Een bijzondere persvorm voor een Oranjepijp
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
1993
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Afbeelding en bespreking van een messing persvorm met de portretten van stadhouder Willem V en zijn gemalin prinses Wilhelmina van Pruissen inclusief de geschiedenis achter dit stuk gereedschap.
De meeste persvormen die in de pijpmakerij zijn gebruikt, waren bestemd voor de gangbare pijpmodellen die tot de reguliere productie behoorden. Dergelijke persvormen waren geen lang leven beschoren. Nadat zij in gebruik werden genomen, versleten zij binnen enkele jaren om veelal zonder enige verandering te worden vernieuwd. Wanneer het echter gaat om persvormen voorzien van een voorstelling opgedragen aan een speciale gelegenheid, dan is de oplage doorgaans veel minder groot. Gegraveerde vormen zijn niet continue in productie maar worden zo nu en dan gebruikt waardoor de gebruiksduur beduidend langer is. Een interessant voorbeeld daarvan is een persvorm in de collectie van het Pijpenkabinet, die bijna anderhalve eeuw voor productie heeft gediend, uiteraard met tussenpozen. Deze persvorm was al eerder onderwerp van publicatie, al werd het voorwerp nooit ad fundum besproken.[1]
De oorspronkelijke versierde pijp
De betreffende persvorm is gewijd aan het Oranjehuis en werd in 1767 of kort daarna ter gelegenheid van een stadhouderlijk huwelijk gegraveerd (afb. 1). De pijp uit deze vorm toont op de ketel de profielportretten van prins Willem V en zijn gemalin prinses Frederica Sophia Wilhelmina van Pruisen. Beide portretten worden omlijst door takken met gefantaseerde bladeren die het meest op de acanthus lijken. Langs de ketelopening vermelden tekstlinten met ingeknipte einden WILLEM V. P.V.O de afkorting voor Prins van Oranje en rechts de naamsafkorting FRE. SOPH. WIL.
De vormdatum van dit voorwerp is onzeker. Het huwelijk tussen prins Willem V en prinses Wilhelmina van Pruisen werd in 1767 gesloten en dat is de oudst mogelijke datering van de decoratie. Het is echter de vraag of deze pijp bij die gelegenheid is gemaakt. Het is namelijk meer waarschijnlijk dat dit enige jaren later is geweest, want daarop wijst de steelversiering waarop ik later nog terugkom. Een datering van de gravering tussen 1770 en 1775 is het meest aannemelijk. De eerste productieperiode van deze pijp loopt tot het jaar 1795, het moment van vertrek van de stadhouder naar Engeland.
De ketelvorm van de pijp is niet ovaal zoals bij de meeste reliëfpijpen het geval is, maar meer cilindrisch en heeft een ronde onderzijde zonder hiel. Dergelijke pijpmodellen heten casjotte of cajotte pijpen. De benaming is afgeleid van de lange smalle zak in de broek van de Franse plattelander, die de pijp in die zak liet glijden en zo bij zich droeg. Aangezien de Fransen grote afnemers van deze pijpsoort waren, werd ook in Holland de Franse naam overgenomen. De oorspronkelijk Goudse benaming voor deze versierde versie luidt gewerkte casjotte en het woord gewerkt heeft betrekking op een voorstelling in reliëf. De tabakspijp is dus niet van het gebruikelijke type met ovale ketel maar behoort tot de buitenmodellen in dit geval basismodel 5. De pijp heeft een voor Gouda betrekkelijk beperkte steellengte van zo’n 21 centimeter.
Niet alleen de ketel is versierd, ook de steel van deze pijp draagt een decoratie en deze toont een in reliëf uitgevoerde vis met een geopende bek bij de pijpekop en een geschubd, tamelijk ongeprofileerd lichaam. Aan het eind wordt de versiering afgesloten met een eenvoudig omgaand bandje met enkele bladmotiefjes. De rest van de steel is tot aan het mondstuk onversierd. In de achttiende eeuw werden deze pijpen wel met de term snoeckebek aangeduid.[2] Van oorsprong is het vismotief vooral bekend van kleipijpen uit het Duitse Westerwald en daar is deze decoratie ook bedacht. In de provincie Holland is deze versiering door pijpmakers in Schoonhoven en Gorinchem nagemaakt.[3] In Gouda was deze vis nauwelijks populair. Reden is dat het motief bedoeld was voor de betere soorten korte pijpen die in Gouda zeer beperkt werden geproduceerd.
Op het moment van introductie had deze kleipijp een duidelijke propagandawaarde. Stadhouder Willem V stond weliswaar niet als een bekwaam regeerder bekend, maar het Oranjehuis werd toch wel door een brede groep aanhangers gesteund. Het is dus begrijpelijk dat de keuze voor een Oranjepijp niet op een statige lange pijp viel maar juist op een wat korter, handzamer model voor een gevarieerde doelgroep. Echter, in de Goudse pijpmakerij heerste armoede waardoor bezuiniging op de vormkosten een welkom gegeven was. Om die reden viel de keuze op een casjottepijp, een product dat tussen fijn en grof lag en daarom voor uiteenlopende klanten geschikt zou zijn.
Toch is de keuze voor dit model niet erg logisch geweest. De casjottepijp was binnen onze provincies nu eenmaal geen favoriet model en voor de roker atypisch en dus niet begerenswaardig. Wellicht opteerde de maker tevens een verkoop van dit product naar Pruisen, want prinses Wilhelmina was uiteindelijk de dochter van een Pruisische koning. Zowel wat betreft de ketelvorm als de steeldecoratie zou die wens goed hebben aangesloten op de daar heersende smaak. Echter, van een dergelijk afzetkanaal zijn geen bewijzen in de vorm van archiefstukken, rekeningen of archeologische vondsten bekend.
Op de onderzijde van de ketel is de pijp van een gestempeld makersmerk voorzien, waarop het cijfermerk 666 staat. Dankzij dit merk kennen we de maker, het is Gijsbert van der Spelt uit Gouda. Van der Spelt deed in 1745 zijn meesterproef voor het Goudse gilde maar vertrok in 1750 naar Aarlanderveen.[4] Daar werkte hij een half jaar in een pijpmakerij doch hij keerde snel weer terug om zijn oude stiel in Gouda weer op te pakken. Zijn huwelijk moet niet erg gelukkig zijn geweest, hij leefde gescheiden van zijn vrouw, hetgeen in die tijd zeker niet gebruikelijk was. Pas toen zij was overleden hertrouwde hij. Vanaf dat moment nam zijn loopbaan een gunstige wending en werkte hij zich op tot een meer gezaghebbende zelfstandige pijpemakersbaas. Zijn tweede huwelijk in 1769 viel bijna samen met het graveren van deze persvorm.
Als terugkomer uit Aarlanderveen werd Van der Spelt vermoedelijk als een soort deserteur van het pijpemakersgilde gezien. Uiteindelijk was hij bij de concurrenten van de Gouwenaars in de streek rond Alphen werkzaam geweest. Er is geen wederintrede van hem als meesterpijpemaker bekend en het is de vraag of hij wel weer lid van het gilde was geworden. Wat dat betreft is hij een wat schimmige persoon gebleven want door het ontbreken van zijn naam in de gildenregisters lijkt het erop dat hij zijn beroep op onofficiële wijze uitoefende. Ook in de gildegeldboek komt hij niet meer als betalend lid voor en mogelijk lag hij er zo volledig uit dat niemand zich om hem bekommerde. Toch werd hem blijkbaar het beoefenen van zijn beroep niet tegengegaan.
Kortom zijn carrière blijft schimmig en ook over het eind daarvan is niets bekend. Wanneer zijn tweede vrouw Marrigje Marté in 1795 wordt begraven, blijkt Van der Spelt zelf al overleden te zijn. Uit het feit dat zij onvermogend sterft, moeten we concluderen dat de pijpmakerij het echtpaar niet werkelijk in goeden doen had gebracht.
Onbekend is of het merk 666 het enige merk is dat op deze versierde casjottepijp is gestempeld. Het is namelijk niet duidelijk of Van der Spelt de persvorm korte tijd heeft bezeten of dat er ook andere makers mee hebben gewerkt. Mogelijk is ook dat hij de vorm in bruikleen had om een order op te maken die later weer aan een andere maker werd gegund. Het eigendomsrecht op het merk 666 gaat in ieder geval in 1783 over op Hendrik Schoon, al is het de vraag of daarmee ook deze persvorm van eigenaar wisselde.
Zeker is dat de verkoopbaarheid van deze versierde pijp in de jaren 1770 goed moet zijn geweest. De politieke situatie rond stadhouder Willem V was nog betrekkelijk stabiel. Er waren voldoende Oranjeklanten voor een dergelijke pijp te vinden. In de jaren 1780 wordt de afzet minder, met het jaar 1784 als dieptepunt. In die periode worden ook de meeste Goudse pijpmakers Patriot. Voor de Orangisten komt de zege pas weer in 1787 na de zogenaamde Dolle Maandag die een omwenteling bracht. Tot 1795 moet er weer ruimere markt voor deze pijp zijn geweest om met de Franse overheersing definitief te eindigen.
De persvorm
De vormdoos voor deze kleipijp is van het gebruikelijke Goudse type en bestaat uit twee spiegelbeeldige maar identieke vormhelften (afb. 2). Langs de boven- en onderzijde van de steel is de vorm voorzien van nokken waarin de sluitverbinding is aangebracht met behulp van licht conische ijzeren pennen. Deze sluitpennen vallen wrikloos in de er tegenover liggende gaten. Het belangrijkste van het vormmakersambacht was uiteraard het perfect sluitend maken van de vorm en dat gebeurde met behulp van een loodmodel, een massieve pijp.[5]
Vermoedelijk zaten indertijd aan weerszijden langs de steel van de persvorm vier nokken met pengatverbindingen, die voor het wrikloos sluiten zorg droegen. Het was gebruikelijk om de sluitpennen zo te plaatsen dat deze een minimale kans hadden bij het openen van de vorm met de pas geperste nog natte pijp in aanraking te komen en te beschadigen. Voor het uithalen van de pijp werd bij een rechtshandige man de rechter helft naar voren geschoven, waarna de pas geperste pijp uit de linker vormhelft werd verwijderd. De pennen van de helften bleven op die wijze steeds zo ver mogelijk van de nog natte pijp verwijderd, zodat er een minimaal risico van beschadiging was.
Het is vrijwel zeker dat de gravering in deze persvorm niet werd aangebracht op het moment dat de vorm nieuw was (afb. 3). Het gebeurde namelijk vaker dat een pijpmaker bij een bijzondere gelegenheid een speciale pijp op de markt bracht, doch daarvoor juist een oudere persvorm gebruikte. Dit gebeurde uit economisch oogpunt en had te maken met de te verwachten verkoop van de versierde pijp. Bij een tijdgebonden decoratie is de actualiteitswaarde van de pijp van geringe duur dus de oplage beperkt en was het economisch gezien beter om een gebruikte persvorm op te offeren in plaats van een nieuwe. Iedere fabrikant kan bij benadering inschatten hoe groot de oplage ongeveer zal zijn. Was de vorm eenmaal gegraveerd, dan was dat onherroepelijk en kon geen andere decoratie meer worden aangebracht. Natuurlijk is het binnen bepaalde grenzen wel mogelijk een aanpassing te doen.
In de zogenaamde kroon van de persvorm, de ruimte boven de pijpekop, zijn aan weerszijden twee stuurpennen aangebracht (afb. 4). Deze los ingeslagen ijzeren pennen dienen ervoor de stopper in de pijp te geleiden en deze zo veel mogelijk in het midden te houden. De stuurpennen maken het mogelijk dat het kleioverschot tussen het ijzer door de vorm kan verlaten. Bovendien is het ijzer beduidend slijtvaster dan de messing kroon van de persvorm zelf zodat de ingeslagen pennen de vorm tegen slijtage behoeden.
Deze persvorm is intensief in gebruik geweest, hetgeen niet alleen te zien is aan de versleten stuurpennen maar ook omdat het voorwerp talloze andere slijtagekenmerken vertoont. Zo is de ketel aan de bovenzijde uitgelubberd. Vooral direct onder de filtrand van de ketel, waar het reliëf door het stuwen van de klei het sterkste sleet is de decoratie tamelijk verzeept. Daarom was het nodig het tekstlint opnieuw te graveren en dit is met de burijn net iets te sterk aangezet. De sluitpen onder de ketel raakte dermate uitgesleten dat een nieuwe is ingezet om een betere hecht te krijgen (afb. 5). Om goed sluiten van de vormnaden van de steel te garanderen is ook de steelrand opgedreven, waarvan overlangse groeven getuigen.
De sterke slijtage van de persvorm zien we ook terug in de afname van het gewicht. De vorm weegt nu nog bijna een kilogram,[6] maar oorspronkelijk zal dit op ongeveer een kilo en vier ons hebben gelegen. Tijdens het gebruik slijten de vormranden door de schurende werking van de klei en raken verzeept. Op gezette tijden is het nodig om de persvorm op te halen. Op dat moment worden de ijzeren sluitpennen uit de vorm gehaald waarna de twee vormhelften op een grote slijpsteen weer worden aangescherpt. Door het veelvuldig ophalen van de vorm worden de ketel en de steel van de pijpekop geleidelijk ovaal. Op een gegeven moment is het nodig de ketel en de steel verder te verdiepen, waarvoor speciale vijlen in gebruik zijn. Bij reliëfpijpen moet bij zo’n grote ophaalbeurt ook de gravering weer worden bijgewerkt. In feite sleet de pijp dus langzamerhand door het messing heen. Aangezien de oorspronkelijke gravering nog in redelijk goede toestand is, geeft dat aan dat de ketelgravering na te zijn aangebracht nauwelijks is opgehaald. Op grond daarvan is het te concluderen dat deze persvorm eerder zonder versiering dienst had gedaan.
De modernisering van de vorm
Om onduidelijke redenen is deze gegraveerde persvorm op een goed moment weggezet doch bleef wel bewaard. Zij doorstond de Franse tijd, een periode waarin Oranjevoorstellingen verboden waren.[7] Ergens in de negentiende eeuw is deze verouderde vorm herontdekt en vermaakt waardoor het product een sterk veranderde vormgeving kreeg. Het casjottemodel was toen uit de gratie geraakt en werd bij het aanpassen van de vorm zo veel mogelijk verdoezeld. Het ketelmodel bleef daarbij onveranderd omdat men de oorspronkelijke gravering blijkbaar respecteerde. Door echter een hiel toe te voegen kreeg de pijp een totaal andere uitstraling. Vanwege de hiel, die duidelijk onderscheid tussen de ketel en de steel schiep, neigde de ketelvorm sterker naar de kromkop al bleef het typische casjottemodel zichtbaar.
Gelijktijdig werd de steel van de pijp drastisch ingekort en deze werd teruggebracht tot 11,5 centimeter lengte. Voor het inkorten van de steel zijn twee redenen. De sleetse persvorm sloot met name aan het steeleind slecht, waardoor het mondstuk vaak rafelig werd. Door het inkorten was men dit probleem kwijt. Daarnaast kwam de kortgesteelde pijp in die tijd in de mode. Geheel ongebruikelijk voor dit pijpmodel maar wel overeenkomstig de periode werd de steel van een knopmondstuk voorzien, terwijl tevens de dikte van de steel een fractie werd vergroot.
Ook was het nodig om de gedateerde visdecoratie aan te passen die de pijp een onsympathieke uitstraling gaf. Door de kop van het dier met gestileerde lofjes te verdoezelen en aan weerszijden van de steel jaartallen aan te brengen, leek de snoek te verdwijnen en de steel ornamentaal te worden (afb. 6). De oorspronkelijke visseschubben zijn nu verworden tot een repetitief ornament waarbinnen een rechthoekig schildje is aangebracht met de jaartallen 1751 links en 1795 rechts. Met die jaartallen wordt de formele ambtsaanvaarding van stadhouder Willem V aangegeven en zijn vertrek naar Engeland. Daarmee was de eens actuele keteldecoratie tot een herinneringsvoorstelling omgevormd.
Bij de wijziging van de steeldecoratie van figuratief naar ornamentaal ontstond onvermijdelijk een verschil in uitstraling tussen de ketel- en de steeldecoratie. Terwijl de vloeiende lijnvoering van de ketel zijn scherpte had verloren, was de nieuw gegraveerde liniëring op de steel samen met de vers afgeslagen slagstempels buitengewoon strak. Ook door het verschil van aard tussen de artistieke ketelversiering en de mechanische uitstraling van de steeldecoratie kreeg de pijp een hybride karakter. De oorspronkelijke decoratie was zij het licht verzeept toch nog buitengewoon zwierig, terwijl de toegevoegde slagstempeldecoratie juist een star en zeer indringend voorkomen had.
Door het inkorten van de steel van de pijp en daarmee ook de totale vormkast lag de vorm bij het persen niet meer parallel in de schroef, aangezien de ondersteunende laatste nokken waren afgezaagd. Om dit euvel op te lossen bracht de vormmaker twee ijzeren steunpennen onder de vormkast aan (afb. 7). Zou de vorm namelijk niet horizontaal in de schroef liggen, dat zou het handvat van de weijer in de knel komen en het doorsteken van de verbinding naar de pijpekop onmogelijk maken. Verder werd om een efficiënte maakbaarheid van de pijp te bevorderen in de steel direct achter het knopmondstuk een messing busje ter vernauwing aangebracht (afb. 7). Deze vernauwing moest voorkomen dat de klei tijdens het persen aan die zijde uit de vorm zou worden gedrukt.
Vermoedelijk heeft de verandering van deze persvorm rond het jaar 1855 plaatsgevonden en gebeurde dit door Hendrik van der Pool, die zich als zelfstandig pijpmaker in 1839 in Gouda vestigde. Van der Pool is geen telg uit een van de traditionele pijpemakersfamilies maar was een nieuwkomer, al werkte zijn jonggestorven vader wel als pijpemakersknecht. Ondanks de economisch ongunstige tijden slaagde hij er in om zich een respectabele plaats tussen de bestaande bedrijven te veroveren. Reeds na zo’n tien jaar zelfstandigheid geeft hij leiding aan negen man personeel, een paar jaar later is zijn bedrijf verder gegroeid en zijn dat zelfs twaalf volwassenen en acht kinderen.[8]
Zijn assortiment bevat de gebruikelijke maatpijpen maar daarnaast bouwt hij aan een gevarieerd bestand aan curieuze pijpen. Daarmee speelt Van der Pool accuraat in op de nieuwe mode die vanaf 1840 opkomt want de consument ontwikkelde een groeiende belangstelling voor korte pijpen met een onverwacht model. De totstandkoming van deze soorten is in die tijd nog zeer vrijblijvend en wordt nog niet door een zeker modebeeld bepaald. De beweging verkeert nog in een experimentele fase en krijgt in veel gevallen gestalte door oude persvormen tot nieuwe scheppingen om te bouwen. Uitgangspunt daarbij is een onverwacht ogend product dat overigens lang niet altijd de toets van de esthetiek kan doorstaan.
In zijn levenswandel zien we Van der Pool bij vrijwel iedere openbare veiling in Gouda op zoek naar geschikte gereedschappen. Zo zal hij in de loop van de jaren zijn assortiment hebben uitgebreid met een onsamenhangende variëteit aan buitenmodellen. Helaas is hierover weinig meer bekend dan enkele pijpen die langs archeologische weg tevoorschijn zijn gekomen. Toevallig is uit zijn bedrijf wel een bodemvondstkop bekend, gemaakt in de hier besproken persvorm (afb. 8). Op de hiel is deze pijpekop voorzien van diens merk WL gekroond. Het experimentele karakter van het assortiment van Van der Pool blijkt ook uit het feit dat de bodemvondstkop zwartgebakken is, een speciale uitvoering dus.
Vanwege de omvang van zijn bedrijf en het onverwachte assortiment positioneert Van der Pool zich als een bijzondere fabrikant en zeker iemand met verdienste. Wellicht was het feit dat hij niet in de Goudse pijpemakerstraditie was opgegroeid er wel de reden voor dat hij zich sneller dan andere fabrikanten op een nieuw en a-typisch assortiment pijpen toelegde. Dat daarbij ook de aanschaf van oude geactualiseerde vormen hoorde verbaast ons niet. Zijn vooruitstrevende werkwijze blijkt ook wanneer hij in 1861 deelnemer is op de Algemeene Nationale Tentoonstelling in Haarlem waar hij diverse Goudse pijpen exposeert. Over de latere jaren van zijn carrière is minder informatie bekend. In 1873 wordt hij ziek en besluit tot uitverkoop van zijn zaak, waarna het bedrijf in 1874 wordt opgeheven. Een jaar later overlijdt hij in het Catharina Gasthuis in Gouda.
Wie zijn productiemateriaal heeft overgenomen is niet bekend. Vaak waren bij dergelijke liquidaties meerdere kopers, omdat de investeringsmogelijkheden bij vrijwel alle bedrijven beperkt waren. Van de opheffing van zijn bedrijf is geen veilingbericht teruggevonden, zoals van veel andere bedrijven in die tijd. Het veilen van gereedschap onder vakbroeders was toen een veel gevolgde wijze van verkopen. Vermoedelijk zijn talloze vormen vanaf dat moment gaan zwerven om uiteindelijk in de smeltkroes te eindigen. Er zijn echter twee bedrijven die in aanmerking komen daarna eigenaar van de Willem V persvorm te zijn geweest en dat zijn Jan de Gidts en Gerardus Johannes Wagenaar. Het is wachten op een pijpvondst met een merk om die schakel in de keten te achterhalen, uitgaande van het gegeven dat de vorm weer in productie is genomen. In of kort voor 1895 vindt de persvorm weer een nieuwe gegadigde.
Hergebruik bij een nieuwe maker
Rond 1894 gaat de persvorm in andere handen over. Kopers zijn Pieter en Aart Goedewaagen die samen de firma P. Goedewaagen & Zoon bestieren.[9] Dit bedrijf was in die dagen voor Goudse begrippen buitengewoon kapitaalkrachtig. Voor zover mogelijk kochten zij van kleine zelfstandige werkplaatsen die liquideerden de persvormen om deze in eigen bedrijf verder te gebruiken. De aanschaffen door Goedewaagen lijken soms gericht op het verkrijgen van een monopoliepositie, met als onderliggend doel om andere makers de kans tot assortimentsuitbreiding te benemen. In die strijd waren overigens ook enkele concurrenten actief zoals de firma Jan Prince & Cie die er eveneens in slaagde een aanzienlijk vormenbezit op te bouwen.
Bij de firma Goedewaagen is de productie uit deze persvorm voortgezet zonder dat daaraan enige verandering is aangebracht De pijpen zijn bij die fabriek voorzien van de merktekens IWI en ES gekroond (afb. 9).[10] In beide gevallen is sprake van de moderne vormgeving van het merkstempel waartoe Goedewaagen rond 1890 was overgegaan. Er valt geen reden voor het gebruik van twee merken aan te geven, zij lijken schijnbaar willekeurig te zijn afgewisseld. De productie continueert tot rond het jaar 1910.
Reeds vanaf 1880 had bij Goedewaagen een behoorlijke standaardisatie van de productie plaatsgevonden, steeds op fabrieksmatige grondslag. Zo was een nummerlijst ingevoerd waarop alle pijpvormen voorkwamen. Het vormnummer fungeerde voor de klant als bestelnummer van de pijp maar deed ook in de fabriek dienst om de productie- en voorraadadministratie op uit te voeren. Dit nummer werd aan de buitenzijde van de vormkast ingeslagen, vrijwel altijd op de voorrand van de ketel. In de werkplaats is de productie in series ingedeeld, pijpen uit eenzelfde serie kenmerken zich door een gelijke moeilijkheidsgraad van maken. De graad van maakbaarheid bepaalt weer het loon dat per gros wordt uitbetaald.
Vanaf 1890 geeft de firma Goedewaagen catalogi uit waarin hun assortiment staat afgebeeld. Om de prijsstelling overzichtelijk te houden worden de pijpen in de catalogus per serie afgebeeld. Een serie groepeert pijpen met sterk vergelijkbaar voorkomen en van dezelfde prijs. De firma Goedewaagen illustreert het hier besproken pijpmodel onder nummer 319 en geeft als omschrijving Willem V en Willemijntje shag.[11] De benaming shag heeft in die tijd betrekking op het ketelformaat. Door toename in tabakssoorten en smaken worden pijpen met een kleinere kop omgedoopt tot shagpijp. De kleine ketel was in die periode gangbaar voor de zogenaamde fijnsnede.
Van een grote oplage van dit model is bij Goedewaagen geen sprake geweest. Dit shagpijpje was geen product om per gros te worden verkocht want de ouderwetse, achttiende eeuwse voorstelling had geen enkele voeling met de roker van rond het jaar 1900. Daarom diende dit model louter als aanvulling van het assortiment en wel vooral om de fabriekscatalogus indrukwekkender te maken. Het lijkt er zelfs op dat exemplaren van deze pijp slechts in uitzonderlijke gevallen aan een gros assorti werden toegevoegd. Inmiddels was het reliëf op de ketel ook niet meer scherp genoeg en vooral aan de bovenzijde van de ketel vertoonde dit sleetse plekken.
Voor de Eerste Wereldoorlog moet de productie definitief zijn gestaakt. Hoewel er wel enkele van deze koppen aan het Jaagpad in Gouda langs het voormalige fabrieksgebouw zijn gevonden,[12] is het de vraag of hier geen sprake is van breukmateriaal van oude voorraden meegenomen van de eerdere vestiging op de Raam. De oxidatie in de persvorm doet namelijk vermoeden dat er in deze eeuw geen productie op dit model meer heeft plaatsgevonden.
Om het brede assortiment van de fabriek te onderstrepen blijft dit pijpmodel wel in de catalogus voorkomen. Zelfs bij de nieuwe uitgave van de catalogus in 1912 wordt deze shagpijp weer afgebeeld (afb. 10).[13] Dat dit model ook bij de herdruk van de catalogus van 1924 niet ontbreekt, is begrijpelijk want voor deze herdruk werden de cliché’s uit 1912 onveranderd afgedrukt.[14] Voor zover na te gaan werd de pijp zelf echter niet meer geleverd, hetgeen ook voor talloze andere pijpen in die editie van de catalogus geldt.
Aardig is dat we van dit pijpmodel ook de prijs weten.[15] In 1903 wordt deze pijp vermeld in de prijslijst als model voor een assorti-gros bestemd voor de verkoop naar New York en staat dan genoteerd voor een prijs van $ 3,25 per kwantiteit van vijf gros. Inkoop koste zo’n pijpje dus nog geen halve dollarcent. De gemelde prijsnotering is een aanduiding voor partijen met uiteenlopende modellen, maar het is dus de vraag of dit specifieke model ook werd meegeleverd. De reeds gemelde slechte toestand van het graveerwerk zou een reden kunnen zijn om dit shagpijpje niet verder meer uit te leveren.
Ook in 1921 staat deze Oranjepijp nog in de prijslijsten genoteerd. Opnieuw wordt dit model mee verkocht samen met verschillende andere pijpesoorten en zij kosten dan per drie gros ƒ 18,-. De detaillist wordt een verkoopprijs van zes cent per stuk aangeraden.[16] Het is een wat misleidende prijsinformatie, omdat we weten dat het product dan al lang niet meer wordt geproduceerd en de voorraad ervan ook al langere tijd uitgeput moet zijn geweest. Het aanzienlijke prijsverschil tussen 1903 en 1921 houdt overigens verband met de forse stijging van de lonen inzonderheid in de tijd rond de Eerste Wereldoorlog.
Tot besluit
Uit de achttiende eeuw zijn slechts enkele persvormen bewaard gebleven. Vormen werden als productiemateriaal gezien en verdwenen in de smeltkroes zodra er geen gebruik meer van te verwachten was. Het is dus opmerkelijk dat een gelegenheidspijp gewijd aan een speciaal, tijdgebonden evenement, in principe bedoeld voor een korte periode van gebruik, bijna anderhalve eeuw tot het assortiment van Goudse pijpefabrieken heeft behoord.
Bestudering van deze persvorm in samenhang met de pijpen die erin zijn gemaakt, werpt licht op de geschiedenis van een stuk gereedschap en de producten die daarin zijn gemaakt. De betreffende persvorm diende aanvankelijk voor gewone casjottepijpen. Toen de vorm was gesleten en klaarblijkelijk voor de mooist afgewerkte producten niet meer dienstig was, heeft deze een tijdgebonden gravering gekregen. Dat is gebeurd na de voltrekking van het huwelijk van stadhouder Willem V en zijn gemalin. De maker is dankzij het gestempelde merk bekend; over de productieperiode weten we niets, evenmin als over de producent die een buitengewoon schimmige figuur blijkt te zijn.
Na een lange periode van onbruik heeft de persvorm rond 1855 een drastische modernisering ondergaan en is opnieuw in productie gekomen. Resultaat is een wat hybride product vanwege de wat verzeepte keteldecoratie en de messcherpe versiering op de steel. Het is een pijp met een decoratie die alleen voor de ontwikkelde consument met historische achtergrondkennis van betekenis was. Of de pijproker daar indertijd gevoelig voor was, blijft sterk de vraag. Wanneer rond 1894 opnieuw een overdracht van de vorm plaatsvindt, ziet de laatste fabrikant-eigenaar dit pijpmodel slechts als een onbelangrijke aanvulling van zijn assortiment. Het model leverde geen economisch rendement op maar diende louter tot assortimentsaanvulling.
Reden dat deze persvorm tot op de dag van vandaag bewaard is gebleven, is beslist bijzonder. Het is te danken aan de behoudende aard van de firma P. Goedewaagen & Zoon die ook in de twintigste eeuw bleef voortbestaan en hun persvormenbestand altijd heeft gekoesterd. Temidden van vele honderden andere persvormen overleefde dit voorwerp de tijd om geleidelijk van productiemateriaal een curiositeit te worden. In 1976 mocht ik deze persvorm uit het fabrieksbestand lichten om deze samen met enkele andere historische vormen aan de collectie van het Pijpenkabinet toe te voegen. Daar gingen zij een toekomst tegemoet niet langer als productiemateriaal maar als museaal object. Na het faillissement van de Koninklijke Goedewaagen volgden ook de andere persvormen.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Leiden, 1993.
Afbeeldingen
- Fragment van een pijpekop met bekervormige ketel, ronde onderzijde zonder hiel en rechte steel. Ketel weerszijden tussen bladertakken profielportretten van stadhouder Willem V en zijn vrouw prinses Frederica Sophia Wilhelmina. Gestempeld makersmerk op de bodem 666. Gouda, Gijsbert van der Spelt, 1770-1780.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 10.469a
- De persvorm geopend met de gravering in de ketel en steel.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 5.716 - De beide vormhelften met zicht op de gravering in de ketel.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 5.716 - De kroon van de vorm waarin de versleten stuurpennen zichtbaar zijn.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 5.716 - De verzette sluitpen aan de onderzijde van de vormkast.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 5.716 - De vernieuwde steeldecoratie met herdenkingsjaartallen 1751 en 1795.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 5.716 - De ijzeren steunpennen onderaan het steeleind om de persvorm horizontaal te houden wanneer deze in de schroef staat.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 5.716 - Zwartgebakken pijpekop uit de hier behandelde persvorm. Gouda, Hendrik van der Pool, 1855-1875.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 9.280 - De shagpijp uit de laatste periode van productie. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1895-1910.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 6.251c - Pagina uit catalogus 6 waarop de shagpijp staat afgebeeld. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1924.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 10.053.
Noten
[1] Don Duco, 'Oranje pijpen', Pijpelijntjes, VI-1, 1980, p 6, afb 11. D.H. Duco, De Techniek van het Pijpmakersbedrijf te Gouda, Oxford 1980, p 163 en 204, foto 1. D.H. Duco, De tabakspijp als Oranjepropaganda, Leiden, 1992, p 48, foto 45. D.H. Duco, Vorstelijke pijpen, Inventarisatie van kleipijpen gewijd aan Nederland en Oranje, Leiden, 1992, p 51, nr 156.
[2] Don Duco, ‘De stadspijpenfabriek te Gouda’, Pijpelijntjes, V-4, 1979, p 5. De decoratie is op de steel aangebracht, soms ook aan de ketelbasis.
[3] Duco, (Oranjepropaganda), 1992, p 47-49, afb 47-48.
[4] SAHM, Vertrokken personen uit Gouda. “Gijsbert van der Spelt en Johanna van der Veer, egteluijden met haer dogter Teuntje, oudt 6 jaeren met acte. Aarlanderveen, 21-09-1750. Gerestitueert 18-10-1751”.
[5] Don Duco, Vervaardiging en onderhoud van de persvorm, Leiden, 1989.
[6] 0,97 kilogram.
[7] Duco, (Vorstelijke pijpen), 1992, p 59, nr 156.
[8] Don Duco, Biografische gegevens van pijpenmakers in Gouda, Amsterdam, 1976 e.v. Hendrik van der Pool.
[9] Cat. 3, p 17, serie 3. Ook in catalogus 4A, p 17, serie 3B en catalogus 6, p 18, serie 3B. De datering is betrekkelijk zeker gezien het feit dat de pijp niet voorkomt in de eerdere catalogi dan nummer 3.
[10] Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 6.251c wit, merk ES gekroond (moderne versie); Pk 6.251a wit, merk ES gekroond (moderne versie) (bodemvondstkop); Pk 6.251b wit, merk IWI (moderne versie) (bodemvondstkop)
[11] Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 10.199 cahier “Nummers van pijpvormen”.
[12] Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 6.251a
[13] Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 10.052 catalogus 6, 1912.
[14] Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 10.053 catalogus 6, 1924 (tweede druk).
[15] 1903 New York per pak van 5 gros $ 3,25.
[16] Don Duco, Modellenbestand Goedewaagen, Amsterdam, 1978, model 319 (verwijst naar model 26).