvoorraad als verzameling

16-06.769a  klei-goedewaagen-leeuwhoorn-1
APM 6.769a

Naast een zorgvuldig stuk voor stuk traceren en samenbrengen van voorwerpen tot een verzameling is het ook mogelijk op een andere manier te werk te gaan. Dat deden de heer en mevrouw Van Eskert uit Haarlem. Als tabaks- en sigarenwinkelier hadden zij een nauwe band met de pijp. In hun contacten met de firma Goedewaagen uit Gouda raakten zij verzeild op de zolders van de oude pijpenfabriek waar nog geweldige voorraden incourante kleipijpen stonden. De fabriek was altijd ruim gehuisvest geweest en bezat een welgevuld magazijn. Begin jaren 1960 voerde de Koninklijke Goedewaagen in haar aardewerkbranche mechanisatie door zodat de directie de oude voorraden wel wilde liquideren om nieuwe productieruimte te krijgen.

Van januari tot mei 1963 kochten de Van Eskert's alle betere soorten pijpen van de zolder. Bij de eerste bezoeken was de aankoop puur op de wederverkoop in hun eigen winkel gericht. Geïntrigeerd geraakt door de variatie en de charme van de kleipijp sloeg het echtpaar al snel zelf aan het verzamelen. Van iedere pijp werd een exemplaar apart gezet die in een kamer achter hun winkel op het Houtplein een plaatsje kregen op grote panelen. Het aantal verschillende pijpen in die verzameling lag al gauw rond de 400 stuks. Van Eskert zag de uniciteit van het ensemble en correspondeerde over de hele wereld om de verkoop van wat zij noemde de grote verzameling te stimuleren. Daarnaast werden kleinere panelen gevuld met bescheiden verkoopverzamelingen want van veel pijpmodellen hadden zijn forse aantallen.

Hoewel de overname van de zoldervoorraad om duizenden pijpen ging, liep de verkoop maar mondjesmaat mede omdat de prijzen geweldig hoog werden gehouden omwille van een maximale winstmarge. Collega-winkeliers spraken er schande van. Niet verwonderlijk dat mevrouw Van Eskert, die het initiatief naar zich toe trok, allerlei manieren bedacht om de pijpen te slijten. Zo werd er actief geruild om de variëteit in haar aanbod te vergroten. Aldus ontstonden panelen met buitenlandse kleipijpen omgeruild met pijpenverzamelaars van elders.

Gevolg van deze handelwijze is wel dat de Goedewaagen pijpen terecht kwamen waar ze behoorden, namelijk op plaatsen waar ze gekoesterd werden. Andere sigarenwinkeliers verkochten hun overschot aan kleipijpen vaak als bellenblaaspijp en die pijpen braken een week later in het sop van een kind en werden vervolgens weggeworpen. Bij Van Eskert werd het historische belang van de traditionele kleipijp naar voren gehaald al werd het commerciële aspect niet vergeten. Een ijzersterk verkooppunt was dat Van Eskert nooit een uitspraak deed over de omvang van de voorraad. Dat bleef een groot geheim, onder verzamelaars bijna verheven tot een mythe. Bij iedere verkoop deed ze voorkomen alsof dat exemplaar de laatste van de serie was, maar later bleken opnieuw talloze pijpen van datzelfde model leverbaar te zijn.

In de eerste periode dat Van Eskert pijpen verkocht, werd een beperkt aantal representatieve exemplaren verworven. In de jaren 1980 kregen we toegang tot de hele voorraad en werd van iedere nog ontbrekende pijp een exemplaar aangeschaft. Daarbij lag de voorkeur op die modellen afkomstig uit de monstercollectie van Goedewaagen, die in de ketel met potlood een modelnummer droegen. In latere instantie volgden ook de twee topstukken waarvan mevrouw Van Eskert altijd stellig beweerde dat ze nooit verkocht zouden worden: de twee persvormen van messing, de ene driedelig, de andere een bovenmaatsvorm afkomstig van Willem Begeer.

Na lang soebatten werd de grote collectie uiteindelijk verkocht en ook de kleinere volgden. Het einde van het pijpenimperium was in zicht. Een aardig gegeven is dat zoon Dick van Eskert toen alles uitverkocht was de rekeningen van de aankopen bij Goedewaagen aan de Stichting Pijpenkabinet overdroeg. Zij geven een compleet beeld van de omvang van de zoldervoorraad bij Goedewaagen die bestond uit ruim 6200 pijpen. De rekeningen zijn met hun complete vermeldingen van de prijzen een prachtig tijdsdocument van de voorraad pijpen die in 1963 nog bij de Koninklijke Goedewaagen stond. Daarnaast geven zij ook een indruk van de geweldige winsten die de pijpenhandel de Van Eskert's had opgeleverd. De grote verdienste van dit echtpaar is echter dat zij het materiaal met veel zorgvuldigheid hebben omringd, waardoor het twintig jaar door de tijd werd getild en van overjarig curiosagoed veranderde in begeerde verzamelobjecten.

Klik hier voor alle pijpen van Van Eskert nu in de collectie APM


Geen maat meer weten

02.201  klei-belgie-slappe-nek-3
APM 2.201

Het belang van een verzameling is niet altijd gelegen in het zoeken en selecteren van het zeldzame, soms ligt dat juist in het conserveren van het gewone. In België zien we dat de tabakspijp als verzamelitem al vroeg in de belangstelling staat. Rokers brengen al aan het begin van de twintigste eeuw een bescheiden verzameling pijpen bijeen, waarbij het eigen rookgerei doorgaans het uitgangspunt is. Bij sommigen ontaardt dat in een ongebreidelde hebzucht. Zo'n verzamelaar was Jean Copin, een man die geen pijp kon laten lopen en dat was ook aan zijn verzameling te zien. Vele honderden gewone rookpijpen uit zijn eigen tijd en de generaties daarvoor bracht hij bijeen. Overigens geen houten pijpen, die werden toen nog niet gewaardeerd, maar klei omdat dat materiaal toen gezien werd als het toekomstige antiek.

De passie van Copin lag bij de gewone kleipijp, niet direct de overversierde versies maar vooral de pijpen die in België zo populair waren. Het gaat om gesteelde pijpen zoals bekers, krieken en boraines. Iedere pijp die hij in de handel tegenkwam, gerookt of ongerookt, werd aangeschaft en keurig in de kartonnen doos naast de andere van dezelfde fabriek opgeborgen. Zo ontstond een verzameling van honderden afgedankte rokertjes, een beetje rijp en groen door elkaar. Toch heeft zo'n verzameling een groot belang: in de kartonnen dozen opgeborgen blijft zo'n groep jarenlang bewaard en krijgt geleidelijk meer ouderdom en daarmee een grotere zeldzaamheidswaarde. Juist omdat het de courante rookwaar betrof, zag niemand er toen de waarde van in. Uit de talloze boedels is dit materiaal gewoon weggegooid als afgedankte gebruiksvoorwerpen en ging zo voorgoed verloren.

Copin droeg graag uit dat hij veel plezier beleefde aan zijn verzameling. In augustus 1954 was hij initiatiefnemer van een tentoonstelling over oude en antieke pijpen in de Vieux Saint-Pierre in Brussel. Hij stencilde zelfs een catalogus met allerlei wetenswaardigheden over het pijproken en de geschiedenis van de pijp. Daarna werd de verzameling weer opgeborgen en incidenteel nog eens getoond. Uiteindelijk raakte het geheel in de vergetelheid om pas bij Copin's overlijden te worden herontdekt. De erfgenamen hadden geen benul van de schat aan pijpen. In 1986 besloten zij deze op zomermarkten en braderieën uit te venten. Copin's zoon en zwager, beiden bouwvakkers, huurden daarvoor een kraam en boden de pijpen vanuit de oude kartonnen verpakking aan. Onder het genot van veel bier en rauwe ham maakten zij van de verkoop een gezellig weekend. Heel merkwaardig was vooral hun prijsstelling: een eenheidsprijs van duizend Belgische Francs voor ieder exemplaar. Hoeveel je ook nam, een pijpje cadeau kon er niet vanaf.

Voor de collectie van het Amsterdam Pipe Museum werden uit deze dozen ruim 150 representatieve exemplaren geselecteerd. Daaronder bevonden zich veel prachtig doorgerookte gebruikspijpen van rokers die al ver voor de Tweede Wereldoorlog overleden waren. Opvallend zijn de prachtige langere krieken en Hollandaises voorzien van effen glazuur of steelopschriften in schilderemail. Het zijn de luxe versies van de gewone gebruikspijp die vanwege hun kwetsbare steel slechts beperkt bewaard bleven. Het belang van de verzamelzucht van Copin is dus vooral gelegen in het feit dat een unieke dwarsdoorsnede aan gerookte kleipijpen bewaard bleef die uiteindelijk een museale bestemming kreeg.

Klik hier voor alle pijpen van Jean Copin nu in de collectie APM


Een verzameling om het verhaal

14.190  klei-engeland-jellicoe-3
APM 14.190

De pijp als praatstuk is wellicht het motto waaronder de Luikse advocaat André Joiris zijn verzameling startte. Deze ongetrouwde jurist, goed verzorgd door zijn huishoudster, kon zich naast zijn werk wijden aan zijn liefhebberijen. Als kunstkenner en verzamelaar kocht hij twintigste eeuwse schilderkunst maar daarnaast had hij nog een tweede passie: de politieke en sociale geschiedenis van Wallonië en Frankrijk uitgebeeld in de pijp. Ruim twintig jaar lang zocht hij bij antiquairs naar figurale pijpen om de historie van het Franstalige gebied te illustreren. Na verloop van jaren kreeg Joiris de meest toepasselijke pijpen rechtstreeks telefonisch aangeboden door antiquairs in Parijs, Londen en Brussel.

In zijn overvolle werkkamer met uitzicht op een rustiek pleintje had hij zijn trouvailles tentoongesteld, niet in vitrines maar in boekenkasten met glazen deuren, neergezet op de planken voor de ruggen van de boeken. Geen esthetisch verantwoorde presentatie, maar eerder amusant doordat de talloze figuurpijpen een bonte tribune van gezichten vormden. Bruinleren boekenbanden van saaie juridische handboeken vormen de achtergrond van dit decor. Vanuit zijn bureau had hij zicht op die tribunes en zij dienden hem tot praatstuk. Overigens waren zij lang niet altijd aanleiding voor een verhaal. Joiris was vooral geïnteresseerd in de betekenis van de uitbeeldingen en zolang die niet volledig naar tevredenheid was ontrafeld, stelde hij tijdens het tonen van zijn collectie een onafzienbare reeks van vragen. Wat hij zeker niet kon hebben is twijfel over de voorgestelde, de advocaat was een man die niet van discussie hield.

Kenmerkend voor de collectie van Joiris was dat hij pas tevreden was met het mooiste exemplaar. Vandaar dat de advocaat pijpen vaak meerdere keren kocht omdat er steeds weer een beter exemplaar op de markt kwam. Bij kleipijpen was dat vervangen voor beter een dankbare taak want het ging uiteindelijk om een breekbaar product. De afdankertjes werden in een grote kartonnen doos gelegd, wachtend op een verzamelaar om te ruilen. Achter het glas van de kasten werden de pijpenkoppen op de bekende opengevouwen haarspelden gezet om daarna nooit meer van hun plaats te komen. Niet verwonderlijk dus dat er weinig ordening in de collectie te vinden was.

Joiris kwam onverwacht aan zijn einde. Een door zijn toedoen veroordeelde crimineel was na jaren vrijgekomen en had hem telefonisch bedreigd. Het veroorzaakte hem een hartstilstand, hij werd aangetroffen met de telefoonhoorn nog in de hand. Niet lang daarna kwamen zijn collecties bij veilinghuis Michel l'Homme onder de hamer, dat was in 1995. Etsen van Kandinsky, schetsen van Picasso en zo meer vonden hun weg naar musea en collectioneurs. Vandaar verspreidden ook de pijpen zich weer in het verzamelcircuit en begon het determineren van de voorgestelden opnieuw. De collectie van het Amsterdam Pipe Museum werd bij die gelegenheid verrijkt met een interessante groep Belgische en Franse stukken. Het belang van de verzameling van maître Joiris zat hem in de voorselectie, de keuze die hij jarenlang maakte uit het marktaanbod voor de pijp die onlosmakelijk verbonden was met een verhaal. Die verhalen leven nu voort in het Amsterdam Pipe Museum.

Klik hier voor alle pijpen van André Joiris nu in collectie Amsterdam Pipe Museum


Een Fransman die tot de bron doordringt

01.087  klei-gambier-sauterelle-3
APM 1.087

Vergelijkbaar met Copin is de Franse verzamelaar Jean Laffont. Hij was iets later actief dan Copin in België, maar zijn werkwijze en passie vertoont sterke overeenkomst. Laffont was aanvankelijk geobsedeerd door de kleipijp in het algemeen. Die verzamelpassie leefde hij onbelemmerd uit: van iedere denkbare pijp werd een voorbeeld bewaard. Gaandeweg kreeg hij ook belangstelling voor de schoonheid van de pijp als kunstnijverheidsuiting. Wanneer de gelegenheid zich voordeed kocht hij naast versierde kleipijpen ook artistieke stukken van hout, meerschuim of porselein. Later zelfs aangevuld met opmerkelijke etnografische voorbeelden.

Het meest opvallend uit zijn bezit was het complete productieoverzicht inclusief de toonkamercollectie van de firma Victor Belle uit Serves in Frankrijk. De overname van die grote hoeveelheid is wel de meest ultieme daad voor een verzamelaar. Naast alle modellen in uiteenlopende kleuren bezat Laffont zelfs het complete bestand aan persmallen van de fabriek. Deze keuze, of liever gezegd het ontbreken van een keuze, leverde een collectie op waarvan in Frankrijk geen tweede te vinden was. Een onderwerp overigens waar ook niemand zich op wenste te richten. Uiteraard was het meest attractieve deel van de collectie van Laffont de in de loop van de jaren fors gegroeide reeks topstukken van gevarieerde materialen en herkomst. Zij hadden niet de neuzelige details van de kleipijp maar toonden de majestueuze variatie aan rooktoestellen.

Op het laatst moet zijn verzameling wel de omvangrijkste in Frankrijk zijn geweest. Maarliefst zeven veilingen zijn nodig geweest om de enorme aantallen pijpen onder nieuwe verzamelaars te verdelen. Op de reeks Parijse veilingen gehouden tussen december 1984 en juli 1986 hebben de verzamelaars om zijn merite gevochten en het geheel bracht geweldige prijzen op. Slim als veilinghuizen zijn, werd met tussenpozen een portie aangeboden en liet men de bieders in het ongewisse over wat nog zou komen.

De collectie van Laffont is in het Amsterdam Pipe Museum op twee verschillende punten aanwezig. Het meest kenmerkend is de overzichtscollectie van de firma Belle in Serves. Door het grote aanbod op de veilingen is het mogelijk gebleken van deze fabriek een representatief productieoverzicht samen te stellen en voor het nageslacht te behouden; overigens wel iets selectiever dan Laffont deed. Dat geldt voor de steelpijpen en de manchetkoppen maar ook voor de persvormen. Daarnaast zijn enkele werkelijk fraaie pijpen aangeschaft, gemaakt van diverse materialen zoals porselein, meerschuim en hout. Zij vormden ook bij Laffont de topstukken en hebben in het Amsterdam Pipe Museum een plaats in de vaste presentatie gekregen. In Amsterdam zorgen zij opnieuw voor het ultieme kijkgenoegen.

Klik hier voor alle pijpen van Jean Laffont nu in de collectie van het APM