Gouda's small-scale pipe business in the nineteenth century

Author:
Don Duco

Original Title:
Het Goudse kleinbedrijf in de negentiende eeuw

Publication Year:
1984

Publisher:
Pijpenkabinet

Journal:
Pijpelijntjes

Description:
The history of four generations of Van Duyn, pipe makers in Gouda between 1813 and 1940 as an example of nineteenth-century family businesses.

In de negentiende eeuw kent de stad Gouda twee soorten pijpmakerijen. Het kleinbedrijf, waar door een paar werkers op ambachtelijke wijze pijpen worden geperst en de pijpenfabriek. In de fabriek werkt men met meer werklieden en, hoewel het fabricageprocédé gelijk is, kent men er een meer gestroomlijnde produktiegang en meer gespecialiseerde arbeid. Bij het beschrijven van de historie der pijpmakerijen komen de grote bedrijven steeds ruimschoots aan bod. Hun produkten zijn het talrijkst, hun historie is veelzijdiger en daarom aantrekkelijker om te beschrijven. In dit artikel wil ik echter ingaan op het kleine bedrijf. De pijpmakerij van bescheiden omvang, waarbij weinig handen veel inzet gaven om een bestaan te verzekeren. Als voorbeeld van een dergelijk kleinbedrijf beschrijven wij hier de historie van de pijpmakerijen van de familie Van Duijn, pijpmakers sinds 1813. Vier generaties van deze familie werkten als pijpmakersbaas en zij overspannen de periode van 1813 tot 1940. De geschiedenis van de bedrijven Van Duijn kon opgetekend worden na het verrichten van historisch onderzoek en de bestudering van bodemvondsten en bewaardgebleven pijpen. Daarnaast is vooral de op overlevering en eigen waarneming gebaseerde informatie van mevrouw A. Starrowsky-van Duijn van groot belang geweest. Zij is de dochter van de laatste pijpmaker van dit geslacht.

De eerste generatie

De in dit kader van belang zijnde historie van de familie Van Duijn begint bij Hendrik van Duijn, die in Januari 1785 geboren wordt als zoon van Johannes van Duijn en Maria van der Draaij. Hij is aanvankelijk enkele jaren als voermansknecht werkzaam, maar tegen 1810 besluit hij een ambacht te leren. Waarom hij zich als leerling pijpmaker laat inschrijven, valt moeilijk te verklaren. Gedurende de Napoleontische overheersing beleefden de pijpmakers een ware malaise. De export van pijpen naar Frankrijk was stopgezet, nadat in de periode ervoor de verkoop van pijpen naar andere landen al sterk verminderd was. Bovendien zorgden hoge accijnzen op de tabak voor een grote terugloop van de pijpenverkoop in ons land. Hendrik van Duijn laat zich door dit ongunstige economische klimaat niet weerhouden.

01-pijpelijntjes-proefboek
Afb. 1. Inschrijving proefboek.

In 1813 legt hij met goed gevolg zijn pijpmakersproef af en wordt hij meesterpijpmaker. In datzelfde jaar was in Gouda de oude traditie van het pijpmakersgilde hersteld en herleefden de reglementen van het achttiende eeuwse gilde in vrijwel ongewijzigde vorm. Zoals iedere nieuwe pijpmaker, kiest ook Hendrik zijn pijpmakersmerk en wel de GDH. Dit merk was in 1744 in het gilderegister ingeschreven door Gijsbert de Hoog. In latere tijd was dit merk in het bezit van Benjamin de Mol, die het rond 1803 vacant gaf. Waarschijnlijk door geldgebrek genoodzaakt, moest Hendrik uit de vacante merken kiezen; de meer vermogende pijpmakers kochten bijvoorbeeld op een publieke veiling een pijpmakersmerk waarop orders rustten. Lang heeft Hendrik niet met de GDH gewerkt. In september 1815 verkoopt hij het merk - misschien wel door geldnood gedwongen - aan Maarten Heerkens. Snel daarna weet Heerkens aan dit merk grote bekendheid te geven. Na deze verkoop kiest Van Duijn wederom uit de vacante merken en neemt de koorddanser. Dit merk zal hij tot aan het einde van zijn loopbaan blijven zetten.

Hendrik van Duijn behoort tot de categorie pijpmakers die een ambachtelijk bedrijf leiden. Toch noemen vele van deze lieden zich fabrikeur, een aanduiding ontstaan onder invloed van de Franse taal. Hun bedrijf wordt dikwijls met fabriek aangeduid. Beide benamingen zijn echter misleidend, zij wekken de indruk dat deze ambachtslieden tot de fabrikantenklasse behoorden. Dit is niet het geval.

Onze Hendrik van Duijn heeft op verschillende adressen in Gouda gewoond. Zo vinden we hem achtereenvolgens op de Bogen, de Zak en de Molenwerf. In 1838 is zijn bedrijf in de Peperstraat gevestigd. In die jaren vormt deze straat, samen met de nabijgelegen Kuiperstraat, Keizerstraat en de Raam het centrum van de pijpennijverheid. Talloze kleine en grotere bedrijven kunnen we daar op de kaart aanwijzen. In de sfeer van een strenge onderlinge concurrentie probeerden de pijpmakers zich staande te houden. Jaarlijks echter liep het aantal bedrijven terug; minimale winst op het produkt en de teruglopende vraag nekten vele ambachtslieden. Van de werkplaats van Hendrik van Duijn kunnen we ons nauwelijks een beeld vormen. Hoewel hij zich als ambachtsman staande weet te houden, vinden we na 1840 diverse malen beleningen van pijpen van hem. Naast pijpen beleent hij in 1847 zelfs een langere pijpvorm. Uit deze beleningen kunnen we afleiden, dat zijn bedrijfskapitaal gering was en dat geldgebrek hem niet onbekend was.

02-pijpelijntjes-genealogie65
Afb. 2. Genealogie Van Duijn en van Rijst.

Volgens de gilderegisters geeft Van Duijn in 1846 zijn merk de koorddanser vacant. Toch blijft hij zijn bedrijf aanhouden. De fabrieksstaat vermeldt dat hij in 1848 nog twee man personeel heeft. Waarschijnlijk betreft het zijn beide zoons Henricus Martinus en Adrianus van Duijn. Kinderarbeid komt bij hem dan niet voor. Patentklasse 16, welhaast de laagste kwalificering wordt aan zijn bedrijf gegeven. In 1850 trekt Hendrik van Duijn zich uit zijn bedrijf terug. Zijn beide zoons zetten op hun eigen wijze de pijpmakerij voort.

De tweede generatie

Twee zonen van Hendrik van Duijn kiezen voor het pijpmakersvak. Het zijn Hendricus Martinus van Duijn en zijn jongere broer Adrianus van Duijn. De oudste zoon zal aanvankelijk in het bedrijf van vader gewerkt hebben. Over zijn activiteiten als pijpmaker is echter weinig bekend, maar hij is gedurende zijn hele leven knecht gebleven. Een gildeproef legde hij nimmer af en het is daarom niet verwonderlijk dat zijn enige zoon later voor het vak van smid kiest.

De jongere broer Adrianus van Duijn wordt opvolger van het vaderlijk bedrijf. Hij was in mei 1813 geboren en groeide op temidden van pijpmakers. Na zijn leertijd legt hij in augustus 1841 de zogenaamde kleine proef af. De aanduiding kleine heeft betrekking op het feit dat hij zoon van een pijpmaker is en hierdoor een lagere inkoopsom behoeft te betalen. Voor ƒ 14,-, vermeerderd met ƒ 1,50 voor de bode, wordt hij als lidmaat opgenomen. Van dit bedrag is ƒ 6,- direct bestemd voor de pijpmakersgildekas. Als merk neemt hij de gekroonde 65 aan. Dit merkteken verkreeg hij van de pijpmaker Maarten Heerkens, dezelfde die van zijn vader indertijd de GDH overnam. Heerkens zelf blijft op het inmiddels befaamde lettermerk doorwerken.

Van 1841 af moet Adrianus met zijn vader samen gewerkt hebben. Het gebeurde vaker dat bedrijven van verschillende bazen nauw samenwerkten en tevens in hetzelfde pand gevestigd waren. Reden hiertoe is onder meer de gildemaatregel, dat iedere baas slechts twee pijpmerken mocht bezitten, zodat verschillende bazen in één werkplaats het zetten van meer merken mogelijk maakten.

03-pijpelijntjes-proefboek
Afb. 3. Inschrijving proefboek.

De personeelsstaat uit 1848 informeert ons over de werknemers: 8 volwassenen en l kind, waarmee hij in patentklasse 13 geplaatst wordt. Merkwaardig genoeg lezen we in 1853 dat er slechts 2 volwassenen in het bedrijf werkzaam zijn. Beleefde Adrianus, misschien wel na de terugtrekking van zijn vader uit de pijpmakerij, een korte tijd van terugslag, of betreft het een administratieve fout? In 1858 heeft hij zijn pijpmakerij weer fors uitgebreid: hij scoort patentklasse 12 met 10 volwassenen en 4 kinderen in het bedrijf. Zijn pijpmakerij bevindt zich in de Peperstraat. Hier bezit hij twee naast elkaar gelegen panden in eigendom. In 1863 koopt Adrianus een pand aan de Gouwe voor ƒ 780,-. Van de koopsom leent hij maar liefst ƒ 700,-. Waarschijnlijk heeft hij dit pand niet veel later weer van de hand gedaan.

Helaas is er over de pijpenproduktie van Adrianus van Duijn weinig bekend. Hij zal een marktaandeel gehad hebben in lange pijpen, maar fabriceerde wellicht ook korte figurale modellen. Het is wel zeker dat het bedrijf, zoals de meeste pijpmakerijen in die tijd, geen eigen oven had. Van Duijn liet zijn pijpen elders bakken. In een ovenadministratieboek, waarvan de herkomst onbekend is, vinden we zijn naam onder een zeventiental andere pijpmakersbazen en fabrikanten, die van dezelfde oven gebruik maakten.

Het produktiecijfer van rond 1860 kunnen we ruwweg schatten op een kleine 100.000 pijpen per jaar. Objectief gezien een respectabel aantal, maar een te verwaarlozen hoeveelheid, wanneer wij deze met de produktie van de grote fabrieken vergelijken, die enkele miljoenen pijpen per jaar fabriceerden.

Tijdens Adrianus' leven voltrekt zich een belangrijke verandering in de pijpennijverheid. In 1855 wordt het gilde van de pijpmakers opgeheven en vervangen door een meer open en moderne vereniging voor pijpenfabrikanten. Aan de verstarde gilderegels is nu definitief een einde gekomen. Voor de grotere bedrijven lag de weg naar een meer gestroomlijnde produktiewijze open, maar de kleinere bedrijven bleven ploeteren voor een minimumbestaan. Hoewel de merken van pijpmakers dan vrij in bezit te krijgen zijn, konden de kleine bazen onmogelijk tegen de groten opbieden. De orders op de merken vervielen hierdoor vanzelfsprekend aan de grote bedrijven. In de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw zien we de groten verder uitgroeien, terwijl de kleinere pijpmakerijen langzaam wegkwijnen.

Wanneer Adrianus van Duijn in december 1882 komt te overlijden, neemt zijn vrouw het bedrijf waar. Nog geen drie jaar later, in 1885 sterft ook zij. Haar jongste zoon krijgt dan de leiding en wordt tevens hoofdbewoner van het ouderlijk huis.

De derde generatie

De beide zonen van Adrianus van Duijn komen in het pijpmakersvak terecht. Adrianus Nicolaas van Duijn, geboren 1842, vindt na zijn schooljaren als pijpmaker emplooi. Er zijn geen aanwijzingen dat hij in het familiebedrijf werkt. Waarschijnlijk vindt hij als pijpmakersknecht een betrekking bij een der grote pijpenfabrieken.

Het is broer Martinus Nicolaas van Duijn die uiteindelijk de leiding over de pijpmakerij krijgt. Hij is geboren in augustus 1855 en scheelt 13 jaar met zijn oudere broer. Het is niet bekend wanneer Martinus het pijpmakersambacht opneemt. De periode van een leertijd elders en het verplicht afleggen van een gildeproef is voorbij, zodat we hierover geen schriftelijke bronnen meer kunnen raadplegen. In de jaren 1882 tot 1884 is hij tapper en woont op de Bogen. In 1885 heeft hij echter de volledige zeggenschap over het voorouderlijk bedrijf. Zijn ouders zijn dan zoals reeds gemeld overleden. Om eigenaar van de pijpmakerij te worden, koopt Martinus Nicolaas zijn broer uit. Hij moet hiervoor een lening van ƒ 700,- sluiten (noot 1).

04-08.152  klei-van-duin-huzaar-leespijp-1
Afb. 4a. APM 8.152
04-08.152  klei-van-duin-huzaar-leespijp-3
Afb. 4b. APM 8.152
04-08.152  klei-van-duin-huzaar-leespijp-6
Afb. 4c. APM 8.152

Personeelsaantallen zijn uit die jaren niet voorhanden. Het verslag van de toestand der gemeente Gouda over 1885 bijvoorbeeld vermeldt 7 pijpenfabrieken, waaronder Van Duijn niet genoemd wordt. Zijn pijpmakerij wordt gerekend tot de ambachtelijke bedrijven waarvan er 17 zijn. Gemiddeld werken deze met 9 man personeel; de kleinste fabrikant heeft 14 man personeel.

In de loop van de jaren tachtig en negentig wordt de toestand in de pijpmakerij gaandeweg slechter. In 1895 bijvoorbeeld zijn er nog vier fabrieken voor pijpen, de ambachtelijke bedrijven zijn dan niet meer in de fabrieksstaat opgenomen. Het zijn er geen 10 meer.

Op 24 februari 1896 wordt Martinus Nicolaas van Duijn gekozen als Commissaris van bestuur van de pijpenhandel en de pijpenfabrieken te Gouda. Hij komt in de plaats van de dan overleden voorzitter Jan de Gidts. Wanneer in 1899 de secretaris G.C. van der Want sterft, wordt een zekere A.J. van Velzen bestuurslid. In het bestuur hebben dan nog slechts drie echte fabrikanten zitting. Er vindt in die jaren een duidelijke verschuiving plaats naar de kleinere bazen. Het notulenboek laat dit ook zien, de kwaliteit van de vergaderingsverslagen is aanzienlijk minder.

De broers Martinus en Adrianus zijn elkaars buren in de Peperstraat. In het pand naast de pijpmakerij heeft Adrianus een tapperij, waar hij zelf tapt, maar waar ook de echtgenotes van beide broers werken. In 1899 wordt zijn tapperij niet meer vermeld. Het cafébedrijf is dan overgegaan naar een nieuwe eigenaar. Adrianus is dan alleen pijpmaker van beroep, maar werkt nog steeds niet in het familiebedrijf. Hij vindt emplooi bij een van de grote fabrieken, waarschijnlijk die van Goedewaagen. Wanneer zijn vrouw in mei 1906 sterft, verhuist Adrianus naar de Spoorstraat. Een jaar later sterft hij.

Martinus Nicolaas blijft in het voorouderlijk bedrijf aan de Peperstraat werkzaam. Zijn oudste zoon Nicolaas Franciscus heeft dan inmiddels een eigen pijpmakerij op de Nieuwe Haven. De toestand in de pijpennijverheid blijft problematisch. Zo raakt Martinus als bestuurslid van de Commissarissen van bestuur over de pijpenfabrieken en de pijpenhandel te Gouda betrokken bij de weerstand van de groep Beleid. Pijpmakers, werkzaam bij verschillende bedrijven, verzetten zich tegen de toestanden in de pijpmakerij. Er moeten lange dagen gemaakt worden, terwijl de lonen steeds beneden niveau blijven. Beleid heeft 53 leden, die verbetering van loon en arbeidsvoorwaarden eisen. Een goede kaster bijvoorbeeld verdient nog minder dan een vaste knecht, vooral wanneer de kosten voor olie afgetrokken worden. Voor de kosten van de olie, gebruikt bij het persen van de pijpen, draait de kaster namelijk zelf op. Hun eis van loonsverhoging is voor de pijpenfabrikanten een groot probleem. De fabrikanten hebben de prijs van hun produkt afgestemd op de concurrerende prijzen op de buitenlandse markt. Door de commissarissen worden de vergaderingen met Beleid tevens gebruikt om enkele misstanden uit de weg te ruimen. Zo maken zij het kwalijke drankgebruik in de pijpmakerskringen bespreekbaar. De talloze vergaderingen met de werknemers leiden uiteindelijk tot niets. Door de scherpe prijs- en kwaliteitsconcurrentie gedwongen kunnen de bedrijven geen hogere lonen realiseren.

05-02.363  klei-van-duin-krul-bruin-1
Afb. 5a. APM 2.363
05-02.363  klei-van-duin-krul-bruin-2
Afb. 5b. APM 2.363
05-02.363  klei-van-duin-krul-bruin-3
Afb. 5c. APM 2.363

In oktober 1911 wordt de Vereeniging de Pijpeneering binnen Gouda opgericht. Martinus is bij de oprichting aanwezig en sluit zich als lid aan.     Zeven fabrikanten worden lid. Van 1912 af tot en met 1918 vinden we hem als ondertekenaar van de jaarrekening van de Pijpenneering, de vereniging die zich bezig houdt met eindeloze kwesties over de prijzen van de pijpen, maar verder weinig betrokkenheid met de leden vertoont .

In 1917 wordt Martinus van Duijn als bestuurslid gekozen. Het aantal leden van de vereniging bedraagt dan nog slechts 5, evenzoveel als er pijpenfabrikanten in Gouda zijn. Zijn activiteit voor de vereniging is van gering belang geweest. Na 1918 is hij nog wel officieel lid, maar verschijnt hij niet meer ter vergadering. Wanneer hij in 1925 door I. van der Want benaderd wordt over zijn lidmaatschap verklaart Van Duijn hierop geen prijs meer te stellen. Kort daarop heffen de vier overgebleven leden de vereniging op. Het verenigingsgeld wordt verdeeld onder de leden, ieder lid ontvangt maarliefst ruim duizend gulden. Martinus van Duijn deelt hierin echter niet mee. Op datzelfde moment worden de historische gildestukken aan het gemeentemuseum geschonken.

Van rond de eeuwwisseling is uit overlevering een en ander over de pijpenfabriek bekend. In het pand Peperstraat 132 bevindt zich voor aan de straat de pijpenwinkel. Hier worden pijpen per stuk verkocht, maar tevens dient deze ruimte voor het verrichten van de laatste afwerkhandelingen aan de pijpen. Verkoop vindt er in de winkel nauwelijks plaats. De enkele klant die de winkel bezoekt wordt door een van de personeelsleden geholpen. Achter het huis staat een schuur voor de kleiopslag en kleibereiding. Een gasmotor, later vervangen door een elektromotor, vergemakkelijkt het malen van de klei. De pijpmakerswerkplaats is op de eerste etage. Hier zijn twee ruime vertrekken, één voor de mannen en één voor de vrouwen. Omdat er weinig animo onder de jongeren is om het pijpmakersambacht te leren,  vergrijsd het werkvolk bij M.N. van Duijn langzamerhand. Wanneer zijn kleindochter als meisje de fabriek in de jaren 1910 tot 1920 bezoekt, ziet zij hier slechts oudere mensen aan het werk.

Uit deze eeuw zijn nog produkten uit het bedrijf van M.N. van Duijn bekend. Zo draagt een doetelmodel een plakker in de stijl van Goedewaagen met een blauwe opdruk op wit papier. De tekst luidt: "M. VAN DUIN" in boogvorm boven het gekroonde 65 merk met rechts ervan "GOUDA HOLLAND" (noot 2). Het produktieoverzicht van M.N. van Duijn toont pijpen van alle soorten en maten. De kleinste pijpen zijn de miniatuurtjes, de grootste zijn de zogenaamde bomkoppen. Daarnaast waren de bruidegomspijpen in de maak, met een steellengte van een meter, de Engelse veren, halflange pijpen met licht gebogen steel, de Lanciers een kleine Duitse pijp en verschillende andere soorten. Een opmerkelijk negentiende eeuws produkt is de gezichtpijp met zogenaamde S-vormige steel. Op de muts van de huzaar is deze pijp gemerkt met het merk de gekroonde 65 in reliëf. Het merendeel van de produkten bestaat echter uit bekers, doetels en de langere modellen, ook wel pastoors-pijpen genoemd. Rond het jaar 1900 variëren deze soorten in prijs van 1 tot 2½ cent per stuk.

Kort na het overlijden van zijn vrouw in 1928 stopt Martinus Nicolaas zijn bedrijf. Van Duijn is dan al ruim zeventig jaar oud. Voor zijn pijpmakerij is geen opvolging. Zijn oudste zoon Nico heeft dan reeds een eigen bedrijf en zal het voorvaderlijke bedrijf niet voortzetten. Een tweede zoon kiest voor het vak van instrumentmaker. De pijpmakersgereedschappen gaan dan voor een groot deel naar Nico van Duijn. In november 1929 gaat M.N. van Duijn in het St. Jozefpaviljoen wonen en sterft in augustus 1935.

Het uithangbord van zijn pijpenwinkel aan de Peperstraat zal later in het Stedelijk Museum terecht komen. Dit bord vertoont het merk de gekroonde 65 tussen guirlandes met aan weerszijden pijpen waartussen rechts een kistje met pijpen en links een pijpenpot. Langs de onderzijde lezen we "M. N. VAN DUYN PIJPENFABRIKANT" (noot 3).

De vierde generatie

De oudste zoon van Martinus Nicolaas van Duijn kiest ook voor het pijpmakersvak. Deze zoon, Nicolaas Franciscus van Duijn genaamd, werd op 25 december 1879 geboren. Waarschijnlijk leerde hij het ambacht bij zijn vader, maar hij blijft niet bij hem in het bedrijf werken. Hij ontvlucht zijn ouderlijk huis en het grote gezin en gaat op de Nieuwehaven wonen.    In 1902 huwt hij Clara van Velzen. Door dit huwelijk krijgt hij de leiding over de pijpmakerij van zijn schoonvader. Zijn vrouw is namelijk de dochter van de pijpmaker Anthonius Johannes van Velzen. Deze Van Velzen was eigenaar van de pijpmakerij onder de firmanaam H. van Rijst.

06-04.661  bodem-gouda-herderin-geribd-1
Afb. 6a. APM 4.661
06-04.661  bodem-gouda-herderin-geribd-2
Afb. 6a. APM 4.661

De Firma H. van Rijst was gesticht door Hendrik van Rijst Jansz. en beleefde zijn tweede overerving in de vrouwelijke lijn. Een beknopt overzicht van de historie van dit bedrijf volgt nu. Hendrik van Rijst is zoon van de pijpmaker Jan van Rijst (afb. 2). Op 30 augustus 1836 legt Hendrik zijn meesterproef bij het pijpmakersgilde af. Twaalf jaar later, zo vermeldt de fabrieksstaat, heeft hij 10 volwassenen en 2 kinderen in dienst. Als merk voert hij de gekroonde TS. Talloze leerlingpijpmakers worden in zijn bedrijf te werk gesteld. In het huurboek van personeel vinden we hiervan de akten.

Hendrik van Rijst vestigt zich op de Raam, maar verhuist later naar de Nieuwehaven. Zijn werklust en betrokkenheid bij het pijpmakersambacht zorgen voor een flinke groei van zijn bedrijf.  In 1853 is het personeelsaantal nog gelijk aan dat van 1848, maar in 1858 is het werkvolk toegenomen tot in totaal 24 volwassenen en 16 kinderen. Een stijging van ruim 100 procent in 5 jaar tijd! Van Rijst heeft dan bovendien nauwe contacten met andere pijpmakers, zoals met de firma F. Zwartjes.

Hendrik van Rijst realiseert zich de noodzaak van mechanisatie van het ambacht. Op 12 december 1860 verschijnt hij ter vergadering van de Commissarissen van de pijpenhandel en de pijpenfabrieken met een opmerkelijk idee. Hij heeft de plannen voor een rollenmachine uitgedacht. Met deze machine zou men het maken van de rollen, de worstvormige grondbeginselen van de pijp, kunnen uitvoeren. Een week later besluiten de commissarissen, dat de uitwerking van de ideeën van Van Rijst door hem samen met commissaris Pieter Goedewaagen ter hand genomen zal worden. De kosten van de proeven voor deze machine zullen door de vereniging gedragen worden. Over het slagen van de plannen lezen we echter niets meer. Waarschijnlijk zal de poging tot mechanisatie van het rolderswerk vastgelopen zijn. Pas zo'n vijftig jaar later komt hiervoor een redelijk bruikbare machine tot stand.

Ook de historische interesse voor de pijpennijverheid is bij Van Rijst aanwezig. Zo dringt hij er in 1869 op aan een inventaris van het gildearchief te maken. Hierdoor zou men een beter overzicht op de gildestukken houden. Als bestuurslid van de Commissie van bestuur over de pijpenhandel en de pijpenfabrieken wordt Van Rijst tevens vermeld als pandmeester. Zijn taak omvat het registreren van de beleningen van de pijpmakers. Het Pijpenpand was namelijk een soort bank van lening, speciaal voor de pijpmakers ingesteld. Hier kon men zijn onverkochte pijpen belenen wanneer loongeld benodigd was. Had men een tekort aan voorraad, dan konden de pijpen teruggenomen worden. Vooral in de periode van teruggang, bracht deze bank van lening uitkomst voor veel kleine bazen. Tallozen zullen er een faillissement mee voorkomen hebben. Als commissaris van het gewezen pijpengilde krijgt Van Rijst tevens een naamsvermelding op het merkenbord en de gildekist, wanneer deze in het jaar 1869 opnieuw geschilderd worden.

In 1876 werken in de fabriek van Van Rijst 18 mannen, 19 vrouwen, 1 jongen en 1 meisje, ofwel 39 man personeel. De pijpmakerij wordt dan officieel onder de fabrieken gerekend. Van Rijst is een succesvol fabrikant. Naar zijn produkten weet hij een grote vraag te creëren en aan het pijpmakersbedrijf wordt goed verdiend. Herhaaldelijk vinden we koopaktes van beleggingspanden. Het betreft doorgaans panden met een hoge koopprijs. Zo belegt hij in 1867 ƒ 1450,-, in 1869 f 700,-, in 1871 ƒ 1190,- en in 1879 ƒ 1800,- in huizen (noot 4).

Van Rijst sterft op 5 april 1880. Als bestuurslid van het gewezen gilde krijgt hij een gildebegrafenis. Zoals in de achttiende eeuw gebruikelijk was, wordt zijn doodskist gedekt met het gildekleed met aan weerszijden de zilveren gildeschilden. Hoe verouderd het gebruik was, blijkt uit het feit dat de schilden na de begrafenisplechtigheid uitgeleend worden aan Felix Meritis te Amsterdam. Daar worden zij dan op een tentoonstelling van Nederlands zilver gepresenteerd.

07-08.082a  klei-van-rijst-bruidegomspijp-01
Afb. 7a. APM 8.082a
07-08.082a  klei-van-rijst-bruidegomspijp-03
Afb. 7b. APM 8.082a
07-08.082a  klei-van-rijst-bruidegomspijp-04
Afb. 7c. APM 8.082a
07-08.082a  klei-van-rijst-bruidegomspijp-05
Afb. 7d. APM 8.082a

De dochter van Hendrik van Rijst, Adriana Hendrika, was inmiddels gehuwd met Anthonius Johannes van Velzen. Deze Van Velzen, 12 jaar jonger dan zijn vrouw, was van oorsprong leerlooier, maar krijgt spoedig emplooi in het bedrijf van zijn schoonvader. Van Velzen was niet in loondienst, maar deelde mee in de successen van zijn schoonvader. Vanaf het midden van de jaren zeventig begint hij met het opbouwen van zijn eigen vermogen. Ook van hem komen we koopaktes van beleggingspanden tegen en hij bezit tevens obligatieleningen uit binnen- en buitenland (noot 5).

Na het overlijden van zijn schoonvader Hendrik van Rijst in 1880 krijgt hij de leiding over de pijpmakerij. Zo deponeert hij voor zijn schoonmoeder Klara van Waas in februari 1881 de fabrieksmerken de gekroonde TS, de gekroonde WP, het scheepje en de toren (noot 6). In hetzelfde jaar 1881 vindt een grote boedelscheiding plaats.

Een jaar na het overlijden van Hendrik van Rijst sterft namelijk zijn dochter Adriana Hendrika. Schoonmoeder Van Waas en schoonzoon Van Velzen blijven achter met twee ongehuwde dochters uit het huwelijk van Adriana Hendrika van Rijst met Van Velzen. Een uitgebreide akte somt de bezittingen op uit de boedel Van Rijst en zijn vrouw en Van Velzen en diens echtgenote blijkt dat beide gezinnen hetzelfde pand bewonen (noot 7). De inventaris vermeldt de goederen in de pijpmakerij, in de pijpenwinkel en in de woonvertrekken. Bovendien wordt een lijst van gouden en zilveren sierraden vermeld. Daarnaast bezitten de twee generaties een aanzienlijk kapitaal belegd in obligaties en een indrukwekkende serie beleggingspanden. De totale boedel vertegenwoordigt een waarde van bijna ƒ 35.000, -. Van dit bedrag behoort tweederde aan de ouders en éénderde aan dochter en schoonzoon. Opmerkelijk is dat Clara van Waas bij de boedelscheiding eigenares blijft van de pijpmakerij en de fabrieksmerken. Haar schoonzoon bleef dus bij haar in dienst en was van haar afhankelijk.

08-10.970  arch-rijst-visitekaartje-1
Afb. 8. APM 10.970

Van belang is nog de inventaris van de pijpmakerij. Het bedrijf, hoewel tot de fabrieken gerekend, blijkt gevestigd te zijn in een van de twee panden aan de Nieuwehaven. Wanneer we de inventaris bestuderen, wekt niets de indruk dat we met een fabriek te doen hebben. Zeven schroeven worden daar door knechten bemand. Daarnaast vinden we 25 schroeven en 115 vormen in de vormmakerij. Naast de eigenlijke werkplaats, waar het persen en afwerken van de pijpen gebeurt, worden de andere vertrekken voornamelijk gebruikt voor de opslag van goederen. Honderden manden met pijpen staan over de verschillende vertrekken en zolders verspreid. We treffen ook 150 pijpenpotten aan. In het voorhuis staan twee kruiwagens, die werden gebruikt voor het vervoer van de pijpenpotten naar de pottenbakker. Het bedrijf had geen eigen oven, maar maakte gebruik van de diensten van de pottenbakker. De winkel was aan de straatzijde gevestigd. De winkelinventaris beschrijft een winkelopstand en rekken, pijpen in manden en los en papier en hooi voor de verpakking. De winkel zal echter slechts gedeeltelijk voor de afzet van de produktie gediend hebben. De meeste pijpen werden per order verkocht. Aan vorderingen op geleverde pijpen staat nog een bedrag van ƒ 2.100, - open.

In 1884, na het overlijden van zijn schoonmoeder wordt Van Velzen eigenaar van het bedrijf. A.J. van Velzen beschikt over minder kwaliteiten dan zijn schoonvader Hendrik van Rijst. Bovendien zit hem de tijd nog minder mee, de concurrentie is hevig en hij weet het bedrijf nauwelijks staande te houden. Jaarlijks vermindert het personeelsbestand. In 1885 zijn er nog 25 mensen werkzaam, in 1890 nog circa 15 en in 1895 worden geen personeelsleden meer vermeld. Toch wordt het bedrijf dan niet opgeheven.

In 1899 wordt Van Velzen bij gebrek aan een ander tot secretaris van de noodlijdende vereniging voor de pijpenfabrieken en de pijpenhandel gekozen. Hier leert hij Martinus Nicolaas van Duijn kennen; wiens bedrijf van gelijke grootte is. Voor Van Velzen komt hieruit in 1902 het reddende huwelijk voort. Dochter Clara van Velzen trouwt de energieke pijpmakerszoon Nico van Duijn.

De jonge Van Duijn, die officieel Nicolaas Franciscus heet, behoort tot de vierde generatie van pijpmakers uit het geslacht Van Duijn. In het oude bedrijf van Van Rijst/ Van Velzen zorgt hij voor tal van reorganisaties, maar vervolgt de produktie onder de oorspronkelijke naam Firma H. van Rijst. Zijn schoonvader staat hem in het bedrijf terzijde.

In 1908 telt de fabriek weer 23 personeelsleden, waaronder 6 vrouwen en 4 kinderen. In datzelfde jaar verkrijgt men toestemming tot het plaatsen van een machine van 5 Pk. Het bedrijf mechaniseert zich en de produktie kan gestroomlijnder plaatsvinden. Een jaar later, in 1909, vervangt Nico van Duijn zijn schoonvader als commissaris in de Commissie van bestuur over de pijpenhandel en de Pijpenfabrieken.

De historie van de Firma H. van Rijst over de jaren 1908 tot 1920 is gelijk aan die van vader Martinus Nicolaas van Duijn. A.J. van Velzen en kort daarop ook N.F. van Duijn sluiten zich in 1911 aan als lid bij de Pijpeneering binnen Gouda. Deze vereniging typeert de achteruitgang in de pijpennijverheid. Slechts een achttal bedrijven worden lid. In de periode 1912 - 1916 ondertekent Nico van Duijn de jaarlijkse rekening van de vereniging als Firma H. van Rijst. In 1915 wordt hij als secretaris gekozen, boven zijn vader M.N. van Duijn. In 1917 treedt bij gebrek aan een andere kandidaat ook zijn inmiddels oude vader tot het bestuur toe.

09-pijpelijntjes-plattegronden - kopie
Afb. 9a.
09-pijpelijntjes-plattegronden
Afb. 9b.

Over de inrichting van het bedrijf en het functioneren ervan zijn wij redelijk goed geïnformeerd. Dankzij de welwillende medewerking van mevrouw A. Starrowsky-van Duijn, dochter van Nico van Duijn, konden nog veel gegevens hierover vastgelegd worden. Nico van Duijn en zijn schoonvader A.J. van Velzen bezitten twee naast elkaar gelegen panden. Het zijn dezelfde panden waarin een generatie daarvoor Hendrik van Rijst werkzaam was. Het betreft de huizen Nieuwehaven 7 en 9, het eerste als woonhuis en het tweede als pijpenfabriek ingericht. Van deze panden zijn de plattegronden gereconstrueerd in de afbeelding op de pagina hiernaast. Zoals op de plattegrond te zien is (afb. 9), zijn beide huizen aan de achterzijde inpandig uitgebreid. Achter de Nieuwehaven 3 en 5 bevindt zich de bijkeuken en een gebouw voor de kleibereiding. In deze uitbouw vinden we de kleiput, een gemetselde stenen bak van ongeveer drie bij drie meter. Hierin worden de verschillende kleisoorten gezookt om een goed homogene structuur te krijgen, bovendien kan men tijdens het zoken de verontreinigingen uit de klei halen. Vervolgens moet de klei drogen om dan gemalen te worden. Dit malen gebeurt met behulp van een molen, die in dezelfde ruimte te vinden is. Deze molen bestaat uit een kuip waarin een rad met messen draait. De aandrijving geschiedt met een gasmotor, later vervangen door een elektromotor. Met het malen bevordert men de homogeniteit en de plasticiteit van de klei.

In de bijkeuken is een aanrecht met gootsteen langs de tuinmuur geplaatst. Ook het toilet van de familie is hier. Uiteraard geen watercloset maar een pot op een beerput. De andere uitbouw in de tuin, eveneens zonder verdieping, is als opslag in gebruik. Ter rechter zijde vinden we drie kleikamers, waarin de Duitse, Belgische en Limburgse klei opgeslagen ligt. De Belgische klei wordt in Andenne bij Phillipart gekocht en kwam per spoor naar Gouda. Volgens een speciaal recept wordt van deze kleisoorten de klei voor de pijpen bereid. Het eerste vertrek dient als gereedschappenhok. In deze opslagplaats bergt men de pijpmakersgereedschappen. Tevens liggen hier de planken waarop de kleipijpen gedroogd worden. Een verbinding met het pand Nieuwehaven 9 wordt gevormd door een poort, waarachter een steeg. Hierdoor komt het werkvolk in de fabriek.

Aan de opslag zijn twee ruimtes gebouwd. De voorste is ingericht als hobbykamer voor Van Duijn. Hier beoefent hij in zijn vrije tijd de houtsnijkunst. Aangrenzend bevindt zich een speelkamer met speelgoed voor de kinderen. Beide vertrekken hebben ramen, die uitkijken op de tuin. Achterin deze tuin staat de w.c. voor het personeel.

De eigenlijke pijpmakerswerkplaats is op de verdieping van het pand nummer 9. Hier is één grote ruimte, gescheiden door een houten wand met venster en deur. Aan de straatzijde zijn vier werkbanken, twee werklieden per bank. Acht rolders en kasters vormen hier de pijpen. Drie ramen geven uitzicht op de Nieuwehaven. Aan de andere kant van de tussenwand werken vrouwen en meisjes. Ook hier acht in het getal. Beide ruimtes worden door een tweetal kolenkachels verwarmd, die ruggelings naar elkaar gekeerd staan. In de vrouwenafdeling zijn langs de rechterwand boven de trap naar beneden rekken getimmerd. Hierin staan de bakken met pijpen die nog niet afgewerkt zijn. Het platte dak van de hobbykamer dient 's zomers voor het drogen van de pijpen.

10-pijpelijntjes-gevels-nieuwehaven
Afb. 10.

Beneden in hetzelfde pand vinden we aan de tuinzijde de vol- en pakruimte. Ook hier staat een grote kolenkachel, die behalve voor verwarming vooral 's winters voor het drogen van pijpen dient. In de winter moet men de afgewerkte pijpen namelijk droogstoken. Aan twee zijden rondom de kachel staan hiervoor rekken opgesteld. Na het drogen zijn de pijpen gereed om te worden gebakken. De droge ongebakken pijpen worden in dezelfde ruimte in vuurvaste potten gedaan. Dit werk moet heel voorzichtig gebeuren, want ongebakken pijpen zijn uiterst breekbaar. In het bedrijf van Van Duijn zorgde de baas voor deze taak. Zijn voorraad potten stond onder de trap naar de eerste étage, maar het vollen gebeurde naast de schrobbelesbak. Dit schrobbeles, gebakken fijngestampt pijpengruis, gebruikte men zowel voor de stevigheid in de potten als voor egale warmtegeleiding.

Wanneer de potten gevuld zijn, kunnen de pijpen gebakken worden. Zoals bij de meeste kleine bedrijven het geval is, heeft ook Van Duijn geen eigen oven. Hij laat zijn pijpen bakken bij de bloempottenbakker Hogenboom aan de Vest. De zware potten worden tussen draagbomen naar de potter gebracht. Later, in 1937, zal Van Duijn deze draagbomen aan het Stedelijk Museum schenken.

Als de pijpen gebakken zijn, komen zij in het bedrijf terug. De potten worden in dezelfde ruimte waar zij gevold zijn uitgehaald. Men controleert de pijpen dan op produktiefouten. Vervolgens wordt door een jong meisje het kleipropje, de korrel, uit de kop gehaald. Dit propje is ontstaan bij het doorsteken van de weijer in de pasgevormde ketel van de pijp. Pijpen putten noemt men dat werk. Daarna worden de pijpen gesnold; zij worden in een bak met warm water gedoopt, waarin een was-zeep oplossing gedaan is. De was en de zeep trekken in de scherf van de pijp en geven deze een fraaiere glans. Bovendien plakken de mondstukken na deze behandeling niet meer aan de lippen van de rokers.

De verpakking gebeurt in kistjes. Deze kistjes worden besteld bij De Jong op de Kattensingel te Gouda. Uiteraard dragen deze kistjes een etiket met naam en merk van de maker. De afwerk- en verpakkingshandelingen gebeuren door vrouwen. Er is een interessante foto bewaard gebleven, waarop het vrouwelijk personeel van Nico van Duijn afgebeeld staat (noot 8). De opname is gemaakt op de binnenplaats van de pijpmakerij en zij toont zeven vrouwen en een meisje, die allen een handeling uit het pijpmakersambacht uit­ beelden. Op de voorgrond zijn manden, bennetjes,- pijpepotten, een ton en andere voorwerpen uit de pijpmakerij te zien. De partijen verzendklare pijpen komen in de tussenruimte tussen de afwerkafdeling beneden en de winkel te staan. De grote voorraad wordt naar de zolder gebracht.

In de winkel vindt de verkoop en detail plaats. Van Duijn ziet zelf toe op de winkel, verricht tussendoor de administratie, controleert het werkvolk en vult zijn overgebleven momenten door pijpepotten voor het bakken gereed te maken. Daarnaast zorgt hij voor de aflevering van de pijpen. In het water van de Nieuwehaven, juist voor het bedrijf ligt een platte schuit. Hiermee brengt Nico zijn produkten naar de boot van de Amsterdamse veerdienst.

De winkel aan de straatzijde heeft twee ramen. Het rechter is als etalage ingericht. Hier zijn twee vlakke vitrinebakken op venster­bank hoogte aangebracht, met ter rechter zijde aan de muur een derde bak in verticale stand erboven op. In deze vitrines zijn de verschillende pijpensoorten uitgestald, maar wel voornamelijk die modellen voor de losse verkoop, zoals de krulpijpen en korte pijpen. In deze vitrines staat ook altijd een bakje met miniatuurtjes.

Het interieur van de winkel is grasgroen geschilderd. Reclame­borden en affiches ziet men hier niet. Aan het begin van deze eeuw gold kwaliteit als het beste reclamemiddel. Bovendien zijn de bazen van kleine pijpmakerijen uiterst zuinig met reclamedrukwerk; alleen voor de fabrikant is drukwerk een haalbare zaak. De winkel is ingericht met rechts een toonbank waarop een vitrine met pijpen. Achter de toonbank staan bakken met het assortiment pijpen voor de losse verkoop. Langs de andere zijwand van de winkel bevinden zich de kisten met lange pijpen, eveneens voor de losse verkoop bestemd.

In de winkel verkoopt men voornamelijk per stuk. Klanten zijn vooral mensen die Gouda een dagje bezoeken. Vandaar dat het souvenirspul, zoals de miniatuurtjes en de beschilderde krulpijpen, een voorname plaats in de uitstalkasten inneemt. De prijzen van de pijpen lopen van rond de cent voor de eenvoudigste rookpijpen tot rond het dubbeltje voor de witte krulpijpen en tussen het kwartje en de halve gulden voor de beschilderde exemplaren. De grote bomkoppijp verkoopt men voor één gulden per stuk. Het kantoor van Nico van Duijn is in dezelfde winkelruimte, afgeschermd door een houten schot. We vinden hier een schrijfbureau, een stoel en een kast.

11-03.920a  klei-zenith-haantje-1
Afb. 11a. APM 3.920a
11-03.920a  klei-zenith-haantje-3
Afb. 11b. APM 3.920a

In het pand Nieuwehaven 7 woont de familie, bestaande uit Nico en zijn vrouw, hun kinderen en ook schoonvader Van Velzen en een zuster van de vrouw van Nico. De kamer aan de straat is de voorkamer, de mooie kamer. Dit vertrek wordt vrijwel nooit gebruikt. In het midden staat een ovale mahonie­ houten tafel met een enkele balpoot. Rond de tafel vier mahonie stoelen in Biedermeier stijl. Langs de wand een linnenkast en voor beide ramen een aspidistra-plant op bloempotstandaard. Geleefd wordt er echter in de achterkamer, met aangrenzende tuinkamer met openslaande deuren en uitzicht op de tuin. Een kastenwand met bedsteden scheiden de twee vertrekken. In de huiskamer is tevens een gemetseld fornuis aanwezig. Op dit kolenfornuis maakt men water warm voor koffie en thee, tevens verwarmt men hiermee het vertrek. Ernaast is de deur naar de pijpmakerij en de winkel.

12-13.647  klei-van-duin-zwijnskop-1
Afb. 12a. APM 13.647
12-13.647  klei-van-duin-zwijnskop-3
Afb. 12b. APM 13.647

De trap naar boven, die geplaatst is in de bedsteden-wand, leidt naar de eerste etage. Hier worden drie slaapkamers ingericht, als de bedsteden beneden buiten gebruik raken. In een groot eiken kabinet bewaart men de linnenvoorraad. De zolder is alleen tijdens de donkere maanden in gebruik voor de wintervoorraad gerookte hammen en gerookte worst.

Over de pijpmodellen van de Firma H. van Rijst uit de periode na 1900 zijn wij redelijk geïnformeerd. In produktie zijn de lange Gouwenaars met ovale ketel, hiel en rechte steel. Zij werden geleverd in lengtes tot 55 centimeter. Welke merken hierop nog gezet worden, blijft echter onduidelijk. De vier merken, die in 1881 door de firma H. van Rijst werden gedeponeerd, zijn nog steeds in gebruik. Van deze produkten zijn echter slechts exemplaren met de toren en het scheepje bekend. In het bedrijf spreekt men van kleine torens, wanneer men een Gouwenaar aanduidt met bovenvermeld model, kleinere kop en het merk de toren. Een opmerkelijk produkt is de bomkop, een pijp met grote ovoide ketel en lange steel. Dit produkt is voornamelijk bedoeld als reclamepijp; voor normaal gebruik is de ketel te groot. Bomkoppen worden geleverd als rechte pijp en als krulpijp met een enkele winding. De prijs bedraagt één gulden. De bomkop van Nico van Duijn verschilt in grootte met de bomkop uit het bedrijf van zijn vader M. N. van Duijn. Later zal Nico ook de bomkopvorm van zijn vader krijgen, doch voor zover bekend is deze vorm in zijn bedrijf niet meer gebruikt.

Bij het huwelijk van de dochter van Nico van Duijn, Adriana Hendrika, bood hij de jonggehuwden een speciaal beschilderde bomkoppijp aan. Op de kop zijn het Goudse stadhuis en de St. Josefkerk aan de Gouwe geschilderd, met ertussen de Nederlandse en de Duitse vlag, als herinnering aan de landen van herkomst van de beide echtelieden. Op de steel lezen we de huwelijksdatum: 8-8-1934.

13-pijpelijntjes-hand-met-fles
Afb. 13. 
14-pijpelijntjes-nar
Afb. 14.

Ook lakpuntpijpen worden door Nico van Duijn gemaakt. De steel van dit model is licht gebogen, het mondstuk gelakt en vervolgens zwartgebrand. Naast de lange traditionele Goudse produkten zijn de meer moderne korte modellen in de maak. Enkele namen: lange kantoor met 17 centimeter steel, korte kantoor met een lengte van 13 centimeter, grote- en kleine bullekop, bekertje, sigarenpijp, als een bekermodel maar met een kleine kop, enz. Zelfs miniatuurtjes, glad en gewerkt, ontbreken niet.

Tot het assortiment behoren ook figurale pijpen. Van deze categorie beelden wij enkele exemplaren af. Zij staan bekend onder de benaming van nar, aap op stok, appel, peer, hand met flesch, kip en spoortje. Helaas is het van deze pijpen niet bekend of de vormen uit het bedrijf Van Velzen/Van Rijst afkomstig zijn, of later uit de boedel van vader M. N. van Duijn verkregen werden. Opmerkelijk aan deze late produkten is de povere kwaliteit ervan. De vormen waaruit deze pijpen gemaakt zijn, hebben veel van de reliëf-scherpte verloren. De ontwerpen doen hierdoor weinig strak en krachtig aan. Bovendien is de pijpaarde kalkachtig en ruw. Ook zwarte pijpen worden geleverd, waarvan de ketel de vorm heeft van een morenkop met kleine koperen ringetjes door de oren. Dergelijke modellen worden niet in eigen bedrijf gemaakt, zij komen uit België.

In de latere jaren worden nog uitsluitend witte pijpen geleverd, maar in de beginperiode van Nico van Duijn is het aanbod groter. Ook rode pijpen zijn dan in produktie, waarvoor men echter geen speciale klei gebruikt, maar een kleurstof aan de klei toevoegde. Het is begrijpelijk dat het gebruik van kleurstoffen in een pijpmakerij waar men slechts één kleimolen en zookput heeft, riskant is. Een weinig roodbakkende klei kan een kuip witte klei al bederven.

Veel produkten, vooral de meer luxe, worden opgeschilderd. De krulpijpen met een dubbele krul in de steel, voorziet men van de kleuren van de Nederlandse vlag. Anderen vernist men en krijgen aan de voorzijde van de ketel een afbeelding van het Goudse stadhuis of de Goudse waag. Ook geheel zwartgelakte pijpen komen voor,    die op het glanzend zwarte oppervlak beschilderd worden met ornamenten in goudverf.

15-13.042  klei-van-duin-vrucht-1
Afb. 15a. APM 13.042
15-13.042  klei-van-duin-vrucht-3
Afb. 15b. APM 13.042

De voorstelling van het stadhuis en de waag worden door een oude huisschilder uitgevoerd. Deze huisschilder, Jan Lugthart geheten, werkte hier vooral gedurende de wintermaanden aan. Voor dit soort schilderwerk had hij een speciaal atelier ingericht in zijn woonhuis op de Kleiweg, een paar panden van de fabriek van de Van Duijn's verwijderd. De geschilderde pijpen levert men vooral op bestelling, maar zij werden ook in de winkel verkocht. In het totaal zijn ongeveer vijftig soorten pijpen door Nico van Duijn geleverd. Slechts een selectie is hierbij afgebeeld.

In januari 1915 sterft A.J. van Velzen. Nico van Duijn krijgt dan alleen zeggenschap over het bedrijf van zijn schoonvader. Samen met zijn vrouw en diens zuster blijven zij in het pand Nieuwehaven 7 wonen. Als erven worden zij tevens eigenaar van de verschillende beleggingspanden, die door schoonvader verhuurd werden. Het betreft de panden Nieuwehaven 94 en 96, die in 1911 verbouwd waren van twee arbeiderswoningen tot twee huizen met volwaardige bovenverdieping en brede daklijst bovenlangs en huisjes in de Vrouwesteeg en de Lange Dwarsstraat.

Het bedrijf is als gevolg van de oorlog dan al aanzienlijk ingekrompen. Slechts 10 personeelsleden vermeldt de fabrieksstaat van 31 december 1915, waarvan evenzoveel mannen als vrouwen. Mechanisatie vinden we alleen in de kleibereiding, hier staat een gasmotor van 5 Pk. opgesteld. Een jaar later werken er nog 8 personen. In de laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog zet het verval versneld door. Vanwege stakingen tijdens de oorlog stagneert de kleiaanvoer en gaat men over op minder geschikte klei uit Limburg. Wanneer de vrede gesloten is, zijn de moeilijkheden in de pijpmakerij nog niet van de baan.

16-14.616  klei-van-duin-peer-blad-1
Afb. 16b. APM 14.616
16-14.616  klei-van-duin-peer-blad-3
Afb. 16b. APM 14.616

De groei aan populariteit van de sigaret, die beter in het versnelde levenstempo past dan de breekbare kleipijp, neemt een deel van de afzet weg. Bovendien is er een gebrek aan animo onder de jongeren om het pijpmakersvak te leren. Wanneer ouderen afhaakten, ontbrak het aan voldoende aanwas, zodat het aantal pijpmakers steeds verder uitdunde en vergrijsde. Dit verschijnsel zagen we al bij het bedrijf van vader M.N. van Duijn.

Een ongelukkige omstandigheid vormt het verlies van kapitaal voor hen die in Russische aandelen belegd hadden. Toen in 1916 de Russische revolutie uitbrak, verloor ook Nico van Duijn een aanzienlijk deel van zijn kapitaal. Jarenlang had hij tevergeefs geïnvesteerd in obligatieleningen van de Russische spoorwegen. De Van Duijn's, want ook de vader van Nico had een belangrijke som hierin belegd, leden grote verliezen door deze revolutie.

Zoals gezegd, het bedrijf krimpt zienderogen in. Oude werknemers die vertrekken worden niet door nieuwe vervangen. Een medeoorzaak hiervoor is, dat de lonen in de pijpmakerij niet erg aantrekkelijk zijn. Verschillende werknemers verdienen geld bij als gaslantaarnopsteker of op marktdag als kelner in een café of als losser van kaas op het Marktplein. Ondanks de teruggang blijft Nico van Duijn zijn oud-werknemers gedenken; enkele ex-pijpmakers of diens weduwen ontvangen zo nu en dan een ondersteuning van ƒ 5, - om de moeilijke tijden door te komen.

17-03.872a  klei-zenith-aap-op-stok-2
Afb. 17a. APM 3.872a
17-03.872a  klei-zenith-aap-op-stok-1
Afb. 17b. APM 3.872a
17-03.872a  klei-zenith-aap-op-stok-4
Afb. 17c. APM 3.872a
17-03.872a  klei-zenith-aap-op-stok-3
Afb. 17d. APM 3.872a

Nico van Duijn realiseert zich, dat het een aflopende zaak is met zijn bedrijf. Na het grote kapitaalverlies is de crisis voor de familie het hoogst. Door geldgebrek gedwongen moet het gezin verhuizen en betrekt het pand 96. De twee huizen aan de Nieuwehaven 7/9 worden verkocht aan een coöperatie, die woonhuis en fabriek verbouwen en er een bakkerij vestigen. In 1919 dienen zij hun eerste verbouwing in en op deze plaats verrijst een broodbakkerij met winkel.

Op de Nieuwehaven 96 wordt de pijpenfabricage voortgezet. Van een fabriek kunnen we dan beslist niet meer spreken. In een schuur achter het pand wordt de pijpenvervaardiging voortgezet. Nico is er rolder en kaster, zijn vrouw is behulpzaam bij het afwerken. Toepasselijk wordt de benaming van het bedrijf bij deze verhuizing omgedoopt van de Firma H. van Rijst in Nico van Duijn-van Velzen, de namen van het echtpaar van Duijn en de enige twee arbeidskrachten in het bedrijf. Hoewel op hun visitekaartje de naam pijpenfabrikant gehandhaafd blijft, verdwijnt het bedrijf uit de fabrieksstaat van de gemeente.

Zuinigheid in het dagelijks leven en vlijt bij de arbeid is het devies voor de ouders om hun gezin door de jaren twintig heen te loodsen. De Firma Lob in Amsterdam en enkele andere oude klanten blijven het bedrijf trouw en zorgen voor de dagelijkse boterham. De kinderen groeien op en verlaten het ouderlijk huis. In 1930 sterft Nico's vrouw, Clara van Velzen. Vijf jaar later trouwt hij opnieuw. Zijn tweede vrouw is afkomstig uit Tilburg maar verhuist naar Gouda. Ook zij staat hem bij het afwerken van de pijpen terzijde.

19-10.971  arch-duijn-visitekaartje-1
Afb. 18. APM 10.971

De aanvang van de Tweede Wereldoorlog maakt een definitief einde aan de pijpenfabricage. Eerst ontstaat er een gebrek aan bruikbare pijpaarde, daarna zijn er geen steenkolen om de pijpmakerij te verwarmen, zodat het werken in de schuur onmogelijk wordt. Hoewel het bedrijf stil ligt, voldoet de familie niet aan de verplichting om de koperen vormen bij de Duitsers in te leveren. De vormen behoren tot de fabrieksinventaris en kunnen nog voor produktie aangewend worden. In het woonhuis worden deze verstopt, maar de familie heeft hiervoor heel wat angst bij huiszoekingen moeten trotseren. Aan de gevolgen van de hongerwinter sterft Nico van Duijn in 1945. De fabriek is dan al geruime tijd gesloten. De gereedschappen zullen later onder de kinderen verdeeld worden en enkele historische voorwerpen komen in openbare kollekties terecht.

Met het sluiten van de pijpmakerij van Van Duijn verdwijnt een traditioneel ambachtelijk pijpmakersbedrijf, waarvan de historie teruggaat tot het jaar 1813. Het familiebedrijf zal echter pas tot de officiële geschiedschrijving behoren, wanneer de nieuwere notariële archieven en andere stukken van recente datum geraadpleegd kunnen worden. Deze nieuwe bronnen namelijk zullen het overgeleverde deel van de bedrijfshistorie onweerlegbaar moeten maken.

 

© Don Duco, Pijpenkabinet Leiden, 1984.

 

Afbeeldingen

  1. Inschrijving als meester pijpmaker in het proefboek van Hendrik van Duijn op merk GDH.
    Proefboek Goudse pijpmakersgilde, 01-06-1813
  2. Stamboom van de vier generaties pijpmakers Van Duijn met in de linker kolom de stamboom van Van Rijst. De pijpmakerij onder de naam Firma H. van Rijst kwam door huwelijk in het bezit van de familie Van Duijn. In de paragraaf De vierde generatie wordt de historie van dit bedrijf beschreven.
  3. Inschrijving als meester pijpmakers in het proefboek van Adrianus van Duijn.
    Proefboek Goudse pijpmakersgilde, 16-08-1841
  4. Tabakspijp met portretkop van een lancier. Gouda, Van Duijn, merk 65 gekroond, remake Zenith, firma P.J. van der Want Azn., 1953-1960.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.152
  5. Sigarenkrul met bladwerk aam de ketelbasis, steelmerk Van Duin. Gouda, Martinus Nicolaas van Duijn, 1875-1900.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 2.363
  6. Tabakspijp met geribde ketel en herderin. Gouda, firma Hendrik van Rijst Jzn., 1850-1880.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 4.661
  7. Tabakspijp met huwelijksvoorstelling met opschriften "BRUID" en "BRUIDEGOM", "GOUDSCHE WAPEN" en "OPREGTE GOUDSCHE BRUIDEGOMS PYPEN". Hielmerk het scheepje. Gouda, Firma Hendrik van Rijst, 1860-1900.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.082
  8. Visitekaartje van de Firma Hendrik van Rijst met de vier fabrieksmerken. Gouda, Firma Hendrik van Rijst, 1860-1880.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 10.970
  9. Plattegrond van de huizen Nieuwehaven 7 en 9 te Gouda met uitbouwen in de tuin.
    Leiden, documentatie Pijpenkabinet
  10. Reconstructie van de gevels Nieuwehaven 7 en 9 te Gouda, het rechter pand is de pijpenfabriek met uithangteken in het bovenlicht van de deur.
    Leiden, documentatie Pijpenkabinet
  11. Sigarenhouder met staande kip. Gouda, Van Duijn, remake Zenith, firma P.J. van der Want Azn., 1968-1972.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 3.920a
  12. Tabakspijp met ketel in de vorm van een zwijnskop. Gouda, firma Nico van Duijn-van Velzen, 1930-1945
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 13.647
  13. Tabakspijp met pijpenkop in de vorm van een fles gehouden door een hand. Gouda, firma Nico van Duijn-van Velzen, 1930-1945
    Eindhoven, particulier bezit
  14. Tabakspijp met pijpenkop in de vorm van het hoofd van een nar. Gouda, firma Nico van Duijn-van Velzen, 1930-1945
    Eindhoven, particulier bezit
  15. Tabakspijp met pijpenkop in de vorm van een appel. Gouda, firma Nico van Duijn-van Velzen, 1900-1920
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 13.042
  16. Tabakspijp met pijpenkop in de vorm van een peer. Gouda, firma Nico van Duijn-van Velzen, 1910-1930.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 14.616
  17. Tabakspijp met rechtuit model in de vorm van een zittende aap met lange pijp. Gouda, Van Duijn, remake Zenith, firma P.J. van der Want Azn., 1953-1953.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 3.872a
  18. Tabakspijp met pijpenkop in de vorm van een locomotief. Gouda, firma Nico van Duijn-van Velzen, 1920-1940.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 11.215
  19. Visitekaartje van Nico van Duijn -van Velzen met fabrieksmerk scheepje. Gouda, firma Nico van Duijn-van Velzen, 1910-1930.
    Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 10.971

 

Noten

  1. Gem. Archief Gouda , NNA 293/118, notaris G.C. Fortuijn Droogleever, 9.4.1885.
  2. Antiekhandel Rome, 1980.
  3. Afgebeeld in: Goedewaagen & Helbers: Goudsche pijpen, Amsterdam, 1942 , pl . XI . 4 . GAG, NNA 246 , 23.10.1867, NNA 248, 11.3.1869 , NNA 250, 4.4.1871, NNA 258, 10.6.1879, notaris P.P.P. Kist.
  4. GAG , NNA 255 , 23.6.1876, notaris P.P.P. Kist.
  5. Nederlandsche Staatscourant, 15.2.1881, nr. 38, 3/29-32 .
  6. GAG , NNA 260, 4.11.1881, notaris P. P.P. Kist .
  7. Afgebeeld in: D.H. Duco: De techniek van het pijpmakersbedrijf, Oxford, 1980, pag . 16 , afb. 60.

 

Bronnen

Gemeentelijke Archiefdienst Gouda: D.T.B.-registers, Volkstellingen, gezinskaarten, Jaarboekjes van Gouda, Verslagen over de toestand der gemeente Gouda.

Gildearchief van de pijpmakers: proefboeken, merkenboeken, huurboeken van personeel, beleenboeken, notulenboeken: Commissarissen over de pijpenhandel en de pijpenfabrieken. Corre spondentie met mevrouw A. Starrowsky-van Duijn en de heer G. van Duijn.

Afbeeldingen: Archiefdienst, Gouda, Stedelijke Musea, Gouda en Pijpenkabinet, Leiden.