Plea for better wages
Author:
Don Duco
Original Title:
Pleidooi voor betere lonen
Publication Year:
1999
Publisher:
Stichting Pijpenkabinet
Description:
About the foundation of the Gouda pipe makers association Beleid and the tensions between the workers and the factory directors.
In de pijpenmakerij is al vanaf het prille begin een werkloon op basis van prestatie gebruikelijk, het zogenaamde stukloon. De arbeider wordt betaald naar de geleverde productie en de loonafspraak die de baas of fabrikant hem biedt, maakt dat hij tevreden kan zijn. Dankzij dit stukloonsysteem is de werknemer een min of meer vrij man. Kiest hij er bijvoorbeeld voor in een ander tempo te werken, dan is dat mogelijk al zal hij dat aan het eind van de week wel aan zijn loon merken. Zijn arbeidsovereenkomst bindt hem overigens wel aan zijn verplichting op het werk te verschijnen en aan het productieproces deel te nemen.
In vrijwel iedere branche bestaat een spanningsveld tussen arbeidsinzet en salariëring, dat is logisch. De baas of fabrikant probeert met winstmaximalisatie het bedrijfsresultaat zo hoog mogelijk te laten zijn, daarentegen streeft de arbeider er naar een maximaal loon te ontvangen en als het hem aan motivatie ontbreekt voor een zo gering mogelijke inzet. Uiteraard leiden die twee houdingen al eeuwenlang tot twisten, vooral in tijden van economische verschuivingen. Wanneer de concurrentie groter wordt of bij economische recessie, moet de fabrikant in de productiekosten snoeien. In de Goudse pijpenmakerij geldt dat zeker, aangezien de loonkosten voor kleipijpen het merendeel van de productprijs uitmaken. In slechte tijden komen de lonen van de pijpenmakers dus onder druk te staan. Meer dan eens leidde dat tot onenigheid, maar uit de geschiedenis zijn maar twee uitwassen bekend.
De oudst bekende onenigheid over salariëring ontspon zich in 1674. Bij dit zogenaamde pijpmakersoproer verzetten de pijpenmakersknechten zich tegen alle denkbare gildenregels uit protest voor een te lage salariëring in combinatie met te weinig continuïteitszekerheid door hun bazen geboden. Deze opstand, waarbij honderden knechten uitliepen en een opstootje veroorzaakten, betekende een revolutie in de Goudse pijpenmakerij. Het stadsbestuur heeft het oproer met harde hand onderdrukt en op herhaling van opstandig gedrag werden hoge straffen gesteld.[1] Daarna lezen we in geen van de archieven meer iets over geschillen tussen baas en knecht, maar zeker is dat er een oneindige reeks van kleine incidenten moet hebben plaatsgevonden. In de tijd van de gilden werden deze arbeidsconflicten door het zittende gildenbestuur opgelost. Overlieden en dekens bepaalden aan de hand van de gildenreglementen hoe te handelen en hun gezag was voldoende om er ook voor te zorgen dat hun besluiten werden nagevolgd.
In de Goudse pijpenindustrie continueert die situatie ook in de negentiende eeuw, toen de zogeheten commissarissen over de pijpenfabrieken en de pijpenhandel als bestuurders van het gewezen gilde op de branche gingen toezien. Deze commissarissen vertegenwoordigden de bedrijfstak en waarborgden de uitvoering van het reglement. Meestal waren de commissarissen afkomstig uit de grotere bedrijven of fabrieken en zij werden na voordracht door het stadsbestuur benoemd. Van deze commissarissen is een uniek archief bewaard gebleven,[2] waarin met name de notulenboeken van hun maandelijkse vergaderingen ons informeren over de gang van zaken in de bedrijfstak.[3] Vooral de kwesties over de lonen geven ons een beter inzicht in de geschillen die er rond het salariëren van het personeel hebben gespeeld.
In principe was er sprake van een democratisch beleid omdat de werklieden hun onvrede over de lonen bij de zittende commissarissen kwijt konden, maar in de praktijk lag dit iets anders. In de verslagen van het bestuur zijn alleen klachten van andere bazen op het personeel opgetekend, terwijl de knechten zelf zeer zelden ter vergadering zijn gekomen. De afhandeling van klachten is wel accuraat. Vanaf 1890 is sprake van een grote welvaartstoename en lezen we dat de gesprekken tot betere salariëring aan de orde van de dag zijn. De fabrikanten zijn zich ervan bewust dat zij arbeiders zullen verliezen wanneer hun loon geen gelijke tred houdt met de salarissen in andere branches. Alleen wanneer zij een prijsstijging van het eindproduct kunnen doorvoeren, kunnen zij ook een loonsverhoging voor hun personeel realiseren en die mogelijkheid is er niet.
Uit de gesprekken tussen de leden van het bestuur over de pijpenfabrieken en de pijpenhandel onderling, waarin ook dan nog altijd de voornaamste Goudse fabrieken vertegenwoordigd zijn, blijkt duidelijk dat er geen sprake is van onwil om de lonen te verhogen. Echter de druk waaronder de kleipijp tot stand komt is zo groot, dat daarvoor zelden ruimte is. Naast een moordende concurrentie uit het buitenland stijgen de grondstoffen voortdurend in prijs, waardoor de fabriekswinst continue onder druk staat. Behalve in de prijs van de klei en de turf is de prijsstijging ook merkbaar in alle andere denkbare factoren. Zo stijgen op een gegeven moment de prijzen van de pijpenkistjes schrikbarend waardoor een prijsherziening van het eindproduct noodzakelijk is.[4]
Op 7 september 1896 wordt zo’n verzoek tot loonsverhoging in de vergadering van het gewezen gilde besproken.[5] Commissaris Aart Goedewaagen doet bij die bespreking een praktisch voorstel, dat voor de fabrikanten zonder enig risico is. Hij stelt voor eerst de prijzen van de pijpen te verhogen en wanneer dit door de afnemers wordt geaccepteerd, om dan een gedeelte van de extra winst voor het verbeteren van de lonen te gebruiken. Als zo vaak worden over alle facetten van dit voorstel gesproken maar komt men op deze kwestie niet meer terug, hetgeen niet onlogisch is want iedere fabrikant was vrij zelf het prijsniveau van het product te bepalen.
De voorzichtige handelwijze rond dit voorstel is kenmerkend voor de Goudse pijpennijverheid in het algemeen en het beleid van de commissarissen in het bijzonder. Traditiegetrouw wordt er eerst breedvoerig over de zaak gesproken. Vervolgens volgt er een beslissing maar omdat aan ieders wens tegemoet wordt gekomen, zorgde dit altijd weer voor een gemiddelde, sterk afgezwakte oplossing. Bij de meeste gesprekken blijken de meningen overigens sterk uiteen te lopen, terwijl de firma Goedewaagen vaak een uitzonderingspositie bekleedt. Dit bedrijf bevindt zich in een economisch gunstigere situatie waardoor zij hun pijpen altijd tegen een lagere prijs kunnen verkopen dan de andere fabrieken. Hun geheim zit niet alleen in een grotere efficiëntie in de productie, maar ook in het feit dat zij over een eigen oven beschikken. Bovendien is het mogelijk op de immense productie van miljoenen pijpen per jaar met een geringere winstmarge toch tot een toereikend bedrijfsresultaat te komen.
Vanuit het standpunt van de werknemers bezien is het begrijpelijk dat de behoudende oplossingen van de commissarissen vaak onbevredigend zijn. Vooral rond de vorige eeuwwisseling groeide de economie sterk en in de meeste branches stegen de lonen in gelijke tred als de welvaartstoename. In de pijpenmakerij lag die situatie duidelijk minder gunstig. Door afnemende belangstelling voor het product en doordat de loonkosten het leeuwendeel van de productprijs uitmaakten en juist die excessief stegen, waren de fabrikanten in een economisch moeilijke positie terechtgekomen. Toch realiseerden zij zich dat zij, wanneer zij arbeiders voor hun branche wilden blijven interesseren, zij een fatsoenlijk salaris moesten uitbetalen.
Het gekibbel over lonen en prijzen loopt als een rode draad door de notulen van het gewezen gilde. Iedere fabrikant doet zijn zegje maar in de praktijk gebeurt er te weinig naar de zin van de arbeiders. Het is dus niet verwonderlijk dat de onvrede onder het werkvolk steeds groter werd. Pijpenmakersknechten uitten onderling hun ongenoegens maar stonden naar hun werkgever betrekkelijk machteloos omdat zij tegelijkertijd ook van hen afhankelijk waren. In de zomer van 1907 herhaalt zich het pijpmakersoproer van 1674, al gebeurt dit op een beter doordachte, twintigste eeuwse wijze. Een fors aantal knechten sluit zich dan aaneen en gaat over tot gezamenlijke actie.
Zij formuleren een brief aan de verschillende fabrieksdirecteuren en bazen om een betere salariëring te forceren. In de maand oktober van 1907 dienen zij hun verzoek tot loonsverhoging bij de verschillende werkgevers in.[6] Als argument voor een hogere salariëring wijzen zij op de gestegen kosten van het levensonderhoud, terwijl zij naar de lonen in andere branches verwijzen. Het verzoek is getekend door twee pijpenmakers, die zich als voorzitter en secretaris van hun groepering presenteren, die de intrigerende naam Pijpemakers vereeniging "Beleid" draagt.
De open brief is aanleiding voor de fabrikanten om een vergadering van het commissarissencollege te beleggen.[7] Breedsprakig als altijd analyseren zij wat er gaande is en het blijkt dat zij moeilijk kunnen inschatten met wie zij van doen hebben, vooral omdat het onduidelijk blijft hoeveel werknemers er bij die groepering waren aangesloten. Vanuit die positie proberen de commissarissen hun koers te bepalen. Denkend en handelend uit hun elitaire en autoritaire bestuurssituatie zijn zij in geen geval tot onderhandelen bereid. Zij beschouwen de vereniging te zeer als een particulier initiatief van twee of meer werklieden die voor hen geen gesprekspartner zijn. In feite ziet men er tegenop om met de arbeiders om de tafel te gaan zitten en daarom besluiten zij een brief te sturen.
Een interessant gegeven is dat fabrikant Goedewaagen het gezien de grote vraag naar pijpen op dat moment wel mogelijk acht om een prijsverhoging door te voeren en dus in een loonsverhoging te voorzien. Gezamenlijk komen de commissarissen echter niet tot een overeenstemming zodat het plan tot een algemene loonsverhoging niet wordt doorgevoerd. Aan Beleid deelt men dan mee dat men de prijzen van de pijpen niet kan verhogen omdat men dan exportorders mis zal lopen. Bovendien schrijft men dat de lonen in vergelijking tot de andere bedrijfstakken beslist redelijk genoemd mogen worden, tenminste wanneer een werkman geregeld werkt. In die toevoeging uiten de fabrikanten hun ongenoegen over het gedrag van de pijpenmakers. Het personeel zou ongedisciplineerd zijn en niet fatsoenlijk doorwerken, waardoor de lonen lager uitvallen dan nodig is.
De commissarissen doelen met die kritiek op de zogenaamde pijpemakersmaandag, de eerste dag van iedere werkweek waarop door veel knechten nauwelijks wordt gewerkt. Knechten die nog geld hadden bleven weg of werkten zonder tempo. In de lokalen werd stiekem gedronken en luid gezongen in plaats van gewerkt. Pas wanneer de week verstrijkt gaan de knechten serieus aan de slag, om aan het eind van de week toch een redelijk loon mee naar huis te kunnen nemen. Daarnaast is het gedrag in veel fabrieken beneden niveau. Zo wordt er veel alcohol gedronken, waar de werkprestatie ernstig van te lijden heeft. Duidelijk blijkt uit de talloze ongenoegens dat de fabrikant er niet in slaagde het werkvolk te beteugelen.
Het ongenoegen van onregelmatig werken door stukloners was in die periode overigens niet ongebruikelijk. Salariëring op stukloon werkte nu eenmaal wisseling in de werktijden in de hand. Als de arbeider het zich kon permitteren, kon hij een dag of zelfs langer wegblijven. Zo hadden bijvoorbeeld de Culemborgse sigarenmakers de gewoonte maandag te houden, die ze besteedden aan cafébezoek, aan biljarten, of om naar een jaarmarkt of kermis in een andere plaats te gaan. Als alternatieve inkomstenbron ging men zelfs vogels vangen.[8] Dit vrijwillig verzuim had voor de ondernemer een daling van de productiviteit tot gevolg. Pas met de invoering van de Arbeidswet in 1919, die vastgestelde werktijden bepaalt, komt langzaam een eind aan deze onregelmatigheid van arbeid.
Het ligt in de lijn der verwachtingen dat het antwoord van de commissarissen op de brief van Beleid voor de aangesloten knechten onbevredigend is. Om die reden verzoeken de briefschrijvers om opheldering of liever zelfs om op de vergadering van commissarissen te worden uitgenodigd, om ter plekke nadere uitleg te krijgen.[9] Op dit verzoek willen de commissarissen niet ingaan, mede omdat zij in het ongewisse zijn over het ledenaantal van de actiegroep, al hebben zij het vermoeden dat dit om een gering aantal personen gaat. Bovendien veronderstelt men dat er vooral jongere werklieden zijn aangesloten. De commissarissen benadrukken in hun tweede antwoord aan Beleid nogmaals dat de prijzen van de pijpen naar het buitenland niet verhoogd kunnen worden en zou dit gebeuren, dan wordt de kans op ontslagen door het wegvallen van orders groot.[10] Met die brief hopen zij van verdere correspondentie verschoond te blijven.
De Pijpemakers vereeniging "Beleid" kan voor de argumentatie van de commissarissen weinig begrip opbrengen. Inmiddels is duidelijk dat een loonsverhoging de drijfveer van de groep is en dat zij dat in een persoonlijk onderhoud willen toelichten.[11] Om toch hun zin te krijgen leggen zij een onverwacht bezoek aan de voorzitter van de commissarissen, fabrikant O.A. van der Want af. Als gevolg hiervan komt de zaak nogmaals in de vergadering ter sprake. [12] Om een eind aan de discussie te breien, besluiten de commissarissen op advies van collega B. Wagenaar aan Beleid mee te delen dat de leden zich met hun grieven tot hun eigen werkgever moeten richten.
Opnieuw is de Pijpemakers vereeniging "Beleid" niet tevreden met het antwoord en op 3 februari 1908 zenden zij wederom een brief aan de commissarissen waaruit blijkt dat zij niet zullen rusten eer zij een conferentie met H.H. patroons gehad heeft. De groep dreigt zelfs zich tot de pers te richten om hun slechte behandeling bredere bekendheid te geven.[13] Hoewel de commissarissen volgens de notulen hierin geen bezwaar zien, geven zij toch aan het verzoek gehoor en nodigen een delegatie van Beleid voor een bespreking in De Harmonie uit.
Daarbij stellen zij als voorwaarde dat dit maximaal drie personen mogen zijn met een leeftijd van minstens 25 jaar. Bovendien moeten de vertegenwoordigers op drie verschillende fabrieken werken. Ter versterking van het bestuur worden naast de zeven zittende commissarissen ook nog Aart Goedewaagen junior en Nico van Duin uitgenodigd, omdat beide personen meer met het personeel omgaan dan hun vaders die formeel in het bestuur zitting hebben.[14] Met tien fabrikanten verwacht men de delegatie van drie knechten wel voldoende te kunnen intimideren. Van tevoren maken de heren commissarissen al gezamenlijk de afspraak om een afwachtende houding aan te nemen en geen toezeggingen omtrent loonsverbetering te doen.[15]
p 20 februari 1908 is het zover. Drie leden van Beleid verschijnen die avond in de achterzaal van café De Harmonie aan de Markt in Gouda en melden zich stipt 9 uur ter vergadering.[16] Het zijn A. de Riet, H. Laurier en C. Heerkens. Zij lezen een stuk voor, dat op hun bijeenkomst van 11 februari 1908 in het bijzijn van 53 leden zou zijn opgemaakt. De pijpenmakersknechts geven primair aan dat zij koersen op een algemene verbetering van hun werksituatie. Zij verwoorden dit met een prachtige, bijna socialistische zin: Hun wensch is dat bij dit alles patroon en knechts hand in hand zullen gaan.
Toch richt hun voornaamste eis zich op de financiële kant: een loonsverhoging. Om tot een concreet voorstel te komen, wordt door de vertegenwoordigers een nieuwe grosprijs voor kasters, rolders, tremsters en glaasters voorgesteld. Ter inleiding vergelijken de knechten het loon van een kaster met dat van een vaste werknemer, waarbij de kaster gemiddeld na aftrek van kosten ƒ 7,72 per week ontvangt, terwijl een vaste kracht, die geen verantwoordelijkheid heeft, tussen de ƒ 8,- en ƒ 8,50 ontvangt. Bovendien zijn de lonen op de verschillende fabriek niet gelijk. Om de salariëring eenvoudig te houden opperen zij de invoering van een gelijk tarief voor de drie categorieën pijpen. Voor de kasters komt dit neer op een grosprijs voor maatpijpen van 8 cent, voor middeleinden ontvangt men 5 cent en de enden of kortjes worden met 4 cent per gros betaald. Ook voor de rolders en de tremsters hebben zij nieuwe tarieven opgesteld.
De gemelde weeklonen van 7,5 à 8 gulden in de jaren rond 1910 zijn niet ongewoon. De sigarenmakers, die al eerder als vergelijkingsgroep werden aangehaald, verdienden evenveel, althans in dorpen en kleine plaatsen; in Utrecht of Amsterdam lagen de lonen al snel twee tot drie gulden hoger. Omdat we hier spreken van de tijd voor de Collectieve Arbeidsovereenkomst was het mogelijk dat er flinke loonsverschillen per fabriek bestonden, zelfs als het om dezelfde plaats gaat.
Aart Goedewaagen is de eerste die op de grieven van de drie knechten reageert. Hij benadrukt in het gesprek weer de moeilijkheden van prijsverhogingen in verband met de buitenlandse verkoop en in het bijzonder die naar België. Daar worden de Goudse pijpen nu nog verkozen omdat zij goedkoper zijn dan de lokale producten en de Franse importwaar. Bij een prijsverhoging zou die afzet beslist wegvallen. Commissaris Ivon van der Want voegt er aan toe dat er van een algemene loonsverhoging geen sprake kan zijn omdat er talloze modellen in productie zijn waar wel goed voor wordt betaald.[17] Knecht De Riet merkt dan op dat hij zijn leden vertegenwoordigt en dat er bij de vereniging geen personen zijn aangesloten die over hun loon tevreden kunnen zijn.
Als laatste punt opperen de vertegenwoordigers van Beleid het afschaffen van de verschillende kosten als olie, licht en ook werk als het aanmaken van de kachel. Anno 1908 is het dan nog steeds gebruikelijk dat de werknemers bijdragen aan de verlichting van de fabriek en verder dat zij zelf de olie betalen waarmee zij de persvormen insmeren. Beide regels dateren nog uit de zeventiende eeuw en werden indertijd door de baas ingesteld om verspilling te voorkomen. Verder bestaat er ook een ongenoegen over het feit dat niet al het gemaakte werk die week wordt uitbetaald. De vertegenwoordigers vragen ook te worden geloond wanneer de pijpen nog niet getremd zijn. Die rekenwijze wordt voor de grotere fabrieken echter te gecompliceerd en daaraan kan organisatorisch niet worden voldaan. De fabrikant ziet dit verzoek als een verkapte wijze van het lenen van geld, al is dit in feite een onjuiste constatering.
Zoals vooraf was afgesproken doen de heren commissarissen geen toezeggingen. Wel maken zij van de gelegenheid gebruik om het slechte gedrag van de werknemers in de fabriek ter sprake te brengen. De commissarissen stellen dat de te grote vrijheid in de fabriek dikwijls wordt misbruikt, waar de productie ernstig van de lijden heeft. Ook het ongecontroleerde drankgebruik blijft niet onvermeld.
In een volgende interne vergadering de maandag direct daarop worden de grieven van de leden van Beleid door de commissarissen breedvoerig besproken.[18] De prijsverhoging blijkt voor de maatpijp wel mogelijk maar voor het korte werk niet. Unaniem is men het eens over het loon van vrouwen: zij verdienen genoeg en hun loon moet ongewijzigd blijven.[19] Tijdens die gesprekken worden verschillende voorstellen gelanceerd. Een idee is bijvoorbeeld om jongens tot 20 jaar voor hetzelfde loon te laten werken, maar dit vanaf hun twintigste jaar vijf jaar lang te laten opklimmen. Het slechte gedrag van het personeel blijft een van de grootste problemen. Een identiek reglement voor alle fabrieken zou beteugeling kunnen bieden, echter sommige regels wijken tussen de fabrieken onderling zo sterk af dat dat niet tot de mogelijkheden behoort. Het zou ideaal zijn wanneer men tot een eensluidend reglement zou komen. Dat zou dan in combinatie met een ontslagbriefje moeten worden gehanteerd zodat men kan voorkomen dat personeel overloopt.
Van de drie knelpunten, de verhoging van de lonen, de aanpassing van de prijzen en het invoeren van een gemeenschappelijk reglement om het gedrag van het personeel te beteugelen, komt het niet. Zelfs over het heel voorzichtig aanpassen van de prijzen van de pijpen kunnen de commissarissen het niet eens worden. De loonsverhoging die daarna zouden moeten volgen, komt er al helemaal niet. Men is het er alleen over eens dat enkele soorten pijpen, zoals de krulpijpen en de moderne modellen, absoluut niet in prijs mogen worden verhoogd. Uiteindelijk wordt alles zo ingewikkeld dat er geen besluit komt. Daarvoor hebben de heren fabrikanten een nieuwe vergadering nodig.
Op 27 februari 1908 vergaderen de commissarissen opnieuw.[20] Zelfs een frisse blik kan nu geen helderheid in de materie brengen. Iedere commissaris heeft zo zijn bedenkingen tegen het verhogen van de prijzen en lonen, alhoewel die bezwaren voor iedere vertegenwoordiger verschillend zijn. Om die reden besluiten de commissarissen om de Pijpemakers vereeniging "Beleid" te berichten dat na uitvoerige besprekingen besloten is dat door de duurdere grondstoffen en de buitenlandse concurrentie er reden genoeg is om geen loonsverhoging toe te staan. De brief wordt ondertekend met Het Gilde w.g. I. van der Want. Zelfs een reglement voor de werknemers komt er niet aangezien men vreest dat de werklieden zich daaraan niet zullen houden.
Op het antwoord van de commissarissen verschijnt geen repliek meer maar de Pijpemakers vereeniging "Beleid" blijft actief voor pijpenmakers strijden. Op 24 augustus 1908 richten zij opnieuw een brief tot het gewezen gilde.[21] Men verzoekt op 31 augustus met de verjaardag van koningin Wilhelmina een vrije dag met behoud van het gemiddelde loon, dat wil zeggen dat de stukloners worden uitbetaald op basis van het loon dat zij gemiddeld op een dag verdienen. Door de commissarissen wordt dit schrijven voor kennisgeving aangenomen. Men besluit er niet op te reageren en vindt dat het werkvolk tevreden dient te zijn omdat de knechten niet lang daarvoor een loonsverhoging hadden gekregen.
Op het uitblijven van een antwoord op hun brief reageert Beleid enkele maanden later opnieuw met een verzoek om opheldering.[22] In die brief uiten zij tevens hun ongenoegen over de feestelijke optocht ter gelegenheid van de verjaardag van de koningin. Toen werden het vaandel en de schilden van het pijpenmakersgilde gedragen door personen die dit beroep niet uitoefenen. De feestdag is hierdoor, zo melden de briefschrijvers, een teleurstelling geworden.[23] In hun bericht klinkt opnieuw het streven door dat zij zoo vurig verlangen dat niet alleen ons of uw naam maar ook onze persoonlijkheid wat meer naar voren komt. Opnieuw ontvangen zij van de commissarissen geen bericht.
Wanneer in 1909 de lonen met een algemene overeenkomst worden geregeld, zijn alle pijpenmakers voortaan verplicht bij hun werkgever een contract te ondertekenen. Veel arbeiders begrijpen de achterliggende gedachte hiervan niet en kunnen slecht overzien wat dat voor hun positie betekent. Ook in deze situatie poogt Beleid te bemiddelen. Het bestuur zendt een brief naar het gewezen gilde en verzoekt een week uitstel voor het ondertekenen om meer duidelijkheid over de inhoud te krijgen.[24] De commissarissen beantwoorden dat die werknemers die hiermee problemen hebben zich ter opheldering tot hun patroon moeten wenden. Daarmee beschouwen zij de zaak als afgedaan.
Het laatste levensteken van Pijpemakers vereeniging "Beleid" dagtekent van 10 januari 1910.[25] Dan verzoekt het verenigingsbestuur bij hun bazen opnieuw om vrij licht en gratis werkolie, die zij nog altijd uit eigen zak moesten betalen. Overigens was dit ook bij andere branches in die tijd nog gebruikelijk.[26] Vooral het brievenhoofd van dit stuk is interessant. We lezen Goudsche Pijpemakers vereeniging "BELEID", gevestigd te Gouda. Onderafdeling van de Nederl. Vereeniging van Glas en Aardewerkers. Door de secretaris van het gewezen gilde werd deze laatste zin resoluut doorgestreept. Met die daad maken de commissarissen duidelijk de groep arbeiders in geen opzicht te erkennen.
Op hun vergadering van 19 januari daaraanvolgend zijn de commissarissen het er unaniem over eens ook dit verzoek niet te moeten toestaan. [27] Voor de fabrikanten zou dat onvermijdelijk leiden tot een verhoging van de onkosten. Ivon van der Want stelt heel praktisch voor om eenvoudig te schrijven dat wij ons met de vereeniging niet kunnen inlaten om reden niet alle fabrikanten de vereeniging erkennen. [28] Na die datum vinden we in de bundel van ingekomen stukken geen nieuwe brieven meer en ook het notulenboek rept niet meer over Beleid.
Inmiddels is het gezag van de commissarissen om andere redenen ondermijnd. Naast een stem van de Kamer van Koophandel komt er de veel krachtigere Vereeniging van Aardewerkfabrikanten, die er wel in slaagt om gezamenlijke loonafspraken te regelen. Daarnaast blijkt ook de juridische status van de commissarissen niet geheel op orde. Dat zal niet veel later leiden tot een nieuw verband dat nog minder gezag uitstraalt.[29] De Pijpemakers vereeniging "Beleid" laat niet meer van zich horen en daarmee eindigt het zieltogende verhaal van opstandige knechts in strijd voor betere arbeidsomstandigheden. Ondertussen slankt de pijpennijverheid verder af en vergrijst.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 1999.
Afbeeldingen
Verschillende gros- of betaalpenningen gebruikt door de stukloonarbeiders in de pijpenfabriek. Wanneer een arbeider aan een gros pijpen had gewerkt, werd als teken een penning op de plank toegevoegd. Aan het eind van het productieproces controleerde de baas het werk en nam de penningen in. Bij de loonbetaling kreeg de werknemer aan de hand van de ingekomen penningen zijn loon uitbetaald. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1890-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 5.150a, Pk 6.108, Pk 6.659ab, Pk 6.078d, Pk 8.353b en Pk b.130.
Noten
[1] Streekarchief Hollands Midden (SAHM), Oud Archief (OA) 316, fol 267, Publicatieboek 1616-1677, 29-09-1674.
[2] SAHM, Archief van de commissie van bestuur van de pijpenhandel en de pijpenfabrieken, Pijpmakersgilde Archief (PA) 27-32.
[3] Laatste twee delen van deze reeks in particulier bezit van Dirk van der Want, Gouda. Deel I 1868-1892, deel II 1892-1925.
[4] Amsterdam, documentatie Pijpenkabinet, Notulen van de commissie van bestuur van de pijpenhandel en de pijpenfabrieken te Gouda, 1892-1925, (kopie naar origineel in bezit van Dirk van der Want, Gouda), p 83, 30-10-1906, p 86, 15-04-1907.
[5] Idem p 33, 07-09-1896.
[6] PA 32, Ingekomen stukken en minuten van uitgaande stukken, 1825-1911, 04-10-1907. Getekend door A.H. den Riet en J. Baas.
[7] (Notulen), p 87, 21-10-1907.
[8] Ad Eillebrecht, Jet Grimbergen en Peter Schipper, De sigarennijverheid in Culemborg, Mensen en fabrieken, Culemborg, 1986.
[9] PA 32, 30-10-1907, 18-11-1907. (Notulen), p 89, 05-11-1907.
[10] (Notulen), p 90, 05-11-1907.
[11] (Notulen), p 90, 13-01-1908.
[12] (Notulen), p 91, 13-01-1908.
[13] PA 32, 03-02-1908. (Notulen), p 92, 06-02-1908.
[14] (Notulen), p 93, 06-02-1908.
[15] (Notulen), p 94, 20-02-1908.
[16] PA 32, 17-02-1908.
[17] (Notulen), p 95,
[18] (Notulen), p 96, 24-02-1908.
[19] (Notulen), p 97,
[20] (Notulen), p 99, 27-02-1908.
[21] PA 32, 24-08-1908. (Notulen), p 103-104, 24-08-1908.
[22] (Notulen), p 106, 25-10-1908.
[23] PA 32, 25-10-1908.
[24] PA 32, 27-01-1909.
[25] PA 32, 10-01-1910.
[26] Eillebrecht e.a., 1986, p 79.
[27] (Notulen), p 109, 19-01-1910.
[28] (Notulen), p 109, 19-01-1910.
[29] D.H. Duco, Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940, Lochem, 1982, p 42.