Verzamelaars en hun passie
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2010
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Museaal bezit uit een commerciële hoek
De laatste grote Goudse pijpenfabriek, Koninklijke Goedewaagen, kwam in een eerder hoofdstuk al ter sprake als een bron voor een pijpencollectie. Dezelfde fabriek zou jaren later nog een tweede belangrijke bijdrage aan de collectie van het Pijpenkabinet, tegenwoordig het Amsterdam Pipe Museum, leveren. Na het faillissement van deze fabriek in 1982 en de doorstart als afgeslankt aardewerkbedrijf bleek het mogelijk uit de historische inventaris een overname te realiseren. De grotendeels nog aanwezige inventaris van de oude pijpenfabriek kon door de Stichting Pijpenkabinet integraal worden aangekocht.
Bij de firma P. Goedewaagen & Zoon, de latere Koninklijke Goedewaagen, werd al vanaf de jaren 1870 een beleid gevoerd om productiemateriaal van andere bedrijven over te nemen, zowel van noodlijdende Goudse pijpenmakerijen als van buitenlandse collega's. Doel was steeds het fabrieksassortiment uit te breiden tot maximale veelzijdigheid. Dankzij de overnames van gereedschappen realiseerde de fabriek het grootste assortiment pijpmodellen in Gouda. Ook de spreiding in tijd is ruim, de oudste stukken dateren nog uit de achttiende eeuw, het leeuwendeel stamt uit de tweede helft van de negentiende eeuw.
Het vermogensbestand van een pijpenfabriek uit het eind van de negentiende eeuw bestond uit deze persvormen en het commerciële belang van de pijpenmerken. Het vormenbezit werd met de grootste zorg opgebouwd en in de fabriek zorgde de dienstdoende vormmaker voor optimaal onderhoud. Niet verwonderlijk dat na jarenlange overnames en het opnieuw ontwerpen van pijpmodellen, het bestand aan metalen persmallen rond 1900 de duizend exemplaren oversteeg. Daarin was materiaal opgenomen van allerlei bedrijven en over een grote tijdsspanne. Dankzij de financiële positie van het bedrijf bleef dit gereedschap nagenoeg compleet bewaard en tussen 1900 en 1980 veranderde het nauwelijks van samenstelling, op een incidentele diefstal na.
Voor de Stichting Pijpenkabinet lag het belang van een dergelijke overname in de ongelooflijke historische kennis die in dit materiaal besloten ligt. Over de vormmakerij en de ontwikkeling van de techniek in de Goudse pijpenmakerij is weinig opgetekend en eveneens weinig bewaard gebleven. Verreweg de meeste bedrijven verkochten in tijden van malaise of na sluiting de messing persvormen en ijzeren bankschroeven als schroot. Goedewaagen is daarin een unieke uitzondering. Een bedrijfscollectie van een pijpenfabriek is daarom nergens in Nederland bewaard gebleven. De ensemblewaarde van zo'n verzameling toont de samenhang tussen de inventarisgoederen, de pers- en gietvormen en het handgereedschap. Bestudering levert inzicht in de geschiedenis, niet alleen van dat ene bedrijf maar ook in dat van andere bedrijven waarvan materiaal werd overgenomen.
Zo vinden we in de inventaris van Goedewaagen een stukje van de geschiedenis van de beroemde Franse fabriek Duméril terug, maar leren we ook meer over het gereedschap van Henri Cuvellier, een tamelijk onbekende maar toonaangevende Belgische pijpenmaker uit de periode tot 1880. Ook het ontwerpen, het technische vernuft en het streven naar standaardisering zien we aan het gereedschap af. Daarmee levert het ons het technische inzicht in de totstandkoming van de pijp, die we aan het product zelf vaak niet kunnen aflezen. Daarnaast bezorgt de inventaris de bezoekers kijkgenoegen omdat daarvan ook tegenwoordig nog in het Amsterdam Pipe Museum een zogenaamde open-depotopstelling is ingericht waarmee de sfeer van de Goudse pijpenfabriek voortleeft.
Klik hier voor alle gereedschappen van Koninklijke Goedewaagen in de collectie APM
De museumcollectie als archief
Talloze tabaksfabrieken bezitten een verzameling historische voorwerpen. De fabriekscollectie van de firma W.D. & H.O. Wills uit Bristol is daarvan een representatief voorbeeld. De basis voor dit historische bezit werd al in de negentiende eeuw gelegd, toevalligerwijs doordat men curiositeiten bijeen bracht. Omdat de fabriek geregeld kleinere bedrijven overnam, bundelde zich het historische materiaal en werd besloten hiervoor een soort archief in te richten, later bekend onder de naam the Wills collection of tobacco antiquities. Daar bevond zich een bonte verzameling van monsters, curiositeiten en souvenirs die zich geleidelijk ontwikkelde tot een heus archief van rokersrariteiten.
Binnen de fabriek kreeg die verzameling langzamerhand de status van een bedrijfsmuseum inclusief een grote bibliotheek. Hoewel het materiaal redelijk geordend gerangschikt was in ladenkasten en op planken in een kamertje in het fabrieksgebouw in Ashton, Bristol, was de openstelling niet georganiseerd. Bezoek kon zich tijdens kantooruren op afspraak melden maar wie daadwerkelijk een kijkje wilde nemen moest toch wel van goede huize komen. Wel diende de collectie van Wills door de tijd heen geregeld als bron voor publicaties. Foto's van hun objecten werden bij wijze van bedrijfspromotie in boeken en tijdschriften geplaatst. Daarnaast werd occasioneel materiaal voor tentoonstellingen uitgeleend.
In 1974 werd een deel van de collectie in het nieuw betrokken fabriekscomplex op de Hartcliffe site in Bristol permanent opgesteld. Dat gebeurde in talloze vierkante perspex toondozen die in de gangen en de kantoren werden aangebracht. Tegen oranje flanel hingen de meest opmerkelijke stukken te kijk, overigens zonder enige toelichtende tekst. Het doel was duidelijk het opfleuren van het kantoorgebouw. De expositie was niet van lange duur, in 1990 werd de Hartcliffe vestiging gesloten.
Tijden van reorganisatie en verhuizingen zijn voor een bedrijfscollectie altijd een bedreiging. Dat gebeurde ook bij Wills. Het materiaal moest Bristol verlaten en werd naar Manchester overgebracht waar het in de kelder van een van de fabrieksgebouwen werd opgeslagen. Op een zeker moment overstroomde deze kelder en pas toen realiseerde de directie zich dat zij een besluit moesten nemen om afstand van het materiaal te doen. Een veiling vond plaats met een charitatief doel voor de opbrengst.
Voor vrijwel iedere verzamelaar en liefhebber van oude en antieke pijpen was die veiling bij The Bristol Auction Rooms in Bristol een openbaring. Er kwam een geweldige verzameling materiaal tevoorschijn waarvan een groot deel tientallen jaren bewaard was zonder ooit gezien te zijn. Een deel van die voorwerpen was nog verpakt in de kleine vierkante perspex vitrines, een ander deel in oude kartonnen dozen, sommige nog met zichtbare sporen van de waterschade. Veel materiaal was buitengewoon verwaarloosd en vuil, soms zelfs tot scherven gebroken.
Op het moment van veilen, in mei 2002, was de belangstelling voor oude pijpen bijna op het hoogtepunt. Dat bleek ook uit de veilingprijzen en het grote aantal bieders. Naast Engelsen boden veel lieden uit Frankrijk en andere landen, persoonlijk of via de telefoon. Vrijwel alle verzamelgebieden oogsten grote belangstelling en navenant hoge prijzen. De keuze van het Amsterdamse museum lag weer in een breed vlak met grote variatie. Helaas bleven de belangrijkste stukken buiten ons bereik, die realiseerden met de internationale aandacht absolute recordprijzen. Wel konden over een brede linie allerlei interessante objecten worden aangeschaft die door de gemiddelde liefhebber niet herkend werden.
Deze museale collectie, die overigens vooral een archieffunctie vervulde, was in de lange tijd van beheer ongemerkt in belang toegenomen. Pijpen die al anderhalve eeuw niet meer op de markt waren doken ineens op. De combinaties van voorwerpen die in 2002 ter veiling werden aangeboden, hadden een belangrijke ensemblewaarde die inzicht gaf in de verzamelactiviteit van het bedrijf zelfs al was dit weinig gestructureerd. Jammer genoeg raakten veel als groepen bijeengebrachte objecten in de talloze wonderlijk samengestelde veilingkavels verspreid. Toch kon voor het Amsterdam Pipe Museum bijvoorbeeld een zeldzame groep Belgische pijpen uit de periode 1830 tot 1850 bijeen worden gehouden. Daarnaast werden andere deelcollecties met interessante stukken verrijkt.
Klik hier voor alle pijpen van de Wills Collection nu in de collectie APM
Een vervreemde museumcollectie
Zoals bekend is het lot van particuliere collecties dat ze vroeg of laat uiteen vallen. Bij museumcollecties is dat iets dat we niet verwachten. Als permanente instelling wordt een bewaarplicht opgelegd en die dient gerespecteerd te worden. Toch bleek dat vanaf het jaar 2000 bij grote regelmaat anders te zijn. Een voorbeeld daarvan is het bedrijfsmuseum dat jarenlang bekend stond onder de naam Douwe Egberts Pijpenkamer, Koffie- en Theekabinet. De start van deze collectie gebeurde spelenderwijs doordat de directie in 1939 enkele aankopen deed om een ontvangstkamer in te richten. Vanaf de jaren 1960 was dit museum beter geïnstitutionaliseerd. Het kreeg een eigen ruimte op het fabrieksterrein van Douwe Egberts aan de Keulsekade in Utrecht. Daar bezette het uiteindelijk drie aaneengeschakelde vertrekken waar een vrij uitgebreide en goed gevarieerde tabakscollectie te zien was, samen met historische voorwerpen rondom koffie en thee. De presentatie werd vooral door groepen huisvrouwen bezocht die na een rondleiding door de fabriek een kopje koffie dronken in het museum. Het gaat sec gezien dus om historisch materiaal dat door een bedrijf als PR-middel geëxploiteerd wordt.
Kenmerkend voor een fabriekscollectie is vaak dat zij met veel geld bijeengebracht zijn. Basis is veelal enig historisch materiaal met een relatie tot de eigen fabrieksgeschiedenis of het product. Wanneer de collectie een meer openbaar karakter krijgt, wordt naar uitbreiding gezocht. In tijden van voorspoed kunnen directie en commissarissen forse aankoopbudgetten fourneren. Fabrieken vinden die uitbreiding doorgaans in de overname van hele verzamelingen, want voor de losse aanschaf van voorwerpen ontbreekt het aan tijd en inzicht. Bij Douwe Egberts ging dat om drie gezaghebbende pijpencollecties: de beste uit Zeist, een tweede uit Amsterdam en tenslotte een derde uit 's-Gravenhage. Voortgaande uitbreiding werd verzorgd door een drietal antiquairs die geregeld materiaal aanboden dat gekocht werd omdat er een budget voor was. Zo zien we dat bepaalde verzamelgebieden uitgroeien omdat de toeleveranciers daar hun accent legden.
Vanaf de opening voor een breder publiek in de jaren 1960 ontstond een aantrekkelijke expositie die op gezette tijden werd uitgebreid en gemoderniseerd. Uiteindelijk bleek de belangstelling in de jaren 1990 te verslappen. Sluiting van het museum volgde in het jaar 2000. Vervolgens besloot de directie van Douwe Egberts, inmiddels overgenomen door een buitenlandse multinational, de collectie op te doeken. Professionalisering tot een museaal verantwoord niveau bleek te kostbaar, het bedrijfsbezoek als medium had afgedaan. Aan enkele musea werd de gelegenheid geboden materiaal uit te zoeken, de rest zou worden geveild.
Het Pijpenkabinet, tegenwoordig Amsterdam Pipe Museum, profiteerde met enkele schenkingen maar belangrijker was de aankoop van een fors gedeelte van de collectie pijpen die men als schenking vanuit het bedrijf niet kon verantwoorden. Het overige tabaksverhaal werd in delen gesplitst. Omdat de maatschappelijke discussie rond de tabak ondertussen zo grimmig geworden was, wilde Douwe Egberts, tevens een grote naam in koffie en thee, zijn verleden niet met de tabakserfenis laten besmeuren. Zodoende werd een deel anoniem bij veilinghuizen ingebracht, het overschot werd aan een opkoper in het zuiden van het land verkwanseld.
Het Amsterdamse museum heeft actief ingespeeld op de rommelige uitverkoop. Naast de aankoop bij Douwe Egberts zelf en biedingen op de veilingen werd ook de totale collectie van de opkoper teruggekocht. Dat het ontzamelen van de tabakscollectie onzorgvuldig en vooral ondeskundig was gebeurd, werd bewezen doordat talloze pijpen uit de aankoop gecompleteerd konden worden met de originele onderdelen die bij de opkoper terecht waren gekomen. Uiteindelijk werd een representatief beeld van de Douwe Egberts collectie aan het museum in Amsterdam toegevoegd. Van speciaal belang zijn enkele typische Hollandse zaken die voor het Nederlandse museumbezit vrijwel onmisbaar zijn.
Klik hier voor alle objecten van Douwe Egberts nu in de collectie APM
Een Frans museum onder de hamer
Een goed voorbeeld van de tijdelijkheid van museumcollecties is wel het Musée de la Seita in Parijs. Begonnen in 1933 ter gelegenheid van een internationale expositie, groeide dit initiatief uit tot een zeer professioneel museum. Aanvankelijk was de presentatie gevestigd in de entreehal van het nieuwe hoofdkantoor van de Service d'Exploitation Industrielle des Tabacs et des Allumettes zoals de Seita in Parijs voluit heet. Toen het in de jaren 1970 meer algemeen werd dat zichzelf respecterende bedrijven een eigen bedrijfsmuseum inrichtten, gebeurde dat ook bij de Seita. In 1977 openden zij een prachtig museum aan de rue Jean Nicot in Parijs.
Ook de Seita-collectie was bijeengebracht op de voor bedrijven karakteristieke wijze. Geen aankoop per stuk maar de overname van collecties. De belangrijkste is de aankoop van een aanzienlijke particuliere collectie afkomstig van Eugène Jance uit Marseille, een bevlogen verzamelaar van historische voorwerpen waarin het onderwerp tabak een belangrijke plaats innam. Zijn collectie werd en bloc aangeschaft en maakte de opening van het nieuwe museum mogelijk. Dat museum kreeg een spectaculaire inrichting waar de laatste snufjes van tentoonstellingstechnieken waren uitgewerkt dankzij experts van het Musée de l'Homme en professionele designers. Wie had toen kunnen denken dat deze fabuleuze collectie na enkele decennia voorgoed uiteen zou vallen?
De veiling van het museum vind zijn oorzaak in de verkoop van de Seita aan de Spaanse Tabacalera in 1999. Daarmee moesten bezuinigingen worden doorgevoerd en werd het stijlvolle kantoor in het hart van Parijs verruild voor een modern gebouw in een verre buitenwijk. Het exploiteren van een museum buiten de loop van publiek en toeristen was geen optie. Op dat moment was er geen mogelijkheid meer voor een museum. In het jaar 2000 sloot de presentatie in Parijs en het materiaal werd verpakt. Uiteindelijk werd in 2009 na weer een fusie met een multinational besloten tot vervreemding van de ruim 2500 voorwerpen omdat er geen museale toekomst meer aan gegeven kon worden.
De opheffing van de Seita collectie gaf een geweldige stimulans aan de verzamelaarswereld. Drie veilingen waren nodig om het materiaal te verspreiden. De eerste vond plaats in Parijs en hier waren de meest gespecialiseerde handelaren aanwezig: volkskunst, Afrikaanse kunst, Amerikaanse etnografie alles bracht een maximale prijs op. In de twee veilingen die volgden, in de provincie en ver van Parijs, werden de mindere goden geveild. Hier was de belangstelling beduidend lauwer, mede omdat veel particulieren afgeschrikt waren door de hoge prijzen in Parijs. Opnieuw werd bewezen dat zelfs museumcollecties kwetsbaar zijn en met één pennenstreek uit de wereld kunnen verdwijnen. De Stichting Pijpenkabinet, nu beheerder van het Amsterdam Pipe Museum, schafte in totaal 300 voorwerpen aan die een nieuwe museale bestemming kregen in een ander land. Zij bleven behoed voor een roemloos bestaan in de kast van een anonieme particulier. De voorwerpen zijn zeer uiteenlopend van herkomst maar hebben gemeen dat zij directe leemtes in de Amsterdamse collectie invullen. Opmerkelijk is dat alle deelcollecties met deze aankoop werden uitgebreid, variërend van één tot tientallen objecten.
Literatuur: Don Duco, ‘Het Parijse museum van de Seita', Nieuwsbrief Pijpenkabinet, nr 12, oktober 2009.
Klik hier voor alle objecten van het Museé de la SEITA nu in de collectie APM