Kleipijpen uit de Kerkstraat in Aalten
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2008
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Vondstrapport over zeventiende eeuwse kleipijpen van lokale herkomst.
Bij een opgraving in de Kerkstraat in het Achterhoekse Aalten zijn 12 pijpenkoppen en 44 pijpenstelen gevonden (afb. 4). Hoewel het om tamelijk fragmentarisch materiaal gaat, blijkt de vondst toch interessant. Op grond van de uiterlijke kenmerken kan namelijk worden vastgesteld dat het om lokale producten gaat uit een nog onbekende werkplaats. Bovendien is de datering scherp te geven, deze ligt tussen 1640 en 1655.
Beschrijving materiaal
Het gangbare pijpmodel uit de stort heeft een bi-conische ketel (basismodel 1) en hiervan zijn elf exemplaren gevonden (afb. 1). Alle kenmerken van deze pijpen wijzen op lokale productie. Het model van de ketel is weinig strak en raakt soms enigszins uit balans. Daarnaast blijkt de lokale vervaardiging uit het ontbreken van een algemene perfectie die in dezelfde periode in de provincie Holland wel werd gerealiseerd. Na het persen in een tweedelige mal zijn de vormnaden gladgestreken en is de ketelopening afgerond waarbij we in gevestigde centra soms sporen van haast zien maar vooral efficiëntie. Dat is bij deze pijpen niet het geval: de afwerking is eerder wat aarzelend en sporen van haast zijn hier eerder sporen van onhandigheid.
Een interessant gegeven is verder, dat de uitgangspunten voor vormgeving en afwerking volledig zijn afgekeken van de Hollandse kleipijp. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het voorkomen van een radering alleen aan de steelzijde van de ketel en niet rondom zoals meer voor de hand ligt. Bij andere imitaties van Goudse pijpen is dit detail meestal niet eens opgemerkt en wordt de radering standaard rondom de ketelopening gedrukt of weggelaten. Overigens liet, zo bewijzen enkele pijpenkoppen, de Achterhoekse pijpenmaker de radering soms ook achterwege hetgeen kan duiden op verschillende kwaliteiten. Een ander detail die regionale herkomst verraadt, is de hoek tussen de ketel en de steel die kleiner is dan in de westelijke provincies. We kennen dit fenomeen ook uit vondsten uit de nabijgelegen plaatsen Deventer en Oldenzaal (noot 1).
Een lokaal kenmerk is ook dat de buik van de ketel lager ligt dan in de Hollandse productiecentra. Voorts sluiten de vormnaden niet altijd even precies aan, waardoor wat rafelige randen zijn ontstaan, die bij het afwerken nauwelijks weggewerkt konden worden. Alle pijpfragmenten behoren tot de grove kwaliteit, dat wil zeggen het gaat om eenvoudige, ongeglaasde pijpen die niet van een merk zijn voorzien. Onverwacht is echter dat het geen materiaal betreft van een maker die het eenvoudigste product vervaardigde, hetgeen op een afgelegen plaats het meest in de verwachting ligt.
De stelen van de pijpen zijn namelijk voorzien van een zwaartepuntversiering bestaande uit een groep van negen lelies in ruiten volgens een bekend patroon gerangschikt (afb. 2). Vijf ruiten zijn achter elkaar over de bovenste steelnaad aangebracht, in de zwikken zijn aan weerszijden twee extra ruiten toegevoegd. Door deze werkwijze zwelt de decoratie als het ware aan en is op het middenstuk het zwaarst om vervolgens weer smaller te worden. In tegenstelling tot wat gebruikelijk is, heeft men de zwaartepuntdecoratie niet gestempeld, maar in reliëf aangebracht door de motieven in de vorm te graveren. Bij het persen van de pijp werden deze zo automatisch afgedrukt en zij hoefden dus niet later met een apart stempel te worden aangebracht. Alleen uit de stad Gorinchem is deze werkwijze ook bekend.
Het meest bijzondere is wel dat vrijwel alle pijpen deze reliëfdecoratie hebben gehad, getuige de vondst van zeven steelfragmenten die voorzien zijn van die versiering. De maker legde dus een grote belangstelling voor het decoreren aan de dag en volgde ook daarbij de werkwijze van de Hollandse collega’s nauwgezet na. Terwijl bij vondsten in de Randstad een dergelijk zwaartepunt in reliëf slechts bij uitzondering voorkomt, lijkt deze werkwijze bij het gevonden rookgerei algemeen gangbaar te zijn geweest. Toch heeft het eindresultaat niet het niveau gekregen van de pijpen uit de toonaangevende centra en dat heeft vooral met de vormzuiverheid en de afwerking te maken.
Zowel de ketelvormen als de uitwerking van de lelies wijzen erop dat meerdere persvormen uit deze pijpenmakerij van dit ruitenpatroon waren voorzien. Gezien de kleinschaligheid van het bedrijf zijn deze vormen vermoedelijk na elkaar in gebruik geweest en moet het om gereedschap gaan dat over een periode van zo’n tien tot twintig jaar in gebruik is geweest. Dit pijpmodel zal dus over een langere periode populair zijn geweest en bleef daarom in productie. De reliëfsteel wordt rond 1635 in de toonaangevende centra geintroduceerd en loopt tot ongeveer 1650 door. Daarna verliest de grove versierde pijp zijn belang en wordt deze gedurende een generatie zonder enige versiering geleverd. Enkele imitaties uit lokale pijpenmakerijen blijven nog tot ongeveer 1660 in productie.
Naast deze versierde steelfragmenten is nog een stukje pijpensteel geborgen dat rondom met concentrische en kruislingse raderingen is voorzien. Vaak werden dergelijke bandjes door de tremster aangebracht op een oneffenheid of dreigende breuk van de pijpensteel. Deze extra moeite werd genomen om de pijp toch te kunnen verkopen. Of dat hier ook de reden van versiering is geweest, is onduidelijk. De overige, niet gedecoreerde steelfragmenten zijn dunner en lijken afkomstig van de steeleinden van de bovengenoemde koppen. Hieronder bevindt zich slechts één mondstuk.
De meest speciale pijp uit de groep is zonder twijfel een exemplaar met barokversiering (afb. 3). Het gaat om een pijpenkop met rond de ketel vier langgerekte ovaalvormige bladeren die aan de basis ontstaan en halverwege de ketel eindigen. Bij nadere beschouwing is ook deze pijp van een bestaand voorbeeld gekopieerd. De decoratie is namelijk zorgvuldig nagegraveerd van een exemplaar uit Gorinchem of Gouda (noot 2). Vermoedelijk is deze versiering aangebracht in een bestaande, reeds geruime tijd gebruikte persvorm. Hoe nauwkeurig het voorbeeld ook is gevolgd, de pijp blijft toch primitief en onbeholpen. Weliswaar heeft de graveur zijn voorbeeld goed bestudeerd, maar omdat hij uitging van een pijp met een hiel bereikte hij niet het beoogde resultaat want het decoratieconcept past niet goed bij een ketelmodel met een tamelijk zware hiel. Waar bij het voorbeeld het achterste bladmotief met grote natuurlijkheid uit een gekrulde spoor ontspringt, ontstaat het blad hier vrij bout direct achter de zware hiel. Toch heeft de persoon die de vorm graveerde zorgvuldig naar zijn voorbeeld gekeken: de bladeren aan de ketel vertonen dezelfde arcering en daar waar bij het origineel dit bladmotief aan het uiteinde iets omkrult, is ook op het lokale model een iets dikkere zone aangebracht. De kenmerkende invulling van het bladmotief aan de steelzijde stemt ook overeen, want dit is namelijk altijd gearceerd met stippenrijen tussen de lijnen en dat is bij de kopie exact zo.
Als laatste is er nog een steelfragment van een Jonaspijp gevonden. Inmiddels zijn we bedacht op kopieerwerk en opnieuw gaat het om een nagegraveerd product van lokale makelij. Wederom is de vormgraveur uitgegaan van een voorbeeld uit Gouda of Gorinchem, waar de detaillering van de Jonasuitbeelding in de periode tot 1640 tamelijk groot was. Ook hier heeft de lokale ambachtsman gepoogd de plastische weergave van de walvis op de steel door middel van vlakverhoging en ingeslagen stippen te versterken. Helaas is niet de perfectie van het voorbeeld verkregen, al is het resultaat lang niet slecht.
Conclusie
Over het roken en het gebruik van tabakspijpen in de Achterhoek zijn wij nauwelijks geïnformeerd omdat nog weinig archeologisch materiaal beschikbaar is. De vondst uit het centrum van Aalten levert wat dat betreft een interessant ijkpunt op voor het roken in dit specifieke gebied in een bepaalde periode. Hoewel het gevondene niet meer behelst dan een onooglijke groepje vergruisde kleipijpen, werpt het nieuw licht op een lokale nijverheid en een modegevoel dat in die streek door één eigenzinnige pijpenmaker werd uitgedragen. Hoewel de maker van dit materiaal niet bekend is en ook de plaats van vervaardiging niet kan worden achterhaald, worden andere factoren wel duidelijk. Zeker is, dat zowel de technische aspecten als het modebeeld van de pijp uit het westen zijn overgenomen. Daarbij blijkt dat deze lokale maker buitengewoon goed op de hoogte was van het uiterlijk van de kleipijp op dat moment. In feite bijna te goed voor een ambachtsman die in de Achterhoek, buiten de stimulans van leermeester of collega’s het vak uitoefende. Hij moet het ambacht in de branche hebben geleerd om daarna op zijn eigen wijze in de Achterhoek verder te gaan. Met de beperkte mogelijkheden van de streek waar hij woonde en werkte, heeft hij aan zijn rokende klanten toch een bijna steeds product aangeboden.
Het zou zeer de moeite zijn nader historisch onderzoek naar deze persoon te verrichten. Mogelijkerwijs geven de archieven ooit bloot dat een pijpenmaker uit bijvoorbeeld Gorinchem naar de Achterhoek is getrokken, waar hij zijn stiel weer oppakte. Dreef de liefde hem naar dit verre oord of, minder romantisch, werd hij uit de provincie Holland verbannen vanwege een of ander misdrijf? Voorlopig blijft dit nog in het ongewisse.
Helaas komen de gebruikers van de kleipijpen niet uit de verf. Hoewel de fragmentarische aard van de vondsten snel neigt aan grote zuinigheid te denken, valt dat aan de brandsporen in de pijpen niet af te leiden. Van het verwachte zuinigheidpatroon in die regio is geen sprake, want qua gebruik blijven de producten onder het gemiddelde en sluiten aan bij de stadscultuur van bijvoorbeeld Amsterdam of Utrecht. Nadere interpretatie van het gebruik stopt door het ontbreken van meer kenmerkende vondstomstandigheden.
Voor een vondstzakje met op het eerste gezicht onbetekenende pijpfragmenten vormt dit groepje dus een opmerkelijk geheel dat duidt op een totnogtoe volstrekt onbekende maker en het modebeeld dat hij in een afgelegen streek introduceerde.
© D.H. Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2008.
Afbeeldingen
- Pijpenkop met dubbelconische ketel (basismodel 1) met regionale kenmerken. Nederland, Achterhoek, 1640-1655.
- Pijpensteel met zwaartepuntdecoratie van lelies in ruiten in reliëf uitgevoerd. Nederland, Achterhoek, 1640-1655.
- Pijpenkop met aan de ketelbasis barokke decoratie van vier gestileerde bladeren. Nederland, Achterhoek, 1640-1655.
- De totale vondstgroep.
Noten
- Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 7.645.
- D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987, p 95, afb 491.