Maskerkoppen van de Maori op een tabakspijp
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2022
Uitgever:
Vereniging Vrienden van Ethnografica
Tijdschrift:
Tribale Kunst
Beschrijving:
Een opmerkelijke gesneden tabakspijp met geometrische maskers van de Maori voor het voetlicht gehaald
De Maori uit Nieuw Zeeland hebben zich zeer verdienstelijk gemaakt in het snijden van houten voorwerpen. Zij ontwikkelden daarin een stijl die onderscheidenlijk is van iedere andere kunstnijverheid waar ook ter wereld. Voornaamste kenmerk vormen de geometrische motieven die de voorwerpen overwoekeren en waarin Maori maskers verwerkt zijn, samen met stereotype ornamenten. Bewijs van hun artistieke prestaties is deze tabakspijp met een gefigureerde ketel aan een rechte steel.
Qua vorm is het een tabakspijp zoals veel Europese bruyèrehouten pijpen die vanaf 1860 algemeen gemaakt zijn. Wat het voorwerp echter uniek en kenmerkend voor de Maori maakt is de decoratie. Aan de steelzijde van de ketel zien we in hoogreliëf een angstaanjagende maskerkop met opvallende wijd open ogen onder vrijstaand gesneden hoge wenkbrauwen. De geopende mond vol scherpe tanden is rond de steelaanzet aangebracht. Aan de keerzijde van de pijpenkop is een tweede masker aangebracht, ook met geopende mond met vergelijkbare tanden. Zo is een soort Januskop ontstaan, een dubbelgezicht dat naar twee kanten kijkt. De Maori noemen dit maskergezicht een wheku. Volgens traditie hangen dergelijke maskers aan de gevel van het gemeenschapshuis ter afschrikking van boze geesten.
De tabakspijp laat niet alleen twee maskers zien. Tussen deze twee portretten zien we een mensenlichaam afgebeeld dat uit een spiraal achter de mondhoeken ontspringt en waarbij twee armen twee benen vasthouden. De bijbehorende romp met billen wordt net als de schouders aangegeven met spiralen. De beide zijkanten van de pijpenkop hebben dus een menselijke uitbeelding al ervaren wij die eerder als een geometrisch vlechtmotief beter bekend als rauponga pattern. Door de verschillende motieven aan elkaar te schakelen ontstond een volledig bedekt oppervlak, geen plekje op de pijp is onversierd gelaten.
Ook de steel van de pijp is volledig gesneden met hetzelfde rauponga patroon. Het verdikte steeleind heeft weer twee ogen gekregen, waardoor je er met wat fantasie de kop van een vogeltje in kunt zien. Alle zes ogen in de voorstelling zijn met parelmoer ingelegd, met centraal zwarte pupillen. De Maori gebruiken hiervoor het parelmoer van zeeoren, dat zij zelf met paua aanduiden. De tabakspijp is gemonteerd met een recht buffelhoornen roer met afgeplatte beet en knoop, die vormgeving is een typisch Europees element. De aanzet van het separate roer is heel aantrekkelijk gecontourneerd, een vinding die in Europa in die tijd nog niet bestaat. Hier komt de kopieerlust van de Maori samen met hun eigen artistieke inzicht.
Pijpenliefhebber en kenner Alfred Dunhill beeldt in zijn standaardwerk The Pipe Book (1924) een tabakspijp af die opvallende gelijkenis vertoont. Hij spreekt van English style in tegenstelling tot pijpen die de Maori voor eigen gebruik maakten en waaraan niet de invloed van de Engelse exportpijpen ten grondslag ligt. Dunhill tekende de pijp na van het origineel dat zich toen al in het British Museum bevond, verkregen in 1896. Verwonderlijk is de exceptioneel gedetailleerde herkomst. De pijp was ooit bezit van de Maori koning Tawhiao, die regeerde van 1860 tot 1894. Deze gaf de pijp cadeau aan de Duitser Julius von Haast, directeur van het Museum van Christchurch. Op zijn beurt overhandigde deze het voorwerp aan Enrico Giglioli, zijn collega van het Koninklijk Museum voor Natuurlijke Historie in Florence. Vanuit Italië is het voorwerp uiteindelijk in het British Museum terechtgekomen en heeft daar zijn eindbestemming gevonden.
Alsof die pedigree nog niet uitgebreid genoeg is, hebben alle eigenaren ook nog de maker van deze pijp genoteerd: Patoromu Tamatea van de Ngati Tamateatutahi clan, onderdeel van het grotere volk de Te Arawa. De datering van de pijp zou in de jaren 1870 liggen. De Te Awara is een van de Maori-volken dat zijn gebied heeft midden op het Noord-Eiland, vanaf de kust tot aan het Lake Rotorua. Door grote bedreigingen van naburige stammen besloten de Te Awara vanaf 1860 sterker samen te werken met de Engelse kolonisten om zo van hun bescherming te kunnen profiteren. Dat ging samen met een versmelting van hun eigen animistische geloof met het anglicaanse. Deze assimilatie heeft ongetwijfeld ook gezorgd voor de kennismaking met de typisch Engelse briar-pipes, die ten grondslag liggen aan de hierbij afgebeelde tabakspijp. Gezien de opvallende gelijkenis tussen de twee pijpen, één in het British Museum, de andere in Amsterdam kunnen we onze pijp veilig toeschrijven aan dezelfde snijder en deze ook dezelfde datering toekennen. Dat er twee exemplaren bewaard bleven zegt iets over de seriematige vervaardiging door kunstenaars toen. Wanneer eenmaal een succesvol ontwerp bedacht was is het logisch er meer exemplaren van te maken.
Gepubliceerd in: Tribale Kunst, 10/4, winter 2022, p. 26-29.
Meer lezen: Don Duco, Tabakspijpen van de Maori, Amsterdam, 2010, www.pipemuseum.nl
Besproken pijp: collectie Amsterdam Pipe Museum APM 22.288