Forty years of speculation about Peter Dorni pipes
Author:
Don Duco
Original Title:
Veertig jaar speculaties rond Peter Dorni pijpen
Publication Year:
1981
Publisher:
Pijpenkamer Icon
Journal:
Pijpelijntjes
Description:
About the long-term production of German and Dutch clay pipes with the name of the maker along the stem.
Onder de grote variatie van kleipijpen bevindt zich een aantal produkten, waarvoor men voor de decoratie of het opschrift nog geen passende verklaring heeft kunnen vinden. Eén van die produkten is de zogenaamde ‘PETER DORNI’ pijp. Op de steel dragen deze pijpen in reliëf de naam voluit in blokletters, overlangs op de steel aangebracht. Het opschrift is omlijst door een decoratie van geometrische banden rondom de steel, doorsneden door dunne lijnen. Aan beide zijden wordt de steeldecoratie afgesloten met stippen, cirkels of gestileerde eikenblaadjes, hartjes of combinaties van deze motieven.
Deze pijpensoort ontstond in de tweede helft van de achttiende eeuw uit de zogenaamde kromkoppijpen (noot 1). De hiel werd weggelaten, maar de ketel bleef slank en tamelijk hoog (afb. 1). De steel is recht en meet 18 tot 20 centimeter en gaat geleidelijk in de ketel over. Een makersmerk werd dikwijls aan de voorzijde van de ketel gestempeld, dicht boven de steelhoek. Het mondstuk heeft geen knoop maar werd glad afgesneden. De afwerking van deze produkten is doorgaans goed. De ketel is met de agaatsteen gepolijst en rond de opening is een radering aangebracht. De traditie van het merken met de pijpmakersnaam overlangs op de steel is ontstaan in het Duitse Westerwaldgebied, de streek waar de plaatsen Baumbach, Hilgert, Höhr, Grenzhausen en Neuwied liggen.
In de tweede helft van de achttiende eeuw hebben verschillende pijpmakers in deze streek deze naampijpen in produktie. In type vergelijkbaar met de Peter Dorni-pijpen kennen we uit verschillende publicaties naampijpen met de volgende opschriften:
PETER / C • IN H • (Caesar in Höhr)
WILEM / DORNI
W • DORN • IN / GRENZHAUSEN
PETER / IUNG
IOHANNES / KLEUTGENN
IACOB / L • IN • HG (Letschert in Höhr-Grenzhausen)
I • W • L E T / SCHERT
WM • LET/ SCHERT
IACOB / REMI
WILHEL / M • REMY
IOHANNES / ROTEN • B
I • SCHWA / DERLAB
WILHEL / SCHWAT • L
WHELM / SPIES
IOHANN / STAUBER
IOHAN • T / STAUBER
Bijna al deze makers kennen we uit de gildelijsten van de pijpennijverheid in het Westerwald uit de periode vanaf 1776 tot het eind van de achttiende eeuw. Kennelijk behaalden de pijpmakers in het Westerwald een goede verkoop met deze produkten. Gezien vondsten in ons land gedaan, zijn deze Duitse pijpen hier volop gerookt. Midden en oostelijk Nederland leverden talloze vondsten van deze naampijpen op. Maar de Duitse makers haalden tevens exportorders voor naampijpen binnen; uit opgravingen in de Verenigde Staten gedaan zijn eveneens fragmenten van deze produkten bekend.
Een speciaal produkt beeld ik hierbij af. Deze pijp werd gevonden in de Amsterdamse Bijlmermeer in stortgrond. Ook hier betreft het een naampijp, met als makersnaam ‘FRIEDRICH / VONDERWALL’. Bij dit produkt valt de aanwezigheid van een knorrendecoratie aan de onderzijde van de ketel op. Deze pijp is tevens van een hiel voorzien, wat zoals gezegd bij deze pijpen niet gebruikelijk is. De naam Friedrich vonder Wall komen we echter niet in de gemelde lijst van de Westerwald pijpmakers tegen (afb. 2).
Door de Goudse pijpmakers werd de naampijp niet in produktie genomen. In de tweede helft van de achttiende en in de negentiende eeuw merkten de gouwenaars hun pijpen steeds met een bandstempel rond de steel, waarin soms een makersnaam te lezen viel. Het aanbrengen van de naam van de maker overlangs in reliëf werd niet toegepast.
Reden hiervoor is waarschijnlijk dat in Gouda pijpen met een reliëfdecoratie beschouwd werden als minder van kwaliteit. De gouwenaars legden zich vooral toe op de fraaie gepolijste pijp, het produkt waarmee men in de achttiende eeuw zo'n succes behaalde en de wereldmarkt veroverde. Rond het midden van de negentiende eeuw gaat men in Gouda toch ook naampijpen vervaardigen. De welstand in de pijpennijverheid is dan danig teruggelopen. De kleipijp heeft sterk in populariteit ingeboet en hiermede is ook een stuk van het ware vakmanschap verloren gegaan. De gouwenaars grijpen iedere mogelijkheid aan om pijpmodellen te maken die hun van afzet kan verzekeren. De naampijp is één van die produkten, die dan opgang vindt. Echter, dit gebeurt bijna niet met de namen van de makers uit die dagen erop, maar met het opschrift ‘PETER DORNI’. Slechts de ketel van de Dorni-pijp ondergaat dan een geringe verandering. Onder invloed van de gewoonte meer tabak te roken, wordt zij volumineuzer, waardoor de pijp zijn elegante model verliest. Bovendien past de meer ronde vorm van de ketel beter in de Biedermeier tijd, terwijl het slanke meer ijle model van de late achttiende eeuw beter aansluit bij de toen heersende Louis XVI stijl. De naampijp met opschrift ‘PETER DORNI’ blijft gedurende het hele vervolg van de negentiende eeuw in produktie en zelfs in deze eeuw wordt zij nog gemaakt.
Wat verzamelaars en liefhebbers van pijpen is blijven fascineren is het feit waarom men nu juist de naampijpen met het Dorni opschrift in produktie bleef houden. De oudste speculatie die ik hierover terugvond, dateert uit het jaar 1940 en is afkomstig van Stanley M. Gifford (noot 2). In zijn vondstrapport Tobacco Pipes Found at Fort Ticonderoga meldt hij dat Peter Dorni pijpen vervaardigd zouden zijn door de pottenbakker Pieter van Doorne. In het jaar 1759 is deze Van Doorne bedrijfsleider bij de Delftse aardewerkfabriek De Porceleijne Fles. Hij deponeert voor deze fabriek het monogram PVD. Met de fabricage van kleipijpen heeft hij zich echter nimmer beziggehouden (noot 3).
De bekende Amerikaanse publicist en amateur-archeoloog H. Geiger Omwake wijdde in 1961 een artikel aan de Peter Dorni pijp (noot 4). Hierin somt hij een aantal vindplaatsen van Peter Dorni pijpen op en poogt te achterhalen onder welke groep van rokers juist deze pijp populair was. Door hem wordt speciaal het gebruik in soldatenkringen benadrukt. Van belang is de uitleg van het opschrift ‘PETER DORNI’ op de pijpen door Geiger Omwake. Hij deelt mede dat Dorni een pijpmaker was, die in Noord-Frankrijk leefde rond het midden van de negentiende eeuw. Zijn officiële naam Dernier zou tot Dorni verbasterd zijn. De exacte locatie van zijn bedrijf is niet bekend. Noch is bekend hoelang hij pijpen met dit merk maakte en wanneer hij hiermee begonnen is. Wel stelt Geiger Omwake, dat zijn produkten in de Verenigde Staten grote bekendheid genoten en dat de pijpen met het opschrift algemeen werden nagemaakt door Goudse en andere fabrieken. Als bron voor deze aardige informatie haalt Omwake enige correspondentie met G.C. Helbers aan, de voormalige conservator van het Goudse Pijpen- en Aardewerkmuseum De Moriaan. Helaas bleef dit artikel steeds buiten het bereik van de Nederlandse pijpenverzamelaar en hierdoor was de informatie onbekend. Echter, ondertussen vonden verzamelaars wel nieuwe informatie over de Peter Dorni pijpen.
Ronald Augustin vermeldt in 1966 in zijn werkstuk Kleipijpenindustrie in het Westerwald, dat in 1769 in Höhr een handelaar in pijpen, ene Dorn, ingeschreven stond. In datzelfde jaar was er ook een pijpmaker met deze naam werkzaam in het nabijgelegen Grenzhausen. In het jaar 1792 waren ene Jakob Dorn en Wilhelm Dorn leden van het Curtrierische Pfeifen Zunft von Höhr (noot 5) Het geslacht Dorn was in die streken blijkbaar niet onbekend. In de publicatie Pijpen uit het Westerwald uit 1976 van Niels Augustin, wordt hieraan nog toegevoegd dat de I van Dorni een abusievelijke toevoeging is (noot 6). Deze letter zou uit de stip achter de naam geschreven voortkomen. In Gouda en in Andenne werden tevens pijpen met het opschrift ‘PETER DORNI’ gemaakt.
In het tijdschriftvan de Pijpelogische Kring Nederland, kortweg P.K.N., publiceert Piet Smiesing in 1980 een artikel over de naampijpen (noot 7). In dit artikel besteedt hij tevens aandacht aan de Peter Dorni pijp. Ook in deze publicatie blijkt er voor de Dorni pijp geen oplossing te vinden. Smiesing meldt als Goudse makers van de Dorni pijpen: Jan van Zutphen met als merk de IWI, P. en W. van Essen met de krijgsman en Jan Prince & Co. met de gekroonde 51. In het naschrift op dit artikel noemt Smiesing nog een steel van een naampijp met opschrift ‘H.WYS / GOUDA’. Hendrik Wijs is inderdaad een Goudse pijpmaker en de vondst is vermeldenswaardig aangezien dit de vroegste steel is van een Goudse naampijp. Hendrikus Wijs huwde in 1804 met Adriana Herbus, de dochter van een pijpmaker. In 1811 doet hij zijn meesterproef maar hij sterft al in oktober 1813. Zijn vrouw zet het bedrijf voort tot in het jaar 1825. In 1829 sterft ook zij. De veronderstelling dat Hendrik Wijs tot 1849 gewerkt zou hebben, berust op een fout in een merkenlijst van dat jaar, waarin gesteld wordt, dat zijn merk de gekroonde 47 nog maar kort buiten gebruik zou zijn.
Een andere steel van een Goudse naampijp beeld ik hierbij af (afb. 3). Het opschrift is ‘I. DE. GIDTS / IN GOUDA’. Helaas is deze steel minder nauwkeurig te dateren. Jan de Gidts deed in 1845 zijn meesterproef en werkte tot 1894, het jaar waarin hij overleed.
De laatste publicatie waarin naampijpen van het Peter Dorni type voorkomen stamt uit juni van dit jaar. In een verdienstelijk artikel van Eddie Nijhof over de pijpennijverheid in het Westerwald wordt onder meer aandacht besteed aan Dorni pijpen (noot 8). Hierin wordt de meest sluitende verklaring voor de Peter Dorni pijpen gegeven. Nijhof geeft de volgende theorie. Peter en Wilhelm Dorn waren beiden waarschijnlijk zeer succesvolle pijprnakers. Andere makers wilden van hun succes profiteren door de namen van beide makers over te nemen. Door het gilde beschermd was dit mogelijk alleen toegestaan door een naamsonderscheid aan te brengen, zoals bijvoorbeeld de letter I. Een plausibele verklaring, temeer daar Nijhof pijpen afbeeld met opschrift ‘PETER / DORNI’ en ‘PETER / DORN •I’ (vgl. afb. 1), ‘WILH. / DORN’ en ‘WILEM / DORNI’. Echter onopgelost blijft wie Peter Dorni was. Immers hij komt niet voor in de gildelijsten van de Westerwald pijpmakers. Was Peter Dorn een van de jongere leden van het geslacht Dorn? Wist juist hij in het begin van de negentiende eeuw met zijn produkten grote populariteit te verkrijgen? Werden daarom zijn pijpen nagemaakt, eventueel met toevoeging van de letter I? Naar al deze feiten moeten we nog blijven gissen.
Voorlopig kunnen we er het beste van uit gaan, dat de pijpmaker Peter Dorn inderdaad bestaan heeft en in het Westerwald werkzaam was. Zijn produkten stammen waarschijnlijk uit de eerste helft van de negentiende eeuw en zijn gemaakt in de traditie van de achttiende eeuwse naampijp. Dorn merkte zijn produkten met ‘PETER / DORN•I’. Wellicht heeft de I betrekking op de naam van zijn vader Iakob of Johannes Dorn. Als makersmerk zette hij een kroon, die later door veel pijpmakers voor een W is aangezien en als zodanig werd geïmiteerd. Tegen het midden van de negentiende eeuw moet hij grote populariteit hebben verkregen met zijn naampijpen. Goudse pijpmakers en de makers uit Andenne zagen toen een mogelijkheid zich in de markt van de Dorni pijpen te werken door de vormen na te maken. Zij zagen daarbij echter de stip tussen de achternaam en de letter I over het hoofd.
Tot slot beeld ik bij dit artikel nog een speciaal object betreffende de Peter Dorni pijpen af. Het betreft een messing pijpvorm uit een serie van vijf stuks, allen in de kollektie van het Pijpenkabinet (afb. 4). Deze vormen zijn afkomstig van een nog onbekende Goudse fabriek uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Voor toeschrijving aan het bedrijf van Jan van Zutphen jr. is wel enig maar niet voldoende bewijsmateriaal aanwezig. De pijpvormen zijn van het traditionele model en zijn opmerkelijk gelijk aan elkaar. Formaat en stand van de ketel, zowel als plaatsing van de vier nokken voor de pen-gat verbindingen zijn identiek. Blijkbaar heeft de maker eenzelfde voorbeeld steeds opnieuw laten afgieten. Toch zijn deze vormen niet gelijktijdig vervaardigd. Op de buitenzijde van de vorm, aan de achterzijde van de ketel, bevindt zich het vormnummer. Dit nummer is steeds in de linker vormhelft aangebracht, echter niet met een nummerstempel ingeslagen zoals we meestal zien. Het nummer is hier, voor zover te beoordelen deels uitgestoken met een burijn, deels ingeslagen met een puntig metalen voorwerp.
De nummers die voorkomen zijn 49, 52, 173, 178 en 180. Wanneer we er van uitgaan, dat een pijpmaker zijn vormen doorlopend nummerde, moet er geruime tijd verstreken zijn tussen de aanmaak van de eerste twee vormen en de laatste drie stuks. Blijkbaar heeft deze maker door een (tijdelijke) gestegen vraag naar Dorni pijpen gedwongen, enkele vormen moeten laten bijmaken. Hoeveel tijd er verstreek tussen de eerste twee en de laatste drie mallen valt niet te zeggen, evenmin als de oorzaak die aan deze noodzakelijke uitbreiding van het vormenbestand ten grondslag ligt. Gegeven is slechts het bestaan van vijf pijpvormen van één en dezelfde maker voor hetzelfde model pijp. Het ontbreekt ons zelfs aan de kennis of deze onbekende pijpmaker meer dan vijf Dorni vormen bezat. Ook over de oplage in deze vormen gemaakt valt niet veel te zeggen. Een flink aantal pijpen is met deze vormen gemaakt. De twee oudste exemplaren zijn een weinig meer gesleten en zullen langer gebruikt zijn dan de andere drie mallen. Echter van een werkelijke slijtage, zoals we die bij mallen van populaire pijpen soms tegenkomen, is hier geen sprake. Dit wijst op het feit, dat de mallen voor een plotselinge vraag naar Dorni pijpen gemaakt zijn, korte tijd intensief werden gebruikt en daarna opzij gezet zijn.
Bij het beoordelen van de geometrische versiering van de naamomlijsting wordt meestal van graveerwerk gesproken. Juist de mogelijkheid de vorm te bestuderen, leert ons dat het tegendeel waar is. De decoratie van deze pijpen werd niet gegraveerd, maar mechanisch geslepen en met slagstempels ingeslagen. Hierdoor verkrijgt men de zware strakke banden, die kenmerkend zijn voor de latere meestal Goudse Dorni pijp. Helaas verliest de decoratie hierdoor een deel van zijn charme, vooral wanneer we deze met de omlijsting van de vroegere produkten vergelijken. Bij deze exemplaren zien we een gravering uit de vrije hand, die niet altijd even rechtlijnig is, maar minder mechanisch aandoet.
Ook deze pijpmaker bracht in de vormen merktekens aan, waardoor de produkten in de verschillende vormen gemaakt, te onderscheiden zijn. Als afsluiting van de steel decoratie - die in alle vormen nagenoeg gelijk is - en aan de zijde vlak bij de ketelaanzet vinden we deze kleine merktekens. Meestal verschillen de tekens aan de rechter en linker kant van de steel en zijn combinaties van stippen, soms samen met een oogje of een ander tekentje aangebracht. Wanneer de vormen gelijktijdig in gebruik waren, kon de baas zien welke werknemer aan een bepaald gros pijpen had gewerkt. Dankzij deze merkjes kon hij, bij slechte werkprestaties, de betreffende kaster, tremster of glaaster hierover aanspreken en indien nodig in het loon bekorten. Een slimme en eenvoudige manier van controle uitoefening.
In de pijpvorm is ook het afsnijpuntje te zien. Dit puntje is hier een forse ingeboorde stip aan weerszijden van de steel. Zij geeft de plaats aan waar de pijpmaker de steel op de juiste lengte moest afsnijden. Bij de oudste vorm is het afsnijpuntje verlegd. De pijp was vroeger korter en het dichtmaken van zo'n puntje gebeurde door uitboring door de hele vormhelft heen. Hierna hamerde men een messing staafje in het geboorde gat en werd het oppervlak nog even gepolijst.
De latere Peter Dorni pijpen werden door mij al eens afgebeeld en beschreven (noot 9). Eén illustratie voeg ik nog toe. Zij is afkomstig uit de catalogus van de Firma Goedewaagen en is daar opgenomen onder de exportpijpen (afb. 5).
Dit artikel wil ik besluiten met enige aardige archivalische gegevens. In het notulenboek van het bestuur van de pijpenhandel en de pijpenfabrieken te Gouda vinden we in het jaar 1859 de volgende aantekening (noot 10). De pijpmaker Arie Glas komt met ene Hendrik Dornee overeen, dat diens zoontje Pieter Dornee voor twee jaar ingeboekt wordt als werknemer bij Arie Glas. Deze aantekening geeft ons de mogelijkheid te speculeren over het feit of Peter Dorni en Pieter Dornee niet iets met elkaar te maken zouden hebben. Echter, in de burgerlijke stand komt de familie Dornee niet voor. De secretaris van het gewezen pijpengilde - in wiens fabriek zonder twijfel Dorni pijpen gemaakt zijn - maakte een schrijffout. De familie Dernee komt in de negentiende eeuw in Gouda meermalen voor. Alleen Pieter Dernee heeft enige tijd in de pijpmakerij gewerkt.
Volgens een lijst uit het jaar 1855 blijkt de Dorni pijp dan reeds bij Goedewaagen in produktie te zijn. In het jaar 1860 kosten zij bij dezelfde firma 60 cent per gros. Uit april van het jaar 1870 is een rekening bewaard gebleven, uitgeschreven door P. Goedewaagen aan een klant in Enschedé (noot 11). Hier worden de Peter Dorni pijpen als volgt genoemd:
Zwarte P. Dorni pijpen in de hooge mand 1,55 per gros,
Witte " " " -,70 per gros.
Opmerkelijk maar niet uitzonderlijk is hier het prijsverschil tussen de twee kleuren pijpen. Het reducerend stoken van een oven was nu eenmaal arbeidsintensiever. Bovendien moest men eikekrullen in de oven meebakken, om het gewenste zwarte resultaat te krijgen. Het kwam nogal eens voor dat de pijpen niet voldoende zwart werden en vlekkerige zilverkleurige plekken vertoonden. Het is aardig dat deze rekening aan een handelaar in Enschedé gericht is. Zwarte pijpen waren vooral in deze streek populair en de rekening is hiervoor temeer een bevestiging, daar de klant alleen de zwarte Dorni pijpen afneemt. Bovendien zijn uit deze regio verschillende vondsten van Duitse naampijpen bekend. De Westerwald naampijp, inclusief de Peter Dorn(i) pijp waren hier dus bekend. Het is nog een onbeantwoorde vraag, waarom de pijpen in die dagen niet in het Westerwald gekocht werden. Hier moeten de prijzen lager geweest zijn, dan in Gouda.
In het Goedewaagen archief lezen we dat de Peter Dorni pijp vormnummer 198 draagt (noot 12). Een tiental jaren later heeft het Dorni model nummer 134 gekregen en nog een aantal jaren later komt er een tweede vorm, nummer 304, bij. In de catalogi wordt de Dorni pijp nummer 134 voor gebruik in Nederland aangeprezen; vormnummer 304 is speciaal voor de export bedoeld. De meeste latere Dorni pijpen, door Goedewaagen gemaakt, dragen op de voorzijde van de ketel het gestempelde merk de trompetter. Op de steel is naast de gravering het opschrift ‘GOUDA / HOLLAND’ aangebracht. Dit opschrift vinden we op verschillende exportpijpen vanaf de jaren dertig van deze eeuw. Bij Goedewaagen werden de Dorni's geleverd in wit, zwart en bruin gelakt. De verkoop ervan naar Duitsland liep tot in onze eeuw door en naar Amerika werden deze pijpen nog langer geëxporteerd. De produktie van de Dorni pijp bij Goedewaagen stopte voor of tijdens de Tweede Wereldoorlog. De oude fabrieksvoorraad werd pas in de jaren zestig geheel uitverkocht. Vooral aan deze oude voorraden danken de meeste verzamelaars hun Peter Dorni pijp.
© Don Duco, Amsterdam/Leiden, 1981.
Afbeeldingen
- Kenmerkende Duitse naampijp met steelopschrift ‘PETER DORN’. Westerwald, Peter Dorn?, 1800-1850.
Leiden, collectie Pijpenkamer Icon Pk 788a - Naampijp met ketel versierd met knorren. Grossalmerode, Friedrich von der Wall, 1800-1825.
Leiden, collectie Pijpenkamer Icon Pk 3.977 - Steel van een naampijp met tekst ‘A.DE.GIDTS / IN GOUDA’. Gouda Jan de Gidts, 1860-1895.
Leiden, collectie Pijpenkamer Icon studiecollectie - Messing persvorm voor Peter Dorni pijp. Gouda, onbekende fabriek, 1860-1890.
Leiden, collectie Pijpenkamer Icon Pk 8.117a - Afbeelding Peter Dorni pijp uit pijpencatalogus, nummer 3, fol. 52. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1898-1902.
Leiden, collectie Pijpenkamer Icon Pk 10.213
Noten
- Vgl. D.Duco: ‘De naam van de pijp,’ Pijpelijntjes V, nr. 1, pag. 6.
- Stanley M. Gifford: ‘Tobacco Pipes Found at Fort Ticonderoga’, Bulletin Fort Ticonderoga Museum, vol. V, nr. 4 0 January 1940 u p. 131.
- Ferrand W. Hudig: Delfter Fayence, Berlin, 1929, pag. 297.
- H. Geiger Omwake: ‘Peter Dorni White Kaolin Pipes’, Bulletin of the Archeological Society of New Jersey, 1961, May, nr. 18-19, p. 12-15.
- Ronald Augustin: ‘Kleipijpenindustrie in het Westerwald’, 1966, manuscript.
- Niels Augustin: ‘Pijpen uit het Westerwald’, Amsterdam 1976, Icon monografie nr. 8.
- P.K. Smiesing: ‘Achttiende eeuwse Duitse pijpestelen uit Utrechtse bodem’,P.K.N. III, nr. 11, december l980, pag. 4-6 en naschrift P.K.N. III, nr. 12, maart 1981, pag. 17.
- Eddie Nijhof: ‘Westerwald pijpen uit de achttiende eeuw’, P.K.N. IV, nr. 13, juni 1981, pag. 8-23.
- D. Duco: Jaarverslag Pijpenkamer Icon, 1975, pag. 18 (Goedewaagen Dorni). Duco: idem, 1976, pag. 46 (Westerwald Dorni). Duco: ‘De naam van de pijp’, dl. II, Pijpelijntjes, V, nr. 1, pag. 6.
- Archief van de Firma P.J. van der Want Azn, Zenith, Gouda. Notulenboek van de commisie van bestuur van de pijpenhandel en de pijpenfabrieken te Gouda, 1868 - 1892.
- Leiden, collectie Pijpenkamer Icon Pk 10.037.
- Archief van de Firma Goedewaagen Kon. Hollandse pijpen- en aardewerkfabrieken te Gouda, Nieuw Buinen. Cahier 1870 en brievencopieboeken.