Honi soit qui mal y pense, the history behind a prestigious decorated tobacco pipe
Author:
Don Duco
Original Title:
Honi soit qui mal y pense, de geschiedenis achter een prestigieuze gedecoreerde tabakspijp
Publication Year:
2001
Publisher:
Stichting Pijpenkabinet
Description:
Article about model 2, the so-called meter pipe, a clay pipe of the firm P. Goedewaagen & Son, decorated with the coat of arms of the House of Hanover.
De trots van de pijpenfabriek Goedewaagen uit Gouda is de bruidegomspijp of meterpijp, een lange rechte kleipijp met een ovale grootkop ketel (afb. 1).[1] Dit prestigeproduct wordt in de jaren 1930 soms nog aan bezoekers van de Koninklijke Goedewaagen geschonken of verkocht voor de prijs van één gulden. Eén van de journalisten van een geïllustreerd tijdschrift uit die periode verhaalt hoe hij na een instructief fabrieksbezoek gewapend met een dergelijke pijp verpakt in een lang houten kistje gevuld met houtwol de fabriek verlaat (afb. 2). [2]
Een ander tijdschriftartikel uit dezelfde tijd gaat nader in op de betekenis van de versierde meterpijp.[3] Hierin wordt verteld dat dit product het wapen van stadhouder Willem III toont en dat de pijp gemaakt is als herinnering aan het Engelse koningschap van deze prins. De persvorm zou in 1890 ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van het huwelijk van stadhouder Willem III en Mary Stuart zijn vervaardigd. Een stukje geschiedenis dat misschien niet klopt, maar voor wie de pijp in zijn context probeert te plaatsen valt er meer te ontdekken. Dit artikel behandelt de geschiedenis van deze bijzondere tabakspijp en gaat nader in op de verschillende historische aspecten zoals de soort pijp en de decoratie daarop.
Beschrijving
Deze speciale kleipijp behoort tot de categorie reliëfpijpen: de kop en de steel zijn van een opgelegde versiering voorzien, die in de vorm is aangebracht in een gecombineerde techniek van graveren en drevelen. Aan de steelzijde van de pijpenkop zien we een ovaal wapenschild (afb. 3) dat is gevierendeeld met in het eerste en het laatste kwartier drie lopende leeuwen. In het tweede is een klimmende leeuw geplaatst, het derde toont een harp. Centraal is een zogenaamd hartschild aangebracht dat in drie perken is opgedeeld. Het eerste is gevuld met twee gaande leeuwen, in de tweede is een klimmende leeuw te zien en het onderste toont een naar links gaand paard. Op dit hartschild is een tweede hartschild geplaatst, dat onduidelijk is maar waarop een kroon hoort te staan.
Bij het aanbrengen van het wapen is de graveur zorgvuldig te werk gegaan. Zo worden de heraldische kleuren met arceer- of stippelwerk nauwgezet aangegeven. De rode velden zijn van dunne verticale strepen voorzien, het blauw is horizontaal gestreept, het goud wordt aangeduid met een gestippeld fond. Het wapenschild wordt gekroond door een koninklijke kroon, terwijl het schild zelf is omgeven door een tekstlint met aan de bovenzijde ingeknipte einden.
Op dit tekstlint lezen we het motto van de orde van de kousenband "HONI SOIT QUI MAL Y PENSE" ofwel schande aan hem die er kwaad van denkt. Het wapenschild wordt gehouden door een gekroonde staande leeuw met afgewende kop links en een eenhoorn aan een ketting rechts. Beide dieren zijn op een grondlijn geplaatst waarvan een golvend lint afhangt voorzien van de tekst "DIEU ET MON DROIT" ofwel God en mijn recht. Op de keerzijde van de pijpenkop is de vormnaad voorzien van blaadjes, afwisselend gekarteld en veervormig. De bovenhelft van de achterste vormnaad toont het gekroonde wapenschild van de stad Gouda, omgeven door een doornenkrans.
De steel van de pijp is eveneens in reliëf versierd en start bij de ketel met een band van 6,5 centimeter waarop kleine ronde gearceerde blaadjes zijn aangebracht. Daarna volgt het hoofdmotief dat tweezijdig is en bestaat uit een slingerende rank van 22 centimeter lengte. Deze rank is aangekleed met gekrulde blaadjes en bloempjes afgewisseld met rijen stippen en druiventrosjes. In de zwikken van de tak zien we vijfmaal een zittende vogel. Halverwege de steel bevindt zich een tekstschild met het zogenaamde adres van de maker dat binnen een licht golvende parellijst links "P. GOEDEWAAGEN & ZOON" te lezen geeft en rechts "GOUDA - HOLLAND" (afb. 4). Na dit adres zien we een zone van zestien centimeter bestaande uit kruisblaadjes, daarna volgt ter afsluiting over twintig centimeter een dunnere golvende rank met bescheiden bloempjes en blaadjes. Van de totale steellengte van 91 centimeter is 73 centimeter voorzien van een versiering in reliëf.
De opbouw van de steelversiering is volgens een weldoordacht systeem aangebracht. De steel zelf verjongt zich, dat wil zeggen dat deze naar het mondstuk toe dunner wordt. De intensiteit van de decoratie sluit daarbij aan: deze wordt geleidelijk minder indringend en dus transparanter, zij lijkt als het ware naar het steeleind toe op te lossen. Het zwaartepunt van de pijp ligt op het naamschild. De naden van de persvorm worden, als vaker bij reliëfpijpen het geval is, niet glad afgewerkt maar met een kam afgestreken. Zij laten kleine schuine streepjes zien die met een hoek van 45 graden op de steel staan en die het hoogversierde karakter van de reliëfpijp benadrukken. In de negentiende eeuw en wellicht ook eerder was het gebruikelijk ook het gladde steeleind met deze arceringen te behandelen. Die gewoonte verdwijnt rond 1880, louter om arbeidskosten te besparen.
De hier beschreven meterpijp van Goedewaagen komt voor met twee verschillende hielmerken. De oudste exemplaren zijn voorzien van het hielmerk 55 gekroond (afb. 5), later dragen de pijpen het merk ES gekroond waarvan alleen de moderne versie is gebruikt (afb. 6). De exemplaren met het hielmerk 55 gekroond dateren van vóór 1909, toen de fabriek van Goedewaagen nog op de Raam in het oude centrum van Gouda was gevestigd. Na de verhuizing naar de nieuwe fabriek aan het Jaagpad gebruikte men het merk ES gekroond. Dat merk werd toen als het meest kenmerkend voor de fabriek gezien. Tenslotte bestaan er nog zeer beperkt pijpen zonder gestempeld merk. Die stammen uit de tijd kort na de Eerste Wereldoorlog, toen de productie voor het laatst plaatsvond en de tremsters in de fabriek de extreem lange pijpen eigenlijk al niet meer gewoon waren te hanteren. Door het stempelen van het merk achterwege te laten werd de kostprijs gedrukt, terwijl tevens het risico van uitval geringer werd.
Betekenis van het wapen
Het op de pijp afgebeelde wapen is dat van het Huis Hannover dat niet alleen in Duitsland wordt gebruikt, maar door huwelijksbanden ook in Groot-Brittannië. Op het wapenschild staan in het eerste en laatste kwartier de drie gaande gouden leeuwen met de rechter klauw opgeheven en de kop naar de beschouwer die Engeland representeren; zij zijn op een rood veld geplaatst. Het tweede kwartier staat voor Schotland met een staande rode leeuw op een goud veld in omlijsting. Het derde kwartier toont de gouden harp van Ierland op een blauw veld. Het opschild is in drie velden verdeeld: het eerste laat de twee gaande leeuwen van het wapen van Brunswijk zien, het tweede toont een enkele leeuw ontleend aan Lunenburg en het derde is gevuld met een zilveren paard refererend aan Westfalen. Daarop bevindt zich nog een klein schild waarop de kroon van Karel de Grote. Het wapenschild wordt door dierfiguren gedragen: de Engelse leeuw staat links, de eenhoorn voor Schotland rechts. Het laatste dier is geketend omdat men in de middeleeuwen geloofde dat de eenhoorn erg gevaarlijk zou zijn en alleen door een maagd kon worden getemd.
Tussen 1714 en 1837 gebruiken de achtereenvolgende Engelse koningen als vorstelijk wapen een combinatie van de blazoenen van het Britse en het Hannoverse koninkrijk omdat dit laatste land door de Personele Unie verbonden was met het Verenigd Koninkrijk (afb. 7). Dat gebruik gaat in met de troonsbestijging van George I als koning van Groot Brittannië in 1714, waarbij het wapen van Hannover als vierde kwartier aan het wapenschild wordt toegevoegd. Op 1 januari 1801 verandert de indeling van het wapenschild. Het tweede kwartier met de Franse lelies vervalt, terwijl de inhoud van het vierde kwartier met de wapens van de Duitse staten in een opschild wordt geplaatst. De twee kwartieren die nu zijn vrijgekomen worden gebruikt voor de blazoenen van Schotland en Engeland. Met die wijziging heeft het wapen het voorkomen gekregen zoals op de hier besproken meterpijp te zien is.
Voor het Britse koninkrijk blijft deze versie van het wapen tot het jaar 1837 in gebruik. Wanneer koningin Victoria de troon bestijgt, wordt de opvolging van Hannover door een andere tak overgenomen, omdat de wet bepaalde dat het gebied door een koning en niet door een koningin moest worden bestuurd. Om die reden verdwijnt het opschild van Hannover vanaf 1837 uit het Britse wapen. In Hannover zelf blijft het wapen tot 1866 onveranderd van kracht, om zich daarna door gebiedswijzigingen aan te passen. Het op de pijp afgebeelde wapen dateert dus tussen 1801 en 1866 en heeft tot 1837 betrekking op het Britse koninkrijk en dat van Hannover, na dat jaar alleen op het koninkrijk Hannover.
Bij kleipijpen vertonen heraldische decoraties nogal eens onzuiverheden en dat is vooral voor de negentiende eeuw kenmerkend. Het belang van de gedecoreerde pijp had sinds haar bloei rond 1750 sterk in aanzien afgenomen. De negentiende eeuwse fabrikant ging er sterker van uit dat de consument het met de zuiverheid van de voorstelling niet zo nauw nam. Dat kwam hem goed uit, want de meeste fabrikanten konden wel technisch prachtige pijpen maken, maar hadden van de iconografie van de voorstelling geen kaas gegeten. Vooral de wapenkunde is een strikte leer, die afwijkingen niet duldt. Bij bestudering van het uitgebeelde wapen zien we dat de graveur zich daarom van enkele vereenvoudigingen heeft bediend, die formeel niet gewenst waren.
De grootste zonde zien we in het symbool van de Orde van de Kousenband, die in de Engelse heraldiek altijd nauwgezet is weergegeven. De kousenband heeft een gesp die standaard links onder het wapenschild is aangebracht met als eindstuk van de band soms een krul of sierlijke buiging aan de onderzijde van het wapenschild (vgl. afb. 7). Bij achttiende eeuwse wapenpijpen met de kousenband werd de gesp standaard aangegeven met een kleine cirkelvorm die in de uitbeelding nauwelijks opviel en ook het sierlijke einde van het riempje ontbrak niet. Bij negentiende eeuwse producten werd bij het kopiëren van het wapen dit teken niet meer begrepen met als gevolg een vereenvoudiging. De gesp en het gekrulde uiteinde verdwenen waardoor een ononderbroken cirkel ontstond. Hierdoor werd het tegelijkertijd logischer de leesvolgorde van de tekst aan te passen en deze van linksboven naar rechtsboven te laten lopen. Bij de hier besproken pijp is de tekst op een traditioneel lint met ingeknipte einden aangebracht, die zich aan de bovenzijde bij de kroon bevinden. In feite is dus wel de tekst maar niet het symbool van de kousenband overgenomen. In de compositie geeft deze Goudse oplossing wel een betere symmetrie en een grotere rust, maar de zuiverheid van de uitbeelding wordt geweld aangedaan (vgl. afb. 3).
Bij het graveren zien we ook een zekere slordigheid in bijvoorbeeld de arceringen van de kleur van het derde kwartier. Kennelijk gehaast vergat de graveur het totale veld te arceren, maar beperkte zich slechts tot het rechter deel. Daarnaast werd de leeuw niet aankijkend afgebeeld, maar met de kop van het schild afgewend. Een profiel is nu eenmaal gemakkelijker te graveren dan een aankijkende leeuwenmuil. Gelijktijdig werd de leeuw van een kroontje voorzien. Omdat het lint voor de wapenspreuk te lang was, werden aan het begin en aan het eind twee bloemrozetjes afgeslagen.
De naam van de pijp
In de inventaris van het vormenbestand van de firma P. Goedewaagen & Zoon wordt de meterpijp onder modelnummer 2 vermeld.[4] Het gegeven dat de pijp nagenoeg bovenaan de lijst is geplaatst, wijst erop dat dit model al lang in het assortiment vertegenwoordigd was èn tot een van de prestigeproducten behoorde. Bij het opstellen van de vormenlijst, hetgeen ergens na 1880 gebeurde, werden op de laagste modelnummers de oudste mallen met de lange stelen gegroepeerd. Het vormenschrift geeft als omschrijving gesneden 37 duimer, een benaming die alleszins historisch is (afb. 8). Met het woord gesneden wordt geduid op het feit dat het om een reliëfpijp gaat, waarvan de decoratie in de persvorm is gegraveerd ofwel gesneden, zoals men dat in vroeger eeuwen noemde. De vakterm gesneden is onder pijpenmakers al vanaf de achttiende eeuw in gebruik en bij de traditionele bedrijven overleefde deze aanduiding tot in de jaren 1950.
Interessanter is de vermelding van de lengtemaat 37 duimer, die ook uit de gildentijd stamt en dus al in de achttiende eeuw gangbaar was. Zij is een overblijfsel van de maatindeling van de kleipijp, waarvan de basis reeds in de zeventiende eeuw werd gelegd. De Goudse pijpenmakers streefden naar duidelijkheid in de verschillende lengtes pijpen die werden aangeboden. Hiervoor stelde men regels op, waarbij de gangbare lange pijp als uitgangspunt werd genomen. Deze standaardmaat, die rond 1750 op 21 Rijnlandse duim was vastgesteld, werd aangeduid met maatpijp.[5] Bij de langere soorten spreekt men van het bovenmaatse werk.
Deze bovenmaatse pijpen nemen met stappen van vier duim in lengte toe. Er bestaan dus exemplaren van 25, 29, 33 en 37 duim lengte. De 37 duimer was de langste pijp die met de ketel incluis 97 centimeter meet. Wanneer in de Napoleontische tijd het decimale stelsel wordt ingevoerd, handhaven de Goudse pijpenmakers het maatsysteem in duimen omdat de oude persvormen in gebruik blijven. In vakkringen spreekt men gedurende een groot deel van de negentiende eeuw nog van een zoveel duims pijp. Pas wanneer het decimale stelsel volledig is ingeburgerd, wordt naar de consument de pijp op basis van centimeters omschreven. Sommige maten worden daarbij afgerond; het langste model kreeg de naam meterpijp. Die aanduiding is dus niet geheel terecht, want zoals opgemerkt ligt de lengte van de pijp met inbegrip van de pijpenkop drie centimeter onder de meter. Een enkele fabrikant introduceert in die periode een 38 duims pijp om aan de volle lengte van een meter te kunnen voldoen.[6]
Tegen de tijd dat de langste pijp wordt omgedoopt tot meterpijp is de vraag naar bovenmaatse lengtes drastisch afgenomen. In feite staat de verkoop van de lange kleipijp de hele negentiende eeuw onder druk; voor de meest luxe bovenmaatse soorten is de belangstelling al vanaf 1820 sterk tanende. Tot 1880 blijft de productie bij enkele toonaangevende bedrijven nog wel gewoonte al is het geen regulier artikel meer. Gaandeweg verdwijnt de dagelijkse productie en worden deze soorten incidenteel gemaakt, eerst enkele keren per jaar om tegen het eind van de negentiende eeuw slechts éénmaal in de paar jaar te worden geperst.
Voor die laatste fabrieken die deze bovenmaatse pijpen nog voerden, was de productie eerder een zaak van prestige dan dat dit uit winstoogmerk geschiedde. In sommige gevallen werd op de meterpijp nauwelijks winst gemaakt of soms zelfs een gering verlies geleden. Al het gereedschap dat men bij de productie gebruikte was langer en lastiger te hanteren en vroeg beduidend meer vakmanschap. De langste pijpensoorten konden alleen worden geperst door de best geschoolde meesterpijpenmaker, die voor dit werk ongelooflijk veel ervaring nodig had. De tweede hindernis was wel dat voor het bakken aparte pijpenpotten moesten worden gebruikt, met een bijna dubbele hoogte. Het omgaan met deze buitengewoon hoge en zware potten in combinatie met de uiterst fragiele stofdroge pijpen gaf nog een verhoogd risico op breuk.
Van oorsprong was de fabrikant gewoon zijn producten vanuit de voorraad te leveren, bij aantallen van een gros of meer. De onhandelbare lengte in combinatie met de hoge prijs zorgde voor minimale verkoop van de bovenmaatse soorten. Voor de langste pijpen werd de standaardkwantiteit van een gros daarom rond 1880 teruggebracht tot levering per halve gros of kwart gros. De aanduiding bruidegomspijp voor deze hoogversierde pijp dateert uit die periode en suggereert dat de pijp voor de huwelijksdag is bedacht. Daarmee benadrukt de fabrikant het exclusieve karakter van het product in die periode hetgeen tekenend is voor de afgenomen verkoop. Dat de pijp alleen voor speciale gelegenheden bedoeld was, mag duidelijk zijn want de roker kon de pijp niet eens zelf aansteken.
Daarnaast was de lastigheid bij de productie er de reden voor dat alleen de meest prestigieuze fabrikanten zich nog met deze pijpen bezighielden. Rond het jaar 1900 zijn dat nog slechts twee bedrijven: de firma P. van der Want Gzn. en de firma P. Goedewaagen & Zoon. De verkoop werd niet gestimuleerd, vooral omdat er voldoende vraag naar andere soorten was, die een betere winst opleverden. De schaarste aan arbeidskrachten in die periode zorgde er voor dat de voorkeur van de fabrikant bij de productkeuze uitging naar die pijpmodellen die het best rendeerden.
In de twintigste eeuw nam de klantenkring van de bovenmaatse soorten nog verder af. In april 1915 schrijft Goedewaagen aan de afnemer Van Balma in Amsterdam dat de bruidegomspijp door geringe vraag voorlopig niet wordt gemaakt.[7] In feite wordt daarmee het eind van de productie ingeluid. Na de Eerste Wereldoorlog wordt de pijp nog maar enkele malen geperst en blijkt dan opnieuw economisch niet te renderen. Bij de consument geniet deze uitzonderlijke lange pijp ook nauwelijks belangstelling want het levenstempo was opnieuw hoger geworden en bood geen plaats meer voor de rust van een lange pijp. Kort daarop verdwijnt de meterpijp definitief uit het assortiment, maar voor het aanzien van de fabriek blijft deze wel in de catalogus afgebeeld.[8]
Dat de meterpijp voor de firma Goedewaagen rond het jaar 1900 nog in hoog aanzien stond, blijkt uit een pronkstuk dat in de ontvangstruimte van de fabriek hing (afb. 9).[9] Op een groot paneel voorzien van een bijna koninklijke gouden lijst was een compositie van 25 lange pijpen te zien, met geknoopte of gevlochten stelen die vervolgens samengebracht waren tot een decoratieve schikking. Dit vlechtwerk van meterpijpen was aanleiding om gasten op de illustere geschiedenis van de fabriek te wijzen. Het kunststuk was een herinnering aan het koninklijke bezoek dat de Goedewaagenfabriek in 1897 kreeg van de prinsessen Emma en Wilhelmina. Ruim dertig jaar later, in 1931, werd de koninklijke band opnieuw versterkt met het bezoek van prins Hendrik, die toen de kans kreeg dit bijzondere object te bewonderen.[10]
Productprijs
Interessant is het een beeld te krijgen van de prijs van de meterpijp. De oudste vermelding van Goedewaagen uit het jaar 1870 geeft op dat de pijpen dan nog per mandje worden verkocht en wel voor de prijs van acht gulden per gros. De stukprijs per pijp af fabriek ligt dan dus op slechts 5,5 cent per pijp. De verkoopeenheid van een gros en de prijs geven aan dat de meterpijp dan nog standaard in productie is, al zal de levering ervan incidenteel hebben plaatsgevonden en alleen aan de grootste afnemers. Vijf jaar later ligt de prijs per gros op ƒ 7,50, doch mogelijk gaat het hier om een berekening zonder emballage.[11] Hoe zeer sprake is van een prestigeproduct blijkt bij vergelijking van de gewerkte meterpijp met een versierde maatpijp, die dan per gros op slechts ƒ 2,30 genoteerd staat. De meterpijp is dus ruim driemaal zo duur als de standaardlengte.
De volgende prijsopgave is van ruim twintig jaar later en stamt uit het jaar 1900.[12] Dan vindt de verkoop niet langer in mandjes plaats, maar zijn houten kisten in gebruik gekomen. Gelijktijdig is de hoeveelheid afgenomen van één gros naar een kwart gros ofwel drie dozijn. Per 36 stuks kosten zij ƒ 3,25 hetgeen neerkomt op een grosprijs van dertien gulden. Sinds 1870 is de prijs met bijna vijftig procent gestegen en de stukprijs ligt dan op iets meer dan 9 cent. Dat de fabrikant de verkoop niet bevorderde, blijkt uit de vergelijking met de gewerkte maatpijp, die dan op ƒ 2,65 per gros ligt en waarvan de prijs met nog geen vijftien procent is toegenomen. Het prijsverschil van ruim negen cent voor een meterpijp ten opzichte van nog geen twee cent voor een gewone lange pijp is dan onevenredig groot.
Uit prijslijsten bestemd voor de export weten we dat de meterpijp ook naar het buitenland is verkocht. Zo zijn opgaven van prijzen naar België, Duitsland,[13] Denemarken,[14] maar ook naar Zuid-Afrika,[15] Batavia,[16] New York[17] en zelfs naar Buenos Aires[18] bekend. De verkoop gebeurt meestal per kwart gros al melden uitzonderingen een halve gros. Slechts in zeldzame gevallen wordt van eenheden van een gros gesproken. Bij export gaat de prijs omhoog, maar het verschil zit voornamelijk in de duurdere verpakking voor het transport. De meeste leveringen vinden franco Rotterdam plaats. De hoogste prijs behaalt de meterpijp in 1919 wanneer voor de Belgische markt de stukprijs op dertig cent komt te liggen.[19] Met een ruime marge voor de winkelier komt de prijs dan op 50 tot 70 cent per verkochte pijp te liggen. Gewone pijpen als platpunten, doetels en bekers kosten dan vier tot vijf cent per stuk, de maatpijp ligt dan op veertien cent per exemplaar.[20] Met andere woorden: voor een meterpijp kan de consument twee maatpijpen of vijf tot zes korte pijpen aanschaffen.
Een laatste restje meterpijpen bleef op de voorraadzolder van de Koninklijke Goedewaagen achter. Deze werd rond 1960 in twee delen uitverkocht: een dozijn aan een Goudse tabakswinkel en 25 stuks aan een winkel in Haarlem. De laatste betaalde ƒ 1,50 per stuk en opnieuw blijkt de waardering voor deze pijp want andere curieuze modellen kostten toen slechts een paar dubbeltjes.[21] Daarna veranderde de prijs aanzienlijk. De Goudse tabakshandel verkocht zijn deel eind jaren zeventig uit voor de prijs van ƒ 9,95 per stuk, een zeer redelijke prijs omdat de maatpijp toen op ongeveer zes gulden lag. De Haarlemse tabakswinkelier was zuiniger met zijn voorraad en toen deze in de jaren tachtig tot verkoop overging lag de prijs op honderd tot driehonderd gulden per stuk, een bedrag dat door verzamelaars overigens grif werd betaald. Voor buitenlandse collectioneurs die niet hadden durven dromen ooit zo’n lange kleipijp te bezitten, kon de prijs zelfs oplopen tot een kleine duizend gulden. Inmiddels ging het niet meer om een gebruiksartikel maar om een antiquiteit.
Geschiedenis van de persvorm
Nu we weten dat deze prestigieuze pijp tot circa 1920 is geproduceerd, komt de vraag aan de orde wanneer de persvorm is gemaakt. Volgens overlevering, vastgelegd in het reeds genoemde tijdschriftartikel, zou het ontwerp uit 1890 stammen, ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van het huwelijk van stadhouder-koning Willem III en zijn gemalin prinses Maria Stuart. Er zou dus sprake zijn van een Oranjepijp, waarbij het tijdstip van productie voor de Engelse historie van even groot belang is als voor de Nederlandse. Gravend in de geschiedenis blijkt echter dat het huwelijk tussen Willem III en Maria niet in 1690 maar in 1677 werd gesloten. Wel vond de kroning tot koning van Engeland in 1689 plaats. Als de fabrikant zich in 1930 een jaartje vergist heeft dan zou de persvorm dus ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de troonsbestijging zijn gemaakt. Het is echter de vraag of dat evenement de aanleiding voor de productie is geweest.
Wanneer de meterpijp een gelegenheidsstuk is voor de troonsbestijging van de Hollandse stadhouder in Engeland, dan is het merkwaardig dat daarbij niet is gekozen voor het wapen van stadhouder-koning Willem III. Het Huis Hannover kwam immers pas een generatie later, namelijk in 1714 in beeld. Was hier sprake van verwarring of moeten we toch aan een andere aanleiding voor deze pijp denken? Het vieren van de herdenking van de kroning van een Hollandse prins tot koning van Groot-Brittannië veronderstelt in ieder geval een actualiteit in Nederland of in Engeland, want de aanmaak van een gelegenheidspijp is alleen economisch verantwoord wanneer zicht is op een forse groep afnemers. In Nederland zijn voor de viering van deze herdenking geen aanwijzingen in kranten of anderszins te vinden en voor Engeland geldt hetzelfde. Voor de Engelse markt gold bovendien dat een dergelijke bovenmaatse pijp met een rechte steel niet best aansloot bij de landelijke smaak waar pijpen met licht gebogen stelen favoriet waren. De decoratie moet dus een andere achtergrond hebben.
De firma Goedewaagen was niet de eerste die bovenmaatse pijpen met het wapen van Hannover maakte. Dezelfde decoratie komen we tegen op een bewaard gebleven bruidegomspijp uit het jaar 1868, die onlangs aan de collectie van het Pijpenkabinet is toegevoegd en aanleiding tot dit artikel is geweest (afb. 10).[22] De betreffende pijp werd in 1868 ter gelegenheid van een bruiloft aangeboden en is ook nadien nog talloze malen gerookt. Zij bleef binnen de familie bewaard, veilig beschermd door een lange kartonnen doos. De pijp draagt dezelfde voorstelling als de meterpijp van Goedewaagen, maar stamt interessant genoeg uit een andere persvorm. Op de steel lezen we op het tekstlint, dat hier niet met een parellijst is omzoomd maar een gladde lijst heeft, links "J. VAN ZUTPHEN. MZ." en rechts "FABRIKEUR IN GOUDA" (afb. 11). Op de hiel is de pijp voorzien van het zelfde merk 55 gekroond als Goedewaagen gebruikte. Maker is Johannes van Zutphen Maartenszoon, werkzaam van 1831 tot 1867.
Wanneer we de unieke, gaaf bewaard gebleven pijp van Van Zutphen beter bestuderen, valt daaraan nog meer te ontdekken. Onder het steelopschrift "FABRIKEUR" is nog de schaduw van de oude spelling "FABRIQUER" te lezen, terwijl aan de keerzijde onder de naam nog de contour van een eerder opschrift zichtbaar is. Zij vormen het bewijs dat Van Zutphen niet de eerst eigenaar van de persvorm was en dus ook niet de ontwerper. Helaas valt bij de naamsvermelding op de steel de eerder weggeradeerde inscriptie niet meer te ontcijferen op één losse letter na. Het combineren van makersnamen uit die periode levert helaas geen resultaat op, waardoor het spoor verder de geschiedenis in hier dood loopt.
Het antwoord op de vraag naar de origine van de meterpijpvorm van Goedewaagen moet liggen in de overeenkomst in het makersmerk 55 gekroond. In het assortiment van de firma Pieter Goedewaagen & Zoon bevonden zich rond 1900 meerdere tabakspijpen die met het merkteken 55 gekroond werden geleverd. Het gaat zonder uitzondering om traditionele lange pijpen geperst in vormen die van Johannes van Zutphen Maartenszoon afkomstig waren. Een jaar na diens dood, in 1868, kocht Pieter Goedewaagen namelijk uit de boedel van Van Zutphen twee pijpenmerken en enige persvormen.[23] Goedewaagen zette de productie op de overgenomen merken voort, deels door gebruik te maken van de aangeschafte persvormen. Onder die vormen behoorde ook de bruidegomspijp zoals Van Zutphen en zijn onbekende voorganger leverden en waarvan de bovengemelde pijp het enige bewaarde exemplaar is.
De overname van de merken en het gereedschap was voor Pieter Goedewaagen van groot belang want dankzij die koop voegde hij een reeks lange pijpen aan zijn modellenbestand toe, waaronder ook enkele bovenmaatse producten zoals een gesneden 33 en een gesneden 37 duimer. Tot op het tijdstip van aankoop was zijn langste model een 29 duims pijp geweest.[24] Dat de uitbreiding op een moment kwam waarop de lange waar ruimschoots op zijn retour was, mag ronduit spijtig worden genoemd. Vermoedelijk was de aanschafprijs daar ook naar. Met het opheffen van het bedrijf van Van Zutphen zou het aantal adressen waar bovenmaatse pijpen werden gemaakt verder verminderen en dat was voor Pieter Goedewaagen blijkbaar de reden om tot deze koop over te gaan. Bovendien was hij, net als Van Zutphen in diens tijd, enige jaren eerder in het bezit gekomen van een eigen pottenbakkerij, een voorwaarde om bovenmaats werk te kunnen bakken.
De oude en de nieuwe versie
Duidelijk is nu dat Goedewaagen de persvorm voor de meterpijp dus niet zelf liet ontwerpen, doch dat deze van een overleden collega afkomstig was. Vergelijking tussen de bewaard gebleven bruidegomspijp van Van Zutphen en de Goedewaagen meterpijp brengt aan het licht dat er onmiskenbaar van twee verschillende persvormen sprake is. Goedewaagen nam de oorspronkelijke vorm over doch heeft deze in tweede instantie, misschien wel na een periode van gebruik, vervangen voor een kopie. Het tijdstip waarop dit gebeurde is onduidelijk, maar ligt uiteraard na de overname van het gereedschap van de erven Van Zutphen in 1868.
Aanleiding tot het vervangen van de persvorm kan heel goed de beoogde verkoop voor de herdenking van de troonsbestijging van onze stadhouder als koning van Engeland zijn geweest. Dat zou herproductie in of kort voor 1889 rechtvaardigen. Dat moment sluit ook aan bij de informatie uit de tijdschriften uit de jaren 1930 en later. Bij de vervanging van de persvorm toen maakte men een kardinale fout. De fabrikant leefde blijkbaar in de veronderstelling dat de pijp gesierd was met het wapen van stadhouder Willem III. Een begrijpelijke fout, want stadhouderlijke wapens waren sinds 1740 bij talloze fabrieken in productie geweest, terwijl er van het Huis Hannover slechts één versie bestond.
Bij de overname van de persvorm door Goedewaagen zal de productie onverminderd hebben plaatsgevonden, al gaat het uiteraard om een afgeslankte oplage. Of de naam van Van Zutphen direct uit de persvorm werd verwijderd blijft overigens de vraag. Marketingtechnisch zou het misschien beter zijn de verkoop eerst onder de oude naam en het oorspronkelijke merk te continueren om pas als het vertrouwen in de nieuwe fabrikant bij de bestaande consument is gewekt deze te actualiseren. Of op de steel van de meterpijp aanvankelijk alleen de naam Pieter Goedewaagen heeft gestaan blijft evenzeer een vraag terwijl we evenmin weten of hierop in 1880 de firmanaam met toevoegsel "& ZOON" is aangebracht. Alleen de vondst van pijpen met de tekstvarianten kunnen dat bevestigen.
Duidelijk is wel dat de levensduur van een gedecoreerde messing pijpvorm vaak langer is dan één generatie. Daarom is het niet ongebruikelijk dat details in de decoratie of een opschrift worden aangepast. Dat kan door het weghameren van inscripties of graveerwerk uit het messing om deze vervolgens van nieuwe motieven of opschriften te voorzien. Als het om grote veranderingen gaat, kan zelfs een massief stukje messing in de vorm worden aangebracht. Helaas zijn deze veranderingen aan de pijpen zelf niet of nauwelijks af te lezen. Bovendien beschikken we maar over één voorbeeld uit iedere persvorm, zodat er onvoldoende mogelijkheid tot vergelijking is.
De modernisering van de persvorm door Pieter Goedewaagen vertoont twee karakteristieken die passen in de tijd van rond 1890. De meest opvallende is de vergroting van de ketel en de aanpassing van het ketelmodel aan de mode. De pijpenkop wordt hoger en slanker van model en vanwege deze vergroting krijgt deze ook een langere hiel. Met de grotere ketelinhoud en de iets dikkere steel is een nieuwe balans bereikt, waardoor de pijp opvallender en opdringeriger is geworden en beter past bij de roker uit de late negentiende eeuw.
Als tweede kenmerk worden enkele vereenvoudigingen in de decoratie aangebracht, die al in de paragraaf beschrijving zijn genoemd: de gedraaide kop van de leeuw die nu een kroon draagt, het langere tekstlint waardoor opvulling met twee bloempjes nodig was en de niet helemaal kloppende arcering van de kleuren van het wapen. Het resultaat als geheel overziend, blijkt ook de sfeer van de gravering anders: de compacte detaillering van de oude persvorm heeft plaats gemaakt voor languissantere vormen die meer vanuit het kopiëren dan vanuit het begrip van de voorstelling zijn uitgevoerd. Gelijktijdig is de graveerstijl minder indringend. Op de steel worden details als de baan met schelpjes door saaie ronde blaadjes vervangen, die bovendien minder intens en strak zijn afgeslagen en zich niet dicht genoeg bij elkaar bevinden. Ook de strakke lijnen van repeterende bladmotiefjes verliezen hun kracht en worden enigszins wazig.
Wanneer we de twee versies van deze pijp vergelijken, zien we dus een duidelijke verandering in het reliëfwerk. De oorspronkelijke wat compacte en welgeproportioneerde stijl wijzigde zich in een meer languissante uitbeelding, waarbij de vormonderdelen wat wekelijk worden en nooit een mooie plasticiteit hebben gekregen. Dat zien we vooral op de ketel waar de intensiteit van de voorstelling is aangetast. Op de steel manifesteert zich dit door grotere slordigheid. De gebruikelijke springende hondjes tussen de ranken werden vervangen voor zittende vogeltjes. Het slagstempel van de vogel is overigens een achttiende eeuwse schepping, die al een eeuw eerder werd gebruikt bij het aankleden van ranken.[25] Om onbekende reden bleef dit stempel langere tijd buiten gebruik. Het compacte voorkomen van dit motief past overigens slecht bij de laat negentiende eeuwse schepping. De reden voor deze wisseling is onduidelijk, mogelijk was het slagstempel van het hondmotiefje beschadigd geraakt en werd gemakshalve een stempel uit de oude doos gekozen.
De oorspronkelijke persvorm van Van Zutphen heeft de tijd waarschijnlijk niet overleefd. Doorgaans werden dergelijke afgereden vormen als oud koper ingeleverd op het moment dat een nieuwe vorm werd gemaakt. Of daarvan in 1880 nog sprake is blijft de vraag, vooral wanneer we bedenken dat de curiositeitswaarde van zulke lange persvormen inmiddels bekend was, terwijl daartegenover de sloopwaarde van het messing beperkt was. De nieuwgemaakte vorm bleef voor de productie beschikbaar en stond in het vormenhok van de firma Goedewaagen.
Deze persvorm werd door Aart Goedewaagen in 1972 uitgeleend aan een Goudse tabaksspeciaalzaak in de Sint Anthonistraat. De bijzondere persvorm werd ter gelegenheid van het zevenhonderd jarig bestaan van de stad Gouda in zijn winkel geëxposeerd. Na de viering verzaakte Goedewaagen het voorwerp terug te halen en na enige tijd verdween de persvorm naar de huiskamer. Toen de fabriek er op mijn aandringen jaren later naar vroeg waande de bruikleennemer de vorm zoek. Op dat moment zal de persvorm naar een nog minder opzichtige plaats zijn verhuisd en daar moet deze zich nog altijd bevinden.
Nog een ouder voorbeeld
Hoewel beide persvormen tegenwoordig als verloren worden beschouwd, respectievelijk aan het oog zijn onttrokken, kon de historische informatie voor een belangrijk deel nog worden ontrafeld. Interessant is dat een bodemvondstpijpenkop nog een nieuw stuk geschiedenis op deze opmerkelijke pijp werpt. Een opgegraven pijpenkop uit de oudste persvorm (afb. 12) draagt als hielmerk de zittende vos (afb. 12d), het teken van Willem Begeer die van 1798 tot 1827 op dit merk werkte. Daarna deed hij het merk over aan zijn zoon Hermanus die dit merk formeel tot 1866 voerde. Willem Begeer stierf in 1844 maar op naam van zijn zoon hield de familie het bedrijf gaande. Zolang er orders waren, was er reden de werkplaats te continueren. Hermanus zelf oefende verschillende beroepen uit, het pijpenmaken had hij wel geleerd, maar was zeker niet zijn hoofdactiviteit. Dat liet hij over aan een onbekende zetbaas.
Gezien de datering van de bodemvondstpijpenkop lijkt het erop dat Willem Begeer de ontwerper van de hier besproken 37 duims pijp is. Die gedachte blijft ook na bestudering van zijn assortiment aannemelijk. Willem Begeer was een traditionele maker, die bekend stond om zijn bovenmaatse werk en een bovenmaats pijp als deze paste goed in zijn marktaanbod. De pijp zou een overtreffen zijn van de gewerkte 33 duimer die hij al eerder had laten maken en dus al geruime tijd in zijn assortiment voerde.[26] Die pijp was getooid met het Goudse wapen en droeg aan de keerzijde van de ketel een wapenschild met sleutel refererend aan de stad Bremen. Dat toegevoegde motief suggereert verkoop naar Bremen voor gebruik daar of doorvoer naar Polen waar bovenmaatse pijpen toen nog populair waren.
Na de introductie van de 33 duimer besloot Willem Begeer tot het ontwerpen van een 37 duims pijp en hiervoor koos Begeer als onderwerp de wapenafbeelding van het Huis Hannover. Kennelijk had de Goudse pijpenmaker een positieve verwachting op een gestage export naar Hannover, want goed beschouwd kan de keuze voor het wapen van Hannover alleen worden verklaard wanneer de pijp primair voor dat koninkrijk bedoeld was. Immers voor bijvoorbeeld de Nederlandse roker is de voorstelling weinig aansprekelijk, terwijl zoals reeds opgemerkt de Engelse roker toen een licht gebogen pijp prefereerde. Begeer had klaarblijkelijk goede contacten met het Duitse taalgebied. Juist de bovenmaatse pijpen waren in verschillende Duitse staten erg in trek hetgeen ook nog bewezen wordt door het bestaan van een lange pijp met het wapen van Pruisen. De kortere kleipijpen betrok de Duitse roker in die tijd uit het Westerwald of uit nog onbekende lokale werkplaatsen maar voor de lange prestigieuze producten was men op Gouda aangewezen.
Willem Begeer voegde deze 37 duimer tussen 1815 en 1820 aan zijn assortiment toe. Qua vorm en decoratie sloot de pijp op dat moment naadloos aan bij de traditie van de achttiende eeuwse Goudse pijpennijverheid al was in het graveerwerk wel al van een zekere vervlakking sprake. In die periode was het bovendien nog gebruikelijk in het adres het woord FABRIQUER te schrijven, ontleend aan de tijd van de Franse overheersing.
Hoewel uit dezelfde persvorm geperst die later door Van Zutphen zou worden gebruikt, vertoont de opgegraven pijpenkop toch enkele opmerkelijke detailverschillen. Zo is de ketel van de pijp nog iets lager en heeft dus een geringer volume waardoor deze beter in de tijd van ontstaan paste. Ergens tussen 1840 en 1850 moet een verhoging van deze ketel hebben plaatsgevonden, die er voor zorgde dat de ruimte boven de koppen van de schilddragers groter werd. De kroon boven het wapenschild werd terzelfder tijd vergroot, zodat de decoratie daar tot aan de ketelopening bleef doorlopen.
Bij de oudste versie draagt de meterpijp op de zijkant van de hiel nog zeer expliciet het wapenschildje van de stad Gouda (afb. 12e). Dit zogenaamde bijmerk werd vanaf 1739 aangebracht om de Goudse pijpen van de producten uit andere steden te onderscheiden. Het gebruik continueert tot aan het midden van de negentiende eeuw, doch verdwijnt dan omdat het voor de consument zijn betekenis had verloren. Bij dit pijpmodel zien we het schildje in de loop van de decennia wat vervagen. Bij het ophalen van de persvorm werd het aanscherpen ervan na 1840 niet meer belangrijk gevonden.
Helaas is er weinig nadere informatie over het bedrijf van Willem Begeer voorhanden en liquidatie van diens boedel wordt uit de archiefstukken evenmin duidelijk. De inventarislijst uit 1844, opgemaakt na de dood van vader Begeer, vermeldt niets over het gereedschap dat in dit bedrijf aanwezig was.[27] De overdracht van de pijpenfabriek had toen reeds plaatsgevonden en het is onbekend door wie deze persvorm en het andere productiemateriaal toen werd overgenomen. Er is een gerede kans dat het bedrijf op naam van Hermanus Begeer bleef bestaan, terwijl een andere eigenaar of een zaakwaarnemer op basis van een financiële overeenkomst er doorwerkte. Deze zou de affaire zoals dat toen heette, hebben voortgezet totdat hij mogelijk in financiële problemen raakte. In ieder geval zette in de loop van de jaren 1840 ernstig verval in en verzaakte men het zelfs de gildencontributie te betalen. Die schuld werd uiteindelijk in 1849 door Van Zutphen voldaan, vermoedelijk op het moment dat hij officieel eigenaar werd van het gereedschap en wat er verder nog was.[28]
Hoewel de pijp qua uitstraling alleszins leunt op de Oranjewapens uit de periode 1745-1750, is er toch een nieuwe schepping met een eigen karakter ontstaan die past in de jaren 1810. Dat zit niet alleen in de actualiteit van de wapenafbeelding maar ook in de graveertrant. Alhoewel de decoratie van de pijp in een aantal opzichten lijkt aan te sluiten bij de talloze kromkoppen die in de jaren 1730 en 1740 ook in Gouda voor de Engelse markt zijn gemaakt, zou het hier dus om een exportproduct voor Duitsland gaan. Vanuit het modebeeld van de Engelse roker is dat begrijpelijk want zoals opgemerkt hadden de lange pijpen in Engeland doorgaans licht gekromde stelen. Als bodemvondst uit Engeland is deze pijp dan ook nog niet bekend.
Het product van Begeer moest doorgaan voor le summum van traditioneel denken, een typisch negentiende eeuw artikel maar op achttiende eeuwse leest gestoeld. Toch zijn de negentiende eeuwse modekenmerken overduidelijk bij deze pijp aanwezig. Dat uit zich in de overbelaste ketel, die groter was dan ooit in de achttiende eeuw. Daarnaast had de pijp een wat langere hiel gekregen, veroorzaakt door de hang naar de bekende Goudse vormnormalisatie. Alleen het negentiende eeuwse aspect van de indringende overversiering zien we in de pijp nog niet terug. Dat uitgangspunt werd niet doorgevoerd omdat het achttiende eeuwse concept compleet was overgenomen en alleen iets vereenvoudigd werd. Reden voor die vereenvoudiging was het afgenomen vakmanschap van de vormdecorateur. Zo werden bepaalde details in de wapens met het grootste gemak weggelaten, want vereenvoudiging lag in de negentiende eeuwse lijn. Bovendien was de kleipijp in aanzien gezakt en ging men er van uit dat de consument de details van de decoratie toch niet meer zo zorgvuldig las.
In de oorspronkelijke persvorm van de meterpijp onderscheiden we dus verschillende fasen. Rond 1850 wordt de ketel verhoogd: er komt een ruimere effen zone boven de voorstelling, alhoewel de kroon van het wapen groter wordt uitgevoerd, zodat de ketelvergroting esthetisch niet storend was. Ook de hiel werd opvallender: sterker cilindrisch en langer als tegenwicht voor de grotere kop. Gelijktijdig gebeurde wat gebruikelijk is bij het aanpassen van de persvorm: de decoratie wordt opnieuw op scherpte gebracht, waardoor het reliëf op de pijpen in deze bijgewerkte vorm geperst weer als nieuw oogde. Zo werd de schepping van Begeer voor de generatie Van Zutphen geschikt gemaakt.
Samenvatting
De meterpijp van Koninklijke Goedewaagen heeft een traditie die verder teruggaat dan verwacht. Het ontwerp blijkt op instigatie van Willem Begeer in Gouda tot stand te zijn gekomen, die deze pijp tussen 1815 en 1820 als een van zijn prestigeproducten aan zijn assortiment toevoegde. Begeer produceerde deze langste soort pijp met het oog op export naar het Koninkrijk Hannover. Doordat hij als enige Goudse producent zo’n toepasselijke, streekgebonden pijp kon leveren, zal hij ook de aanvoer van de meer courante gladde maatpijpen hebben kunnen verzorgen. Bij het sluiten van diens bedrijf komt deze persvorm al dan niet met een omweg bij Johannes van Zutphen terecht. Deze continueert de productie tot aan zijn dood in 1867. Van Zutphen paste het ketelformaat aan, scherpte het reliëf en voegde zijn naam als herkomstadres toe. Tevens stempelde hij zijn eigen makersmerk 55 gekroond op de hiel.
Pieter Goedewaagen koopt in 1868 uit de boedel van Van Zutphen de twee fabrieksmerken en een forse partij gereedschap waaronder de persvorm voor de 37 duimer om in zijn eigen fabriek verder te gebruiken. Zo gaan de orders die op de overgenomen modellen rusten niet verloren. Of de verkoop zich nog altijd concentreert in de Duitse deelstaat is onduidelijk, maar niet waarschijnlijk. Daar was het Hannoverse wapen inmiddels niet meer actueel, terwijl ook de rookgewoonte was veranderd. Als curiosum zou de pijp op de Nederlandse markt echter steeds belangrijker worden.
Vanaf 1880 associeert Pieter Goedewaagen zich met zijn zoon Aart, hetgeen ook uit het steelopschrift "P. GOEDEWAAGEN & ZOON" blijkt. Inmiddels is de afname van de langste pijpen drastisch vermindert en vindt de verkoop bij steeds kleinere hoeveelheden plaats. Klaarblijkelijk was de persvorm van de meterpijp in de loop van de jaren zo ver afgereden, dat vervanging gewenst was. Dit gebeurde mogelijk naar aanleiding van de herdenking van de benoeming van stadhouder Willem III als koning van Engeland. Bij vervanging van de vorm wordt het model van de pijp opnieuw aan de mode aangepast: de ketel wordt verder vergroot, de hiel sterker verlengd. Met het kopiëren van de decoratie neemt de graveur het niet zo nauw, zodat enkele ongewenste veranderingen aan het wapen het gevolg zijn. Na de investering in de nieuwe persvorm werd de verkoop van de pijp zoveel mogelijk gestimuleerd.
In de twintigste eeuw wordt de meterpijp een prestigeobject en komt er slechts zeer incidenteel een oplage tot stand. Uiteindelijk is het artikel zo incourant geworden dat de pijpen per stuk verkocht worden en de fabriek in een speciaal gemaakt kistje verlaten. Voor de fabriek is de meterpijp dan een eerbetoon aan het traditionele ambacht, in den lande is de pijp een bijzonder geschenk voor een bruiloft of ander folkloristisch evenement.
De reconstructie van de historie van één pijpmodel kon gebeuren dankzij een paar bij toeval bewaard gebleven objecten, een complete pijp, enkele bodemvondstpijpen en enig archiefmateriaal. Hoewel we de geschiedenis niet tot in de finesse kunnen reconstrueren, komt toch een goed beeld van dit pijpmodel op ons over. Het laat zien dat een fabrikant een tabakspijp op de markt brengt om een bepaald marktsegment te bedienen. Dat dit model over een lange periode in productie blijft en verschillende keren aan de mode wordt aangepast. Naast het beoogde exportgebied wordt de pijp geleidelijk ook voor andere marktsegmenten gebruikt. In de loop van de tijd krijgt de pijp zelfs een eigen benaming, die de consument zondermeer accepteert. Uiteindelijk verdwijnt het product uit het assortiment. Het fabriekspersoneel kan op andere soorten meer verdienen waardoor het model geschrapt wordt al blijft de statuswaarde in de catalogus nog wel gehandhaafd. De betekenis van de decoratie raakt geleidelijk in de vergetelheid en bij het vernieuwen van de persvorm, zo’n zestig jaar na het ontstaan, dicht men aan de voorstelling een andere betekenis toe.
Uit de geschiedenis van deze pijp blijkt tevens dat de veranderingen in de pijpennijverheid zeer stapsgewijs gaan. Een persvorm wordt meerdere keren opgehaald en op gezette tijden aan de mode aangepast maar niet wezenlijk veranderd. Pas bij totale vernieuwing wordt het ketelformaat sterker vergroot, terwijl ook de stijl van de decoratie zich dan wijzigt. Op het oog gelijk, maar bij nadere inspectie in detail verschillend biedt deze pijp voor wie in historische trivialiteiten geïnteresseerd is dus een overvloed aan mogelijkheden voor studie en interpretatie.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2001
Afbeeldingen
- Tabakspijp met ovale ketel, hiel en rechte steel. Ketel steelzijde wapen van het Huis Hannover, keerzijde het wapen van Gouda tussen doornentakken. Steel in reliëf schelpjes en takken met blaadjes. Hielmerk ES gekroond (moderne versie). Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon (werkzaam 1880-1919), 1909-1914.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.523ab
- Dezelfde pijp in de oorspronkelijke verpakking uit c. 1920. Hielmerk ES gekroond moderne versie. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1910-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.160
- Detail van het wapenschild. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1910-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.523
- Detail van het steelopschrift. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1910-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.523
- Hielmerk 55 gekroond. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1900-1915.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 5.128a
- Hielmerk ES gekroond moderne versie. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1910-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.523
- De achttiende eeuwse versie van het wapen van het Huis Hannover met in het tweede kwartier het veld met Franse lelies en in het vierde het wapen van de drie Duitse staten met opschild. Hielmerk L gekroond. Gouda, firma Frans Verzijl & Zoonen (periode 1724-1819), 1760-1785.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 17.300
- Pagina uit het vormenschrift van de firma P. Goedewaagen met vermelding van de meterpijp. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1890-1900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.199
- Kunstpijpwerk bestaande uit 20 kleipijpen met reliëfdecoratie geplaatst in een vergulde lijst. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1897.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.831
- Meterpijp versierd als bruidegomspijp compleet met kartonnen doos. Hielmerk 55 gekroond. Gouda, Johannes van Zutphen Maartenszoon (werkzaam 1831-1867), 1860-1867.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.288
- Detail van het steelopschrift. Gouda, Johannes van Zutphen Maartenszoon, 1860-1867.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.288
- Bodemvondstkop met wapen van het Huis Hannover, hielmerk vos op zijn gat, Gouda, Hermanus Willemsz. Begeer (werkzaam 1818-1866), 1825-1845.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.894
Noten
[1] D.H. Duco, Firma P. Goedewaagen & Zoon, fabrikantencatalogus uit 1906 voorzien van historische inleiding en verklarend naamregister, Amsterdam, 2000, p 35, model 2.
[2] Anonymous, ‘Do You Smoke a Pipe?’, Cape Times, 12-01-1935. Bij het huwelijk van een Nederlandse visser wordt een pijp van drie voet gerookt, versierd met bladeren en bloemen.
[3] E.J. Klinsky, ‘Drie eeuwen Goudsche pijpen’, Katholieke Illustratie, LXVII-48, 30-08-1933. NB De troonsbestijging vond overigens in 1689 plaats.
[4] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.199 "NUMMERS VAN PIJPEN - VORMEN".
[5] Benedict Goes, 25 eeuwen roken, de verwonderlijke vormgeving van de pijp, Leiden, 1993, p 23-26.
[6] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.382 "CATALOGUS VAN MODELLEN VAN GOUDA-PIJPEN GEFABRICEERD DOOR DE FIRMA P. VAN DER WANT GZN. PIJPENFABRIEK WS (gekroond), OPGERICHT ANNO 1630 GOUDA (HOLLAND)", Gouda, c. 1910, p 7, model P1, steellengte 100 cm., merk WS.
[7] Gw. Archief, brievencopieboek nr 14, 30-12-1914 tot 11-05-1915, nr. 437.
[8] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.053 catalogus 6, tweede druk, 1924, p. 43, lang 100 cm.
[9] D.H. Duco, De tabakspijp als Oranjepropaganda, Leiden, 1992, p 83-86, afb. 93-96. D.H. Duco, Vorstelijke pijpen, Inventarisatie van kleipijpen gewijd aan Nederland en Oranje, Leiden, 1992, p 95, nr 265. Dit exemplaar.
[10] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.831. Anoniem, Gevlochten pijpen ter ere van Wilhelmina. Duco, (Oranje), 1992, p 83-86.
[11] D.H. Duco, Bronnen tot de geschiedenis van de pijpennijverheid in Gouda, Amsterdam, 1976 e.v., G1880-01-01.
[12] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.096a prijslijst firma P. Goedewaagen & Zoon, 1900.
[13] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.098w prijscourant met opschrift "GEZONDEN AAN BETTMANN & KUPFER FRANKFURT A/ MAIN", 1908-1911.
[14] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.098s prijscourant met opschrift "25/3'09 DENEMARKEN, 5% of 10%".
[15] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.098j prijscourant met opschrift "PRIJSCOURANT VOOR ZUID-AFRIKA IN GULDENS", 1900-1905.
[16] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.098m prijscourant met opschrift "31 OCT. 1905 VOOR INDIE IN GULDENS", Pk 10.098o prijscourant voor Oost-Indië, 1907.
[17] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.098p prijscourant met opschrift "AMERIKA", 1908.
[18] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.098e prijscourant met opschrift "DEZE PRIJSCOURANT IS BESTEMD VOOR DE HANDELSVEREENIGING HOLLAND BUENOS-AIRES, AMSTERDAM … 26 SEPTEMBER 1901".
[19] Don Duco, Modellenbestand Goedewaagen, Amsterdam, 1978, model 2.1919 België lange meterpijpen ¼ gros ƒ 11,-, ½ gros ƒ 19,-.
[20] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk (zonder nummer) prijslijst Goedewaagen 1921.
[21] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet, documentatie. Rekening aan D. van Eskert, Haarlem, 13-05-1963.
[22] Marijke Hofland-Peters, Laren.
[23] Streekarchiefdienst Hollands Midden (SAHM), Gouda, NNA 247, akte 690, notaris P.P.P. Kist, 15-01-1868. Blijkens het feit dat niet alleen de merken 55 gekroond en WT gekroond aan Goedewaagen overgaan, maar dat in het vormenschrift ook talloze pijpen voorkomen, die oorspronkelijk door Van Zutphen werden geproduceerd.
[24] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.041 de keizerspijp (29 duim) is in 1855 nog de langste soort.
[25] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.439 sigarenpijp van Andries van Houten, c. 1760-1790.
[26] Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.000 persvorm.
[27] SAHM, Nieuw Notarieel Archief 74, akte 297, notaris W.J. Droogleever Fortuyn, 24-10-1845.
[28] Duco, (Bronnen Gouda), G02-04-1849. Van Zutphen voldoet de achterstallige contributie voor Hermanus Begeer.