Naga pipes, between tradition and souvenir
Author:
Don Duco
Original Title:
Naga pijpen, tussen traditie en souvenir
Publication Year:
2019
Publisher:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Description:
Article on the carved wooden tobacco pipes of the Naga, a forest tribe in northeast India with specific portraits on the pipe bowl and decapitated figures on the stem.
De Naga is een bosvolk uit noordoostelijk India tegen de grens van Myanmar en China. Meer exact is dit het dal van de Brahmaputra, een bijzonder ruig gebied dat bekend staat als Nagaland. Eeuwenlang leefden de Naga’s daar van de land- en bosbouw naast kleinschalige handel, soms aangevuld met wat visserij. Bijzonder is dat dit volk in kleine ommuurde dorpen woont op de heuvelachtige uitlopers van het gebergte. Het gaat om tamelijk geïsoleerde gebieden waar reizigers zich niet waagden vanwege de vijandige houding van de Naga’s.
De meest bekende substam, de Konyak, die tegenwoordig ongeveer een kwart miljoen mensen telt, is de grootste stam in Nagaland. Zij wonen in het uiterste noorden. Deze stam is van Tibetaans-Birmese oorsprong. De Konyak staan bekend om hun moed, het zijn felle krijgers die met trots de hoofden van hun vijanden afhakken. De Konyak Naga’s zijn dus koppensnellers, een gebruik dat voortkomt uit de overtuiging dat in het hoofd van het slachtoffer de kracht van de ziel bewaard blijft. Door het afhakken van het hoofd van een vijand verwerft een krijger status en kan hij een bruid voor zich winnen. Dit kan zijn dorp een nieuwe lading positieve energie opleveren. Dergelijke gebeurtenissen vormden tevens de inspiratie voor dansen en verschillende andere rituelen, waarin schedelmotieven als symbool van het koppensnellen overheersen. De hutten van de Konyak zijn meestal van bamboe gemaakt met veel ruimte. Zij worden opgesierd met de botten en schedels van buffels, herten, neushoornvogels, zwijnen en andere dieren. Dergelijke trofeeën onderstrepen de status van de Konyak als jagers. Ook houten voorwerpen versierd met snijwerk vinden hier hun plaats.
De Konyak geloofde dat het voor de overgang van een jongen naar een man van belang was dat hij een hoofd naar het dorp bracht. Om die reden binden zij de strijd aan met hun vijanden om te doden, hun hoofd af te hakken en dit voor decoratie in de Morung te brengen, het gemeenschapshuis. Men was ervan overtuigd dat menselijke hoofden een mystieke kracht bezaten die goede oogst en voorspoed voor het dorp zouden brengen. Tijdens deze ceremonie worden de helden op het gezicht en op de borst versierd met tatoeages. Dit tatoeëren is een andere intrigerende gewoonte van deze stam. Het koppensnellen en het tatoeage ritueel waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. De tatoeages definiëren hun eer en trots van het aantal gesnelde koppen. Hoe groter het aantal hoofden dat een man binnenbracht, hoe uitgebreider zijn tatoeages. Zo was er duidelijk onderscheid tussen de gerespecteerde krijgers en de gewone man. De Konyak Naga's geloofden dat ze zonder tatoeages in het hiernamaals geen eten konden krijgen. Voor de vrouwen definieerde tatoeage hun levenscyclus, hun fysieke reis van de ene levensfase in de andere.
Wanneer de Britten in de jaren zeventig van de negentiende eeuw het woongebied van de Naga's onderwerpen, maken zij een eind aan deze rituele oorlogsvoering. Zij wijzen het koppensnellen af en stellen voor om in plaats van mensenhoofden de koppen van gibbons, een bepaald soort mensenaap af te hakken. Gelijktijdig krijgen de schedels van deze apen een hoger aanzien, bijvoorbeeld als ornament in huis of om persoonlijk te dragen. Tegen het jaar 1900 bekeren Amerikaanse baptistmissionarissen de eerste Naga's tot het christendom. Die invloed is zo sterk voortgezet dat inmiddels twee derde van de bevolking christen is. In de federale staat India met overwegend hindoes heeft de christelijke godsdienst de eigen identiteit van de Konyak alleen maar verder versterkt. Wonderlijk genoeg is het koppensnellen van mensenapen pas in het jaar 1969 definitief verdwenen, dit jaar exact vijftig jaar geleden.
De tabakspijpen
In de Naga-samenleving is tabak erg belangrijk en de Konyak staan dan ook bekend als toegewijde pijprokers. Al sinds de negentiende eeuw wordt er door dat volk een kenmerkende pijp gebruikt, waarvan het moment van introductie onbekend is. Deze betrekkelijk simpele pijp met een rechte steel wordt gemaakt van lokaal gekapt hout en is voorzien van een bamboe of rieten steeleind. Ter versteviging van de overgang tussen beide materialen is een gevlochten bandje van plantaardig materiaal aangebracht, in de moderne tijd wel vervangen voor een metalen verstevigingsringetje. De ketel van deze pijpen krijgt een speciale vorm met een licht puntige onderzijde en een uitlopende bovenkant met vlakke ketelrand. De ketelopening is vaak schuin afgesneden waardoor het kenmerkende silhouet versterkt wordt. Voordeel hiervan is dat je als roker gemakkelijker in je pijp kunt kijken.
Waar die karakteristieken vandaan komen is onduidelijk, mogelijk wortelen zij in vroegere uit plaatmetaal gemaakte pijpen die een vergelijkbare ketelvorm hebben omdat het metaal dat dicteert. Specifiek zijn de ketelstijlen wel. De steel is recht en het silhouet van de pijp is horizontaal. Met die vorm wijken de pijpen van de Konyak af van ander rookgerei uit Zuidoost Azië, dat doorgaans een schuin oplopende steel heeft. Mogelijk is deze rechte vorm afgekeken van de tabakspijpen van de Engelse overheersers. De houten pijpen zijn aanvankelijk onversierd geweest, al bleven daarvan geen voorbeelden bewaard.
Op een gegeven moment wordt de pijp van snijwerk voorzien waarbij het lijkt dat de ketel het eerst aan de beurt komt. Deze krijgt een portretkop, doorgaans sterk gestileerd en uitgevoerd in een eenvoudige maar herkenbare stijl. Deze versieringen lopen van simpele maskers die op de pijpenkop geplakt lijken (afb. 1) tot realistisch uitgevoerde portretten die sterker rondom de ketel lopen (afb. 2-4). Meest opvallend van de laatste groep zijn de gezichten met de scherpe driehoekige neus die uit het silhouet steekt en de uitbeelding domineert. Een ronde boog markeert vaak het voorhoofd, een puntige lijn de kin. Deze twee lijnen accentueren het maskerachtige voorkomen van het gelaat. De ogen en de mond krijgen veel minder aandacht. De ogen zijn doorgaans liggende ovaalvormen waarin later een horizontaal streepje geplaatst wordt die het oog sprekender maakt, nog weer latere exemplaren hebben een ingeboorde pupil. De mond is meestal niet meer dan een liggend streepje, soms geplaatst op een verhoogde liggende ovaal net boven de kin. Aan de zijkant van de pijpenkop steken ongedefinieerde oren uit.
De portretten zijn dus behoorlijk gestileerd en sterk maskerachtig. De uitdrukking van het gelaat is een stilering bekend uit de lokale kunst en zegt iets over de vaardigheid en arbeidslust van de maker. Duidelijk is er sprake van één stijl van pijpen volgens een vast patroon. Seriematige vervaardiging is al snel het gevolg. Met een paar eenvoudige messneden wordt een karakteristiek gezicht verkregen dat de maker gewoontegetrouw steeds weer na snijdt. Verder valt op dat portretpijpen van de Naga zelden een nek laten zien, hoogstens een vlakke bodem wanneer bij een trechtervormige ketel het masker tegen de voorzijde geplakt zit (afb. 1). Een atypisch voorbeeld toont een hoofd met vlak afgesneden nek, wezenlijk anders dan de gangbare puntige onderzijde (afb. 5). Bij deze pijp is het gelaat van een sculpturale monumentaliteit door de opvallende smalle langgerekte neus, die bovenaan eindigt in een horizontale lijn die of de ogen of de wenkbrauwen weergeven.
Veel pijpen vertonen in de steel nog een andere specialiteit. Daarop verschijnt al gauw een decoratie in hoogreliëf met een rij al dan niet onthoofde figuren (afb. 1-5). Het koppensnellen is als kenmerk van de Naga al genoemd zodat die voorstelling niet onverwacht is. Op de steel van de pijp staan de figuurtjes in een rechte rij variërend van een paar personen tot een serie van soms zelfs meer dan tien. De makers van deze pijpen doen geen moeite tot individualiseren, de poppetjes zien er nagenoeg identiek uit, het is de uitbeelding van de anonieme vijand. In de meeste gevallen staan de figuren dicht naast elkaar, vaak met een gezicht naar twee zijden (afb. 2-5). Een variant is aardig, daarbij houden de figuurtjes elkaar bij de handen vast en ontstaat een transparanter zigzaggend ritme op de steel (afb. 4).
Nadere bestudering leert dat in de poppetjes meer variatie voorkomt. Naast mensen zijn ook mensenapen afgebeeld en de meeste figuren hebben nog een hoofd, minder vaak is dat afgehakt. Bij een enkele pijp zonder hoofden is op de halsafsnede aan de bovenzijde een klein gezichtje ingesneden (afb. 1). De betekenis daarvan is onduidelijk. Je zou verwachten dat als het hoofd is afgehakt, ook de ziel uit het lichaam weg is, maar het voorkomen van deze ronde hoofden bevestigt dat niet. De traditie van de rij figuren met of zonder hoofd wordt kenmerkend voor de Nagapijpen en blijft generaties lang hetzelfde concept volgen, zij het volgens de persoonlijke invulling van de snijder in detail altijd weer anders. Zeldzame varianten op dit thema tonen pijpen waarbij geen complete figuren op de steel staan afgebeeld, maar alleen de gesnelde koppen. Een vermoedelijk uniek exemplaar toont alleen een paar schedels.
Het afzweren van het koppensnellen, zozeer onderdeel van de traditionele Naga cultuur, was natuurlijk niet eenvoudig. Een overgang naar het afhakken van apenkoppen werd echter toch bereikt. Deze transitie zien we ook in de pijpen terug: naast mensen worden nu ook apen op de pijpensteel uitgebeeld. Vanwege de sterke stilering is overigens lang niet altijd duidelijk wat is afgebeeld. Overheerst de herinnering aan de traditie dan zijn het menselijke figuren (afb. 1), maar wanneer de realiteit van de dag wordt afgebeeld dan zijn het mensenapen (afb. 2, 4). De staande rij figuren met of zonder hoofd worden schijnbaar willekeurig door elkaar gebruikt. Overigens leidt ik het verschil tussen mens en aap af aan de vorm van het gelaat: het mensenhoofd heeft een rond gezicht en de apenkop een hoekige met een smalle kin. Tussenvormen zijn noch aan de mens noch aan de aap toe te schrijven.
Al rond 1900 maken de rijen poppetjes plaats voor andere uitbeeldingen. Het nieuwe concept is op één of enkele dieren gericht met als meest kenmerkend thema de gibbon, die zoals opgemerkt bij het koppensnellen de plaats van de mens heeft ingenomen (afb. 7). Deze voorstellingen moeten in omloop zijn gekomen toen het volk accepteerde dat het snellen van mensenhoofden tot het verleden behoorde. In diezelfde periode stegen de lokale apen in aanzien omdat zij vanaf dat moment doelwit van rituele handelingen waren geworden. Daarnaast komen andere dieren voor zoals een tijger, soms ook is een dier vanwege de stilering niet te duiden. In deze stijl zien we ook een liggend mannetje en een man met een tijger.
Hoewel de Konyak tabakspijpen heel karakteristiek en herkenbaar zijn, met name in de in het hout gesneden hoofden en de figuren op de steel, variëren de uitbeeldingen zelf naar de werkwijze en smaak van de snijder. Wat betreft de pijpenkoppen bestaan er gezichten die heel expliciet zijn met scherpe lijnen en de driehoekige neus als uitstekend fixatiepunt (afb. 2). Daarnaast zien we prachtige stileringen bij een sereen masker (afb. 1), maar ook hoekige schetsmatige voorstellingen zonder detaillering. Het werk kan uitgevoerd zijn met scherpe lijnen maar ook met zachte overgangen (afb. 6). De figuren op de stelen zijn duidelijk minder elegant uitgewerkt, hier lijkt het ritme en het aantal belangrijker dan de detaillering. De meest primitieve is een grof uitgewerkte grote pijp met kenmerkend model waarvan het gezicht onopvallend, primitief en pover van uitvoering is (afb. 1). Geheel in contrast daarmee zien we op de nekken van de onthoofden relatief fijn gesneden portretmaskers, die wel de detaillering hebben waar wij naar zoeken. Veel van de reeksen figuren zijn eerst geboord en vervolgens pas bijgesneden, een werkwijze die het resultaat niet ten goede komt.
Een vreemde eend in de bijt is de portretpijp met een kloek formaat en tegelijkertijd een subtiele vormgeving met een heel overtuigende stilering (afb. 6). Hier suggereren een onopvallende neus, opliggende ogen en maansikkelvormige uitstekende oren de portretkop. Als beschouwer tast je de abstracte vormen af om het uitgebeelde gezicht in je op te nemen. De sterke stilering is knap gedaan, is suggestief maar heeft geen persoonlijk karakter.
Datering en veranderingsproces
Interessant is het om het ontstaan en de ontwikkeling van de Nagapijpen te schetsen en de groep van ons museum zo in de tijd te plaatsen. Dat zij lokaal zijn bedacht is wel zeker, er is weinig inspiratie aan pijpen uit de omgeving te zien behalve misschien de basisvorm van de ketel. Hout is voor de Konyak een logisch materiaal want het is in overvloed beschikbaar, evenals stukjes bamboe of riet voor het roer. Uit een gladde onversierde pijpenkop ontwikkelt zich een tabakspijp met een menselijk gelaat, voortgekomen uit de liefde van de Naga voor het houtsnijden samen met het uitdragen van een boodschap, namelijk de fixatie op het menselijke hoofd.
De stilistische ontwikkeling van de Nagapijp loopt, zoals we in bovengenoemde voorbeelden al zagen, van onversierd via eenvoudige maskerkoppen naar volplastische gezichtpijpen. Geleidelijk zien we een tweestroom ontstaan: enerzijds de tabakspijp die de Naga zelf roken, anderzijds de voorwerpen bestemd voor de verkoop aan reizigers. Pijpen voor de toeristen zijn vaak uitbundiger versierd en wat extremer van uiterlijk. Lastig is in te schalen wat toeristen in die periode aansprak: met de verhalen over de koppensnellers kon je zeker thuiskomen. De uitbeelding van een exotisch dier op de pijpensteel sprak minder tot de verbeelding maar was wel veel menslievender.
Overigens is het goed te bedenken dat met toeristen niet de huidige backpackers bedoeld worden. In de late negentiende eeuw zullen het zeer beperkte aantallen Britse ambtenaren en enkele avontuurlijke handelaren geweest zijn die de afgelegen streek bezochten. Tot ver in de twintigste eeuw zal het aantal bezoekers niet in verhouding staan tot de aantallen westerlingen die de grote steden in India bereizen, die goed bereikbaar zijn met schip en trein. Nog altijd heeft Nagaland nauwelijks een infrastructuur.
Voor de museale onderzoeker is het natuurlijk interessant om de betekenis van de voorstelling te duiden. Dat is niet eenvoudig omdat er behalve de pijpen zelf geen enkel sociaal-etnografisch onderzoek naar het volk voorhanden is. Vanuit onze Europese gedachte van prestaties belonen zouden we in de pijpen met de staande figuren een eerbetoon kunnen zien voor het binnenhalen van een gesnelde kop. Voor een man op retour van de jacht die met een gesnelde kop terugkomt onderstreept het ten geschenke krijgen van een pijp een feestelijke terugkomst. Dat verklaart ook het intensief roken ervan, het roken uit een trofee die een bijzonder jachtmoment markeert. Het aantal figuren op de steel staat dan voor dan het getal van veroveringen, vandaar dat hoge aantallen steelfiguren zeldzamer zijn. Of is de waarheid anders en wordt de pijp door een trotse moeder gerookt, die het groeiend aantal figuren op de steel als een bewijs van de moed van haar zoon ziet? En natuurlijk, ook dat is een westerse gedachte. Overigens is het pijproken door vrouwen van de Naga heel gebruikelijk.
De oudste gedateerde pijpen van de Naga stammen uit de fichecatalogus van de beroemde pijpenverzamelaar William Bragge, die hij tussen 1860 en 1880 aanlegde.[1] Daarin staan zes uit Nagaland afkomstige pijpen afgebeeld, indertijd met Assam aangeduid. Eén van de pijpen heeft een portret, de andere zijn onversierd. De subtiliteit van dat portret doet vermoeden dat het een vroeg voorbeeld betreft, al weten we niet of de pijp op het moment van aanschaf nieuw was of al een historisch object. Net zo goed kan het voorwerp een generatie ouder zijn dan we denken. Daarmee dateert de traditie van figureren zeker van vóór 1880, mogelijk zelfs eerder. De andere pijpen van Bragge zijn onversierd, het zijn typen die we nu niet of nauwelijks in collecties tegenkomen. Alfred Dunhill beeldt in zijn The Pipe Book eveneens een Nagapijp af en wel een exemplaar met portretten en vijf figuurtjes op de steel.[2] Dit exemplaar had in 1924 dus al een zekere leeftijd.
De uitbeelding van mensen of mensenapen kan ook een aanwijzing zijn voor de datering van de pijp. Daarbij gaan we uit van het feit dat apen in de periode tot 1880 zeker niet voorkomen en pas na 1900 een wezenlijke rol spelen. Bij de pijp met de dansende figuren gaat het onmiskenbaar om apen, gezien hun houding, maar ook vanwege de lange armen (afb. 4). Hoewel twintigste eeuws moet dit toch een betrekkelijk vroeg product zijn.
Exemplaren uit onze collectie laten mensengezichten in verschillende uitvoeringen zien, zij kunnen uit alle periodes stammen, vermoedelijk van na 1900 tot ongeveer 1950. Die datering gaat uit van het gegeven dat de voorwerpen op het moment van verkoop in de streek zelf doorgaans nog maar weinig leeftijd hebben. De meeste stukken zijn na de Tweede Wereldoorlog verzameld.
Vanaf 1920 verschijnt de meer toeristische Nagapijp op de markt. Dan wordt vaker kleur gebruikt om het aanvankelijk blanke hout donker te tinten. Ook komen kleurige penseelstreken op de decoraties voor. Soms wordt witte kleurstof toegevoegd om details te accentueren. Stoffen kwastjes bevestigd aan doorboorde oren geven het voorwerp een speels voorkomen en vormen een vrolijke noot. Die kwastjes refereren aan de wollen oorversieringen die in de traditionele Nagadracht gebruikelijk zijn, overigens in dezelfde rode kleur. Een bijzonder item is een pijp met een oorhanger waaraan een kaurischelp, een begeerlijk object in een cultuur tamelijk ver van de zee verwijderd. Zelfs deze kauri refereert aan de traditionele schijfvormige oordecoratie uit stukken zeeschelp gemaakt.
Wanneer de Nagapijp vaker voor reizigers en toeristen wordt gemaakt, verdwijnen de series silhouetfiguren met of zonder hoofd. Dan biedt de steel plaats aan bijvoorbeeld liggende personen of lopende dieren. Een representatief voorbeeld daarvan is de pijp met de aap die over de steel loopt (afb. 7). Hier is een gibbon uitgebeeld die in verschillende uitvoeringen bestaat. Dat het om souvenirgoed gaat bewijst het gegeven dat de gebruiksfunctie van deze pijpen lang niet altijd optimaal is. Zij vertonen dunne plekken in het snijwerk of zijn soms zelfs lek. Dat biedt de koper geen garantie tot aangenaam roken, maar voor een souvenir is dat geen bezwaar.
De intensiteit van de gebruikssporen aan de pijpen leert ons dat de Konyak Naga’s zelf alle varianten rookte. Wel bestond er een duidelijke preferentie voor de figuurpijpen met rijen personen casu quo apen al dan niet met gesnelde koppen. Het meest gesleten exemplaar is een pijp waarvan de poppetjes van de steel verdwenen zijn, maar blijkbaar was dat voor de roker geen probleem (afb. 5). De eigenaar heeft deze pijp louter als een gebruiksvoorwerp gezien en rookte deze totdat de pijp doorbrandde of verstopt raakte. Althans dat moet het plan geweest zijn, in dit geval is de pijp door een souvenir hunter gekocht en naar de Verenigde Staten gebracht.
De ene pijp is meer gerookt dan de ander, al zegt dat niets over de ouderdom van het voorwerp, maar louter over de wijze en duur van gebruik. De Naga roken hun pijp op twee verschillende manieren. Als de pijp gestopt wordt met gekerfde tabak brandt de ketel over de volle hoogte aan en is de slijtage maximaal. Een andere toegepaste wijze van roken is door gerolde tabak in een sigaarvorm in de pijpenkop te steken. De ketelwand heeft dan minder van het branden te lijden waardoor het lijkt dat de pijp niet zo intensief gebruikt is. Het tegendeel is waar, wat dan goed te zien is aan de ketelbodem die veel sterker is ingebrand.
Slotwoord
Binnen de Naga bleef van hun rookcultuur betrekkelijk weinig bewaard. De zachthouten pijpen zijn kwetsbaar bij het gebruik, daarnaast valt veel houtsnijwerk uiteindelijk ten prooi aan vraat van termieten. Geconserveerde Nagapijpen stammen daarom vooral uit Engelse verzamelingen of uit boedels van reislustigen. Het tijdstip waarop de pijpen in de westerse wereld zijn aangekomen ligt vaak dicht bij de datum van ontstaan, zelfs bij gerookte exemplaren zal het materiaal niet extreem oud geweest zijn. Een exacte datering is echter praktisch onmogelijk omdat de informatie over het moment van aanschaf ontbreekt. Een chronologie is dus niet gemakkelijk te geven.
In verzamelaarskringen zijn de Nagapijpen al tamelijk lang bekend, maar uitsluitend waar het Britse collecties betreft. De beroemde verzamelaar William Bragge uit Sheffield is al genoemd, hij bezat al voor 1880 minstens zes exemplaren die hij ook in zijn catalogus afbeeldde. Verzamelaar Trevor Barton uit groot-Londen gebruikte die tekeningen als basis voor een artikel over dit onderwerp.[3] Hij bezocht de streek van de Naga in de jaren vijftig en zestig en kocht er pijpen die daar in de antiekhandel circuleerden. Een deel van dit materiaal eindigde na zijn overlijden in ons museum, aangevuld met objecten uit andere bronnen verkregen.
Tot besluit nog wat algemene informatie. Het Nagagebied is groot en meer naar het zuiden leeft een andere stam, de Kuki. Vanwege het intrigerende fenomeen van het koppensnellen is er veel meer belangstelling voor de Konyak en hun producten, inclusief de pijpen. Ook de Kuki hebben een rookcultuur met bijzondere verhalen en specifieke uitbeeldingen, maar van een ander materiaal. Zij gebruiken metaal voor hun rookgerei en op hun pijpen staat een favoriet dier afgebeeld, namelijk de neushoornvogel, in het Engels hornbill. Het gaat om een grote vogel met een kromme snavel waarop aan de bovenzijde een uitgroeisel van hoorn (afb. 8). Zeker bestaan er nog meer pijpen met bijzondere verhalen uit de Nagacultuur, zoals de hier al aangehaalde neushoornvogel. Die komen wellicht later nog eens in een artikel aan de orde.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2019.
Afbeeldingen
- Tabakspijp gesneden uit hout met mensenhoofd, op de pijpensteel vier onthoofde figuren met portretten op de halsafsnede. India, Nagaland, Konyak Naga, 1880-1930.
Amsterdam Pipe Museum, APM 22.756 - Tabakspijp gesneden uit hout met mensenhoofd, op de pijpensteel zes mensenapen met dubbele koppen. India, Nagaland, Konyak Naga, 1900-1940.
Amsterdam Pipe Museum, APM 20.287 - Tabakspijp gesneden uit hout met mensenhoofd, op de pijpensteel zeven staande figuren met dubbele koppen. India, Nagaland, Konyak Naga, 1900-1940.
Amsterdam Pipe Museum, APM 20.288 - Tabakspijp gesneden uit hout met mensenhoofd, op de pijpensteel drie staande mensenapen met dubbele koppen. India, Nagaland, Konyak Naga, 1900-1940.
Amsterdam Pipe Museum, APM 20.289 - Tabakspijp gesneden uit hout, ketel een mensenhoofd, de steeldecoratie afgesleten. India, Nagaland, Konyak Naga, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum, APM 24.234 - Tabakspijp gesneden uit hout met sterk gestileerd mensenhoofd. India, Nagaland, Konyak Naga, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum, APM 22.757 - Tabakspijp gesneden uit hout, ketel een mensenhoofd, de steel een lopende aap. India, Nagaland, Konyak Naga, 1900-1930.
Amsterdam Pipe Museum, APM 22.755 - Tabakspijp van gegoten messing met op de steel een neushoornvogel. India, Nagaland, Kuki, 1800-1880.
Amsterdam Pipe Museum, APM 24.204
Noten
[1] J. Trevor Barton, A Portfolio of William Bragge and his Pipes of all Peoples, Letchmore Heath, 1991.
[2] Alfred Dunhill, The Pipe Book, London, 1924, Plate XII-afb. 2. Beschreven als Angami Naga.
[3] J. Trevor Barton & Ben Rapaport, 'Ethnografical described: The Naga pipes of northeast India', Le Livre de la Pipe 1994, 1993, pp. 60-65.