De pijpmakerij van Heptenstal, een pre-industrieel bedrijf
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
1992
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Het leven van een Engelsman die in de Amsterdamse Jordaan pijpenmaker wordt. Vervolgens is hij pottenbakker en eindigt als eigenaar van een grote pottenbakkerij. Tegelijkertijd blijft hij pijpenmaker.
Over de geschiedenis van zeventiende eeuwse pijpmakers rest ons over het algemeen weinig meer dan een naamsvermelding in het archief zodat het niet eenvoudig is een schets van het leven van deze ambachtslieden te geven. In een gunstig geval is over een persoon meer informatie te vinden en meestal gaat het dan om iemand die het presteerde hoger op de maatschappelijke ladder te komen. Zo’n persoon is de Amsterdamse pijpmaker en pottenbakker Willem Hendricksz. Heptenstal. Hij figureerde reeds in mijn publicatie uit 1981 maar inmiddels is meer over hem bekend geworden, inclusief een reeks pijpen zodat een afzonderlijk artikel gerechtvaardigd is.[1]
De start van een pijpmakerij
Als zoveel vroeg-Nederlandse pijpmakers is de hoofdpersoon in dit artikel uit Engeland afkomstig en deze vestigde zich in of kort voor 1625 in het gastvrije Holland. Gewoontegetrouw werden de namen van deze lieden fonetisch opgeschreven en daarom is het tegenwoordig niet altijd even gemakkelijk de juiste informatie te koppelen. Als voornaam komen we zowel William Hendrecson als Willem Hendricksz. tegen en vooral de verhollandste versie zien we in oneindige reeks spellingsvarianten, al dan niet in combinatie met zijn achternaam. De familienaam is tamelijk ongewoon en wordt gespeld als Heijtingstall, Hypenstall, Heptenstall, Hebtingstaet maar waarschijnlijk is Heptenstal de meest juiste schrijfwijze. Het is onduidelijk waar deze naam vandaan komt, maar het lijkt er op dat Willem Hendricksz. deze achternaam pas in Amsterdam adopteerde.
William Hendrecson werd rond 1599 in de plaats Stoke geboren. Het is verleidelijk te denken dat deze plaats verwijst naar Stoke on Trend in Midden-Engeland, een pottenbakkerscentrum, maar evenzogoed is het mogelijk dat hiermee een stadje ten zuidwesten van Londen wordt bedoeld. De vroegste vermelding in het Amsterdamse archief stamt uit 1626.[2] William Hendrecson is dan blikslager van beroep en woont in de Paardenstraat. Hij huwt in dat jaar met Prudentia Thomas, een Engels meisje. Hun huwelijk houdt niet lang stand, vermoedelijk sterft zij in het kraambed. In 1630 trouwt hij opnieuw, nu met Aetie Barents.[3] William is dan inmiddels verhuisd en huurt nu een woning op de Rozengracht. Als beroep wordt nog steeds blikslager vermeld.
Op de Rozengracht zal hij langere tijd wonen en verandert hij ook van professie. In de jaren 1630 strijken steeds meer ambachtslieden neer in de wijk die tegenwoordig de Jordaan heet en indertijd met het zogenaamde Nieuwe Werk werd aangeduid. Veel lieden die zich hier vestigen gaan in de leer bij een pijpmaker. Dat geldt ook voor William Hendrecson, die geleidelijk verder inburgert en zich Willem Hendricksz. gaat noemen. Na een periode van leertijd moet hij er in geslaagd zijn een eigen pijpmakerij te beginnen. Wanneer dat precies is gebeurd, blijft onduidelijk. Aanvankelijk zal zijn werkplaats niet meer dan een huisnijverheid zijn geweest waar hij geassisteerd door zijn vrouw met een of twee knechten heeft gewerkt.
In 1644 wordt Hendricksz. in een notarisakte vermeld samen met een uit Rotterdam afkomstige plateelbakker Hendrik Claesz. [4] Op dat moment leggen zij een verklaring af over de soorten klei die voor beide ambachten worden gebruikt. De akte informeert ons over de wingebieden van de pijpaarde en de herkomst van de klei voor de plateelnijverheid. Het is een instructief stuk waaruit wij leren welke soorten klei er voor kleipijpen geschikt zijn. De vastlegging op papier is gedaan op verzoek van de kleimeters in Amsterdam. Sinds jaar en dag hebben zij het recht de aarde voor de pottenbakkers en de pijpmakerijen te meten en zij genieten daarvoor een vaste vergoeding per ton. Uit het feit dat Willem Hendricksz. deze akte laat passeren, maken we op dat hij zich voor het gemeenschappelijke belang van de aardemeters inzette. Vermoedelijk was hij op dat moment al tot de status van eigenaar van een gerespecteerde pijpmakerij opgeklommen, waardoor hij als vertegenwoordiger van de pijpmakers deze verklaring mocht afleggen. De Amsterdamse pijpmakers hadden namelijk geen gilde en waren ook niet bij een ander gilde ingedeeld. In geval van geschillen was vertegenwoordiging door gezaghebbende bazen de enige mogelijkheid om tot een oplossing te komen.
Het gecombineerde bedrijf
Dat William Hendreckson. Heptenstal zich al snel ontpopte tot een veelzijdige ondernemer blijkt drie jaar later, in 1647. Wanneer hij na een huwelijk van vijftien jaar met de Amsterdamse Neeltje Michielsen hertrouwt, wordt hij pottenbakker op de Lijnbaansgracht genoemd.[5] Naast zijn pijpmakerij, die toen nog steeds functioneerde, bestiert hij een pottenbakkerij. Door over een eigen oven te beschikken, verschafte hij zich voor zijn pijpmakerij de bakfaciliteiten terwijl hij met het roodbakkende aardewerk de koepelruimte van de oven kon benutten. We mogen dus concluderen dat het opzetten van een eigen pijpmakerij voor Heptenstal kennelijk dermate lucratief is geweest dat dit de mogelijkheid gaf om kapitaal te vergaren voor de start van een pottenbakkerij.
In zijn pottenbakkerij werkte personeel uit alle streken, hetgeen uit aktes uit de volgende jaren duidelijk wordt. Bij verschillende huwelijksintekeningen treedt Willem Hendricksz. namelijk op als getuige wanneer zijn pottenbakkersknechts of pottenbakkersgezellen gaan trouwen. De aktes spreken bijvoorbeeld van geassisteert met Willem Hendrixs zijn meester. Zijn personeel komt uit Gent,[6] Utrecht,[7] Gorkum[8] en Bergen op Zoom.[9] Het is bekend dat pottenbakkers dikwijls reizen en van de ene streek de kenmerken van het aardewerk overbrengen naar het andere gebied. Zo bestond er Bergs goed uit Bergen op Zoom, Gouds goed uit Gouda en Fries aardewerk uit Workum en andere Friese kustplaatsen. Of Heptenstal de werklieden aannam omdat zij die streekeigen kwaliteiten bezaten en dus voor zijn bedrijf extra aantrekkelijk waren, is onbekend.
In zijn pottenbakkerij legde hij zich toe op gewoon gebruiksaardewerk, gedraaid van rivierklei uit de uiterwaarden en waterdicht gemaakt met een laagje transparant loodglazuur. Over de vormen en soorten aardewerk zijn wij niet geïnformeerd. Een eenvoudig klein schoteltje wordt hierbij afgebeeld (afb. 1) en is vervaardigd in een van de pottenbakkerijen in de Jordaan in de periode dat Hendricksz. actief was. Mogelijk is dit voorwerp in zijn bedrijf tot stand gekomen, maar er waren in die buurt meerdere pottenbakkerijen te vinden. Ook andere keramiek kan in zijn bedrijf zijn gemaakt. Zeker is wel dat het niet gaat om meer verfijnde voorwerpen met tinglazuur want die productie was voorbehouden aan een speciale groep, de zogenaamde plateelbakkers of steentjesbakkers. Die bedrijfstak was technisch gezien beter ontwikkeld en de eigenaren waren doorgaans ook meer vermogend.
Zoals opgemerkt blijft Heptenstal naast pottenbakker eigenaar van een pijpmakerij. Dat wordt bevestigd wanneer hij in april 1655 weer een akte bij een notaris laat passeren, waarin hij als toubackpijpemaecker de hoofdrol speelt.[10] Hij verklaart dan samen met de pijpmaker Evert Bird van de Rozengracht dat zij acht maanden geleden bezoek hadden van de koopman Walewijn van der Veen die hen een partij pijpaarde aanbood. Uit het stuk blijkt dat Van der Veen bij Willem Hendricksz. is vertrokken om een proef van de klei te brengen omdat Hendricksz. geen genoegen nam met de tabakspijp die Van der Veen als voorbeeld voor de kwaliteit van de klei meenam. Een proefstuk klei heeft Van der Veen echter nooit gebracht en de tonnen aarde die Hendricksz. uiteindelijk ontving bleken niet van Hessische oorsprong maar van een andere herkomst. Omdat de klei in de pijpmakerij niet kon worden gebruikt, verzoekt Willem Hendrixs nu om een officiële verklaring van Walewijn van der Veen dat hij ondertussen geen andere klei had binnen gekregen. De akte is een van de talloze bewijzen van fraude die er bij de verkoop van klei zijn voorgekomen. Aardig is dat de bekende pijpmaker Evert Bird in de verklaring wordt genoemd en aangezien de akte mede op verzoek van Bird wordt opgemaakt, zal de partij klei voor beide pijpmakerijen bestemd zijn geweest.
Op 13 mei 1655 koopt Willem Hendricksz. een pottenbakkerij met woning gelegen aan de Lijnbaansgracht, op de hoek van de Passeerdersstraat.[11] Het is onduidelijk of dit pand dicht bij zijn oude bedrijf gelegen was of dat hij nu pas eigenaar van de door hem reeds gepachte pottenbakkerij wordt. Verkoper is de pottenbakker Abraham Anthonisz.. In die akte wordt Willem Hendricksz. suikerbakker genoemd, waardoor we een indicatie hebben op wat voor soort aardewerk hij zich toen toelegde of ging toeleggen.
In de talloze Amsterdamse suikerraffinaderijen werden in die tijd drie verschillende typen industrieaardewerk gebruikt. Ten eerste waren dat forse en stevige potten met een peervormig lichaam op een brede standring voorzien van een onopvallende hals met kraag. Tijdens het raffineren van suiker werden in deze potten hoge aardewerken of houten trechters geplaatst waarin de suiker kon uitkristalliseren. De stroop die daarbij vrij kwam lekte in de zware pot. Deze torpedovormige suikertrechters werden eveneens van eenvoudig roodbakkend aardewerk gemaakt. De kegelvormige suikerbroden die zich hierin vormden waren het waardevolle eindproduct.
Ten behoeve van de consument gebruikte de suikerindustrie nog een derde type aardewerk, bestemd voor de consument. Het zijn eenvoudige stroopkannen, die in de wandel wel Amsterdammertjes worden genoemd. Dergelijke schenkkannetjes zijn tussen de 20 en 24 centimeter hoog en hebben een diameter van ongeveer 10 tot 11 centimeter. De inhoud is krap een halve liter. De kleine stroopkannetjes dienden als verpakking bij de verkoop van de stroop en werden in het huishouden gebruikt. Zij waren dankzij een staand oor en een schenklip bijzonder praktisch.
De vervaardiging van de bovengenoemde drie keramische voorwerpen gebeurde bij grote aantallen en op behoorlijk fabrieksmatige wijze. De draaiers werkten op stukloon en werden per plank draaigoed, de zogenaamde worp betaald. Voor de knechten was het zaak om vlug en vaardig te kunnen draaien zonder dat er aan het eindproduct enige esthetische eisen werden gesteld. Kwantiteit ging voor kwaliteit en dat zien we vooral aan de stroopkannetjes die een dikke bodem hebben en onregelmatige draairibbels.
Het bedrijf dat Willem Hendricksz. bestierde was in dit industrieaardewerk zeker niet uniek. Al rond 1613 was ene Jacob Cornelis Pot eigenaar van een soortgelijke pottenbakkerij die aan de Laurierstraat was gelegen. Dit gespecialiseerde bedrijf zou uitgroeien tot een van de grootste in dit genre. Aangezien er geen monopolie op dit industrieaardewerk was, kon dit goed door meer bedrijven worden gemaakt. In 1664 wordt een soortgelijke fabriek opgemerkt door een Duitse reiziger eben über der Bahngraft, an der abendlichen seite des Prinsengraft.[12] Ook van dit bedrijf is de exacte locatie niet vast te stellen. Mogelijk wordt hier het bedrijf van Heptenstal bedoeld.
Vijf jaar later, op 8 mei 1660 koopt Willem Hendricksz. een huis en erf op de Lijnbaansgracht zuidzijde. In de akte wordt nu over Willem Hendrixsz. Heptenstal mr. Pottenbakker gesproken.[13] Bij deze aankoop is onduidelijk of het hier om een particulier woonhuis gaat dat hij met zijn gezin ging bewonen of dat het diende ter uitbreiding van zijn bedrijf. Het kan ook nog om geldbelegging gaan. Het feit dat Heptenstal meester-pottenbakker wordt genoemd wijst er wel op dat hij niet zelf de leiding aan het bedrijf gaf maar een meesterknecht of zetbaas voor hem liet werken. In die positie was een woonhuis op een andere locatie zeker gerechtvaardigd.
Uit de archiefstukken blijkt afwisselend het belang van de pottenbakkerij en de pijpmakerij. Wanneer op 26 januari 1669 een huis met erf en stal op de Lijnbaansgracht wordt verkocht, blijkt dit aan de pijpemakerij van Hijptenstal te grenzen.[14] Willem Hendricksz. leidde dus nog altijd een gevarieerd bedrijf waar zowel potten werden gedraaid als pijpen werden geperst. Hij had die mogelijkheid omdat hij beide ambachten had geleerd maar bovendien omdat hij verschillende panden naast elkaar bezat, waarvan in één de pijpmakerij was gehuisvest. Zoals vaak gebruikelijk stonden de huizen via de achterliggende plaatsjes met elkaar in verbinding. Het scheiden van de twee werkplaatsen was technisch gezien noodzakelijk. De grote hoeveelheden roodbakkende klei die de suikerpottenbakkerij gebruikte, vormden een gevaar voor de witbakkende pijpeklei. Een klein beetje roodbakkende klei kon een kuip met pijpaarde onbruikbaar maken. Bovendien waren de werklokalen totaal anders ingericht, terwijl ook de arbeiders van een ander allooi waren.
In hetzelfde jaar 1669 trouwde de dan zeventig jaar oude Willem Hendricksz. voor de vierde keer.[15] Bruid is Trijntje Alberts, opnieuw een Amsterdamse van geboorte. Als beroep geeft hij weer pottenbakker op, waardoor het ons steeds duidelijker wordt dat het maken van aardewerk hem meer status verschafte dan de pijpmakerij. Lang heeft het vierde huwelijk niet geduurd. Heptenstal sterft ongeveer een jaar later.
Op 8 juni 1673 koopt ene Pieter de Loo een woonhuis en pottenbakkerij mitsgaders kleiloots en nog een klein lootsje en erven.[16] Het geheel is nagelaten door Willem Hendrikse Heptenstal. De beschrijving bevestigt de veronderstelling dat het bedrijf uit meerdere gebouwen bestaat. Helaas wordt er over de pijpmakerij gezwegen en ik acht het niet onmogelijk dat het pand waarin de pijpmakerij was gevestigd aan een andere gegadigde werd verkocht. Merkwaardig is wel dat de pottenbakkerij van Willem Hendricksz. ook later de pijpmakerij van Heptenstal zal blijven heten, zelfs toen het pottenbakken het pijpmaken volledig had verdrongen. De pottenbakkerij blijft tot in de achttiende eeuw bestaan en gaat in dertig jaar tijd vijfmaal in andere handen over.[17]
De producten
In de loop van de jaren zijn enkele producten aan de pijpmakerij van Willem Hendricksz. Heptenstal toegeschreven. Aanleiding zijn vondsten van ongerookte pijpen in de directe nabijheid van het bedrijf aan de Lijnbaansgracht. Daarna zijn talloze pijpmodellen herkend die op dezelfde wijze en in dezelfde stijl zijn gemaakt. Een criterium daarbij is dat al deze producten getuigen van vervaardiging en masse, waardoor de herkomst bij een groter bedrijf moet worden gezocht. Gezien de reeds gemelde samenwerking met Evert Bird, wiens producten ook niet door kwaliteit opvallen en het vervaardigen van het industrieaardewerk voor de suikerbakkers, vermoed ik dat Heptenstal zowel bij de pijpen als bij het aardewerk niet op kwaliteit uit is geweest. Als bij het industrieaardewerk ging het ook bij de pijpenproductie meer om productiesnelheid dan om afwerking.
Het voornaamste merk van Willem Hendricksz. Heptenstal is een roos met trapeziumvormige blaadjes (afb. 2-9).[18] Van dit merk zijn veel verschillende producten bekend, die globaal in twee standaardformaten zijn gemaakt. Na een vroege dubbelconische ketel (afb. 2) ontstaan twee hoofdmodellen. De zogenaamde dikkop heeft een zware ketel en is vrij grof en massief uitgevoerd (afb. 6-7). Daarnaast bestaat er een veel slanker model met een nauwere hals en dunnere steel (afb. 3-4). Het lijkt er op dat beide modellen naast elkaar in productie zijn geweest, getuige vindplaatsen waar zij ook naast elkaar zijn aangetroffen. Het verschil tussen beide modellen is dus meer een modekwestie dan een tijdgebonden verschijnsel.
De afwerking van al deze pijpen is kenmerkend voor de Amsterdamse bedrijven. Bij het tremmen wordt vaak de zwaartepuntmarkering weggelaten, terwijl de meeste producten niet zijn geglaasd. Vanuit de Goudse standaardisering is het weglaten van één of twee afwerkhandelingen bijna een doodzonde maar in Amsterdam is dat vaker gewoonte. De kwaliteit van de pijp balanceert hierdoor tussen grof en fijn.
Mogelijk voorzag Heptenstal zijn pijpen ook van andere merken.[19] Zo komt in Amsterdam het monogram WH voor, dat door hem gemaakt zou kunnen zijn.[20] Verder zijn nog pijpen met een gekroonde roos bekend die aan hem toegeschreven kunnen worden (afb. 10). Tenslotte past in zijn assortiment ook goed een ongemerkt product, waarvan er in Amsterdam met name tussen 1650 en 1670 voldoende exemplaren zijn gemaakt. Echter onder deze vondsten komen geen pijpen voor die qua uitstraling een overeenkomst met zijn gemerkte pijpen vertonen.
Terwijl de pijpen met een grote mate van zekerheid aan het bedrijf van Willem Hendricksz. Heptenstal zijn toe te schrijven, geldt dat niet voor het aardewerk. Het draaigoed van de ene en van de andere werkplaats ontloopt elkaar niet veel. Toch is er wel aardewerk aan Heptenstal toegeschreven.[21] In 1968 werd een serie stroopkannetjes aan de Prinsengracht ter hoogte van de Reesluis opgebaggerd.[22] Het gaat om kannen met duidelijke bakfouten die daar indertijd moedwillig zijn gestort. Het zijn misbaksels waarvan bijvoorbeeld het oor in de kan was gedrukt of de bodem gebarsten was zodat deze lek was. Deze producten zouden door de knechten van Heptenstal gedraaid kunnen zijn.
Nawoord
Hoewel over de persoon Willem Hendricksz. Heptenstal aardig wat archivalische informatie bekend is, blijkt het toch moeilijk een beeld van zijn leven en werk te schetsen. Dankzij de diverse akten waarin hij figureert weten we dat hij driemaal van adres wijzigt en viermaal in het huwelijk treedt. In zijn maatschappelijke carrière lijkt hij succesvol. Na een periode als blikslager werkzaam te zijn geweest, neemt hij het pijpmaken op. Daarin brengt hij het tot een zelfstandig bedrijf met een eigen merkteken dat in Amsterdam betrekkelijk bekend is geworden. Vervolgens verbreedt hij dit bedrijf met een pottenbakkerij, misschien aanvankelijk in het licht van het bakken van de pijpen. Langzamerhand lijkt de productie van keramiek de boventoon te gaan voeren. Dat is begrijpelijk, want de afzet van pijpen loopt vanaf 1650 geleidelijk terug omdat de kwaliteitspijp uit Gouda het relatief eenvoudige Amsterdamse product van de markt dringt.
Over de grootte van zijn werkplaatsen krijgen we nauwelijks een betrouwbaar beeld. Waarschijnlijk huurde Heptenstal aanvankelijk een pand, later is hij tot aankoop overgegaan. Ook over zijn pottenbakkerij is veel onduidelijk. Zo is er twijfel of hij op een gegeven moment twee pottenbakkerijen bestierde of dat hij de ene voor de andere verruilde. In het uiterste geval gaf hij zelfs een korte tijd leiding aan drie verschillende bedrijven. Meer in de lijn van het ondernemen ligt dat hij van klein naar groter verhuisde en er uiteindelijk in slaagde een gecombineerd bedrijf van forse omvang te runnen. Daarbij verenigde hij de oude pijpmakerij met het pottenbakkersbedrijf en door de belendende huizen te kopen kreeg zijn fabriek een steeds bredere basis.
Zoals wij van zijn bedrijf weinig concreets weten, blijft het eveneens schimmig wat zijn persoonlijke status is geweest. Op de beroepsvermelding afgaande is hij van blikslager via het pijpmakersvak pottenbakker geworden om uiteindelijk meester pottenbakker te worden genoemd. In die laatste omschrijving lag waarschijnlijk zijn status als ondernemer besloten. Van knecht werd hij geleidelijk werkgever waardoor hij niet zelf meer aan het productieproces deelnam. Uiteindelijk was hij eigenaar van het bedrijf en lag zijn taak louter bij de bedrijfsvoering: het regelen van orders en het verkopen van het gemaakte product.
Het gegeven dat Heptenstal viermaal trouwde is in de zeventiende eeuw niet ongebruikelijk. Het eerste huwelijk duurde maar een paar jaar. De twee volgende huwelijken hielden vijftien tot twintig jaar stand. Het laatste huwelijk werd al na een jaar door zijn overlijden afgebroken. Aanvankelijk zal hij zijn bedrijf samen met zijn vrouw vanuit zijn woonhuis hebben bestierd. Daarna zal hij in de woning bij de pottenbakkerij hebben gewoond maar uiteindelijk is hij in goeden doen gekomen en verruilt de woning in het bedrijf voor een zelfstandig huis. Aan het eind van zijn leven woont hij op de Passeerdersgracht.
Al met al pakte het ondernemerschap van deze Engelsman goed uit. Van een eenvoudige blikslager bracht hij het tot een industrieel avant la lettre met een gemengd ceramisch bedrijf. In economisch opzicht lijkt het hem goed te zijn gegaan. Vanuit een basis van loondienst werkte hij zich op tot een baas met een aanzienlijk aantal personeelsleden in een bedrijf dat een reële waarde vertegenwoordigde. Of dat hem uiteindelijk ook het juiste gevoel van geluk heeft gegeven waar een hard werkende persoon recht op heeft, valt niet meer te achterhalen en zullen wij dus nooit weten.
Wel moet het mogelijk zijn om de persoon Willem Hendricksz nog verder te concretiseren. Door naar alle figuren die op de een of andere wijze in zijn leven voorkomen nader archiefonderzoek te doen, komen er ongetwijfeld nog meer gegevens over het leven van Heptenstal zelf naar voren. Helaas is dat een opgave die vele tientallen uren archiefwerk vraagt en waarvan de uitkomst buitengewoon onzeker is. Voor die opdracht prevaleren daarom andere onderzoeksprojecten.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Leiden, 1992.
Afbeeldingen
- Schoteltje van roodbakkend aardewerk aan de gebruikszijde bedekt met geelgetint loodglazuur. Amsterdam, lokale pottenbakkerij, 1635-1650.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 767
- Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel zwaartepunt zes stempels van lelie in ruit. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1635-1645.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 1.851
- Tabakspijp met slanke dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel onversierd. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1640-1660.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 7.466
- Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel op plaats van zwaartepunt raderingen om een oneffenheid te camoufleren. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1640-1655.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 2.291
- Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel in reliëf gestileerde roos tussen geometrische banden, bij de ketel links letter W en rechts letter H. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1640-1655.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 1.372
- Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel onversierd. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1640-1660.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 2.357a
- Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel zwaartepunt vier stempels van lelie in ruit. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1640-1665.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 2.344
- Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel zwaartepunt geometrisch motief van vijf stippen met ertussen lijnen. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1640-1665.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 2.353
- Tabakspijp met slanke dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos met trapeziumvormige blaadjes. Steel bovenzijde in reliëf bloemenrank eindigend in een lelievorm bij de ketel en een ruit aan de zijde van het mondstuk. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal, 1645-1660.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 7.736
- Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk gekroonde roos met initialen WH. Amsterdam, Willem Hendricksz. Heptenstal (toeschr.), 1635-1640.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 1.672
Noten
[1] Don Duco, 'Pijp en tabak in Amsterdam', Nieuwsbulletin Pijpenkamer Icon, I-2, 1975, p 10. D.H. Duco, De kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden, Oxford, BAR Int. series 106 (ii), 1981, p 159.
[2] GA Amsterdam, DTB 670/172, Huwelijksintekening, 27-06-1626.
[3] GA Amsterdam, DTB 436/129, Huwelijksintekening, 06-09-1630.
[4] GA Amsterdam, ONA notaris Verheij, 02-06-1644, gepubliceerd in "Oude papieren" door J.F.M. Sterck, 10e Jaarboek Amstelodamum, p 199. Compareerden Willem Hendriks, toebackpijpenmaker, out 46 jaer ende Hendrik Claesz. van Rotterdam, plateelbacker, binnen dezen stede, zijner ouderdom 36 jaren, geproduceert bij Arie Andriesz. Aerdemeter, omme getuijgenisse der waarheijt te geven. Eerstelijcke voornoemde Willem Hendrix ende verclaert dat tot het maecken van toebackpijpen onderscheidenlijcke gebruijckt werden Syberchsche en Frettensche ende Suitberchsche aerde, alle van Ceulen comende, item Luycksche ende Namensche aerde, gelijck mede Fransche aert, Engelsche poelsaert ende Engelsche Eijlewitts aert, mitsgaders Frederichsche aerde, comende van Munster ende ten laetsten noch aerde comende uijt t land van Hesschen. Ende de voorsz. Hendrick Claesz. tot het platteelbacken onderscheijdelijck gebruickt werden Engelsche aerde, Doornichsche, Delffsche ende noch een spetie swarte, offte Woertsche aerde genaempt. Verclarende voorts zij attestanten gesamentlijcke, dat sij, gelijck mede alle andere toebackpijpenmaeckers ende platteelbackers, van outs ende noch tegenwoordig den aertmeter producent in desen. achtervolgende de ordonnantie opt stuck van dien gemaeckt ende de costuime deser stede, altijt gehouden sijn geweest den aertmeter zijn gerechtigheijt daeraf te betalen. Dat mede deselve gerechtigheijt den producent betaelt wort van alle volaerde, alle Engelsche, Fransche ende Roozendaelsche volaerde. Actum in Amsterdam, present Jacobus Veen ende Nicolaas van Hoorn, den 2 Juni 1644. Ook vermeld in: F.G.M. Douwes, 'Oude toebackpijpjes in Amsterdam', Maandblad Ons Amsterdam, XVI-12, 1964, p 365.
[5] GA Amsterdam, DTB 465/78, Huwelijksintekening, 23-08-1647. Compareerden als voren Willem Hendrix (William Hendreckson) van Stoock (Warwickshire), pottenbakker, wedr. van Aeltie Barents, wonende Lijnbaensgracht ende Neeltje Michiels van A(msterdam), wede van Gerrit Jacobsz..
[6] GA Amsterdam, DTB 465/381, Huwelijksintekening, 05-03-1648. Compareerden als voren Michiel Tijsbaert van Gent, pottenbakkersgezel, geass. met Willem Heijndrixs zijn meester, wonende in de Passeerderstraat ende Harmtie Claes, etc.
[7] GA Amsterdam, DTB 473/132, Huwelijksintekening, 11-04-1654. Compareerden als voren Teunis Martens van Utrecht, pottenbakkersgezel, oud 26 jaer, wonende Looiersgracht, geass. met Willem Hendricksen ende Annetie Pieters enz.
[8] GA Amsterdam, DTB 473/493, Huwelijksintekening, 17-10-1654. Compareerden als voren Jacob Cornelisse van Gorcum, pottenbakker, wedr. van Grietje Willems op de Baengraft, geass. met Willem Hendrixs ende Anna Hendrix, 22 jaer, geass. met haer moeder Annetje Jans op de Louriergracht.
[9] GA Amsterdam, DTB 482/539, Huwelijksintekening, 08-03-1662. Gillis Marinus van Bergen op Zoom, pottebacker, 22 jaer, geasst. met Willem Hendricxsz. op de Baengracht ende Tietje Alders.
[10] GA Amsterdam, ONA 2198, fol 491, notaris Adriaen Lock, 22-04-1655. Huijden den 22 April ao. 1655 compareerden voor mij Adriaen Lock, notaris in presentie nabes Willem Hendrixs. touback pijpemaecker ende pottebacker woonende binnen deser steede out omtrent 57 jaeren ende heeft bij waere woorde in plaetsee ende onder presentie van eede ter versoecke van Evert Bird, mede toubackpijpemaecker alsijde alsver. verclaert ende geattesteert hoe waer is dat nu omtrent acht maenden geleden sonder den precijsen dach onthouden te hebben bij hem selver gecomen is eenen Walewijn van der Veen dewelcke hem als voren presenteerde veijlde te vercoopen op leveringh ende partij herens aert twelck hij was verwachtende daer van sij seijde dat bereijt derselven dach van hem een partij van hondert tonnen hadde gecocht, thoonende de versz. van der Veen hem geven een toebacqpijp dewelcke van goede hessense aert gemaeckt was, seggende dat de aert die hij vercofte soodanich soude wesen als de aerde daer van de versz. toubackpijp gemaeckt was, dat alsoo hij gever van de versz. van der Veen geen aerde wilde coopen of hij woude deselve eerst proeven of die goet was soo is de selve van der Veen van hem alsver. wech gegaen soude oijt met een proef van aert werden gecoghte verdens verclaert hij als dat hij desen aert negen en dartich tonnen met aerde die de versz. van der Veen den reijt voor Hessense aert gelevert heeft gelaen heeft en dat hij gever bevonden heeft dat de selve niet alleen geen Hessense aert is maer dat het slechte isaerde is die geen ofte weijnich goedt waerdich is verlof te verclaert hij gever dat hem wel bekent is dat de versz. Walewijn van de Veer ijeder dat hij aen hem gever als voorn. een partije Hessens aert geveijlt heeft geen andere aerde hij ter steede gewegen ofte gebracht als die daer voor hij des regt als vooren hondert en negen en dartich tonnen verte gelevert heeft allen oprechte. Arnout Paard, Dolf Pilenbergh, William Hendrecks, P. Lock.
[11] GA Amsterdam, Kwijtschelding 2B (46), fol 233, 13-05-1655. Abr. Anthonisz., pottenbakkerij met woning aan de Lijnbaansgracht aan Willem Hendricksz., suikerpottenbakker. Lendenen zijn de erven op de Looiersgracht aan de noordzijde. De pottenbakkerij is gelegen op de hoek van de Passeerdersstraat.
[12] Filips von Zesen, Beschreibung der Stadt Amsterdam, Amsterdam, 1664, p 285-286.
[13] GA Amsterdam, Kwijtschelding 2H (51), fol 22v, 08-05-1660. Jan Cornelisz., scheepstimmerman en bij testament van Ralf Pieter Franse, huistimmerman gesteld voogd van sijn comparants onmondige dochter genaamd Dircks Jans verkoopt aan Willen Hendrixsz. Heptenstal, mr. pottenbakker een huis en erf op de Lijnbaansgracht zuidzijde.
[14] GA Amsterdam, Executie Kwijtschelding, 2170, fol 282v, fol 119v, 26-01-1669. Wij uts dat op den 26 januarij 1669 bij executie der selver stede vercoft is aen Salomon du Plouis een huijs en erve met een stal, gelegen op de Baengraft, tussen de Loijersgraft ende Passeerderstraet breet 's erft vooraen de straet omtrent 25 voeten ende diep omtrent negenthien voeten, belent nu oft van outs Barent Florisz., varentman aende noordzijde en Abram Anserinisz. aende zuijdsijde streckende voor van de straet tot achter aen de pijpemakerij van Hijpenstal. Voorts in allen schijne 't voorn. huijs en erve metten stal aldaer gelegen is, beheijnt en betimmert toebehoort hebbende Geertruijd Middelhoven wede boedelhouster van Pieter Mortier voor ƒ 1710 de voorn. Salomon du Plouis te borde gebracht. etc. den 23 Meij 1669 solvit.
[15] GA Amsterdam, DTB 493/252, Huwelijksintekening, 13-04-1669. Compareerden als voren Willem Hendricxsz. van Stoock, pottenbakker, wede Neeltje Michiels op de Passeerdersgracht ende Trijntje Alberts van A. wede van Daniel Roos op de Looiersgracht.
[16] GA Amsterdam, Executie Kwijtschelding, RA 2171, fol 65, 08-06-1673. Verkocht aan Pieter de Loo, woonhuis en pottenbakkerij mitsgaders kleiloots en nog een klein lootsje en erven op de kaart gesitueerd nr 3 op de Baengracht belendt Samuel de la Nay, achter wed. Jan Danielsz. nagelaten dit perceel bij Willem Hendriks Heptenstal. Op 21 februarij 1670 't gemelde perceel benadert door Mr. Lucas Occo.
[17] Verkoop en verhuisaktes van dezelfde pottenbakkerij/pijpenmakerij vinden we in de jaren 1698, 1699, 1702, 1708, 1709, enz.
[18] Don Duco, 'Roosmerken met trapeziumvormige blaadjes', Pijpelijntjes, V-3, 1979, p 7-8. (Beschrijft roosmerken door Willem Heptenstal vervaardigd.)
[19] D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987, p 73. Herhaaldelijk zien we dat in één bedrijf verschillende merken worden gezet, terwijl van ieder type meerdere merkstempels voorhanden zijn. Zo onderscheiden we uit het bedrijf van Willem Heptenstal in Amsterdam meer dan tien soortgelijke roosmerken (35, 424), terwijl hij ook verschillende initiaalmerken WH gebruikte.
[20] Dit product zou dan uit het begin van zijn carrière moeten dateren.
[21] Don Duco, 'Een Amsterdamse pijpmaker-pottenbakker', Het Profiel, 1979/1980, nr 4, p 5-7. Met de afbeelding van een stroopkannetje mogelijk door Hendreckson vervaardigd.
[22] H.A. Heidinga, ‘Aardewerkvondst uit Prinsengracht, misbaksels van Amsterdammertjes’, Ons Amsterdam, XXI-6, juni 1969, p 174-185.