Twee vroege tabakspijpen in de vorm van een schip

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
2009

Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet

Beschrijving:
Bespreking van een houten en een pijpaarden pijp in de vorm van een zeventiende eeuws Hollands fluitschip.

Al in 1966 gaf een akker bij Bovenkarspel een merkwaardige vondst prijs: een scheepje van pijpaarde waarvan het oppervlak bestempeld is met pijpenmerkjes. Kennelijk gaat het om een voorwerp uit de werkplaats van een pijpenmaker en heel toepasselijk is dit object van een binnenketel en steelinzet voorzien zodat er uit gerookt kan worden. Dertig jaar later wordt in een kadebeschoeiing in Hoorn een vergelijkbaar bootje gevonden, eveneens als tabakspijp geschikt gemaakt. Nu gaat het niet om een pijpaarden exemplaar, maar om een scheepje van hout, opgesierd met enige tinmontage. Recentelijk is ook dit object aan de collectie van het Pijpenkabinet toegevoegd en is de tijd rijp voor een vergelijking tussen deze twee merkwaardige en uiterst zeldzame archeologische voorwerpen.

Het scheepje van hout

De maker van het houten exemplaar nam een contemporain schip als model en besteedde veel zorg aan een natuurgetrouwe weergave (afb. 1a-g). Uit alle details blijkt dat de vervaardiger goed bekend was met het uiterlijk van het schip. Zo is de vorm van de romp nauwgezet van bestaande schepen overgenomen en is fraai van verhouding, maar ook de geledingen van de verschillende verdiepingen zijn juist en hetzelfde geldt voor de spiegel en de steven. Het berghout, de dikke balken die buiten de romp van het schip uitsteken zijn bijvoorbeeld nauwkeurig nagesneden. Toen het voorwerp klaar was werden er zelfs met tinnen nagels accenten toegevoegd om de kanonnen van het schip te suggereren. Indertijd staken deze nagels in glanzende zilverkleur af tegen het blanke hout. Nu is het hout door het grondwater donker geworden en zijn de nagels bruinzwart geoxideerd. Vooral deze kanonnen verraden dat het om een zogenaamde bewapende koopvaarder gaat, voorzien van maarliefst drie rijen geschut.

01-1-19.734-hout-fluitschip
Afb. 1a. APM 19.734
01-2-19.734-hout-fluitschip
Afb. 1b. APM 19.734
01-3-19.734-hout-fluitschip
Afb. 1c. APM 19.734
01-4-19.734-hout-fluitschip
Afb. 1d. APM 19.734
01-5-19.734-hout-fluitschip
Afb. 1e. APM 19.734
01-6-19.734-hout-fluitschip
Afb. 1f. APM 19.734
01-7-19.734-hout-fluitschip (2)
Afb. 1g. APM 19.734

De uitwerking van het object getuigt dus van een maker die alles wist van schepen en dit tot in de details heeft nagevolgd. Zelfs de zogenaamde huidgang, de rand die rond de platte spiegel loopt en slechts een detail uitmaakt, is zorgvuldig aangebracht. Bijzonder en vooral atypisch is de wijze waarop het dek is afgewerkt. Dit is namelijk van decoratief snijwerk voorzien waardoor het geen relatie meer heeft met de dekplanken van een echt schip maar daarentegen louter ornamenteel is. Dit dek vertoont twee verschillende patronen. Op het voordek zijn schuinse, elkaar kruisende lijnen ingekrast met in de zo ontstane ruitvormige velden steeds een stip. Op het achterdek is de versiering verwant aan het alom bekende kerfsnijwerk: vijf banen met zigzag motief, waarbij de driehoeken die in de zwikken van de lijnen ontstonden tot een flinke diepte zijn uitgestoken (afb. 1f). Dergelijke patronen werden veelvuldig door zeelieden gesneden als decoratie op volkskunstige voorwerpen.

Veel zorg is ook besteed aan de technische kant om het functioneren als pijp mogelijk te maken. Het inwendige van de ketel is vuurbestendig gemaakt. Deze ketel is opmerkelijk ruim voor de periode van ontstaan en niet rond maar kubusvormig. De verticale wanden zijn op de hoeken iets afgeschuind waardoor een geschiktere ruimte ontstond. Vervolgens is de binnenzijde volledig met tin bekleed en op de bodem loopt die bekleding zelfs tot in de steel door. Tijdens het roken komt het vuur dus nooit met het hout in aanraking. Ook op het dek loopt de tinbekleding rondom de ketel nog een stukje door om het schroeien van het hout tijdens het aansteken en roken te voorkomen. Met al die moeite was de functionaliteit van het voorwerp als rookpijp dus maximaal gewaarborgd.

Later is op dit onversierde metaal door de eigenaar van de tabakspijp nog wat graveerwerk aangebracht. De meest treffende voorstelling is een klein primitief bootje, een zogenaamde éénmaster met gaffelzeil of meer generiek een jaagschuit met rechte stevens (afb. 6). Het was de bedoeling op het tegenoverliggende vlak eenzelfde soort bootje te graveren, doch de ruimte was te klein waardoor de uitbeelding mislukte. Hier staat nu een onherkenbaar soort bakje zonder mast afgebeeld. Langs de rechte zijden van de ketel, waar het hout iets verhoogd is, zijn in het tin de eigenaarsinitialen IH te lezen. Op het tegenover liggende deel is de gravering weer minder overzichtelijk, hier lijkt een opschrift te staan dat met het monogram AH begint al het zou evengoed een fantasie tekst kunnen zijn. Leesbaar is deze gravering in ieder geval niet.

Vermoedelijk is voor dit scheepje een stuk pokhout gebruikt, afkomstig uit Zuid-Amerika. Daarmee wordt al snel de indruk gewekt dat dit voorwerp in den vreemde zou zijn gemaakt. In dat geval gaat het om een stukje ‘huisvlijt’ door een schepeling aan boord van een koopvaardijschip gesneden, wachtend op gunstige wind zodat er weer gevaren kon worden. Arbeidsintensief handwerk met grote vaardigheid komt vaker voor onder scheepsvolk, maar of dit voorwerp ook in zo’n situatie is ontstaan blijft de vraag. De perfecte afwerking met tin wijzen misschien eerder op productie in een havenplaats door een zeeman of iedere andere handwerksman die in zijn vrije tijd iets moois wilde maken. Aan de andere kant kon men met een enkele loden kogel en wat geëxperimenteer gemakkelijk metaal gieten, waar ook ter wereld.

Om de functie als pijp te vervolmaken is een steel in de vorm van een dun metalen buisje in het gat in de spiegel gestoken. Later is deze buisvormige steel gebroken maar er is nog een stukje metaal in de pijpenkop achtergebleven. Dat een metalen steel op een onbewaakt moment knakt is niet verwonderlijk, de houten pijpenkop is al snel te zwaar voor het dunne metalen roer.

Qua scheepstype zien we in de houten tabakspijp de zogenaamde galjoen terug, een bewapende koopvaarder die een verdere ontwikkeling van de kraak is. Een belangrijk verschil is dat de zeer hoge en gekromde vooropbouw, het zogeheten voorkasteel, vervangen werd door een lage, smalle en ver naar voren uitstekende boeg waarachter de loodrechte voorkant van de eigenlijke scheepsromp verborgen bleef. Aan deze voorzijde konden de zware kanonnen gemakkelijk worden ingebouwd. Dankzij de veranderde bouw van de voorsteven nam de wendbaarheid van het schip sterk toe. Het galjoen behield een duidelijke achteropbouw, nu kortweg kasteel geheten omdat het reeds genoemde voorkasteel niet meer bestond. Deze achteropbouw werd gebruikt als onderkomen voor de officieren op het schip. De combinatie van lagere voorkant en hoge achterkant leverde het typische silhouet van het 17e eeuwse schip op. Duidelijk zijn de drie dekken te onderscheiden, waarbij in het middelste, het zogenaamde overloopdek, de pijpenkop is aangebracht. Het achterdek is hier misschien wat bescheiden weergegeven, maar was in die periode nog niet zo sterk verhoogd als bij latere scheepstypes.

De datering van dit type koopvaardijschip ligt tussen 1590 en 1620. Reden te denken dat deze uitbeelding tamelijk vroeg is leiden we af aan de kanonnen op de achterzijde onder de spiegel. Rond 1600 verdwijnen deze kanonnen. Op grond van het formaat van de ketel van deze tabakspijp moet het object echter toch wat later zijn ontstaan, maar zeker niet na 1620.

De pijpaarden versie

Het scheepje van pijpaarde is een bijzondere tegenhanger (afb. 2a-i). Dit voorwerp is volledig met de hand gevormd uit een massief stuk pijpenklei, dat zorgvuldig is gesneden tot de vorm van een bestaande eigentijdse boot werd verkregen. Weergegeven is een fluitschip, een wat later type koopvaarder met een vooruitstekende steven en een rechte spiegel. De romp is tamelijk buikig met een smalle kiel langs de onderzijde. Het dek heeft verschillende niveaus, met een extra kajuit in het verhoogde achterschip aangeduid met kasteel.

02-1-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2a. APM 11.145
02-2-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2b. APM 11.145
02-3-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2c. APM 11.145
02-5-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2d. APM 11.145
02-4-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2e. APM 11.145

Het eerste fluitschip zou in 1595 in Hoorn zijn gebouwd naar een ontwerp van koopman Pieter Jansz Vael. Bij dit scheepstype zien we een vierdelig dek met verschillende niveaus. Het kajuitgedeelte is het hoogst en wordt aangeduid met campanjedek. Daarvoor vinden we het iets lagere halfdek. Het diepste gedeelte heet heel toepasselijk het kuildek, terwijl bij de steven het dek zich weer verhoogt en bakdek wordt genoemd. Een ander kenmerk van het fluitschip is dat nu het bovendek smaller was zodat een onverwachte buikvorm ontstond. Reden was dat in de Sont tol werd geheven op de breedte van het dek en door het bovendek smaller te maken waren de tolkosten geringer zonder dat de laadruimte kleiner werd.

Achter de platte achterzijde of spiegel zat het kapiteinsvertrek samen met de gastenverblijven. De spiegel zelf werd versierd met de familiewapens van de eigenaren of ander beeldhouwwerk en bij talloze schepen is hier een buitengewoon uitbundige decoratie aangebracht. Op de hoeken van deze spiegel was nog een kleine uitbouw die als toilet dienst deed. Onze pijpenmaker besteedde aan de spiegel echter weinig aandacht: hij accentueerde dit onderdeel met een eenvoudige gladde lijst en vulde het veld met enkele merkstempels in. Van het fluitschip bestonden verschillende typen die in de zeventiende eeuw zo succesvol waren dat zij voor alle zeeën en verschillende doelen werden ingezet.[1] De verschillen tussen de scheepstypen zijn niet heel groot en laten zich aan dit pijpaarden plastiekje niet aflezen.

Het is duidelijk dat de persoon die dit voorwerp modelleerde wist hoe een schip eruit zag al was het zeker mogelijk geweest de details beter uit te werken. De transformatie van het sculptuurtje tot een tabakspijp kon gemakkelijk gebeuren door in het kuildek een gat voor de ketel te snijden en de spiegel te doorboren totdat deze doorboring onderin de ketel eindigde. Technisch gezien gebeurde dus hetzelfde als bij de houten scheepspijp; mogelijk diende zo’n houten miniatuurbootje tot voorbeeld.

02-6-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2f. APM 11.145
02-7-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2g. APM 11.145
02-8-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2h. APM 11.145
02-9-11.145-handvorm-fluitschip-leeuw
Afb. 2i. APM 11.145

Nadat het voorwerp door modellering een zo natuurgetrouw mogelijk uiterlijk had gekregen, heeft de pijpenmaker het object versierd door het rondom met zijn merkteken te bestempelen. Op die wijze kon hij snel tot een afwerking komen en omzeilde zo de arbeidsintensieve vormgeving van galerijen en andere detailleringen van het schip. Het merkstempel toont een gaande, naar links gewende leeuw, als signatuur ook op pijpen uit de plaats Hoorn bekend. Kenmerkend voor dit merkstempel is een ovale wat onregelmatige omlijsting die wat primitief aandoet (afb. 2i). Het stempel is keurig in banen afgedrukt en zorgt voor een mooi decoratief ritme dat met enige fantasie nog refereert aan de verdiepingen van het schip en de geschutspoorten die zich aan weerszijden bevonden. Op het achterdek is naast het merkstempel nog gebruik gemaakt van een kruislings geplaatste radering, afgedrukt met het radeermes van de pijpenmaker. De bedoeling van dit detail is niet duidelijk en heeft zeker geen relatie met het oorspronkelijke uiterlijk van het schip. Het gebruik van merkstempel en radeermes verraden wel dat het product in de pijpenmakerij is ontstaan omdat dit gereedschap alleen daar beschikbaar was.

Het met de pijpen meegebakken scheepje is daarna voorzien van een meerkleurige beschildering, waarvan het diep donkergroen op de romp nog vaag zichtbaar is. Vervolgens werd de vrij zware, massieve pijpenkop met een separate pijpensteel gemonteerd. Naar het materiaal van dit roer kunnen we slechts gissen. Gebruikte de pijpenmaker een traditionele pijpensteel van een gangbare kleipijp of paste hij een steviger roer toe van bijvoorbeeld doorboord hout of misschien zelfs een hol metalen pijpje? Het eenvoudigste en daardoor wellicht het meest voor de hand liggende is een holle vlierbestak.

Hoewel een pronkpijp was ontstaan, is het product toch gewoon in gebruik genomen en enkele keren gerookt, getuige de roetsporen aan de binnenzijde van de ketel. Afgaande op het scheepstype ligt de datering van dit voorwerp later dan van de houten tegenhanger. Deze pijp moet tussen 1630 en 1635 zijn gemaakt, een datering die mede gebaseerd is op het voorkomen van hetzelfde merkstempel op gangbare kleipijpen. Van deze pijpenmaker zijn namelijk pijpen bekend die rond of niet lang na 1630 zijn gemaakt en de kenmerkende sterk dubbelconische Westfriese stijl vertonen.[2]

Overeenkomst en verschil

Het is interessant hier een vergelijk tussen beide voorwerpen te maken en overeenkomst en verschil te duiden. Hoewel volgens eenzelfde concept gemaakt, vertonen de beide archeologische voorwerpen toch opmerkelijke detailverschillen. Deze voeren terug op de ontwikkeling van het schip in het eerste kwart van de zeventiende eeuw maar komen ook voort uit het gebruikte materiaal en de wijze van uitwerking van de details. Zeker is dat beide pijpen een verschillend niveau van luxe hadden en daarmee dus een andere uitstraling, versterkt door verschil in materiaal, textuur en kleur.

De beide tabakspijpen tonen elk een goed herkenbaar en dateerbaar zeeschip maar laten tevens een groot verschil in persoonlijke benadering van de maker zien. Het houten bootje heeft vele uren arbeid gevraagd door iemand die exact wist wat hij uitbeeldde en die op alle details lette. Er bestond duidelijk de behoefte de maritieme kenmerken nauwgezet weer te geven en een mooi stukje handwerk tot stand te brengen. Na het minutieus snijden van de vorm en het aanbrengen van de details was er nog de afwerking met tin. Dat het toch niet om een unieke schepping gaat blijkt uit de vondst van een vergelijkbaar scheepje in de Amsterdamse binnenstad.[3] Dat exemplaar bewijst dat de gedachte een scheepje te snijden geen eenmalige is geweest en wijst er ook op dat er blijkbaar belangstelling bestond dergelijke voorwerpen te gebruiken.

De tegenhanger van pijpaarde werd uit een veel zachtere substantie gesneden en dat ging beduidend sneller. Bovendien is er aan de details nauwelijks aandacht besteed, zij werden slechts met een merkstempel gesuggereerd. Het is duidelijk een voorwerp gemaakt door iemand die wel eens een schip had gezien en daar zijn uitbeelding op aansloot, maar die niet de behoefte had zich in de details te verliezen. Na het bakken is het voorwerp opgeschilderd. Met het snijden en stempelen vóór het bakken en het schilderen erna moet niet veel meer dan twee uur werk zijn gemoeid. Daarmee straalt de prestatie sterk de sfeer uit van eenvoudige creativiteit binnen een pijpenmakerij en lijkt vooral een artikel in een kleine serie gemaakt met een economisch doel als achterliggende gedachte. Eenmaal bedacht lag het immers voor de hand meerdere exemplaren te maken, hoe exclusief het voorwerp ook mag lijken. Het wachten is op een volgende vondst daarvan. Uit het voorwerp spreekt in ieder geval niet de liefde voor de scheepsdetails doch slechts de behoefte de voorstelling te benaderen en dankzij de overtuigende silhouetvorm oogde dit voorwerp voldoende natuurgetrouw. Door het plaatsen van zijn merkteken bracht de pijpenmaker niet alleen een toepasselijke geleding aan maar maakte tegelijkertijd reclame voor zijn werkplaats. Het pijpenmakersmerk is daarvoor altijd het geëigende teken geweest.

Beide objecten zijn nog eens extra zeldzaam omdat het om de oudste figurale pijpen gaat die in de Hollandse rookcultuur zijn gebruikt. De voorstelling is namelijk losgekomen van de vorm van de gangbare tabakspijp en domineert het voorwerp volledig, terwijl de ketel zelf bijna in het voorwerp verstopt zit. De houten versie is nog om een tweede reden bijzonder: het betreft namelijk de oudste pijp in deze materiaalcategorie. Hout is niet geschikt om pijpen van te maken omdat het brandbaar is. Pas in het laatst van de zeventiende eeuw komen houten pijpen meer algemeen voor, standaard voorzien van een metalen binnenketel. Seriematige productie komt in de streek rond de Duitse plaats Ulm pas aan het eind van die eeuw op gang. Van die producten staat dit exemplaar volledig los en dat maakt het object nog meer speciaal.

Betekenis van de scheepjes

Miniatuurbootjes worden sporadisch in archeologische contexten aangetroffen. Wanneer dit het geval is gaat het om op kleine schaal uitgevoerde schepen, dan wel als speelgoed bedacht, dan wel als scheepsmodel gemaakt om te pronk te zetten. De wijze van uitvoering en het gebruikte materiaal duiden op de functie. Kleine eenvoudige exemplaren dienden als kinderspeelgoed, zo is een bootje van kurk voor kinderen ideaal geschikt omdat het blijft drijven.[4] Grotere scheepsmodellen, vaak met toevoeging van masten en volledige tuigage, waren vooral bedoeld als decoratie zowel als pronkstuk als om te imponeren. Met hun formaat van een decimeter tot veel groter komen zij echter niet als archeologische vondst voor.

De twee hier besproken objecten behoren tot een afzonderlijke categorie. Zij zijn duidelijk bedoeld als gebruiksvoorwerp en wel om uit te worden gerookt. In beide gevallen gaat het om met veel zorg gemaakte stukjes huisvlijt. Vooral de vormgeving bepaalt dat het geen alledaagse pijpen zijn maar voorwerpen bestemd voor een speciale gelegenheid. De doelgroep van de twee besproken scheepjespijpen moet in de maritieme cultuur liggen, waar een nauwe band met de uitbeelding bestond. Juist onder zeevarenden zal zo’n exclusief product succes hebben. Het gebruik ervan kan uiteenlopen. Een extravagante roker kan er mee verschijnen en alle aandacht op zich vestigen. Anderzijds kunnen we ons ook de rondgang in de tabagie voorstellen, waar het clientèle door zeelieden werd gedomineerd. Gebruik als gezelschapspijp verklaart tevens de ruimere ketelinhoud van het houten exemplaar. Of er bij het roken van dergelijke pijpen een bepaalde rite bestond, blijft onduidelijk al kunnen we talloze speculaties loslaten. Wat bijvoorbeeld te denken als geschenk aan de kapitein na de doop van een schip. Ook kan het voorwerp als groepspijp de ronde doen voor de afvaart van een schip, een toebackdronck op een behouden thuisvaart.

Naar analogie van de kerkscheepjes die in Zuiderzeeplaatsen werden geschonken na behouden thuiskomst of redding van een schipper, kunnen we deze voorwerpen gemakkelijk een diepere betekenis geven. De hoogst denkbare is het vergelijk tussen de figurale tabakspijp-bootjes en het kerkschip als symbool van de christelijke kerk. In de iconografie wordt het schip in verband gebracht met de kerk waar de gelovigen een veilige plaats vinden en hun redding tegemoet varen. Dat is ook de achtergrond van de kerkscheepjes. Toch lijkt het hier logischer dat de scheepjespijpen vooral voor de aardigheid zijn gemaakt, meer als curiositeit dus. Hier zal het roken van een stevige pijp eerder een aangename tocht langs meer hallucinogene gebieden zijn dan een religieuze zinspeling.

Alles wijst er op dat dit soort figurale pijpen bij kleine serie tot stand kwamen en verkrijgbaar waren bij de pijpenwinkelier of rechtstreeks bij de maker. Vanwege hun relatief hoge prijs en geringe gebruiksgemak zal dergelijk curiosagoed beperkt verkocht zijn en vormde zo in het marktaanbod van de pijproker de bijzondere noot. Wat echter pleit voor een artikel dat gedurende een bepaalde tijd gewoon in de verkoop was, zijn de eigenaarsmerken die tamelijk primitief op de ketelrand van het houten exemplaar zijn ingekrast. Was dit voorwerp bij de maker zelf in gebruik gebleven, dan zou de gravering zeker vaardiger en eleganter zijn uitgevoerd. De simpele kindertekening en de letters van een analfabeet staan namelijk in groot contrast tot de prestatie van de pijp zelf en moeten geplaatst zijn door een latere eigenaar van dit voorwerp.

Dankzij de inventiviteit van enkele ambachtslieden en de onderscheidingsdrang van sommige rokers, zijn er naast het reguliere rookgerei dus al vroeg ook bijzondere tabakspijpen tot stand gekomen. Al is de gebruiksfunctie misschien niet geweldig, het gaat toch om opmerkelijke voorwerpen ongetwijfeld bedoeld voor een speciale gelegenheid of speciale doelgroep. Helaas kunnen we naar de beleving van dit gebruik en de rokers van toen slechts gissen.

 

© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2009

 

Afbeeldingen

1.  Tabakspijp van hout met figurale ketel, de steel in de ketel geïncorporeerd. Ketel de vorm van een galjoen met driedelig dek waarop kerfsneeversiering, halverwege met een tinnen montage waarin verdiept een vierkante ketel met afgeschuinde hoeken, de bovenrand gegraveerde eigendomsmerken (IH ?) en tweemaal het silhouet van een eenvoudig bootje, aan beide zijden van het schip de geledingen van de verdiepingen met banden zichtbaar en de geschutspoorten met negen tinnen nagels geaccentueerd, de steven puntig, in de spiegel drie nagels en een dun gat voor een pijpensteel van metaal (rest nog achtergebleven).
Maten: L. 8,9 cm, Br. 2,7 cm
Vindplaats Hoorn, kadebeschoeiing, 1998
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.734

2.  Tabakspijp van klei met figurale ketel, de steel in de ketel geïncorporeerd. Ketel de vorm van een zeventiende eeuws fluitschip met de ketel in het middendek en een gat voor de steel in de spiegel, het oppervlak geheel bedekt met hielmerkstempels met een staande leeuw, aan de bovenzijde van het achterdek twee elkaar kruisende raderingen. Sporen van meerkleurige beschildering met donkergroen als hoofdkleur.
Maten: L. 8,2 cm, Br. 4,1 cm
Vindplaats Bovenkarspel, akkervondst, 1966
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.145

 

Noten

[1]  De zogenaamde Oostervaerders voeren vooral op de Oostzee, de Noortsvaerders op Noorwegen en de Groenlantsvaerders joegen op walvissen. Iedere soort was aangepast aan het specifieke gebied, zo hadden de Groenlandvaarders een versterkte boeg om het ijs te trotseren. Verder waren er Fransvaerders op Frankrijk, Spaensvaerders voor Spanje en Portugal en Straetsvaerders voor het Middellandse Zeegebied. Het meest bekend zijn tegenwoordig de Oostindisvaerders voor Azië en de Westindisvaerders voor Afrika en Amerika.

[2]  Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.146ab.

[3]  Nu collectie Maritiem Museum Rotterdam.

[4]  Jan J.B. Kuipers, ‘Speelgoedscheepjes uit Veere en Rostock (vijftiende en zestiende eeuw)’, Westerheem, 49-1, februari 2000, p 11-15.