Japanse rookattributen uit de Meijiperiode, een inleiding
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2021
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Beschrijving:
Essay over de materiële cultuur van de Japanse pijproker aan de hand van objecten uit het Amsterdam Pipe Museum met het accent op het vierde kwart van de negentiende eeuw.
In Japan waar tabak vanaf 1600 bekend raakt, wordt het pijproken net als in Europa snel geliefd. Opvallend is dat de Japanse roker vanaf het prille begin gebruik maakt van een pijp van metaal, die de naam kiseru (煙管) krijgt. Deze kiseru zal eeuwenlang het typerende rookinstrument voor de Japanners blijven. Naast de metalen tabakspijp komen een pijpenhouder en een tabaksdoos of tabaksetui in gebruik. Als set zijn zij typerend voor de Japanse rookcultuur.
Over het rookgerei uit de vroegste periode zijn we slechts zeer beperkt geïnformeerd. Pas in de negentiende eeuw bestaat er met zekerheid een vast patroon voor de pijp en de tabakscuriosa. Naast het gewone, eenvoudige gebruiksgoed komen chique pijpen, luxe tabaks-etuis en onverwachte pijpfoedralen in de mode. De pijpenhouder ontwikkelt zich samen met de tabaksdoos tot een modeartikel bij uitstek dat aan de gordel van de kimono gedragen wordt. In de vroege Meijiperiode (1868-1912) zien we een snelle en hernieuwde ontwikkeling zowel van de pijp als van de parafernalia. In dat tijdvak vinden in Japan grote politieke en maatschappelijke veranderingen plaats. Niet alleen de pijp wijzigde hierdoor, ook de tabaksdoos en de pijpenhouder die daarbij gebruikt werden kregen een vernieuwde, hogere status. Het is een opmerkelijke opleving die leidt tot nieuwe ontwerpen van grotere artisticiteit, passend binnen de traditionele Japanse gebruiken.
Dit artikel behandelt deze parafernalia aan de hand van een keuze uit de collectie van het Amsterdam Pipe Museum, met een focus op het vierde kwart van de negentiende eeuw. Het gaat niet zozeer om de ultieme kunstvoorwerpen die in eerste instantie gemaakt zijn voor de verzamelaar, maar vooral om de gebruiksvoorwerpen zoals ze in Japan enkele generaties geleden algemeen circuleerden. Het laat zien hoe speciaal de plaats is van de Japanse rookcultuur ten opzichte van ieder ander land in Azië en zeker in vergelijking tot Europa.
Tabakspijpen
Het is onbekend wanneer de standaard tabakspijp in Japan zijn specifieke voorkomen heeft gekregen. Vermoedelijk is dat al bij de introductie van het roken rond 1600 geweest. Vanaf dat moment blijft de pijp nagenoeg onveranderd. Karakteristiek is een doorgaans kleine trechtervormige of komvormige ketel met een steelaanzet van metaal (afb. 1). Ook het mondstuk is van metaal. De steel zelf is van hout, dat kan bamboe zijn, maar ook sandelhout en paulownia zijn veel gebruikte houtsoorten. De standaard lengte van de kiseru ligt tussen de 18 en 28 centimeter, de langste exemplaren meten tot meer dan veertig centimeter. Het lijkt erop dat de vroege voorbeelden langer zijn geweest dan de latere pijpen. Het is lastig een chronologie van de Japanse pijp te geven. De oorspronkelijke metalen pijp met de lichte haakvorm in de steelaanzet verandert in een paar generaties in een strakkere vorm (afb. 2). Dat moet al voor het midden van de achttiende eeuw het geval zijn, al ontbreekt het ons aan scherp te dateren pijpen als bewijs. Tot circa 1850 blijft de tabakspijp betrekkelijk eenvoudig en is vooral uniform van uiterlijk. We zien hoogstens minimale variaties in het model van de ketel en de vorm van het mondstuk.
In de vroege Meiji periode ontstaat een onverwachte revival en wordt de kiseru in korte tijd beduidend luxer. Zij zijn de opmaat voor wat de gouden eeuw van het Japanse rookgerei zal worden. De bloei van de tabaksartikelen wordt geweldig gestimuleerd door het zogenaamde Haitorei edict (廃刀令) van maart 1876 dat bepaalde dat zwaarden in het openbare leven voortaan verboden zijn. Dit was een onderdeel van de politiek van de nieuwe keizer om de macht van de samoerai te breken. Veel zwaardsmeden raken op dat moment werkeloos en richten zich noodgedwongen op de productie van ander metaalwerk waaronder keukenmessen èn kiserus. De zwaardsmeden hadden zich in de voorgaande Edo-periode ontwikkeld tot gespecialiseerde ambachtslieden die hun metaalwaren tot hoogstaande kunst gebracht hadden zowel technisch als esthetisch. Zij gaven dus ook de nijverheid van het pijpenmaken een geweldige stimulans. In de Japanse samenleving wordt het rookgerei de nieuwe persoonlijke status, nu wapens als standsindicator niet langer gedragen mogen worden. De bloei in de vormgeving en decoratie van de kiserus zal tot aan het begin van de twintigste eeuw duren. Naast witmetaal, messing en koper komen omwille van een betere smaak pijpen van duurdere metalen in gebruik. De meest luxe zijn van edele metalen tot aan goud toe. Een Japanse specialiteit is de techniek om verschillende metalen ongemengd naast elkaar te verwerken. Daarnaast komen chique pijpen voor met gegraveerde decoraties of werk in reliëf, soms zelfs met kostbare stenen ingelegd.
In de negentiende eeuw worden twee typen kiserus naast elkaar gebruikt. De meest algemene is de reeds beschreven zogenaamde rau kiseru waarbij een metalen kop en mondstuk met een steel van bamboe of hout verbonden zijn. Een variant is de nobe kiseru die als één geheel van metaal gemaakt is (afb. 3). Deze rookt wat heter vanwege het transport van de warmte door de pijp heen. Bovendien slaan teer en nicotine in all metal pipes minder goed neer. Voordeel daarentegen is dat deze pijpen sterker zijn en nooit valse trek kunnen geven.
Het formaat van de tabakspijp stemt overeen met de status van de gebruiker. De grootste pijpen zien we bij de kabuki-acteurs die lange, veel zwaardere kiserus gebruiken (afb. 4). Met ruim 32 centimeter lengte en een forse dikte is de afgebeelde pijp tijdens het danstheater ook op afstand duidelijk zichtbaar. Kooplieden en boeren vormen een andere groep met een voorkeur voor grotere pijpen. Bij de laatste wordt wel beweerd dat zij hun pijp behalve als rookinstrument ook als verdedigingswapen gebruikten.
Kleinere pijpen hebben over het algemeen een chiquere uitstraling. Zij passen beter bij de stadscultuur. Een van de meest exclusieve voorbeelden daarvan is een kiseru in gezwart metaal met gouden ketel en mondstuk (afb. 5). Het smeedwerk vertoont gegraveerde en met goud en zilver ingelegde details, een techniek die in Japan zougan (象嵌) genoemd wordt. De blauwzwarte glans van de achtergrond is ook een specifiek Japanse vinding, namelijk gepatineerd shakudō (赤銅), een legering van goud met koper. De kleur wordt verkregen door chemische patinering van het metaal, het niiro (煮色 ofwel de gekookte kleur). Daarmee wordt in dit geval de hoogste klasse van het speciale irogane bewerkt metaal (色金 ofwel gekleurde metalen) bereikt, bestaande uit acht tinten. Dit soort gespecialiseerde technieken waren typerend voor de hoog ontwikkelde metaalkunst van de Japanse zwaardsmeden die nu ook in de tabakspijpen zichtbaar wordt.
Dat het rookgerei in de negentiende eeuw aan belang toeneemt, bewijst ook het voorkomen van fukuromonoya ofwel bemiddelaars die in de grote steden en vooral in Tokio rookgerei op bestelling lieten maken. Dankzij hun artistieke inzicht zorgen zij ervoor dat bij hun klanten de pijpen maar ook de parafernalia in perfecte harmonie zijn. Deze bemiddelaars worden het trefpunt voor kunstenaars en vakbekwame ambachtslieden enerzijds en chique rokers anderzijds. De bekendste fukuromonoya wordt al in 1793 in Tokio opgezet door ene Santo Kyoden. Dergelijke winkels blijven tot na 1900 bestaan. Hoe algemeen het roken van de kiseru is, zien we eveneens aan de mobiele reparatiewerkplaatsen waar je als roker je pijp kunt laten schoonmaken. Ook onderhoud behoort daartoe, zoals het vervangen van de houten steel.
In Japan blijft de kimono tot in de twintigste eeuw als dracht gebruikelijk. Kimono’s hebben geen zakken, de gebruiksvoorwerpen worden daarom aan de ceintuur of gordel gedragen, de zogenaamde obi (帯). De Japanner spreekt bij aan de ceintuur hangende voorwerpen van sagemono, die met een netsuke, een gordelknoop worden geborgd. De inro (印籠) ofwel het medicijndoosje is de oudste en meest bekende vorm van zo’n hangend voorwerp. Al in de achttiende eeuw verschijnen de eerste pijpenhouders of kiseruzutsu samen met een tabaksdoos of tabakszak. Zij worden doorgaans links aan de ceintuur gedragen. De tabaksdoos wordt aangeduid met tonkotsu, de tabakstas van stof of leer draagt de naam tabako-ire. Zij zullen tot ver in de twintigste eeuw veelgebruikte praktische artikelen blijven met een hoge mate van sier- en statusfunctie.
Pijpenhouders
De pijpenhouder is aanvankelijk bedoeld om de tabakspijp gemakkelijk mee te nemen. In dezelfde traditie als de inro wordt deze pijpenhouder al gauw een praatstuk èn een pronkstuk. De gebruikte materialen zijn uiteenlopend. Het meest populair zijn hertshoorn en hout. Veel gebruikte houtsoorten zijn buxus ofwel tsuge, esdoorn (kaede), eiken (kashi), sandelhout (shitan), kersenhout (sakura) en ebbenhout (kokutan). Daarnaast zien we bamboe (take). Andere materialen zijn been, ivoor of walrustand en het bijzondere zwarte zoetwaterkoraal. Verder gevlochten materialen van vezels als rotan of riet en zelfs van stroken papier. Tsugaru-nuri is vlechtwerk van rood sandelhout, dun bamboeblad om maar een specifiek materiaal te noemen.
Rondom de pijpenhouder ontwikkelt zich een geweldige cultuur in al deze materialen, uiteenlopende technieken en gevarieerde afwerkingen. Tot de exclusieve decoratietechnieken behoren tekeningen en graveer- of snijwerk. Inleg van paarlemoer, ivoor en schildpad is een andere optie. De meest kenmerkende afwerking is die in lak. Er bestaan grote variaties zoals de meer standaard maki-e (蒔絵)en de gouden hieramaki-e (平蒔絵) lak. Bijzonder is de tsuikoku, een zwarte snijlak met rode tussenlagen die voor een onverwacht effect zorgen. Vooral de exemplaren in lak laten fijngevoelige voorstellingen zien van vogels, vissen of andere dieren, ook planten, legenden en theaterscenes inclusief maskers komen voor. Alles bij elkaar bestaat er dus een breed gamma aan voorstellingen.
Qua vorm bestaan er vier typen pijpenhouders. Het meest gebruikt en vooral praktisch is de musozutsu. Het gaat om een tweedelige schede met inschuif, ofwel een langgerekte doos waarover met lichte weerstand een langgerekt deksel schuift. Het zijn doorgaans met veel vakmanschap gemaakte voorwerpen die nagenoeg luchtdicht sluiten. Om die reden openen de beste kassen zuigend om op het laatste moment een plop geluid te produceren, een geluid dat als teken van kwaliteit wordt gezien. Dergelijke houders zijn primair functioneel. Zij zorgen ervoor dat de pijp schoon blijft, er geen stof in de steel kan komen. De meest eenvoudige zijn van hout gemaakt (afb. 6), veelal bamboe. Zij zijn glad aan de buitenzijde, maar altijd gesoigneerd van uitstraling, ongeacht hun eenvoud. In alle gevallen hebben zij een draagoog, doorgaans langs de rand van de koker voor bevestiging aan een koordje met netsuke of andere tegenhanger.
De houten kassen worden op verschillende wijzen versierd. Eenvoudig is het tekenen of graveren van een voorstelling, zoals bijvoorbeeld een landschap. Eigen aan de Japanse kunst suggereren slechts enkele lijnen een berglandschap met bloeiende bloesem met een beekje op de voorgrond. Door na het graveren de lijnen met een contrasterende kleurstof in te wrijven wordt de tekening helder leesbaar (afb. 7). Deze techniek wordt aangeduid met teppitsubori. Opvallend aan de afgebeelde kas is verder dat in de top van het deksel en in de basis van de doos de schijven van het bamboe zichtbaar zijn gelaten. Let bij deze houders ook op het metalen bandje dat het eind van de schede beschermt en tevens houvast geeft aan het draagoog. Een variant draagt de voorstelling op het afgevlakte middendeel, terwijl een ander deel van de houder juist rustiek is afgewerkt (afb. 8). Het resultaat is duidelijk wat drukker en somberder. Soms is het hout niet glad, maar vertoont ruwing die met de nerflijn meeloopt; wanneer dat werk secuur is uitgevoerd ontstaat een chique uitstraling (afb. 9). Bescheiden appliques in koper met zilver en goud doorbreken hier het langgerekte voorkomen en zorgen voor een opvallend accent.
Veel pijpenhouders zijn met lak versierd. Meest eenvoudig is een bescheiden decoratie op het hout aangebracht, geheel volgens de traditie van het Japanse minimalisme. Hier wordt een voorbeeld met drie vliegende vlinders getoond (afb. 10). Een ander effect geeft een houten kas van gekamd hout met een lakdecoratie van een lotusbloem, op het deksel zien we nog een bescheiden bloemmotiefje (afb. 11). Plaatselijke lakversiering op een koker van gevlochten stroken geeft weer een heel ander resultaat (afb. 12), hier is een woud met wolkige bomen afgebeeld. Het meest indrukwekkend is een prachtige zwartlak pijpenhouder waarbij de zwarte ondergrond, de roiro een goud accent van zeedieren draagt, in een grote verfijning uitgevoerd (afb. 13). Boerser daarentegen is een kas van lagen gekleurde lak, waarbij door delen weg te snijden een speciaal effect wordt bereikt dat veel weg heeft van een Ikat-weefsel (afb. 14).
Wat zowel in de westerse wereld als in de Oost voor exclusief doorgaat is de afwerking met roggenhuid (afb. 15). Bijzonder bij dat werk is dat de maker de naad nagenoeg onzichtbaar wist weg te werken. De luxe van deze pijpenhouder wordt ook benadrukt door de zilvermontage rond de opening, uiteraard inclusief een oogje voor een koordje. In tegenstelling tot deze eerlijke afwerking blijkt een exemplaar dat er uit ziet als ivoor van celluloid gemaakt te zijn (afb. 16). De vormgeving van deze koker is ontleend aan een natuurlijk stuk bamboe, al is hier sprake van een in een mal gegoten voorwerp.
Voor pijpenhouders veel gebruikt is hertshoorn, dat qua materiaal zowel op been als op ivoor lijkt en in Japan in overvloed beschikbaar is. Het is afkomstig van de sikaherten en laat zich goed snijden met een bijzondere korrelige structuur als resultaat in onverwachte kleurnuances. Bovendien is het materiaal gedeeltelijk hol en dat is bij een voorwerp dat moet worden uitgehold heel praktisch. Veel van dit snijwerk in hertshoorn is in Tokio gemaakt, naar men zegt ook in Nara. Populair worden de kokers die overwoekerd zijn met voorstellingen (afb. 17-20). Zij fungeren tevens als een belangrijk geschenk- en souvenirobject. De voorstellingen sluiten aan bij de iconografie die we ook bij prenten en andere kunstnijverheidsvoorwerpen zien, maar zijn voor westerlingen doorgaans lastig te duiden. Naast de druk besneden exemplaren wordt soms ook een meer bescheiden decoratie aangebracht. Dan gaat het niet om reliëfwerk maar om subtiele graveringen waarbij zwarte kleurstof gebruikt wordt om de zichtbaarheid te stimuleren (afb. 21). Doorgaans is een gewei niet recht maar juist gebogen. Die vorm blijft soms behouden, maar wordt vaak ook ontkend door uit een dikker stuk gewei een rechte vorm te snijden. Vooral in die gevallen komt aan de uiteinden een donkere plek in zicht waar de spongieuze structuur aan de oppervlakte komt. Dit wordt niet als een nadeel gezien, maar eerder als een teken van authenticiteit.
Opvallend is een serie van zes pijpenhouders met mythologische voorstellingen in een heel specifieke stijl gesneden (afb. 22). Hier is geen hertshoorn maar been gebruikt waarbij het bot op de uiteinden met een benen kapje is afgedicht. Opnieuw wordt de voorstelling geaccentueerd door het reliëfwerk met zwarte kleurstof in te wrijven. Terzijde dient nog een zeldzaam type pijpenhouder vermeld te worden, namelijk de aikuchizutsu. Het is eenzelfde soort tweedelige pijpenkas maar dan met een duidelijke iets verdikte contour tussen schede en inschuif. Het woord aikuchi betekent letterlijk dolk en was het voorbeeld voor de vormgeving.
Een ander type pijpenkas is de otoshizutsu een eendelige koker ofwel een houder dus zonder afdekking. Deze wordt vaak van hertshoorn gemaakt en is dan beduidend eenvoudiger versierd dan de hiervoor besproken inschuifexemplaren. Getoond wordt hier een voorbeeld met in reliëf de voorstelling van een man met waaier, aan de bovenzijde zien we twee vliegende zwaluwen waarin heel vernuftig het oogje voor een draagkoordje verstopt zit (afb. 23). Twee andere voorbeelden dragen aan de zichtzijde ieder drie emblemen (afb. 24-25). Het snijwerk is deels opengewerkt en werd vervolgens met een kleurstof aangezet, respectievelijk in zwart en rood. Origineel is de houder met een imitatie bamboe decoratie die zo knap gesneden is dat het lijkt alsof in de natuur zelfs ivoren bamboe groeit (afb. 26). Deze houder heeft tweezijdig een overlangse split die er voor zorgt dat de ingeschoven pijp in de houder geklemd zit. Ook dit type pijpenhouder heeft een eigen naam, namelijk warizutsu. Hierdoor is verliezen vrijwel onmogelijk.
We kennen de otoshizutsu ook in andere materialen zoals hout. Een fraai en vroeg exemplaar toont rondom een versiering in reliëf. Weergegeven wordt een zittende visser met vissenkorf, aan de bovenzijde is nog een ornamentale decoratie aangebracht waarin het draagoog verstopt zit (afb. 27). De bovenrand is met een zilveren vatting versterkt. Latere exemplaren zijn met een geometrisch patroon met zaagwerk versierd. De eerste laat een prachtig gestileerde inktvis zien (afb. 28). De tweede voorstelling is gecompliceerder. Hier is een tegen een geruwde achtergrond een man met snaarinstrument uitgesneden (afb. 29).
Bij een ander type houder schuift de pijp aan de bovenzijde in een ring om aan de onderzijde met de ketel steun te vinden in een opening die het meest lijkt op een sleutelgat. Bij die houders is de pijp dus niet beschermd, maar kan zo wel aan de ceintuur worden gedragen. Naar type heten zij senryuzutsu, een pijpenhouder die doorgaans gekenmerkt wordt door figuratie. Een tamelijk plat exemplaar om een pijp in te steken is gemaakt van een reep bamboehout dat als snijwerk heel geraffineerd van namaak bamboe in reliëf is voorzien. Daarop is aan de zichtzijde de afbeelding van een staande samoerai aangebracht (afb. 30).
De meest opvallende figurale uitbeelding toont een ho-o-haan ook wel Chinese Phoenix genoemd omdat het dier in alle door China beïnvloede culturen bestaat (afb. 31). De kop zien we aan het bovenste eind, op tweederde is messing beslag aangebracht waarin het gat voor een draagkoordje. Ook hier bestaat de houder voor de pijp uit een ring waarin de pijp geschoven wordt, vervolgens wordt de pijpenkop geborgd in de sleutelgatvormige opening onderaan. Met zijn grote lengte van een halve meter en licht puntige gebogen uiteinde vervult deze pijpenhouder bijna de rol van een sabel als deze aan de ceintuur gedragen wordt.
Het meest populair in deze groep zijn de ashinaga ofwel langbenige figuren, die met slechts een lendendoek om op een steen staan of op een vissenkorf (afb. 32). Ook een langgerekte monnik of daruma wordt dikwijls in zo’n pijpenhouder uitgebeeld, die de tabakspijp met zijn tot cirkel gebogen armen omklemt als borg voor het steeleind. Een variant laat een vermakelijke struisvogel met strooien hoed zien, de kappa (afb. 33). Wat met dergelijke figuren uitgebeeld wordt, is niet altijd duidelijk, maar ze bezorgen de beschouwer bijna altijd een glimlach.
Een onverwacht figuraal exemplaar heeft de vorm van een snoek (afb. 34). Het is een prachtig gestileerd object met een ongewone sluiting waarbij de kop van het dier schuift om toegang tot de pijp te geven. Hier is dus sprake van een gefigureerde koker en niet van een ashinaga. Naar type is deze pijpenhouder een aikushizutsu omdat alleen een stukje van de dop in de schede schuift. Vaker voorkomend is de afbeelding van een karper ofwel koi die geliefd is als symbool van de volharding (afb. 35). De pantserachtige schubben van het dier, die doorgaans expliciet zijn weergegeven, worden gezien als het zinnebeeld van krijgshaftigheid. Opvallend aan deze houder is het grote contrast tussen de stoer uitgewerkte zijde met de vis en de keerzijde van het voorwerp die volledig onversierd is gelaten en alleen de ring en de sleutelgatvorm voor de pijp tonen. Een derde figurale uitbeelding toont een gestileerde draak (afb. 36). Van de drie gefigureerde pijpenhouders in deze alinea is dit voorbeeld de minst sprekende.
De pijpenhouder van leer met een opening waar de pijp inschuift is een veel geziene vorm die samen met de tabakstas gebruikt wordt (afb. 37). Het afgebeelde exemplaar is samengebonden met een tabaksschaaltje, bedoeld om de pijpenkop uit te kloppen om de nog rookbare draadjes tabak in de pijpenkop terug te kunnen steken. Dat schaaltje is zowel een teken van zuinigheid als een functioneel tegengewicht van de pijpenhouder wanneer deze als netsuke gebruikt wordt. Meer kwistige rokers kloppen hun kiseru op een metalen asbak uit, vaak met forse slagen als onderdeel van het rookritueel. Bij veel gebruikte pijpen zien we de sporen daarvan als lelijke moeten in het metalen steelstuk bij de ketel.
De meest eenvoudige en modernste uiting voor het opbergen en beschermen van de tabakspijp is de stoffen houder, een langgerekt beschermhoesje waar de pijp in schuift. Zij komen in gebruik als de tabakspijp niet langer aan de ceintuur wordt gedragen en stammen dus uit de tijd van de Europese kleding die wel van zakken voorzien is. Voor de genaaide stoffen houders gebruikt de Japanner stof met aantrekkelijke patronen (afb. 38-40), vaak van elders geïmporteerd. Vooral Europese dessins worden in Japan als exotisch ervaren. Daarnaast komen zelfs gebreide voorbeelden voor (afb. 41). Stereotiep voor deze stoffen hoezen is dat de opening altijd aan de lange zijde zit en nooit aan de bovenkant. Door de specifieke manier van insteken glijdt de pijp minder snel uit de hoes.
Tabakstassen
De Japanse roker gebruikt de typerende kiseru tabak, sterke tabak met een zachte smaak, een middelbruine kleur en flinterdunne draderige snede. In Japan staat deze tabak als hosokizami of kizami tabak bekend. Op het oog ziet deze tabak er uit als mensenhaar. Wanneer de tabak fris gesneden is heeft deze een zekere souplesse, minder vers droogt het en wordt breekbaar. Daardoor is een tabaksbuidel van een stevig materiaal geschikt tegen het verkruimen. Favoriet zijn vooral stevige leersoorten, maar daarnaast komt een variatie aan andere materialen voor.
De tabaksbuidel, een tabakstas met een doorgaans ronde zakvorm, komt al bijna even vroeg in gebruik als de pijp zelf, naast dozen van hout en ander stevig materiaal. Toch wordt de tabaksbuidel geen algemeen gebruikt artikel. Een bijzonder voorbeeld wordt hierbij afgebeeld (afb. 42) en is van Indiaas leer gemaakt met twee velden suède langs de bovenrand voor grotere flexibiliteit. Als sluiting dient een rijgsnoer dat door een rij lipjes van ivoor loopt om de zak dicht te trekken.
Uit de buidelvorm ontstaat een strakke tabakstas die alle andere doos- en tasvormen zal verdringen. Deze tabakstas of tabako-ire is rechthoekig van vorm en sluit aan de voorzijde met een overslagklep voorzien van een metalen slot. Zij zal over meer dan een eeuw enorm populair blijven. Daarvoor zijn meerdere oorzaken. Ten eerste vervangt de combinatie tabakstas plus pijpenhouder na de Meiji-restauratie de met trots gedragen blanke wapens. De tabakstas wordt zo een pronk- en statussymbool voor mannen van stand. Daarnaast conserveert de leren tas de tabak beter dan welk ander materiaal ook omdat de tas betrekkelijk luchtdicht sluit. Dat is mede dankzij de dubbele klepsluiting van het tabakscompartiment, met een smalle flap waaroverheen de grotere, versierde overslagklep vouwt. Verder is zij in combinatie met een eenvoudige pijpenhouder ook nog een praktisch artikel dat aan de gordel gedragen bij het bewegen geen geluid maakt. Dergelijke leren tabakstassen komen in ontelbare texturen en afwerkingen voor. Het uiterlijk en de mode richten zich zowel op de materiaalbehandeling als op de toegevoegde decoratie.
De meest speciale categorie vormt de goudleer tas, gemaakt van geïmporteerd goudleer uit Nederland (afb. 43). Goudleer is een fijne leersoort voorzien van patronen in reliëf dat daarna bedekt wordt met bladzilver. Wanneer dit metaal wordt afgedekt met een geelgetinte vernis krijgt het zijn begeerde goudkleur. In de internationale literatuur wordt deze leersoort wel met Dutch leather aangeduid en was in Japan generatieslang een geliefd importartikel.
Uiteraard kan iedere leersoort nog nader worden afgewerkt, bijvoorbeeld door het een patroon te geven van krokodilleleer (afb. 44-45). Ook het kleuren van zacht bruin tot zwart zorgt voor de nodige variatie. De meest gebruikte leersoort is echter de santhome leather, geïmporteerd leer uit de stad Madras, het huidige Chennai in India. De naam is afgeleid van Saint Thomas, de naamheilige van de hoofdkerk van de stad de San Thome Basilica. Kenmerk van dit leer is een regelmatig patroon van kruislingse lijnen (afb. 46-47). Sommige tabakstassen en pijpenhouders rekenen we tot de tomozutsu omdat de tabakstas en het pijpenetui in hetzelfde materiaal zijn uitgevoerd. Daarbij is de pijpenhouder dan doorgaans een eenvoudig inschuifetui (afb. 44, 51-53).
Hoewel de tabakstas altijd een vaste rechthoekige vorm heeft in dezelfde verhoudingen, zien we toch duidelijke modelijnen. Dat uit zich in de behandeling van het leer, de slotplaat maar uiteraard ook in de toegevoegde pijpenhouder en schuifkraal. Primair is er sprake van formaatverschillen binnen dezelfde lengte-breedte verhouding. Dat is niet zozeer een modegril maar heeft vooral een relatie met het consumptiepatroon van de roker. In de eerste helft van de negentiende eeuw verschijnen grote en protserige mannentabakstassen, die daarna weer vrijwel verdwijnen. Voor vrouwen daarentegen zijn hele bescheiden tabakstasjes in de maak, verbonden aan een navenant verfijnde pijpenhouder. Het formaat is niet zozeer indicatief voor het geslacht van de gebruiker maar primair voor de te roken hoeveelheid.
De sluiting wordt het fixatiepunt van de tabakstas, in het Japans kanamono, later wel kanagu geheten. Deze sluiting is tweedelig en bestaat uit een slotplaatje op de tas voorzien van een oogje waarin een haakje of knopje valt dat aan de slotplaat op de klep vast zit. Aan de buitenzijde is een siermotief of siervoorstelling aangebracht die mede de status en de uitstraling van de tabakstas bepaalt. In beide gevallen is het metaal met pennetjes door het leer verbonden. De sluiting lijkt op een drukknop en zorgt voor een zekere spanning waardoor de tas gesloten blijft. Dankzij de gemelde dubbele binnenrand is er in gesloten toestand geen sprake van luchtverplaatsing.
De decoratieve zijde van de slotplaat toont prachtige stukjes vakmanschap van de smid die diverse metalen kan combineren, in gemengde techniek van modeleren, gieten en, graveren. De mooiste exemplaren zijn gemaakt door zwaardsmeden die zoals al opgemerkt vanaf 1876 hun samourai-zwaarden niet meer konden verkopen. Deze zwaarden waren voorzien van een klein mesje in de schede met een decoratief plaatje op de handgreep, de zogenaamde kozuka (小柄), dat duidelijk zichtbaar was op de schede van het zwaard. Dit plaatje blijkt dezelfde afmeting te hebben als de slotplaat van de tabakstas, vandaar dat de functie van het plaatje snel en vloeiend overging in de tabakscuriosa. Echte meestersmeden signeerden hun beste werk waardoor deze tasornamenten nu zelfs los van de tabakstas verzameld worden.
In de slotplaatjes zit qua uitvoering een grote variatie. Uiteraard sluit de uitbeelding aan bij de belevingswereld van de eigenaar en deze kende ongetwijfeld de associatie die bij een bepaalde afbeelding behoorde. We zien dieren als een liggende karper (afb. 45), een pad (afb. 50) of een draak (afb. 52, 53, 56). Combinaties van de zon met een bloeiende prunustak (afb. 44), een kalebas met bloem (afb. 46) of een tak met bladeren en bloemen (afb. 47) komen eveneens voor. Ook bestaan er genrevoorstellingen zoals een vrouw met lotusbloemen in een boot (afb. 48).
In latere tijden komen hele grote leren tassen met overduidelijk een protserige uitstraling in omloop (afb. 51). Daarvan wordt gezegd dat zij door koeienverkopers of andere handelaren gebruikt zijn. Het voorbeeld hierbij afgebeeld met een breedte van zeventien centimeter overstemt alle tassen qua formaat, maar is ook opzichtig door zijn sluitplaat die een fors deel van de tas bedekt. Die plaat is van messing met in een contour centraal op een gezwart fond een niet mis te verstane zilveren karakter. Ook de overigens prachtige ivoren gordelknoop is opvallend en passend vanwege zijn enorme formaat. In dit geval zijn de tas en de pijpenhouder in suède uitgevoerd. Bij andere tassen is kleuring van het leer of een andere afwerking populair. Zo bestaat er een combinatie van hertenleer, voorzien van een geometrisch patroon (afb. 52). Een recente tas met bijbehorende pijpenhouder is van pythonleer (afb. 53).
Naast leer zijn ook stoffen tassen in een brede variatie gemaakt zowel in zijde, katoen als wol. De meest luxueuze is van goudbrokaat voorzien van een navenant luxe slotplaat met goudaccenten (afb. 54). Daarnaast zien we talloze geïmporteerde stoffen, zelfs uit Europa met patronen die juist de Japanners als exclusief aanspreken. Materiaal, textuur en decoratie zorgen bij de stoffen tassen voor een grotere variatie dan bij leer. Hier wordt een voorbeeld met borduurwerk getoond (afb. 55). Een bekend maar vrij laat type is de stoffen tas versierd met draak met zeegolven en wolken, gemaakt van zijdeborduurwerk met bepaalde stukken in reliëf uitgewerkt, kenmerkend voor de Meijiperiode (afb. 56). De gordelknoop of kagamibuta bestaat hier uit een tweedelige manju van imitatie ivoor ingezet met een plaatje waarop wederom een draak. Overigens zijn talloze van dergelijke gordelknopen niet langer van massief ivoor, maar gemaakt van hout overtrokken met een laagje celluloid dat zich niet van ivoor laat onderscheiden. Zij zijn een goedgeslaagde vervalsing die zich alleen door een te gering gewicht laat ontmaskeren.
Een late tabakstas is van katoen gemaakt en heeft een opvallende pronkwaarde. Bij dit voorwerp is het formaat boven gewoonlijk en datzelfde geldt voor de opvallende slotplaat of kanagu en de gordelknoop met kettingen. Beide voorstellingen refereren aan het theater (afb. 57). Het formaat maakt het voorwerp protserig en kondigt aan dat het kiseru roken zijn einde nadert.
Tabaksdozen
De tabaksdoos heet in Japan tonkotsu en komt in een grote variatie voor net als de pijpenhouder. Een vroeg voorbeeld is van kirihout ofwel de Japanse paulownia, een houtsoort die goed conserveert en rotting van de inhoud tegen gaat (afb. 58). De doos toont aan de zichtzijde een in ivoor uitgewerkte inktvis, aan de achterzijde bracht de maker zijn signatuur aan. Dozen van kirihout zijn tevens geliefd vanwege hun bijzondere nervatuur. Andere exemplaren zijn vaak opgesierd met verfijnde decoraties van metaal (afb. 59) of stukjes snijwerk in fijn hout (afb. 34) of bot die het contrast met de vrij dominante en grillige nervatuur versterken.
Kenmerkend voor het Japanse stijlgevoel is de wens om de tabaksdoos en pijpenhouder perfect matching te maken, bijpassend in materiaal, in soort uitbeelding en afwerking. De voorbeelden zijn legio, vaak knap gevonden, soms bedoeld om een glimlach op te wekken. Geliefd zijn de houten tabaksdozen die spelingen van de natuur laten zien, zoals een boomstam met een schorsachtige buitenzijde maar een vlak afgewerkte bodem en deksel (afb. 60). De pijpenhouder is bijpassend met dezelfde schorsstructuur. Een notenhouten wortelknol met grillige vormen is een andere variant (afb. 61). Soms is de wortelknol grotendeels gepolijst en is alleen de afsnede van de stam van het boompje nog zichtbaar gelaten (afb. 62).
Minder massief en meer geciviliseerd zijn dozen van gedraaid bamboe, waarbij soms nog een bescheiden randje van de ruwe bast is blijven staan (afb. 63). De grote variatie aan bamboesoorten wordt uitgedrukt in een tabaksdoos als onderdeel van een set, waarin vier verschillende bamboes verwerkt zijn (afb. 64). Zij vormen een mooie combinatie van eenheid in veelheid. Wanneer dit voorwerp gedragen wordt resoneert het bamboe mee met de tred van het lopen en produceert een muzikale klank.
Het meest eenvoudig zijn de gladde onversierde tabaksdozen met een schijfvormig dekseltje dat met een koordje sluit. Als voorbeeld hier een ronde afgeplatte tabaksdoos (afb. 65), geheel onversierd. Zij komen in uiteenlopende formaten voor. Ook het doosmodel dat rechthoekig is maar met afgeronde zijkanten is tamelijk algemeen geweest (afb. 66), doorgaans samen met een eenvoudige houten pijpenhouder. Deze set is een goed voorbeeld hoe een eenvoudig ontwerp de perfecte eenheid kan uitstralen, iets dat de Japanners – naast hun uitbundige decoraties – ook kennen. Een simpel onversierd exemplaar voorzien van een dekseltje met koordje is niet verbonden aan een pijpenhouder maar heeft als tegengewicht een schaaltje om de pijpenkop op leeg te kloppen. Het schaaltje fungeert ook als gordelknoop. Aan het touwtje zit verder een prikker om de pijp schoon te maken (afb. 67), een accessoire dat we in Japan zelden zien. Vanwege de onverwachte combinatie oogt dit voorwerp als een artikel gebruikt in de buitengewesten van Japan.
De figurale tabaksdoos is net zoals de figurale pijpenhouder een geliefde uiting geweest. Wat te denken van een mensenschedel met holle oogkassen en een roodgelakt dekseltje op de halsafsnede (afb. 68). Hier is op uiterst vakkundige wijze een ruw stuk rustiek hout als uitgangspunt genomen. Meer standaard is de compacte tabaksdoos die is uitgewerkt als een groteske persoon met het gelaat als deksel op de buik en armen en benen die uit de contour steken (afb. 69). Die onderdelen zijn van een fijne lichtbruine houtsoort gemaakt en contrasteren met het ruwe donkerbruine kirihout. De voorgestelde is de monnik Daruma, in lotus houding zittend met opgeheven armen. Dergelijke figurale dozen zijn vaak verbonden aan de reeds besproken pijpenhouders in de vorm van langgerekte personen, de ashinaga. Zij zijn bij grote aantallen gemaakt en lijken vooral voor buitenlandse verkoop te zijn bedacht, al komt deze combinatie ook in veel Japanse collecties voor. Een zeldzame variant toont een danseres in karikaturale uitbeelding, een voorstelling die overigens niet bijster gedetailleerd is uitgewerkt (afb. 70).
Luxere meer slijtvaste materialen voor tabaksdozen zijn bijvoorbeeld been (afb. 71). Een curieuze combinatie is de tabaksdoos in de vorm van een dik mannetje met een mand op het hoofd naast een pijpenhouder in de vorm van een langgerekte figuur. Er wordt beweerd dat het om de geluksgod Daikokuten (大黒天) gaat, de god van de welstand en de rijkdom die altijd vrolijk wordt weergegeven. Vanwege de eenheid in het materiaal wordt dit type tabaksdoos wel senryuzutsu genoemd. Zelfs de schuifkraal sluit aan qua materiaal en toont een in been uitgevoerd pandabeertje.
Een bijzonder materiaal is zwarte zoetwaterkoraal (afb. 72) dat door de Japanner gezien wordt als een van de 21 kostbaarheden. De takaramono ofwel het koraal weert naar men gelooft het kwaad af. Bij het afgebeelde exemplaar zijn ook de pijpenhouder en de forse schuifkraal in hetzelfde materiaal uitgevoerd. Verder bestaan er tabaksdozen van schildpad (afb. 73) of schelp ook wel abalone of aogai genoemd (afb. 74), die met hun bruine gevlekte voorkomen of zilverachtige grillige uiterlijk ieder op hun eigen manier de aandacht vragen. Deze beide voorbeelden zijn klein van formaat en hebben ook een onopvallende pijpenhouder als tegenhanger gemaakt van gezwart hout. Zij wijzen erop dat de eigenaren het eerder belangrijk vonden met zo’n set op te vallen dan dat zij toegewijde rokers waren.
Het is duidelijk dat de tabakstas of tabaksdoos vaak onverbrekelijk verbonden is met de pijpenhouder en de bijbehorende schuifkraal. De combinaties van het een met het ander is kenmerkend voor het Japanse rookgerei. De volgende paragraaf gaat nader op deze sets in.
Combinaties van rookgerei en de rookkist
Pijpenhouder en tabaksdoos worden samen gebruikt, het is dus niet meer dan logisch dat zij ook samengebonden worden en daarbij elkaars tegengewicht zijn hangend aan de ceintuur van de kimono. Bij gebrek aan zakken is dit de enige manier om spullen bij je te dragen, terwijl zij ook nog voor iedereen zichtbaar zijn. Zoals eerder gesteld wordt de rookset snel een populair mode-accessoire waarmee de drager status en welstand kan tonen. Dit geldt overigens vooral voor mannen, hoewel ook vrouwen de kiseru roken maar kennelijk alleen binnenshuis. De gewoonte zo’n set bij je te dragen start in het midden van de achttiende eeuw in burgerlijke kringen en onder kooplieden. Snel wordt dat gebruik algemeen en dat blijft zo totdat het roken van de kiseru en het dragen van de kimono beiden geleidelijk in onbruik raken en dat is ongeveer in dezelfde periode namelijk aan het begin van de twintigste eeuw.
De twee houders voor het rookgerei hebben een enkel of een dubbel gaatje voor een koordje of anders een oogje ter bevestiging. De koordjes die gebruikt worden zijn gevlochten met een dikte die overeenstemt met de diameter van de gaatjes waardoor zij een zekere weerstand geven. Dit koordje verbindt de twee voorwerpen samen met de netsuke of ojime. De eerste is een gordelknoop, de tweede een schuifkraal. De netsuke gaat onder de ceintuur door en blijft boven de ceintuur zichtbaar als borg waaraan de twee attributen hangen. De netsuke wordt minder algemeen gebruikt in combinatie met tabaksartikelen. Op een gegeven moment wordt deze te zwaar gevonden om vervolgens te verdwijnen. In dat geval wordt de langwerpige kiseruzutsu van boven af tussen de ceintuur gestoken en hangt alleen de tabakstas vrij en is als enige zichtbaar. In die positie zien we de combinatie op talloze Japanse prenten afgebeeld.
De ojime is minder opvallend en zit om het doorgaande dubbele koordje. Zij dient primair ter vergrendeling van de klep van de tabaksdoos. Daarnaast is de esthetische functie niet onbelangrijk waardoor deze schuifkralen een grote variatie tonen. Als materiaal zijn steen en glas geliefd, daarnaast bestaan kralen gesneden uit ivoor, been, hout of een vruchtenpit. Zelfs messing of zilver komt voor (afb. 59). De keuze voor de schuifkraal wordt altijd bewust gemaakt. Soms is het materiaal gelijk aan dat van de kiseruzutsu of tonkotsu, passend in het streven naar eenheid. Een schuifkraal van een rustieke houten houder is gemaakt van een schijfje van datzelfde hout (afb. 48, 60). Een meerdelige rookset versterkt de werking van de verschillende materialen. Eenvoud spreekt uit onversierd houtwerk in dezelfde tint afgewerkt (afb. 65). Hier moet de vormgeving de charme in het geheel brengen. Strak gesneden om het formaat en de functie van beide voorwerpen (afb. 66). Bij een bamboe combinatie wordt eveneens een schijfje bamboe als schuifkraal toegepast (afb. 64). Anderzijds kan juist een contrast gezocht worden door toepassing van een alternatief materiaal.
Een losse tabakstas zonder pijpenhouder heeft vaak een manju een knopvormige netsuke als tegenhanger, met dezelfde functie als gordelknoop. De naam hiervoor is ontleend aan de ronde zoete koeken uit de theeceremonie. De mooiste exemplaren zijn van massief ivoor gemaakt (afb. 51). Latere voorbeelden zien er als ivoor uit maar zijn dat niet. Zij zijn van celluloid dat over een houten kern is aangebracht (afb. 56). De imitatie is zo goed dat zelfs de nervatuur van het ivoor zorgvuldig is nagemaakt. Dergelijke latere knopen hebben vaak een in reliëf versierde metaalplaat met als favoriete afbeelding een draak. Hun verschijning is vooral op de Europese klant gericht. Zoals we al zagen ontbreekt bij de latere tabakstassen de pijpenhouder vaker en zien we alleen een gordelknoop (afb. 57). Het is een verandering die het einde van een traditie aankondigt en waarbij de tabakstas geleidelijk een portemonnee wordt.
De pijpenhouder is niet noodzakelijkerwijs met een tabakstas of doos verbonden. In enkele gevallen treffen we als tegenhanger van de kiseruzutsu een asschaaltje aan, gebruikt door de zuinige rokers om na het uitkloppen van de pijp onverbrande tabakskruim in de pijp terug te doen (afb. 37). Aansteekattributen zijn vrijwel nooit aan een set toegevoegd. Het roken wordt in Japan gezien als een sociaal evenement, vuur is op de plek van handelen aanwezig en hoeft niet speciaal gemaakt te worden.
De leren tabakstas wordt ook vaak gecombineerd met een leren pijpenhouder met als uitgangspunt eenheid in materiaal (afb. 44). Het leer is identiek en doorgaans donker gekleurd. Daar vervult de schuifkraal de functie van contrastmaker die dan het kleurige accent geeft. Dat is zelfs nog bij de recente set van pythonleer te zien (afb. 53), waar een contrasterende schuifkraal van helder bamboe is toegevoegd aan het gitzwarte leer. Anderzijds zijn er veel voorbeelden van leren tabakszakken met een ander, soms zelfs sterk contrasterend materiaal voor de pijpenhouder, zoals hout, bamboe of celluloid.
Omdat het aanbieden van een pijp in de Japanse cultuur tot de gastvrije gestes behoort, wordt de pijp vaak gerookt met een ring om het steeleind, de sumo, die voorkomt dat bij het aanbieden het mondstuk de vloermat waar men op zit zal raken. Schriftelijke bronnen vermelden dit voorwerp, maar in de handel en in collecties heb ik een dergelijk voorwerp nooit teruggevonden.
In huiselijke sfeer, zeker met gasten wordt er van een tabako-bon gebruik gemaakt. Het gaat om een rokerskastje waarin alle benodigdheden voor de rookceremonie (afb. 75). Het aanbieden van de pijp is tevens onderdeel van de theeceremonie, vandaar dat op prenten veelvuldig geisha’s met de kiseru en tabako-bon worden afgebeeld. In dat geval wordt de tabak geserveerd na een eerste kom thee die door de gastheer of -vrouw is bereid. Het roken van de kiseru tijdens de theeceremonie luidt een meer informeel gedeelte van de ontmoeting in. De tabak wordt dus geserveerd in een speciale tabako-bon. Dergelijke kleine meubeltjes bevatten een royaal komfoor voor houtskool dat als aansteker voor de pijp dienst doet. Dit kan afgedekt zijn met een koepelvormig deksel waarin een gat is uitgespaard om bij de kolen te komen. Een kleiner metalen bakje is als asbak bedoeld. Op de rand van de aspot maar ook wel op het komfoor wordt de pijp uitgeklopt. Een lade dient voor de tabak. Dikwijls is deze lade afgestemd op snede-breedte van de kiseru tabak. Het kastje heeft vaak een subtiele inzwenking in de rand, of ook wel een metalen haakje langs de bovenrand, bedoeld om de kiserupijp in te laten rusten. Zo kan alles in één handeling worden binnengebracht.
De tabako-bon heeft zich ontwikkeld uit de kō-bon, de doos die de wierrookbrander (kōrō 香炉) bevat inclusief alle toebehoren. De wierrookkist deed al eeuwenlang in huiselijke kring dienst. In een houten kistje zit de eigenlijke wierrookbrander, die later het komfoor voor de houtskool wordt. Het potje voor de wierrook verandert in een asbak.
De doosvorm als begeleider van de rooksessie zien we gedurende de hele negentiende eeuw in alle sociale situaties, zodat er een onwaarschijnlijk grote variatie in formaat en uitwerking bestaat. Glad en strak zijn functioneel en worden vooral op openbare plaatsen gebruikt. Dan gaat het om een eenvoudige onversierde kist van twintig tot vijftig centimeter lengte met twee compartimenten voor vuur en as. Voor particulieren thuis zijn dergelijke meubeltjes kleiner en verfijnder uitgevoerd (afb. 75-76). Politoerwerk van luxe houtsoorten (afb. 77) of beschildering in lak (afb. 78) komen voor naast onverwachte vormgevingen. Met decoratief metaalwerk opgesierd krijgen zij een deftiger voorkomen.
Na het rokerskastje verschijnt een eenvoudige bak waarin de attributen samengebracht zijn. Zo is een korte periode bijvoorbeeld een massieve ronde bak populair die plaats biedt aan wat de roker nodig heeft, een komfoor en een asbak (afb. 79). Als hout zien we weer kiri dast op een aantal plaatsen voorzien is van een aantrekkelijke lakbeschildering in maki-e. Let bij dit voorwerp ook op het dubbele ijzeren hengsel.
Een nieuwe modevorm is het eenvoudige rechthoekige dienblad (afb. 80). Ook hier is beschildering in lak populair. Vanaf 1867, na de Imperial restauration, verandert de vorm opnieuw. Daarna zal het dienblad geleidelijk overheersen, voorzien van een praktisch hengsel (afb. 81). Bij beide laatste krijgen de voorwerpen op het blad meer aandacht omdat zij niet ingebouwd zijn maar juist open gepresenteerd worden. De Westerling zoekt in de combinatie van uiteenlopende materialen tevergeefs een eenheid, maar dat is natuurlijk niet des Japans.
Wat betreft de productieplaats kunnen we voor de pijpenhouders de stad Tokio als belangrijkste noemen. Steden als Osaka en Kyoto komen op de tweede plaats. In 1923 vindt in Tokio een aardbeving plaats die een groot deel van de stad verwoest. Dat is het moment waarop veel traditionele werkplaatsen verdwijnen, een gebeurtenis die gezien wordt als de eerste verarmingsgolf. Bombardementen gevolgd door enorme stadsbranden tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgen voor een tweede terugslag waarbij de laatste kleine werkplaatsen definitief verdwijnen. Het betekent het einde van bepaalde kunstnijverheidsvoorwerpen. Een en ander valt samen met een veranderende rookgewoonte en het verwesteren van Japan in het algemeen. Tussen de twee wereldoorlogen verdwijnt de kiseru als tabakspijp uit het straatbeeld. De sigaret wordt de nieuwe wijze van roken met zijn veranderende smaak en frisse hygiënische uitstraling. Op het platteland blijft de kiserutabak onder ouderen nog gangbaar, maar jonge rokers trekt het niet meer. Zo sterft het kiseruroken in de tweede helft van de twintigste eeuw vrijwel uit. De overgebleven parafernalia worden uiteindelijk als nostalgisch materiaal verkocht.
Slotwoord
Samengevat blijkt dat er in Japan in de negentiende en begin twintigste eeuw een brede keus aan zeer specifiek Japans rookgerei bestond. Het pijproken is een belangrijk onderdeel in de sociale omgang, zoals we zagen bij de theeceremonie, maar ook als teken van hoffelijkheid bij bezoek. Daarnaast krijgt de pijp met accessoires een duidelijke pronkfunctie en zelfs een verzamelwaarde, hoewel niet duidelijk is wanneer dat laatste begint.
Een belangrijke impuls zien we aan het begin van de Meiji-periode wanneer de zwaardmakers zich in de productie van luxe kiseru’s en ornamenten op tabakstasjes specialiseren. De klanten hiervoor zijn heren van aanzien die zich voorheen onderscheidden door het dragen van kostbaar versierde zwaarden en vanzelfsprekend iedereen die zich daaraan wilde spiegelen. In die periode ontstaan prachtige, gesigneerde producten in toenemende luxe waarvan we helaas niet in staat zijn de hoogtepunten te tonen. Deze objecten bevinden zich behalve bij enkele particuliere verzamelaars ook in de grote kunstmusea verspreid over de wereld. Het gaat dan om ware kunstwerkjes die de indruk wekken dat het nooit de bedoeling was ze te gebruiken, maar veeleer als objet de vertu te bewaren in een vitrinekast of naar Japanse gewoonte in een houten doosje. Voorwerpen om slechts sporadisch aan bevriende liefhebbers te tonen. Dit geldt vooral voor de kiseruzutsus, maar evengoed komen extreem luxe kiserus en tabako-bons voor.
Vooral in Japan is onnoemelijk veel bewaard gebleven, zodat er studiemateriaal te over is. Toch maakt dit materiaal het niet mogelijk een gedegen overzicht van de tabakscuriosa te geven waarin de ontwikkeling in vormen en typen goed geduid kan worden. Het lijkt erop dat de Japanse liefde zich op de verwondering richt, het exclusieve en vooral ook in mint conditie bewaarde. Dat gedeelte dat louter rookgerei was, is gebruikt, letterlijk opgebruikt en is vervolgens verloren gegaan. Daarnaast is er nauwelijks belangstelling in de chronologie die achter de ontwikkeling van deze voorwerpen zit, overigens is dat ook een typisch Europese benadering.
Uit de geïllustreerde overzichtsboeken die uit Japan bekend zijn, onder andere een fraaie serie bestandscatalogi van het Tobacco & Salt Museum, blijkt dat er nauwelijks kennis over herkomst en datering vermeld wordt. Signaturen zijn soms wel te duiden, maar de namen zeggen weinig in samenhang tot elkaar. Daarnaast is het overgrote deel van het materiaal zonder makersmerk afgeleverd en niet meer nader te determineren. Dat geldt zeker voor de gewone tabakspijp. Wie wat rookte en om welke reden is een interessante vraag maar helaas is een antwoord daarop niet te verwachten tenzij je inzicht hebt in de Japanse cultuur. Die invalshoek is in ieder geval niet opgeschreven..
Het geven van een chronologisch overzicht in de materie lijkt dus vooralsnog niet goed mogelijk. Dit artikel blijft daardoor meer een oppervlakkige inventarisatie dan een gedegen studie. Gelukkig bezit het Amsterdam Pipe Museum intussen wel zoveel materiaal dat de geïnteresseerde een goede indruk van de Japanse rookgewoonte krijgt en de daartoe behorende materiële cultuur. Hoe summier ook geeft deze publicatie een eerste richtsnoer van vorm, mode, design en datering. Wij houden ons graag aanbevolen voor aanvullingen in kennis, nieuwe onderzoeksresultaten en onaangeboorde bronnen. Dan kan in de toekomst een meer gedegen verhaal verschijnen.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2021.
Tijdstabel
edo 1602-1868
meiji 1868-1912
taisho 1912-1926
showa 1926-1989
Woordenlijst
aikuchizutsu = pijpenhouder met markering tussen de twee delen waardoor het deksel niet doorschuift
ashinaga = langbenige figuren
daruma = monnik
fukuromonoya = winkel voor exclusief rookgerei
hai-fuki = aspot, ook haiotoshi
haiotoshi = asbak
hibashi = vuurtang
hiramakie = laag-reliëf gesprenkelde goud/zilver decoratie
hi-ire = vuurpot, komfoor
himotoshi = oogje voor bevestiging
hosokizami = fijngesneden Japanse tabak
inro = medicijndoos
kabuki = schouwspelen
kagamibuta = tweedelige manju met ivoor ingezet met een metaalplaatje
kamasu = tabakstas, rechthoekig beurstype
kiseru = Japanse tabakspijp
kiseruzutsu = pijpenhouder
kusari = verbindingsketting van zilver bij rookgerei
maki-e = lakwerk met goudpoeder
manju = knopvormige gordelknoop
musozutsu, muso-zutsu = tweedelige pijpenhouder
netsuke = gordelknoop
nobe kiseru = kiseru geheel van metaal
obi = gordel of ceintuur, onderdeel van de kimono
ojime = schuifkraal
otoshizutsu = eendelige pijpenkoker zonder afdekking
rau kiseru = pijp met bamboe steel
sagemono = aan de ceintuur hangende voorwerpen, rookgarnituur
senryuzutsu = pijpenhouder met figurale voorstelling
shakudo = legering van 10 procent goud met 90 procent koper voor een zwart resultaat
shibuichi = metaallegering van 1 deel zilver met 4 delen koper
shishiaibori = verzonken reliëf
shiyoin = presenteerblad voor pijpen
suikuchi = mondstuk
sumo = steelring om het pijpenmondstuk van de grond te houden
tabako-bon = presenteerset voor rokers als kastje, kistje of als blad
teppitsu-bori = graveerwerk in hout waarvan de lijnen zijn ingekleurd
tomozutsu = tabakstas en een pijpenetui van dezelfde materialen
tonkotsu = tabaksdoos van het inro-type
tsugarunuri = marmertechniek
tsuikoku = zwarte snijlak met rode tussenlagen
warizutsu = pijpenhouder van het otoshizutsu type met splitten
Literatuur
Wolfgang Cremer, Antike Pfeifen aus Deutschland und anderen Ländern, Köln, 2012, p 225-249.
Jan Dees & Arisumi Mitamura, "Pipe cases by Ikeda Taishin", Andon 69, Leiden, 2001.
Jan Dees, Federn Farne Blüten, Japanische Lacke der Meji- und Taisho-Zeit aus den Collections Baur, Genève, 2002.
Berthold Laufer, Tobacco and Its Use in Asia, Chicago, 1924.
Catalogi Tobacco and Salt Museum.
Offermann & Schmitz, Japanische Pfeifenetuis, Köln, 1994.
Verwilghen, Kiseruzutsu.