Smoking in a farmers' pub in West Frisia

Author:
Don Duco

Original Title:
Roken in een boerenkroeg in West-Friesland

Publication Year:
2009

Publisher:
Archeologische Werkgemeenschap Nederland

Journal:
Westerheem, orgaan van de AWN

Description:
Archaeological report of clay pipe finds from a simple drinking place or smokers inn in the village of Westeinde near Enkhuizen, the Netherlands.

In een buurdorp van Enkhuizen richting Bovenkarspel werd in het voorjaar van 2007 een opmerkelijke vondst gedaan. Op een terrein achter de zeventiende eeuwse bebouwing aan de doorgaande dijk in het plaatsje Westeinde kwamen uit een slootvulling of aanplemping naast majolicascherven en enig gebruiksaardewerk 1258 pijpenkoppen tevoorschijn.[1] Het materiaal was hier door de bewoners ter plekke over een periode van bijna dertig jaar weggegooid en de vroegste stukken dateren van rond 1610, het merendeel stamt uit de jaren 1620 en 1630.

Het relatief grote aantal pijpenkoppen en de betrekkelijk nauwe tijdsspanne maakt het mogelijk het gebruik van de kleipijp op deze plattelandse locatie in beeld te brengen. Bestudering van de vondsten levert inzicht in het veranderingsproces in het rookgerei over ongeveer een generatie. Naast de gebruikelijke toename in grootte van de ketel en verbetering van de afwerking van de pijp, kunnen we ook de uitbreiding in het marktaanbod vaststellen. Door details als het ketelmodel, de toegepaste afwerkingen, de merken en de decoraties te vergelijken komen we tot verschillende nieuwe conclusies.

Beschrijving van de vondsten

Het oudste materiaal behoort tot de categorie eerste-generatie pijpen. Het meest kenmerkend daarbij zijn de pijpen met een snijfilt (afb. 1-3), die tot de vroegste rookpijpen uit die streek behoren. Zij moeten rond 1610 zijn gebruikt. Bij de ongemerkte producten is vooral de oneffen persvorm typerend, een aanwijzing dat de techniek van het pijpenmaken in die tijd nog weinig ontwikkeld was (afb. 1). Al gauw verbetert deze zich en wordt het model zuiverder en strakker en gaat men de pijpen van een merkteken voorzien. De vroegste merken zijn de zogenaamde incusiemerken, waarbij de initialen van de maker of een uitbeelding verdiept in de hiel zijn gedrukt. Gangbaar in deze streek is het merk zespuntige ster (13 exemplaren, afb. 2). Een variant vertoont het merk IR met bladmotiefjes (1 ex., afb. 3).

2009-westerheem-01-0.0024q-bodem-ongemerkt
Afb. 1. APM 24q
2009-westerheem-02a-0.0024r-bodem-ster-in-contour
Afb. 2a. APM 24r
2009-westerheem-02b-0.0024r-bodem-ster-in-contour-merk
Afb. 2b. APM 24r

Naast de pijpen met de snijfilt was gelijktijdig een soortgelijk pijpmodel in gebruik, dat wel rond de ketelopening met een botter was afgewerkt, al dan niet voorzien van een radering (afb. 4). Gezien de teruggevonden aantallen was dit product beduidend gangbaarder (180 exemplaren waarvan 47 zonder radering) en ook zij stammen uit een nog onbekende lokale werkplaats. Vanwege de lichte variatie in ketelstijlen moeten deze pijpen zo’n vijftien jaar in productie zijn geweest. De minimale verschillen in de vorm van de pijpenkop laten nauwelijks enige evolutie zien en een chronologie is in deze modellen daarom moeilijk aan te brengen. Al deze producten zijn ongemerkt.

2009-westerheem-03a-0.0024s-bodem-merk-ir
Afb. 3a. APM 24s
2009-westerheem-03b-0.0024s-bodem-merk-ir-merk
Afb. 3b. APM 24s
2009-westerheem-04-0.0024v-bodem-ongemerkt
Afb. 4. APM 24v

Pas rond 1625 wordt het aanbod aan kleipijpen gevarieerder. Het roken is ingeburgerd en de tabakspijp is gemeengoed geworden, het aantal werkplaatsen is toegenomen en de techniek is gestandaardiseerd. Gelijktijdig verbetert de afwerking. Dat heeft primair te maken met de algemene ontwikkelingen in de pijpennijverheid, maar kan ook samenhangen met de welstand van de rokers op deze plek. Overigens sluit dat beeld aan bij andere vondstlocaties waar de Hollandse dubbelconische pijpenkop (basismodel 1) ook gaat overheersen en de kwaliteit van het product eveneens geleidelijk toeneemt. Typerend voor de vondsten in Westeinde is, dat het binnen deze categorie vrijwel zonder uitzondering gaat om een lokaal fabricaat, uit Enkhuizen of mogelijk Hoorn. Geleidelijk gaan deze kleipijpen zich kenmerken door een sterk dubbelconische ketel die verder nergens in Nederland is gemaakt. Ook van deze pijpen is het merendeel ongemerkt (96 ex.).

2009-westerheem-05a-0.0024bb-bodem-roosje
Afb. 5a. APM 24bb
2009-westerheem-05b-0.0024bb-bodem-roosje-merk
Afb. 5b. APM 24bb
2009-westerheem-06a-0.0024x-bodem-roos-gekroond
Afb. 6a. APM 24x
2009-westerheem-06b-0.0024x-bodem-roos-gekroond-merk
Afb. 6b. APM 24x

Op die lokale bi-conische vormsoort komen ook merken voor. Het meest algemene hielmerk op deze specifieke ketels laat een klein compact roosje zien met zes stippelvormige blaadjes dat bij grote aantallen is gevonden (154 ex., afb. 5). Dit product ontwikkelt zich van een zwaardere, wat vormeloze ketel tot de kenmerkende bi-conische pijp en de eerste exemplaren moeten rond 1620 zijn ontstaan; zij blijven zo’n tien jaar in gebruik. Verder treffen we een klein aantal andere roosmerken aan, soms van een kroon voorzien (afb. 6), in andere gevallen met een dubbele krans bloemblaadjes. Bij één van deze exemplaren is de steel met lelies in ruiten bestempeld, met een toegevoegde ingesneden decoratie waardoor een aantrekkelijk ritme ontstond (afb. 7). Deze decoratie is kenmerkend voor West-Friesland.

2009-westerheem-07a-0.0024o-bodem-merk-roos
Afb. 7a. APM 24o
2009-westerheem-07b-0.0024o-bodem-merk-roos-merk
Afb. 7b. APM 24o
2009-westerheem-08a-0.0024z-bodem-hand-met-gat
Afb. 8a. APM 24z
2009-westerheem-08b-0.0024z-bodem-hand-met-gat-merk
Afb. 8b. APM 24z

Naast roosmerken komen andere tekens in gebruik. Lokaal geliefd is de hand in contour met een gat in de palm (afb. 8), een merk dat nog niet bekend was. Ook bij deze pijp zien we detailverschillen die er op wijzen dat we met een productie over enkele jaren van doen hebben: de vorm van de ketel verandert iets terwijl de intensiteit van de radering door de tijd afneemt. Rond 1630 verschijnt een nieuw merk op de markt, dat in deze streek zeer populair zal worden. Het is het initiaalmerk van Jacob Pietersen, die de IP gekroond plaatst (47 ex., afb. 9). Inmiddels is het pijpmodel forser van formaat geworden, maar de kenmerkende locale bi-conische vorm is gebleven. Voor de jaren 1630 worden de IP-pijpen in deze streek het meest typerend en in de regio West-Friesland wordt deze sterk bi-conische ketel het gangbare pijpmodel, spoedig nagevolgd door andere regionale makers met hun eigen merkteken. Kenmerkend voor de streek is het voorkomen van een punt tussen de beide initialen van dergelijke merken.

2009-westerheem-09a-0.0024aa-bodem-ip-gekroond
Afb. 9a. APM 24aa
2009-westerheem-09b-0.0024aa-bodem-ip-gekroond-merk
Afb. 9b. APM 24aa
2009-westerheem-10-0.0024b-bodem-evert-franck-1
Afb. 10. APM 24b

Opvallend en onverwacht aan de pijpen uit de Westeinder slootvulling is het aantal reliëfpijpen. Terwijl in West-Nederland dit percentage doorgaans ruim onder de één procent ligt, is hier bijna drie procent van de gevonden pijpen voorzien van een decoratie. Ook hier gaat het om een wisselend aanbod. Het versierde goed dateert zonder uitzondering uit de jaren 1630 en dat is niet verwonderlijk, want dat is de eerste bloeiperiode voor de reliëfpijp. Van Amsterdamse origine is een pijp met renaissance decoratie waarbij rond de ketel zes maskerkopjes zijn aangebracht, geplaatst tussen concentrische banden met bladmotiefjes en ander ornamentwerk (afb. 10). Ook de steel van deze pijp is druk versierd en is met enkele omgaande banden in perken verdeeld. Bij de ketel toont deze steel op een tekstlint de signatuur van de maker “EVERT FRANC” en het opschrift “ANNO 1633”.[2] Van deze pijp zijn twee fragmenten gevonden, die duidelijk laten zien hoezeer de persvorm geleidelijk afgereden raakte totdat het product zijn kracht volledig had verloren.

Een tweede reliëfpijp, tot nu toe nog ongepubliceerd, is ook door de Amsterdamse pijpenmaker Evert Franck bedacht en draagt alleen aan de steel een reliëfversiering (afb. 11). De decoratie is barokker van aard en bestaat uit tweezijdig gestileerde roosjes en bladmotiefjes die symmetrisch geordend zijn. Aan de ketelzijde is deze decoratie afgesloten met een rondgaande band, aan weerszijden afgezet met vier lofjes en centraal hierin is links het jaartal “1633” aangebracht en rechts de initialen “EF”. Aan de zijde van het mondstuk eindigt de decoratie niet zo expliciet met een rondgaande verdikte band maar met geleidelijk vervagende geometrische motieven. In de decoratie is dus heel subtiel van een verjonging naar het mondstuk sprake.

2009-westerheem-11-0.0024-bodem-1633-rec
Afb. 11. APM 24
2009-westerheem-12b-0.0024k-bodem-barok
Afb. 12a. APM 24k

Een derde reliëfpijp vertoont sterker Goudse kenmerken (afb. 12). Dit product heeft aan de ketelbasis vier lofvormige gestileerde bladeren en hier is de steel het meest interessant. Opnieuw is deze in perken opgedeeld en weer is van een verjongende decoratie sprake: het eerste stuk toont een tamelijk expliciet gegraveerde bloeiende lelie met er omheen enkele bloemknoppen, het tweede perk is gevuld met fijnere bloemmotieven en oogt subtieler. Het is onduidelijk waar de persvorm voor deze pijp is gegraveerd, maar dat zou heel goed in Gouda geweest kunnen zijn. De pijpenmaker signeerde de pijp op de steel in reliëf met zijn naam: “IACOB PIETERSEN”. Er is geen twijfel mogelijk, het gaat om een product uit het bedrijf van de reeds gemelde lokale pijpenmaker.

2009-westerheem-12a-bodem-barok
Afb. 12b. APM 24k
2009-westerheem-13-0.0024j-bodem-jonas
Afb. 13. APM 24j
2009-westerheem-14-bodem-jonas
Afb. 14. APM 24

Uit eerder archeologisch onderzoek is bekend dat de Jonaspijp de meest kenmerkende decoratie is voor reliëfpijpen uit West-Friesland. Ook in de vondst uit Westeinde komt een aantal van deze pijpen voor. De vroegste West-Friese uitvoering stamt uit circa 1630 en was tot nu toe onbekend. Qua decoratie lijkt deze pijp nog sterk op de Amsterdamse Jonaspijp (afb. 13). De graveerstijl van dit product wijkt echter iets af van de Amsterdamse voorbeelden en vooral het haar van de Jonasfiguur is naturalistisch uitgewerkt. Het hielmerk IP gekroond wijst weer naar dezelfde lokale pijpenmaker Jacob Pietersen.

De specifieke lokale Jonas met zijn sterk bi-conische ketel (afb. 14) lijkt uit dit voorbeeld te zijn ontwikkeld, terzelfder tijd als de gladde pijpen van dit model en dat gebeurde niet lang na 1630. De West-Friese Jonaspijp kenmerkt zich door een sterk dubbelconische ketel en verder de smalle welgeproportioneerde neus en de puntige snor. Dikwijls is op de steelaanzet een leliemotief aangebracht net voor de bek van de walvis, al dan niet op een geruwde ondergrond. De walvis op de steel vertoont detailverschillen maar eindigt doorgaans in een bandje met vier omlijnde lobben, soms is hier nog een lelie opgenomen. Op het gladde steelstuk is vaak het woord “IONAS” links en het jaartal “1633” rechts aangebracht. De meeste exemplaren die hier gevonden zijn, dragen geen merk al zou de lelie op de steelovergang wel als zodanig geïnterpreteerd kunnen worden (afb. 15). Slechts één exemplaar van dit type is voorzien van het IP-merk.

2009-westerheem-15-tek-bodem-jonas
Afb. 15. APM 24

Opmerkelijk is nog dat naast kleipijpen ook een pijpenkop van lood is aangetroffen (afb. 16). Dit komvormig pijpenkopje is inwendig veel wijder maar beduidend minder diep, waardoor de inhoud toch vergelijkbaar is met de dan gangbare kleipijp. Terwijl de ketel wat vormeloos is en daardoor ook wat ongedefinieerd in de steel overgaat, is de steelaanzet juist wel mooi vormgegeven. Hierin zijn enkele ingesneden ringen aangebracht, een decoratie die overeenstemt met het snijwerk van de stelen van kleipijpen dat in West-Friesland tussen 1610 en 1630 werd toegepast (vgl. afb. 7). Dergelijke metalen pijpenkoppen werden met behulp van de licht verzwaarde manchet aan een separaat roer bevestigd waarvan nauwelijks voorbeelden zijn teruggevonden.[3] Als grondstof voor tabakspijpen is metaal niet bijster geschikt. Het geleidt de warmte te snel en levert dus een hete, scherpe rook op, dit in tegenstelling tot een kleipijp die juist een milde smaak geeft. Bovendien is lood ook niet geheel vrij van een bijsmaak.[4] Toch zijn pijpen van metaal vanaf het begin van het roken op meerdere plaatsen gemaakt, doch hun aantal is altijd beperkt gebleven waardoor zij als archeologische vondst zeldzaam zijn. In zijn soort kent deze pijpenkop tot nog toe geen vergelijk, maar duidelijk gaat het wel om een serieel artikel. Ik kan mij goed voorstellen dat een roker zich na een eerste aanschaf niet snel zal laten verleiden tot een tweede exemplaar, zeker wanneer hij een ware liefhebber van het “toebackdrincken” is.

Interpretatie van het materiaal

Juist omdat de stortvondst uit Westeinde een periode van slechts drie decennia omspant en het om veel materiaal gaat, nodigt deze vondst tot nadere studie uit. Het materiaal kenmerkt zich door een grote omloop aan pijpen: in een periode van dertig jaar werden minimaal 1258 pijpen gebruikt ofwel ruim veertig stuks per jaar. De hoge omloop wijst niet op het roken in gezinsverband maar op een andere sociale context. Hier moet sprake zijn van een plek van openbaar karakter waar men indertijd samenkwam en rookte: een drinkplaats, herberg, tabakskroeg of iets dergelijks. Dat wordt ook verklaard vanuit de variatie aan pijpen. Het merendeel van het materiaal is bij aantallen gevonden en wijst op gereguleerde distributie op die locatie. Daarnaast is ook van een beperkte instroom aan importmateriaal van buiten West-Friesland sprake en dat zouden heel goed de pijpen van gasten kunnen zijn, die door hen werden binnengebracht en ter plekke sneuvelden.

2009-westerheem-16-0.0024a-bodem-loden-pijpenkop
Afb. 16. APM 24a

Kijken we naar de gebruiksintensiteit, dan is van een sterk wisselend rookgedrag sprake. Ongeveer de helft van het materiaal is een fors aantal keren gerookt, soms meerdere tientallen malen. Veel andere pijpen zijn slechts beperkt gebruikt. Dat laatste gegeven wijst op een plek waar lieden tezamen kwamen om te drinken en te roken en dat is niet een plaats voor het langdurig gebruik van een kleipijp: tijdelijke gasten zorgden voor een kort gebruik, gemakkelijke omgang voor een verhoogd risico tot breuk. Opvallend is verder dat nauwelijks restjes tabak in de pijpen zijn teruggevonden. Het lijkt erop dat men de pijpen, zelfs wanneer zij onverhoeds braken, toch nog eerst leeg rookte, louter uit zuinigheid dus.

In Westeinde was in de jaren 1620 de helft van de pijpen gemerkt. Het roosmerk is aanvankelijk het belangrijkste merk en verwijst naar de betere kwaliteit. Kenmerkend voor de locatie gaat het wel om semi-fijne pijpen: minder dan een kwart is geglaasd. Het is zeer de vraag in hoeverre de klant echter merkgericht zijn pijpen aanschafte, de slechte leesbaarheid van het merk zal dit ook niet gestimuleerd hebben. Rond 1630 doet het initiaalmerk zijn intrede en dat kan er op wijzen dat de consument gevoeliger wordt voor het pijpenmakersmerk. Ook dat modepatroon zien we in de vondsten terug, al zijn de merken opnieuw wat slordig gestempeld en tonen daardoor niet de makerstrots die je zou verwachten.

De plaats van de versierde waar in deze stort is nog wat lastig te duiden. Deze pijpen zijn het speelse element onder het rookgerei en gevoelsmatig passen de reliëfpijpen goed in een bijna boerenmilieu, vooral wanneer we bedenken dat niet de mooiste scherpe afdrukken zijn geborgen, maar juist producten uit persvormen die fors waren afgereden. Anders ligt dat overigens voor de Jonaspijpen, die zijn wel vormzuiver, al is ook hier sprake van een zekere vormslijtage, zichtbaar aan het minder goed sluiten van de persvorm waardoor bijvoorbeeld de hiel niet meer mooi rond is. Ook het feit dat deze pijpen niet langer van een gestempeld merk werden voorzien, wijst op teruglopende kwaliteit. Overigens is het goed te bedenken dat de Jonaspijp eigenlijk nooit een eliteproduct is geweest, maar altijd een zekere volkse uitstraling had.

Kortom, de vondsten laten een kenmerkende en goed te duiden smaak zien, die aansluit aan bij het lokale gebruikspatroon zoals wij dat uit andere vondstcomplexen uit die streek kennen. De betere kwaliteiten ontbreken en daardoor is de uniformiteit groter dan gemiddeld. Van modelzuiverheid is bij veel pijpen uit Westeinde geen sprake: pokdalig oppervlak, scheve raderingen, slecht bijgewerkte hielen en slordig gestempelde merken zijn op deze plek gangbaar geweest. Toch blijft de lokale nijverheid in West-Friesland niet hangen bij een product van semi-fijne kwaliteit met een sterk ambachtelijke uitstraling. Naast de pokdaligheid en het schrale glaaswerk werden in Enkhuizen of Hoorn ook betere producten gemaakt, die niet zo schril afsteken tegen de glanzende producten uit de grote centra van dat moment, zoals Amsterdam en Gouda. Op onze Westeinder locatie werd dat goed blijkbaar niet gebruikt. Contrasterend daarmee werd het eenvoudige materiaal afgewisseld met pijpen voorzien van een opvallende decoratie. In het dorp Westeinde gaat functionaliteit dus voor esthetiek, al is het opvallen met een pijp voorzien van een uitbundige decoratie soms wel gepast.

Over het marktaanbod ter plekke rijzen nog enkele andere gedachten. Het vinden van pijpen van Evert Franck is tamelijk onverwacht. Het gaat uiteindelijk om een Amsterdamse maker met een behoorlijke pretentie. Transport van zijn producten naar Noord-Holland past goed in het smaakpatroon daar, omdat er in West-Friesland een ruime belangstelling voor bontversierde pijpen bestond. Misschien zelfs zijn dergelijke producten door Amsterdamse makers wel geïnitieerd om in de noordelijke streken te worden verkocht en zijn ze daar vervolgens in de lokale werkplaatsen nagemaakt, zichtbaar met minder charme. Vooralsnog is dat onbekend. Wel kunnen we bij de vondst van deze reliëfpijpen enkele kanttekeningen plaatsen. De sterk afgereden kop met de maskers (afb. 10) valt namelijk slecht te rijmen met het oorspronkelijke luxe, elitaire product waar het voor door moest gaan. Een maker die zo’n prestigieuze pijp op de markt brengt, zal dat product toch niet zo ver laten afzakken. Is hier geen sprake van een tweede gebruik van de persvorm op een andere locatie?

Ook de pijp met de gewerkte steel en het jaartal 1633 is onverwacht (afb. 11). In Amsterdam is een dergelijke vondst nooit gedaan, sterker nog, in heel Nederland niet. Wel bevindt zich een exemplaar van deze pijp in het archeologisch depot van het Nationaal Museum in Kopenhagen. Het lijkt er op dat deze persvorm misschien ook niet alleen in Amsterdam is gebruikt. Een bewijs voor herproductie elders, bijvoorbeeld in Enkhuizen, zou ook kunnen worden geconcludeerd uit het hielmerk van het exemplaar in Kopenhagen. Hierop is namelijk een lelie in ruit aangebracht, kenmerkend voor de Westfriese pijpenmakers en in die vorm zeker niet in Amsterdam gebruikt. Hoewel het tamelijk onverwacht is dat een pijpenmaker in een Zuiderzeeplaatsje persvormen uit een Amsterdamse werkplaats overneemt, is deze verklaring plausibel ten aanzien van het merk op de ene pijp en de afgereden toestand van de persvorm van het andere model. De overdracht van versleten vormen kan via de pijpenmaker hebben plaatsgevonden, maar ook via de vormsmid die de afgereden mallen van de ene maker aan de andere verkocht. Logisch gebeurde dit bij versierde mallen niet in de eigen regio.

De barokpijp van Jacob Pietersen (afb. 12) vertoont eveneens een discrepantie die tot speculeren noodt. De zorgvuldige gravering van de decoratie staat in schril contrast met de volkse wijze waarop de makersnaam is gegraveerd. Ook hier lijkt sprake van een tweede eigenaar van de persmal. Wanneer we de tekst op de steel nauwkeurig bestuderen, blijkt dat het eerste deel van de naam over een eerdere meer bescheiden inscriptie is heen gegraveerd. Helaas is dat eerdere opschrift eerst deels weggevijld en daardoor niet meer leesbaar. Rest ons natuurlijk nog de vraag of de drie persvormen van elders in hetzelfde bedrijf van Jan Pietersen zijn herbruikt of dat dat bij twee of zelfs drie verschillende lokale makers gebeurde. Voor dat antwoord hebben we helaas nog niet genoeg informatie.

Het is niet eenvoudig het aanschafpatroon van pijpen nader te duiden, noch meer over de consumenten te zeggen. Zoals opgemerkt kenmerkt de stort zich door meer van hetzelfde, ofwel van aanvoer langs gevestigde handelskanalen terwijl het marktaanbod min of meer was vastgesteld. Op de locatie moeten steeds pijpen verkrijgbaar zijn geweest naast door gasten meegebrachte exemplaren. De uitdaging de distributie in kaart te brengen, ben ik wel aangegaan maar is niet gelukt. Dit complex bewijst vooral dat West-Friesland voor zijn pijpen grotendeels zelfvoorzienend was: men rookte overwegend wat men in de eigen regio produceerde.

Conclusie

Hoewel er verspreid over Nederland inmiddels talloze stadscomplexen pijpen zijn geborgen, is er nog weinig bekend over het roken in de kleine plaatsen en dorpen, zeker wat betreft de vroegste periode. De vondsten uit Westeinde onder de rook van Enkhuizen zijn daarom bijzonder. Het laat het gebruikspatroon in een plattelandssituatie zien waar de omloop aan pijpen al snel net zo hoog blijkt als in de stad. De gebruikte pijpen komen uit de gevestigde werkplaatsen in de omgeving. Daardoor sluit de mode en stijl van de rokers aan bij wat in de nabijgelegen stad gebruikelijk was, echter in dit specifieke geval wordt het gekenmerkt een gewone, eenvoudige kwaliteit in overwegend volkse smaak. Zelfs wanneer er van prestigieuze, gedecoreerde pijpen sprake is, gaat het om producten uit een licht afgereden vorm.

Bestudering van deze vondst levert dus veel aanvullende informatie over het roken in een plattelandsituatie ofwel op een afgelegen locatie. Niet alleen wordt het lokale aanbod zichtbaar, maar ook de verhoudingen waarin de pijpen zijn gebruikt en de duur ervan. Ook manifesteert zich zeer duidelijk de keuze van de rokers voor bepaalde eenvoudige soorten pijpen, die zeer specifiek is en een dorpse, boeren smaak laat zien. Voor het algemene onderzoek naar de kleipijp is een dergelijke stort eveneens van belang. Dankzij de kwantiteit kunnen we een exacte periodisering aan bepaalde pijpmodellen toekennen, waardoor een scherper beeld van de evolutie van de kleipijp naar voren komt. De vondsten laten zien hoe sterk de eerste rokers al van regionaal materiaal gebruik maakten en welke beperkte kwaliteit dat had. Tevens definieert het vondstmateriaal de stijl van de kleipijp in Enkhuizen en Hoorn tussen 1610 en 1640. Zeer onverwacht is, dat het in de jaren 1630 al gewoonte bleek om gegraveerde persvormen uit andere centra te betrekken, terwijl daarnaast regionaal goede vormen beschikbaar waren. De keuze die de plattelandsroker maakte, levert bovendien nieuwe smaakuitingen op. Voorbeelden daarvan zijn de metalen pijp als variant en later de introductie van gedecoreerde waar.

Naast details over de producten en hun rokers, laat dit artikel ook zien hoe sterk het gebruik van de kleipijp regionale kenmerken vertoont. Wat dat betreft nodigt deze studie uit tot vergelijkingen in andere gebieden van ons land, maar eigenlijk ook in de directe nabijheid om met soortgelijke stortvondsten een exacter beeld van het gebruik van de pijp in verschillende milieus te krijgen. Nogmaals wordt hiermee het belang onderstreept van het opgraven en bewerken van gesloten vondstcomplexen kleipijpen. Dit alles op zoek naar de grootste gemene deler van de rookcultuur èn het duiden van uitzonderingspatronen.

 

© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2009.

 

Westeinde slootvuling

  hielmerken aantal totaal
eerste generatie
     
snijfilt   27  
  ster 13  
  IR 1  
  kruis 1  
  lelie 1 43
       
dubbelconisch      
zonder radering   47  
met radering   133  
sterk dubbelconisch   96  
middelgroot   284 683
       
dubbelconisch groter   123  
       
  roos gekroond 41  
  roosje klein 154  
  roos vijfbladig 48  
  roos met kelkbladen 14 257
       
reliëfroos ketel   6 6
       
  hand 42  
  TM 18  
  IP gekroond 47  
  IC met plant 9  
  DA 1  
  II 1  
  TM monogram
1  
  HI monogram
1  
  PG 1  
  bril 5  
  lelie 11  
  vogel 2  
  uil 1  
  indeterminabel
95 235
       
gedecoreerd      
1633 geheel versierd Evert Franck
  2  
1633 baroksteel EF   13  
baroksteel Jacob Pietersen   2  
bloemenrank op steel   4  
Jonas krulhaar IP gekroond   1  
Jonas IP gekroond   1  
Jonas ongemerkt
  7 30
       
pijpenkoppen met glazuur   3  
loden pijpenkop   1 4
       
totaal   1258 1258

 

       

Afbeeldingen

  1. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Snijfilt. Ongemerkt. Noord-Nederland, 1600-1615.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24q
  2. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Snijfilt. Hielmerk zespuntige ster. Noord-Nederland, 1605-1615.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24r
  3. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Snijfilt. Hielmerk IR met bladmotiefjes. Noord-Nederland, 1605-1615.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24s
  4. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. West-Friesland, 1610-1620.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24v
  5. Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk stippelroosje. Enkhuizen/Hoorn, 1620-1630.|
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24bb
  6. Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos gekroond. Enkhuizen/Hoorn, 1620-1630.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24x
  7. Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk roos. Steel met stempeling van lelies in ruiten en ingesneden ringen. Enkhuizen/Hoorn, 1620-1630.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24o
  8. Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk hand in contour. Enkhuizen/Hoorn, 1620-1630.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24z
  9. Tabakspijp met dubbelconische ketel met Hoorns model, hiel en rechte steel. Filtradering. Hielmerk IP gekroond. Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen, 1630-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24aa
  10. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Reliëfdecoratie van zes maskerkopjes en ornamenten, steel links “EVERT FRANC” en rechts “ANNO 1633”. Amsterdam, Evert Franck, 1633-1635, later Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen, 1635-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24b
  11. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Steel reliëfdecoratie van symmetrische geordende roosjes en blaadjes, omgaande band met links jaartal “1633” en rechts “E.F.”. Amsterdam, Evert Franck, 1633-1635, later Enkhuizen/Hoorn, 1635-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24l
  12. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hielmarkering en rechte steel. Filtradering. Ketelbasis vier gestileerde bladeren, steel tussen concentrische banden geometrisch geordende vegetatieve decoratie, steeleind links in reliëf “IACOB PIETERSEN”. Gouda, later Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen, 1630-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24k
  13. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel hoofd van Jonas met snor en baard. Hielmerk IP gekroond. Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen, 1630-1635.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24j
  14. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel hoofd van Jonas met snor en baard, steel walvis met geopende bek. Hielmerk IP gekroond. Enkhuizen/Hoorn, 1630-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24d
  15. Tabakspijp met dubbelconische ketel, hiel en rechte steel. Filtradering. Ketel hoofd van Jonas met snor en baard, steel walvis met geopende bek. Steeleind links “IONAS” en rechts “1633”. Enkhuizen/Hoorn, Jacob Pietersen? 1633-1640.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24i
  16. Tabakspijp van lood met komvormige ketel, geprononceerde filtrand en korte steel met insnijdingen. West-Friesland, 1620-1630.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 24a

 

Noten

[1]      Verder zijn 1534 steelfragmenten geteld waaronder 34 mondstukken. De verhouding koppen en stelen geeft aan dat er onzorgvuldig is gegraven.

[2]      D.H. Duco, De kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden, Oxford, 1981, p 149. Woont in 1627 in de Reestraat in Amsterdam.

[3]      Alternatieve materialen zijn hout, riet, hoorn en been. Zie ook: Don Duco, ‘Een exotische pijp uit Schermerhorn’, Amsterdam, 2003. Bespreking van een pijp met een steel van lood.

[4]      Bedenkingen ten aanzien van de gezondheid bij gebruik van lood zijn van onze tijd.