A cassette with design drawings by Jean Perron
Author:
Don Duco
Original Title:
Een cassette met ontwerptekeningen van Jean Perron
Publication Year:
2017
Publisher:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Description:
The discovery of a cassette with delicate pipe designs drawn in pencil by Jean Perron gives an unexpected turn to our knowledge of the production of meerschaum pipes in France and Europe.
Over de productie van meerschuimpijpen in Frankrijk en wel in het bijzonder in Parijs weten we weinig. Nog niet zo lang geleden werden alle gesneden kwaliteitspijpen aan Wenen toegedicht, want er was geen concrete informatie over die activiteit in Frankrijk, Engeland noch andere landen. De ontdekking van een cassette met potloodschetsen van pijpen afkomstig van een getalenteerde pijpenontwerper stelt de geschiedenis van de meerschuimen pijp op zijn kop. Het gaat om de toevalsvondst van een leren overslagdoos met in reliëf gepreegde platten waarin 87 vellen met potloodschetsen. Ieder vel is gevuld met allerhande tekeningen die de kunstenaar als geheugensteun of voorstudie dienden. Het zijn zonder uitzondering fijngevoelige tekeningen met veel details, vlot voor de vuist weg neergezet met een groot gevoel voor variatie. Een deel van het werk is priegelig en kleiner dan het beoogde product. In andere gevallen is van forser schetsmatig werk sprake, kennelijk op ware grootte uitgevoerd.
Dit artikel laat licht schijnen op de artistieke kwaliteiten van deze tekeningen, maar ook op de maker, een kunstenaar die in Parijs werkte. Het informeert ons over beoogde ontwerpen voor meerschuim pijpen die de stad Parijs als productieplaats gehad moeten hebben. De cassette licht een tipje van de sluier op van een lokale nijverheid, waarvan wij het bestaan vóór deze vondst niet konden vermoeden. Het laat de rol van Parijs zien vanuit één enkele kunstenaar die de nijverheid tussen 1860 en 1880 met zijn artistieke capaciteiten een geweldige impuls heeft gegeven.
De cassette en de tekeningen
De cassette is een stevige kartonnen doos in boekvorm met een licht geronde rug en twee iets overstekende platten (afb. 1). De buitenzijde van de doos is met dun roodbruin leer beplakt, inwendig is rood papier aangebracht. Net als luxe boekuitgaves is de buitenzijde van het plat in reliëf gepreegd met centraal tussen een zwaar lijnenspel tegen een ornament twee blanco wapenschilden. Daarmee wekt de opbergdoos de indruk kostbare familiestukken te moeten bevatten. Vanwege zijn forse omvang en stevige materiaal geeft deze luxe cassette aan dat de inhoud van groot belang is of op zijn minst dierbaar. In de doos liggen in een omslag 87 tekenvellen met overwegend potloodschetsen, veilig opgeborgen tegen stof en temperatuurschommelingen.
Dankzij de titelpagina weten we meer over de maker. Hoewel dit voorblad pas na het midden van de twintigste eeuw werd toegevoegd, verklaart het de herkomst van de cassette. Het was de kleinzoon of kleindochter die op wilde tekenen wie de schepper van de tekenvellen was om zo de betekenis van deze interessante verzameling voor het nageslacht vast te leggen. En dat is gelukt! We lezen op de titelpagina in inkt dat het gaat om "Les etudes dessinées de mon grand père Jean Perron". Als toevoeging staat er "sculpteur d’ivoire, d’ebène et d’ecume" en tenslotte nog "pipes et pommeaux de cannes" (afb. 2).[1] Er is geen reden te twijfelen dat het kleinkind de juiste informatie over de grootvader neerschreef. Drie ontwerpen uit de reeks zijn voorzien van de signatuur "J. Perron" in lopend schrift of als handtekening (afb. 3). Tweemaal staat er zelfs een jaartal bij (afb. 4, 5). Perron is zonder twijfel de kunstenaar.
Het tekenwerk oogt als studies van een ontwerper die met vlotte schetsen zijn gedachtenspinsels vastlegde. De tekeningen dienen zo als geheugensteun om de voorstelling later driedimensionaal uit te werken. Een begaafde snijder kon de voorbeelden direct in hout, ivoor of meerschuim snijden, simpelweg omdat hij met gevoel voor verhoudingen en driedimensionaliteit overweg kon. Met behulp van werktekeningen van meerdere kanten als tussenstap konden de schetsen ook door minder vakbekwame snijders tot sculpturen verwerkt worden. Het feit dat de kunstenaar de ontwerpen bewaarde betekent dat hij aan zijn archief belang hechtte en er kennelijk geregeld op terugviel. Zijn schetsen konden steeds opnieuw als bron van inspiratie dienen.
De vellen in de cassette zijn vermoedelijk uit grotere papierformaten gesneden, dat verklaart de soms wonderlijke afsnedes van sommige bladen. Nu hebben zij allen hetzelfde formaat gekregen en passen in de doos. Aan de soort papier zien we dat het materiaal over jaren is samengebracht. Daarvan getuigen niet alleen de verschillende diktes maar ook de mate van verkleuring. Verder zien we aan de gebruikte media dat de tijd verstreek, de tekenpen veranderde, ook het potlood en het incidenteel gebruikte krijt.
In totaal toont de inhoud van de doos 951 schetsen. De oudste schetsen zijn vormvolgende decoraties die eerder voor houten pijpen dan voor meerschuim bedacht lijken te zijn. Het merendeel van het werk ofwel 529 stuks behelst portretten, waarin de vrouwen met 338 schetsen domineren. In het genre mannen maakte Perron 191 schetsen. Tenslotte is er nog een forse reeks van ruim 400 varia tekeningen, die zeer uiteenlopend van aard zijn. Een logica is er in de indeling niet te vinden, evenmin als het aantal op één vel voorkomende tekeningen. Zij lopen per pagina van één enkel exemplaar tot eenmaal zelfs 23 stuks.
Onverwacht is de verspreiding van de schetsen over de pagina’s. Soms is heel systematisch gewerkt en staan bepaalde aan elkaar verwante reeksen bijeen gegroepeerd (afb. 6-9). In andere gevallen is er van een onsamenhangende groepering sprake of zien we niet waarom sommige tekeningen op hetzelfde vel voorkomen (afb. 10-11). Perron was blijkbaar meer de man die zijn uitingen impulsief vastlegde dan dat hij weloverwogen eerst besloot op welke plek en bij welke andere ontwerpen dat moest gebeuren. Het lijkt erop dat er soms simpelweg een plekje op een vel is gezocht om een nieuwe schets te kunnen maken, zonder een doel anders dan ruimte te vinden om de voorstelling vast te leggen. Wel is er een soort gemiddelde per vel en recto en verso zijn daarbij zeker niet gelijk gevuld. De vellen met drie tot acht schetsen zijn ruim in de meerderheid. Gepoogd is om een chronologie in de ongenummerde tekenvellen te brengen, maar helaas lukte dat niet. Al voor de aankoop van de cassette was de volgorde willekeurig gerangschikt, om wat voor reden dan ook.
De 87 schetsbladen geven ons een goed beeld van de jarenlange activiteit van Jean Perron inclusief zijn flair van werken. Door bestudering van de tekeningen leren we zijn stijl van tekenen kennen, naast de mode in de pijpontwerpen. De reeksen portretpijpen zijn het meest geschikt voor een analyse, zij zijn ruim in de meerderheid. Daarbij vertonen de mannen- en de vrouwenportretten forse verschillen. Perron blijkt een grotere belangstelling voor vrouwen te hebben en dan wel speciaal opvallende vrouwen die de eeuwige schoonheid representeren en bovenal flamboyant gekleed gaan. Er is vooral veel aandacht voor de haardracht en het hoofddeksel, van de kledij is alleen het borststukje te zien. De serie mannen is duidelijk gevarieerder, zij lopen sterker in leeftijd uiteen en vertonen een brede reeks rassen, standen en beroepen. Tenslotte is er een substantieel aantal varia-onderwerpen. Naast talloze interessante pijpenontwerpen zijn daarbij ook ornamenten of andere probeersels die een doel gehad hebben dat nu niet meer te achterhalen is. Hier eerst meer over die drie hoofdonderwerpen.
Vrouwenportretten nader bekeken
De vrouwenportretten worden door Jean Perron doorgaans en profil weergegeven. Bij de vrouwen is de profiellijn van het gezicht even subtiel als dominant neergezet. Je ziet hoe de tekenaar zijn potlood schokkend over het papier bewoog om met broze lijnen het gelaatsprofiel te schetsen. Het leeuwendeel van de vrouwen heeft een lange rechte klassieke neus, kleine ongeprofileerde mond en een kin die met een duidelijke knik overgaat in de kaaklijn. De ogen kijken doorgaans naar beneden en zijn half geloken. De oren verdwijnen meestal in het hoofdhaar en worden in veel gevallen slechts met een oorhanger aangegeven. Dat sluit aan bij de mode van die periode. Favoriet detail is een vlecht in het haar, maar niet rondgaand of afhangend maar een streng of baan ter afwisseling van lokken, krullen of anders om het beeld gevarieerd en wervelend te houden (afb. 12-14). Het haar is veelal opgestoken en meestal in toefjes of lokken uitgewerkt. Eveneens kenmerkend voor de tijd is het toevoegen van platte gerande hoedjes vol met bloemen en linten (afb. 15-17), soms worden deze hoedjes afgewisseld met een modieuze toque. De uitgebeelde vrouwen hebben dezelfde leeftijd of misschien zelfs wel geen leeftijd, zij representeren een volwassen dame vol geïdealiseerde schoonheid.
Zoals opgemerkt is bij vrouwenhoofden gekozen voor een ideaaltype, een elegante vrouw met een klassiek gezicht, eigentijdse haardracht en kleding bepalen de variatie. Bij talloze pijpen gaat de nek zonder profilering over in de opgaande steel (afb. 18-20), in andere gevallen is om die steel een bandje, lintje of andere bescheiden markering aangebracht. Het borstbeeld van de vrouwen lijkt een minder belangrijk aspect in de ontwerptekeningen. Is er meer borstbeeld weergegeven dan wordt dit wel met randjes, roesjes of ribbels versierd, refererend aan een kledingstuk. Doorgaans is de kleding tot op de nek opgevoerd, dat sluit aan bij de puriteinse gedachten van de periode (vgl. afb. 14-20). Naast de hooggesloten kraag komt ook een bijna kaal borstbeeld voor. De borsten zelf zijn echter zelden te zien, een tepel is al zeker een zeldzaamheid maar in een enkel geval liet Perron zich even gaan (afb. 21). Een bril is een ongebruikelijke accessoire (afb. 22), een andere onverwachte toevoeging laat een vrouw met een liefdesduifje zien (afb. 23).
Wat de tekeningen tot heuse pijpontwerpen maakt is dat in veel gevallen de opgaande lijn van de steelaanzet van de pijp is weergegeven. Perron tekende geen vrouwen maar pijpenkoppen met vrouwenportretten en dacht al tekenend na over de plaatsing van de ketel en de wijze waarop de voorstelling in de steel overging. Opmerkelijk detail is dat geen van de pijpontwerpen een rechte tige heeft. Dat is bij de meerschuim portretpijp ook amper gebruikelijk geweest, alle modellen zijn half gebogen. Verder komt een steelmanchet zelden voor, dat element is kenmerkend voor de kleipijp waar Perron zich niet mee bezig hield.
Bij hoge uitzondering gaat het om een vrouw met betekenis, bijvoorbeeld met de Frygische muts die verwijst naar Marianne, het symbool voor de Franse natie (afb. 24). Historisch van uitstraling is een vrouw met het haar in vlechten (afb. 25), maar waaraan de persoon refereert is niet duidelijk. Een Romeinse dracht zien we bij een ander exemplaar (afb. 26). Volgens de tekenvoorbeelden lag Perron’s belangstelling niet bij vrouwen anders dan die met een aantrekkelijke uitstraling. Zelfs exotische typen, vaak het toonbeeld van tekenkunstige schoonheid, komen we bij de vrouwen beperkt tegen. Een negerin zien we wel in meervoud, dat past in de fixatie voor dat ras in de negentiende eeuw (afb. 27-29). Het hoofd van die negerin lijkt overigens op één enkel schetsvoorbeeld terug te voeren. Dat wijst er op dat de schetsen niet naar model op de tekenacademie tot stand kwamen, maar eerder thuis in de woonkamer, mogelijk zelfs op verzoek van de pijpenfabrikant die daarnaar vroeg.
De mannenuitbeeldingen gespecificeerd
In de cassette zijn de uitbeeldingen van mannen in de minderheid, met 191 stuks is dat 36 procent van het totale aantal portretten. Gezien het verschil in aantal boeiden vrouwen Perron blijkbaar meer, of waren er meer klanten voor omdat een tabakspijp nu eenmaal een mannenartikel is? Wel zijn de mansportretten uiteenlopender: van een gladgeschoren gelaat naar mannen met een opvallende snor of lange baard. Ook de hoofddeksels wisselen sterker. Het is alsof het ideaalbeeld hier niet bestond zoals bij de vrouwen, maar het juist om differentiatie ging. Portretten van mannen zijn er dus van jong tot oud en sterk variërend van uitstraling. Waar bij het tekenen van vrouwen altijd weer het klassieke ideaalbeeld naar voren komt, loopt de uitbeelding van mannen zelfs tot groteske hoofden, mefistotrekken en clowneske uitingen door. Het is de curiositeit en het ongewone dat boeit. Qua hoofddeksels domineert de Zoeavenmuts met kwast, maar andere hoeden en mutsen zijn ook geliefd. Welk hoofddeksel ook wordt gebruikt, het is altijd een dankbaar element om de ketel van de pijp in uit te boren en zo min of meer te verstoppen.
Door de grotere variatie zijn de schetsen van de mannen in vijf verschillende thema’s te verdelen. De reeks karaktertypen beeldt interessante eigentijdse personages uit. Daaronder bevinden zich personen die naar het leven getekend zouden kunnen zijn, karakters en typen die in principe bestaan hebben. Of Perron ze ook werkelijk ontmoet had en naar het leven schetste weten we niet. In totaal bestaat er zo’n tien karakters (afb. 30-32). Dat is exclusief twee personen waarvan je hoopt dat die uitbeeldingen in werkelijkheid niet bestaan hebben (afb. 33-34). Karakteruitbeeldingen zonder specifiek kenmerk zijn ook getekend (afb. 35).
De geschiedenis heeft Perron weinig inspiratie gegeven en dat verbaast ons want de meerschuim portretpijp was in die periode een exclusief artikel voor de erudiete roker. We kennen alleen de vrije interpretatie van Hercules (afb. 36) of een meer algemene voorstelling van een Griekse strijder (afb. 37). Uit de godenwereld zien we een portret van een Bacchant of Silenus (afb. 38). Wanneer het om recentere historische figuren gaat dan domineren op romantische fantasie gebaseerde portretkoppen. Zij zijn onder te verdelen naar uitbeelding, bijvoorbeeld musketiersachtige portretten met snor en sik, breedgerande hoeden met veren (afb. 39-40). Andere uitbeeldingen hebben een ouderwetse muts (afb. 41) of historiserende hoed (afb. 42-43), met snor of baard ook wel beiden. Een enkel type refereert aan meer specifieke uitbeeldingen zoals de Viking of Kelt (afb. 44).
In de tweede helft van de negentiende eeuw waren exotische typen buitengewoon geliefd om in een pijp te worden uitgebeeld. Zo is er een hele reeks portretten met tulbanden ontstaan (afb. 45-47). De tulband is nu eenmaal een geliefd kledingstuk, hij laat zich in oneindige variatie uitbeelden terwijl het resultaat altijd oosters en excentriek is. Bovendien is het snijden van een tulband een risicoloos karweitje, want een tulband kan bijna niet mislukken. Een prachtige voorstelling toont een Arabier met lakens hoofddeksel waarbij de indringend getekende koorden de voorstelling vervolmaken (afb. 48). Een ander veel gebruikt thema is de Zoeaaf met een fez als hoofddeksel (afb. 49-51). Bij deze fez is overigens een gevarieerd aantal hoofden gebruikt, die ook in werkelijkheid in het zoeavenleger voorkwamen, inclusief negroïde Noord-Afrikanen (afb. 52-53). Het negertype uit de meer zuidelijke gebieden van Afrika is minder vaak een bron van inspiratie geweest, we zouden net als bij de negerinnen een grotere variatie van dit soort portretkoppen verwachten (afb. 54-56).
Het gegeven dat de Afrikaanse man slechts in één type wordt uitgebeeld, naar het lijkt naar het leven getekend, of anders zeker naar hetzelfde tekenvoorbeeld is een onverwachte beperking. Dat feit zagen we ook al bij de uitbeelding van de negerin. De focus ligt op een specifieke gezichtslijn, het hoofddeksel in de vorm van een muts of gevlochten hoed kan variëren en het is treffend te zien hoeveel verschil eenzelfde figuur met een andere hoed maakt (afb. 57-59). De schets diende om zo’n aspect zichtbaar te maken.
Exclusief is de inspiratie uit Amerika. Dat uit dit werelddeel weinig portretten gekomen zijn is niet verwonderlijk: het vinden van dergelijke uitbeeldingen was niet eenvoudig. Bovendien zou lang niet iedere roker zo’n voorstelling kunnen duiden. De uitbeeldingen van Indianentypen leidde wel tot zeer treffende resultaten (afb. 60-63). Verder bestaat er een restgroep ofwel portretkoppen die onmiskenbaar exotisch zijn maar zich slecht laten determineren (afb. 64-66).
Een typisch negentiende eeuws thema is de uitbeelding van militaire figuren. Populair is de wat anonieme soldaat met kepie (afb. 67-69) of de gewone militair (afb. 70). Sterker aan de bepaalde rang gebonden is de soldaat met berenmuts (afb. 71), qua ontwerp altijd geliefd. Eén ervan is bij uitzondering en face getekend met als wonderlijk element de afbeelding van de beide handen die de snoreinden aanpunten. Het is zeer de vraag of daarvan ooit een tabakspijp gesneden is. Een andere is de kurassier, een meer geciviliseerde legerman met een helm met pluim en een harnas als borststuk (afb. 72). Wat de keuze bepaalde voor het uitbeelden van een type of rang ligt in de uitstraling van het uniform en de populariteit van een zeker regiment bij het rokerspubliek.
Tenslotte is er nog een restgroep aan mannen. Daarin zien we zowel eenlingen als een Jockey, maar ook voorstellingen die in variatie bestaan. De uitbeelding van de populaire Mefisto is daarvan een goed voorbeeld (afb. 73-75). Daarop bestaat zelfs een fantasievolle variant waarbij de Mefisto als skeletversie is weergegeven (afb. 76) of als fantasierijke man (afb. 77). In deze reeks hoort ook de duivel thuis, heel subtiel met kleine onopvallende horens uitgebeeld. De fantasie neemt ook de overhand bij een leeuwenkop (afb. 78).
Beperkt in aantal zijn portretten van een Nar of zottekap (afb. 79-80) of van een clown of Pierrot (afb. 81). Niet goed te plaatsen zijn twee wat androgyne voorstellingen (afb. 82). De meest uiterste uitbeelding in de reeks portretten is een fantasie maskaron (afb. 83), waarbij het aspect gezicht grotendeels in fantasieornamenten is veranderd. Voor een pijp van bruyère en zeker voor meerschuim waren dagelijkse uitbeeldingen te weinig elegant.
Duidelijk is dat er in de categorie mannen veel meer te beleven valt in vergelijking tot de uitbeeldingen van vrouwen, omdat de variatie groter en vooral onverwacht is. Dat de groep daarmee ook nogal onoverzichtelijk wordt, is een logisch gevolg. Uiteraard weten we van al dat schetswerk, man of vrouw, niet of de tekeningen ook werkelijk pijpenkoppen zijn geworden en wanneer dat het geval was of het om een enkel exemplaar ging of om seriële productie. Wat dat betreft kennen we de portretten nu, de verwerking tot pijp komt nog nader ter sprake.
Varia uitbeeldingen
Perron beperkte zich niet tot het maken van portretkoppen alleen, maar richtte zich ook op allerlei andere vormen van ornamentiek. De categorie varia uitbeeldingen brengt die voor het voetlicht. Het vroegst en meest vertrouwd zijn de traditionele pijpmodellen die met een geometrische decoratie worden opgesierd. In die reeks herkennen we de in bruyère of meerschuim uitgevoerde Hollandaises met een ovale ofwel Goudse ketel en een opliggende vormvolgende geometrische decoratie. Een prachtig ontwerp is ontleend aan gotisch traceerwerk (afb. 84) passend in de gothic revival die toen overigens al voorbij was. Een andere originele versie toont een ketelbasis waarvan de decoratie op fantasievol geknoopt touw lijkt (afb. 85). Gezien de fijnheid van detail kunnen deze ontwerpen alleen door een topsnijder bij een fabriek van niveau worden uitgevoerd. Bruyèrehout lijkt eerder het gekozen materiaal dan meerschuim dat te fragiel is. In het meest ideale geval was sprake van een bruyèrehouten pijp met een meerschuim ketelinzet. Dergelijke pijpen zullen zeker bestaan hebben, maar zijn tot op heden nog niet teruggevonden.
Een ander vroeg ontwerp en kenmerkend voor de tijd toont pijpen met een staande ketel in de steelhoek voorzien van een ornament in hoogreliëf (afb. 86). Het gaat om ornamentaal snijwerk uitgevoerd in verschillende variaties, een decoratie meer voor het zicht dan praktisch want bij het omvatten van de pijpenkop zit deze tweezijdige versiering aardig in de weg. Niet verwonderlijk dus dat dit ontwerp beperkt is uitgevoerd en slechts over een korte periode. Opnieuw gaat het om het vroegste werk van Perron waarschijnlijk uit de jaren 1850.
Een tweede belangrijke groep is de sigarenhouder, de buisvormige al dan niet gebogen modellen met een versiering in hoogreliëf op de bovenzijde van de steel. Dergelijke ontwerpen onderstrepen de opkomst van de sigaar en zijn typische modeartikelen die vanaf ongeveer 1850 in de handel komen. Het zijn houders kenmerkend voor de meerschuimindustrie. Ook hier domineren uitbeeldingen van vrouwen, alleen nu geen aantrekkelijke geklede hoofden maar zittende en liggende naakten in allerlei bevallige poses (afb. 87-89). Het zijn de pijpen die in de herenkamer onder mannen getoond en gerookt werden. In bruyère zijn zij nauwelijks gemaakt, omdat de bruine kleur van het hout slecht met de naakten accordeert, in tegenstelling tot het ideale ivoorgetinte meerschuim. Overigens bestaat in dit genre ook een gekuiste versie, voor de roker die het wat rustiger aan wil doen. Deze kan zijn toevlucht zoeken tot brave varianten met bijvoorbeeld een engeltje erbij (afb. 90) of zelfs dierfiguren (afb. 91) als een parkiet of papegaai aangevuld met wat bladwerk of een ornamentje (afb. 92).
Een serie van drie dierenkoppen laat twee gemuilkorfde honden zien (afb. 93-94), de derde is een sprekend getekende whippet (afb. 95). Bij de laatste verloor Perron zich in het naturalisme van de tekening en vergat rekening te houden met de inzet voor de sigaar. Naast uitbeeldingen van dieren zien we ook meer onstuimige bedenksels met twee of meer dieren (afb. 96-98). Een ander thema toont een reeks handen die een vrucht, een kroes of ander zaken vasthouden (afb. 99-101), bij tabakspijpen een bekend thema. Perron liet zich door dat onderwerp wel inspireren maar kwam bewust of niet amper tot andere oplossingen dan we kennen. Het concept is bekend, de uitwerking is iets anders.
Van geheel andere aard zijn trofeeën van verschillende voorwerpen, bijvoorbeeld van jachtattributen. Zij laten een vloeiend samenspel van voorwerpen zien als een jachthoorn, geweer, weitas, sabel en dergelijke. Of deze tekeningen voor de pijpennijverheid een functie hebben gehad is de vraag. Eén ervan is zelfs gesigneerd en is voorzien van het jaartal 1863 (afb. 102). Bij de puur ornamentele ontwerpen zien we allerlei groteske motieven (afb. 103) waarbij diverse stijlen door elkaar lopen, zij het met een voorliefde voor de neorenaissance. Uiteraard zegt dat vooral iets over de tijd van ontstaan.
Tot de groep van varia-uitbeeldingen rekenen we ook pijpen die flamboyanter zijn dan we doorgaans zien en die de ontwerpkwaliteiten van het werk van Perron nogmaals onderstrepen. Zo liet deze zijn fantasie de vrije loop met een interpretatie van Mapzeppa op het paard. Hij verwisselde de mannelijke hoofdpersoon voor een naakte vrouw, bevallig liggend op de rug van een onstuimig paard (afb. 104-105). Het erudiete van het onderwerp veranderde daarmee in een object louter als lust voor het oog bedoeld, een mannenobject pur sang. Tot de bizarrerie behoort een Nar met opgevouwen lichaam (afb. 106). Een ontwerp van een ongelofelijke originaliteit dat overigens eerder als wandelstokknop dan als tabakspijp gediend zal hebben. Het thema wandelstokknoppen komt verder overigens maar beperkt aan bod, eigenlijk onverwacht gezien de vermelding op de titelpagina van pommeaux de cannes.
Over de jaren heen werden naast gangbare ontwerpen die in meervoud voorkomen ook wel atypische schetsen gemaakt voor een speciaal doel of een bijzondere gelegenheid. Eén zo’n uitzonderlijk stuk is het ontwerp van een sigarenhouder bedacht als showstuk voor de wereldtentoonstelling in Parijs in 1867. De voorstelling wordt al een jaar eerder door Perron geschetst (afb. 107). Het gaat om een dubbel gebogen hoornvormige sigarenhouder waarop centraal in hoogreliëf een zittend engeltje onder een gekrulde bloeiende tak. De figuur houdt iets ondefinieerbaars in de handen. De houder voor de sigaar is aan het eind van de golvende steel aangebracht en heeft de vorm van een bloeiende bloem. Het gaat om fragiel en knap uitgevoerd ajour snijwerk met veel subtiele details, dat de lichtheid heeft waarin de art nouveau zich al aankondigt! Toch is het ook een heel gekunsteld product passend in de lelijke tijd waarbij functie en decoratie slecht samengaan. Dat Perron tevreden was met deze schets blijkt uit het feit dat hij deze met zijn naam signeerde, inclusief het jaartal. Op een tweede pagina werden van deze pijp nog enkele schetsen in detail gemaakt (afb. 108). Het is nog een open vraag welke fabrikant met deze pijp op de betreffende wereldtentoonstelling pronkte. Eveneens onduidelijk is of de pijp in meerschuim dan wel volledig in barnsteen is gemaakt. Dat laatste materiaal wordt in de juryverslagen genoemd en maakt de prestatie van het snijden nog meer bijzonder.
Eveneens opvallend zijn de pijpen met de wereldbol met daarbij de personificatie van de werelddelen Amerika en Afrika (afb. 109-110). Amerika toont een zittende Indiaanse met een onopvallende verentooi en een bladerrokje. De tegenhanger laat een zittende neger zien naast een liggende leeuw, op de steel zien we een krokodil. Het onderwerp werelddelen was voor een internationale tentoonstelling natuurlijk buitengewoon toepasselijk. Ook Weense werkplaatsen inspireerden zich op dit thema en kwamen tot een andere maar vergelijkbare uitwerking.
Onverwacht is het om tussen de varia afbeeldingen ook een scherp getekende pijpenkop van een tsjiboek te vinden (afb. 111). Zo’n schets van sec het pijpmodel zonder enige decoratie wijst erop dat Perron een pur sang pijpenontwerper was die van alle soorten op de hoogte was. Toch vond hij zijn inspiratie vooral in de meer flamboyante uitbeeldingen van het figureren en dat is logisch want hij was meer beeldhouwer c.q. snijder dan ontwerper/tekenaar.
De Parijse meerschuimindustrie
Om de tekeningen van Perron in een breder perspectief te plaatsen is het raadzaam eerst eens te kijken naar de bedrijfstak waarin Perron werkte. Het pijpenmaken in meerschuim is lang een zaak voor Budapest en Wenen geweest. In de eerste helft van de negentiende eeuw waren beide steden van groot belang voor de productie van tabakspijpen. Wenen beleefde een tweede bloeiperiode tussen 1860 en 1880 inzonderheid in het snijden van sigarenpijpen. In die periode waren in Wenen minimaal 350 vaardige snijders werkzaam.[2] Hun productie werd naar tabakswinkels in nagenoeg alle grote steden van West-Europa verkocht. Door de groeiende vraag ontstonden concurrerende bedrijven. Zo was er productie in Ruhla in Thüringen opgekomen, al snel gevolgd door Lemgo en Neurenberg. De Duitse steden waren vooral gericht op de vervaardiging van massameerschuim, het nagemaakte product waarvan meerschuimgruis de grondstof is.[3] Vanzelfsprekend voor een veel lagere prijs. In Frankrijk waren de rokers verwender en daar heeft kunstmeerschuim nauwelijks een rol gespeeld. De Franse roker zocht naar een kwaliteitsproduct, zeker de Parijzenaar.
Vanaf 1850 komt de vervaardiging van meerschuimpijpen ook in Parijs op gang, naar men zegt vanuit de Weense nijverheid.[4] Aanvankelijk was de productie in Parijs van een gemiddelde kwaliteit, maar al snel wordt Parijs zo belangrijk dat Weense snijders er zelfs voor inspiratie naar toe gaan. In 1860 zijn er in Parijs 32 fabrieken met in totaal 286 werknemers en dat veronderstelt een serieuze productie die nauwelijks onderdoet voor die in Wenen.[5] Gevolg is dat het echte kwaliteitswerk al snel uit Parijs komt. Dat vindt zijn oorzaak in de werkwijze van de Weense industrie. De werkplaatsen zijn daar dan al decennia lang succesvol, met als gevolg een toename van concurrentie. Vanwege de massale productie kan de prijs laag blijven, maar wel met het gevolg dat de snijders minimaal betaald krijgen. In Parijs verdienen de snijders beduidend meer voor dezelfde soort arbeid. Die hogere salarissen zorgen ervoor dat ook de artistieke kwaliteit van het product hoger ligt. Neemt niet weg dat in Wenen enkele vakmensen te vinden zijn die voor uitzonderlijke gelegenheden de meest exorbitante stukken snijden. Voorbeelden voor de wereldtentoonstellingen in Wenen 1873 en voor het keizerlijke hof zijn uit de literatuur bekend.[6]
De Parijse meerschuimfabriek Maison E. Cardon et Illat, is een van de toonaangevende bedrijven. De fabrikant start kort na 1850 en bezit zelf mijnen waar in eigen beheer de ruwe meerschuim gedolven wordt. Bij het gebruik van de fijnste grondstof hoort ook de inzet van de beste makers. Daarom neemt Cardon al snel Franse beeldhouwers in dienst om exclusieve ontwerpen te realiseren. De beschrijving die Cardon daarvan in zijn Le Musée des Fumeurs (1866) geeft laat zien hoe vaardig deze snijders waren.[7] De knapste lieden snijden direct uit het hoofd en kunnen uit ieder willekeurig stuk ruw materiaal met het grootste gemak een treffende beeltenis vormen. Jean Perron moet deze vaardigheid eveneens gehad hebben en kon dus met gemak een werkgever vinden die zijn kwaliteiten op waarde schatte.
Een belangrijke straat in Parijs voor de productie en distributie van pijpen was de Rue de Bondy. De beroemde firma Gambier had daar een kantoor op nummer 22. Ook de handelsfirma GBD, gestart rond 1850 door het driemanschap Ganneval, Bondier en Donninger was in de rue de Bondy gevestigd. GBD was in die periode toonaangevend in bijzonder snijwerk, zowel in meerschuim als in bruyère, soms zelfs in barnsteen. De firma nam geregeld deel aan nationale en internationale tentoonstellingen en presenteerde zich daar met spectaculair werk.[8] Het is zeker dat Perron enige tijd voor GDB werkte want de bijzondere pijp voor de expositie van 1867 (vgl. afb. 107, 108) werd door Perron bedacht en door GBD tentoongesteld.[9] Uiteindelijk volgde overname van GBD door August Maréchal en Ferdinand Ruchon, Perron continueerde zijn contacten met deze opvolgers niet. Overigens meldt de cassette van Perron terloops een naam en adres: Lindner, rue de Bondy no. 9. Was deze Duitse persoon wellicht de contactpersoon en agent van Perron?
Hand in hand met de Parijse productie van luxe meerschuimpijpen neemt ook de detailhandel toe. In de jaren vanaf 1850 ontstaan luxe pijpenwinkels, deels als onderdeel van een fabriek, deels als zelfstandige speciaalzaak. Lang hebben we gedacht dat hun handelswaar uit Duitsland en Oostenrijk werd betrokken, doch dat blijkt niet het geval te zijn. De rol van Parijs als productiecentrum is inmiddels groot. Zo was er de firma Goltsche die met drie chique winkels onder de namen A la sans rivale, L’Oriental en Aux 10.000 pipes een belangrijk deel van de markt in handen had. De verkochte producten stamden uit hun eigen werkplaats. Soms werd assortimentsaanvulling bij de concurrent gevonden, in andere gevallen werd dit van elders geïmporteerd.
Een andere belangrijke fabriek en tevens handelshuis en winkel was J. Sommer, de grote concurrent van Goltsche in de Passage des Prince. Deze winkel-werkplaats staat ook bekend als "Aux carrières d’écume". Het belang van Sommer spreekt bijvoorbeeld uit de verkoop van gesneden meerschuim pijpen aan de Russische tsaren, tot vandaag de dag toe bewaard in de Hermitage in Sint Petersburg.[10] Bij die levering wordt Wenen blijkbaar uitgeschakeld, niet in de laatste plaats omdat Parijs voor de Russen een geliefde stad was om te bezoeken en luxe goederen aan te schaffen.
Ook Perron deed zaken met de toonaangevende Sommer. Bewijs daarvoor is het ontwerp van een curassier in de schetsen van Perron (afb. 112), later uitgevoerd door Sommer en op de wereldtentoonstelling van 1889 geëxposeerd.[11] Een ander model waarvoor Perron verantwoordelijk is toont het borstbeeld van een negerin met geplooide stoffen muts, oorhangers en een halsketting met hanger. Hiervan bleef een pijp bewaard die exact gelijk is aan de ontwerptekening (afb. 114). Het is een zeldzaam voorwerp omdat deze naadloos aansluit bij een tekening uit de cassette. Deze pijp is de kroongetuige van de relatie pijpontwerpen uit de cassette en uitgevoerde objecten. Of Perron de pijp zelf sneed of een van de werklieden uit het bedrijf waar hij toen werkte is onzeker. De hoge kwaliteit van het stuk meerschuim dat gebruikt is wijst er op dat het eerder een prestatie door de meester is dan door een seriewerker.
Het merendeel van de snijders in de Parijse pijpenfabrieken werkten overigens niet naar eigen ontwerp maar gebruikten een snijvoorbeeld. Dit is een op ware grootte uitgewerkt driedimensionaal voorbeeld van een decoratie doorgaans van ivoor. De productie van die snijvoorbeelden behoorde tot het werk van Perron, getuige de tekst op de titelpagina van de cassette. Uit de inventaris van de tabakswinkel Au Caid zijn recentelijk twee van dergelijke ivoren snijvoorbeelden tevoorschijn gekomen, afkomstig van de pijpenfabriek J. Sommer (afb. 115, 117). Het zijn onmiskenbaar ontwerpen van pijpenkoppen al is hun uitvoering massief en dus zonder ketelopening. Door ivoor als materiaal te gebruiken kan de snijder preciezer werken. Meerschuim is ongelijk van hardheid en dat levert vaak een onverwacht gedrag van het mes op. Ivoor is bovendien sterker wanneer het voorwerp in de werkplaats slingert en van de ene naar de andere snijtafel verhuist. Beide teruggevonden snijvoorbeelden lijken van wat latere datum dan de potloodschetsen hier besproken, maar kunnen heel goed van de hand van Perron zijn. Deze twee ivoren objecten bewijzen seriematig werken in een werkplaats van forse omvang. Heel kenmerkend zijn de twee ontwerpen ook gematigd van uitstraling, daarmee zijn zij qua onderwerp dus geschikt voor seriematige productie bestemd voor een brede klantenkring.
Parijs is echter niet alleen de stad van het meerschuim. Zelfs op het gebied van het bruyèrehout krijgt het de naam voor het exclusieve. Vanaf 1850 wordt bruyèrehout in de oostelijke Pyreneeën gewonnen, deze grondstof wordt vooral in Saint Claude verwerkt. In die plaats komt echter alleen het seriële werk ofwel de massaproductie tot stand.[12] In Parijs richt men zich op de productie van exclusieve pijpen. Uiteraard heeft dat te maken met een modieuze klantenkring en de voeling voor het exclusieve dat in de grote stad aanwezig was en in kleine plaatsen ontbrak. Bovendien waren er getrainde snijders beschikbaar, tussen het snijden van meerschuim en bruyère zit niet veel verschil. Toonaangevend in bruyèresnijwerk is de reeds genoemde firma GBD, over andere bedrijven weten we maar weinig behalve dat ook Sommer in hout gewerkt heeft.
Na Parijs verspreidde de liefde voor de luxe pijpen zich ook overzee, eerst naar Londen vervolgens naar de Verenigde Staten. Naar deze ontwikkeling is nooit bronnenonderzoek gedaan en bestaan ook geen serieuze publicaties. Vanzelfsprekend is ook in de Verenigde Staten de kern op eerdere, lees Europese producten gebaseerd. Uiteindelijk was de productie van meerschuim niet gebonden aan rechten van ontwerpen, namaken was vrij mogelijk en gebeurde ook eindeloos. Wel blijft onmiskenbaar een kwaliteitsverschil zichtbaar.
Perron en zijn verdiensten
Rest nog de uitdaging meer over de functie van de tekeningen te weten te komen en het belang dat zij voor de maker hadden. Dat is geen eenvoudige opdracht want over de persoon Jean Perron is buitengewoon weinig bekend. Hij werd als Johann Perron ergens in Beieren geboren en kwam naar Parijs om daar zijn artistieke inspiraties ten uitvoer te brengen.[13] Volgens de cassette is hij actief van vóór 1863 tot na 1872. Hij zou dus rond 1830 geboren kunnen zijn en stierf aan het eind van de negentiende eeuw, mogelijk eerder of misschien zelfs wel later. Meer weten we niet over hem.
Volgens het kleinkind dat de titelpagina van de cassette schreef was hij beeldhouwer in ivoor, ebbenhout en meerschuim. Dat woord beeldhouwer is wellicht wat groots uitgedrukt, veeleer was hij vormgever van kleine handgesneden objecten: pijpenkoppen, wandelstokknoppen en andere curiosa. Zijn schetsen waren dus bedoeld voor zijn werk als snijder, zij dienden tot inspiratie en als geheugen. De tekeningen geven de ontwerpmogelijkheden aan al zijn de details doorgaans niet uitgewerkt. Hierdoor is er een groot verschil tussen het schetsmatige van de tekeningen en het feitelijke snijwerk dat zeer realistisch werd uitgevoerd. Harmonie in de uiteindelijke voorstelling krijgen is een vak apart al moet dat voor een meestersnijder geen onoverkomelijk probleem zijn. Toch is het een grote stap een simpele potloodschets uit te werken tot een zuiver realistische, driedimensionale voorstelling. Bij het snijden gaat het niet langer om het suggereren van de voorstelling maar om het scherp uitwerken zonder de harmonie in de verschillende vormonderdelen te verliezen. Voor Perron als bedenker van de ontwerpen moet het geen probleem geweest zijn de vertaalslag tussen schets en driedimensionaal beeld te realiseren.
Onduidelijk is eveneens op welke wijze Jean Perron zijn brood verdiende. Hij lijkt niet de persoon met een wild kunstenaarsleven met alles dat daarbij hoort. Eerder was hij een uitvoerend vakman die zich liet inhuren om snijwerk te verrichten. Zijn werkkring is afhankelijk geweest van zijn persoonlijke aard in combinatie met de mogelijkheden die het bedrijf bood. Het vakmanschap bepaalde zijn salaris. Per bedrijf verschilt de positie van een snijder sterk. Sommige snijders werken louter aan opdrachten en houden zich niet bezig met de algemene gang van zaken. Anderen geven tevens leiding aan de snijderswerkplaats. Als artistiek aangever zorgen zij dan voor het niveau van het werk op die afdeling. In die functie leveren zij ook de zogenaamde snijvoorbeelden voor de arbeiders die in serie werken. Dan is er duidelijk sprake van een artistieke aangever versus de snijders die louter reproductief werken. Tussen de solitair werkende snijder en de chef van de snijdersafdeling zien we ook een belangrijk karakterverschil, namelijk dat tussen introvert en extravert.
De cassette van Perron laat zien wat in principe aan pijpontwerpen gerealiseerd kon worden. Hoe groot het deel is dat werkelijk is uitgevoerd weten we niet. Niet iedere schets is noodzakelijkerwijs tot pijp geworden. Sowieso gaat het deels om unica en vermoedelijk beperkt om seriewerk. Als dat laatste het geval is geweest zou je vaker ontwerpen uit de cassette als pijp tegenkomen. Dat betekent dat de tekeningen van Perron primair door hemzelf in pijpenkoppen zullen zijn omgezet.
Het is niet eenvoudig de inspiratie van Perron te duiden. Sommige uitbeeldingen vertonen een sterke overeenkomst met bestaande kunstwerken, maar dat wil niet zeggen dat daarvan ook sprake is. Zo lijkt een gehurkt naakt sterk op een beeld van Giambologna (p. 32) maar vermoedelijk betreft het toch een werkstuk van de tekenacademie waar de figurant toevallig in dezelfde houding zat. Een ander meer sprekend vergelijk is de uitbeelding van de Indiaan met wereldbol (p. 37) die in vergelijkbare vorm door Tiepolo is gebruikt en wel in het plafond van het trappenhuis van de Residenz in Würzburg. Als dit zo is, hebben we een prachtig vergelijk want dan gaat deze inspiratie terug naar de geboorteregio van Perron in Beieren. Toch zal het eerder zo zijn dat het tekenwerk in de loop van de jaren werd opgebouwd vanuit beelden die Perron uit zijn omgeving oppikte. Dat zal eerder gaan om bestaande illustraties uit kranten en tijdschriften dan dat er sprake is van inspiratie via museaal bewaarde kunstwerken of de Parijse salons. Verder werd hij wellicht geïnspireerd door straattypen die hij in Parijs ontmoette, evenals argeloze voorbijgangers met hun laatste modeuitingen.
Een open vraag is verder of Perron ooit een opleiding als tekenaar of beeldhouwer gevolgd had of autodidact was. De kans voor het laatste is groter zodat we hem eerder tot de reproductieve kunstenaars moeten rekenen. De schetsen wekken de indruk in de avonduren bedacht te zijn om tijdens het werk op terug te kunnen vallen. Of hij een kunstenaar pur sang was die zijn inspiratie uit zichzelf haalde kunnen we niet goed concluderen. Het lijkt erop dat Perron eerder de vakman was die de veilige weg koos. Om bestaanszekerheid te hebben had hij een vaste betrekking tegen een uurtarief. Als je je artistieke kwaliteiten ten dienste van een fabriek stelt levert dat bovendien een aardig salaris op. Een goede snijder van pijpen ontvangt het dubbele salaris van een getrainde seriewerker.[14] In de pijpenfabriek genieten deze lieden aanzien en worden vaak als kunstenaar gezien, hun meest bijzondere werkstukken realiseren hoge verkoopprijzen.
Interessant is het te weten in welke mate de ontwerpen van Perron de pijpennijverheid in het algemeen beïnvloed hebben. Heeft de verdienste van Perron de meerschuim pijp opgetild en in welke opzicht. Dat lijkt zeer waarschijnlijk, met zijn fraaie snijwerk moet hij in de fabriek waar hij werkte tot voorbeeld zijn geweest. Via de detailhandel zal zijn invloed naar de concurrent zijn overgegaan. Wel moeten we bedenken dat Perron niet de enige was met een flair van bedenken en uitvoeren. Ongetwijfeld waren er meer kunstenaars dan wel vaklieden die hun vaardigheid ten dienste stelden in de vraag naar bijzondere en artistieke gefigureerde pijpen. Een werkklimaat kenmerkend voor de meerschuimnijverheid in Parijs in die periode die dankzij voortdurende stimulans het hoogst haalbare genereerde.
Graag zien wij Jean Perron als gepassioneerde tekenaar en vakbekwaam snijder en zouden wij hem willen verheffen tot een zelfstandig kunstenaar met een eigen verdienste. Hij vervult de personificatie van held in het meerschuimverhaal en heeft een belangrijke steen bijgedragen aan de vormgeving van dat product. Dankzij een van zijn kleinkinderen bleef zijn verdienste voor de pijpenindustrie min of meer bij toeval bewaard en met dit artikel kan zijn veelzijdige werk ook nader benoemd worden. Toch is Perron als persoon nog buitengewoon schimmig en om die reden komt hij ook niet in de Bénézit voor, het repertorium waarin iedere kunstenaar uit welke hoek ter wereld ook vermeld wordt. Dat is niet vanwege zijn typische negentiende-eeuwse vakmanschap maar vanwege zijn onduidelijke levensloop die buiten wat de cassette bevat, geen harde feiten kent. De kunsthistorie ziet Perron dus nog niet staan. De pijpenverzamelaar is echter naarstig op zoek naar zijn fijngevoelig gesneden producten. De stimulans van zijn knappe snijwerk heeft het aanzien van de tabakspijp van meerschuim buitengewoon goed gedaan en maken zijn werk begeerlijk bezit, indertijd maar nu niet minder.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2017.
Afbeeldingen
- Cassette van de collectie tekeningen van Jean Perron. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082 - Titelpagina van de cassette. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
3 - 5. Handtekeningen van Jean Perron. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
6 - 11. Complete schetsvellen met verschillende onderwerpen. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
12 - 29. Vrouwenportreteten. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
30 - 83. Mannenportretten. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
84 -111. Varia ontwerpen. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
112. Cuirassier voor de wereldtentoonstelling. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
113. Ontwerptekening borstbeeld van een negerin. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
114. Tabakspijp van meerschuim met borstbeeld van een negerin. Parijs, ontwerper Jean Perron, onbekende fabriek, 1875-1885.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.674
115. Ivoren snijvoorbeeld voor een meerschuim tabakspijp met voorstelling van het hoofd van een soldaat met platte pet. Parijs, Jean Perron, 1870-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.654
116. Tekening soldaat met lange baard. Parijs, Jean Perron, 1865-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.082
117. Ivoren snijvoorbeeld voor een meerschuim tabakspijp met voorstelling van het hoofd van een Arabier. Parijs, Jean Perron, 1860-1875.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.655
Noten
[1] De vertaling luidt: "Getekende schetsen van mijn grootvader Jean Perron, beeldhouwer in ivoor, ebbenhout en meerschuim, pijpen en wandelstokknoppen".
[2] Hugo Reineke, Die Meerschaum-Industrie, Bremerhaven, 1930, p 46.
[3] Cardon, Le musée du fumeur, traitant du tabac et de la pipe, et comprenant le récit du voyage de l'auteur en Orient, Paris, 1866, p 241.
[4] Exposition universelle de 1867 à Paris. Rapports du jury international publiés sous la direction de M. Michel Chevalier, Paris, 1867, p 29.
[5] Ibidem Chevalier, p 29.
[6] Sabine Fellner & Herbert Ruppe, Austria Tabak, die Sammlung des Österreichischen Tabaksmuseum, Wenen, 1991, p 71. Presentatiepijp 1873 door J.N. Menhard, Wenen. Ernst Trost, Zur allgemeinen Erleichterung; Eine Kultur- und Wirtschaftsgeschichte des Tabaks in Österreich, Wien/München, 1983, p 113. Presentatiepijp 1873.
[7] Cardon, p 239.
[8] 1855 Parijs, 1862 Londen, 1867 Parijs, 1868 Le Havre, 1876 Philadelphia, 1878 Parijs, 1879 Sydney, 1880 Melbourne, 1881 Montreal, 1883 Amsterdam, 1888 Brussel en 1889 Parijs.
[9] Louis Aucoc, Exposition universelle de 1867 à Paris, (Rapports du jury international publiés sous la direction de M. Michel Chevalier. Objets divers de maroquinerie, de tabletterie et de vannerie), Paris, P. Dupont, 1867. Chevalier, p 31 meldt als fabriek Bondier, Donninger et Ulrich.
[10] Irina Nikolaeuna Ukhanova, St. Petersburg, 2009, afb. 88-89. Catalogus "Since tobacco you love so much", St. Petersburg, The State Hermitage, 2010, p 134-147.
[11] Bernard Mamy & Eppe Ramazzotti, Pipes et fumeurs de pipes; un art, des collections, Parijs, 1981, p 82, rechts boven.
[12] Cardon, p 224.
[13] Exposition universelle de 1867 à Paris. (Rapports du jury …), Paris, 1867, p 30-31.
[14] Snijders in Parijs verdienen rond 1870 9-20 franc per dag, de gewone arbeiders in die industrie ontvangen 5-9 franc per dag, terwijl vrouwen 2-5 franc uitbetaald krijgen.