The history of the Gambier factory

Author:
Don Duco

Original Title:
De historie van de Gambierfabriek (deel I-II)

Publication Year:
1980

Publisher:
Pijpenkamer Icon

Journal:
Pijpelijntjes

Description:
The first article on the history of the Gambier company in Givet, the most famous factory of figural clay pipes in the world.

Bijna alle tabakspijpen die men tot in het begin der negentiende eeuw in Frankrijk maakte, zijn imitaties van produkten van Nederlandse en Engelse pijpmakers. Kort na het jaar 1800 komt er echter een ommekeer in de Franse pijpennijverheid. De fantasiepijp wordt geboren. Bij deze tabakspijp is de ketel verstopt in een originele voorstelling en soms is zelfs de steel in de decoratie opgenomen. Wie de uitvinder van de nieuwe pijpensoort is, valt niet meer te achterhalen. Het zal of de firma Gambier in Givet geweest zijn, of de fabriek van Fiolet in Saint Omer. De Gambierpijpen worden echter spoedig het meest gevraagd. Bij de negentiende eeuwse roker waren de pijpen van Gambier geliefd om hun fijne kleistructuur, door hun heldere klank en vooral ook omdat ze goed doorrookten. De émail-beschildering werd bij het bruinroken van de pijp een lust voor het oog. Veel pijpen zijn ware kunstwerkjes. Helaas echter geniet de figurale pijp tegenwoordig alleen bij verzamelaars waardering. In andere kringen is het een nog onbesproken kunstnijverheidsprodukt.

Dit artikel behandelt de historie van de fabriek van Gambier. In een tweede deel wordt dieper op de produkten van Gambier ingegaan. Helaas kan ik geen sluitend verhaal aanbieden. Het archief van de fabriek is verloren gegaan en in het departementale archief is vrijwel niets over een privé-onderneming als een pijpenfabriek terug te vinden. Historische gegevens over de fabriek en haar produkten zijn ook in het verleden niet of bijna niet gepubliceerd. Hoewel de reconstructie van de schaarse gegevens toch een schijnbaar sluitend verhaal oplevert, zijn nog vele zaken onopgelost gebleven. Toch hoop ik, dat dit artikel zal bijdragen tot een grotere waardering van een dikwijls vergeten kunstnijverheidsprodukt.

Het plaatsje Givet, waar in 1780 de firma Gambier opgericht werd, ligt in het noorden van Frankrijk, in het département Ardennes. Door zijn ligging aan de Maas en aan de voet van de Mont D'Haurs werd de plaats spoedig verdedigingsstad voor het noordwesten van Frankrijk. Rondom de plaats vinden we nog talloze resten van vestingwerken, die de stad in vroeger tijden tegen indringers moesten beschermen. De Maasoever is aan beide zijden bebouwd. Grand-Givet - aan de westzijde van de rivier - is tegenwoordig het belangrijkste. Petit-Givet is nu beduidend kleiner, maar vroeger waren hier de ambachten en nijverheden gevestigd. Hier woonden ook de arbeiders. Het stadje kreeg bekendheid door zijn leerlooierijen, de potloden van Gilbert en de pijpen van Gambier (noot 1).

Aanwijzingen over het bestaan van pijpmakerijen in het département Ardennes zijn bekend. Reeds in 1677 werkten te Charleville twee pijpmakers: Philippe Chrestien en Charles Migeot (noot 2). In 1681 blijkt Chrestien naar Montjoly verhuisd te zijn, maar beoefent nog steeds het ambacht van het pijpmaken (noot 3). Uit 1710 kennen we de naam van Nicolas Marloy te Mézières (noot 4). In de achttiende eeuw zullen in deze streek meerdere pijpmakers werkzaam zijn geweest. De grondstof voor de kleipijpen werd in de omgeving gedolven. Uit 1779 is een akte bekend tussen de ontvanger van Hierges, ene Philippe Licot, en een advocaat genaamd Jean­ Nicolas Colignon over het winnen van pijpaarde en andere delfstoffen op de terreinen des Quatre Seigneurs bij Niverlée (noot 5).

Een jaar later, in 1780, moet de grondslag voor de fabriek van Gambier gelegd zijn. Het bewijs hiervan is niet bekend. Aan de voet van de Mont D'Haurs zal de pijpmaker Jean Gambier een bedrijfje opgezet hebben. De situering van de fabriek was gunstig, want de Maas en de Houille stroomden op geringe afstand van de werkplaats. Bovendien vond men in de omgeving voldoende hout om de ovens te stoken. Jean Gambier betrok de klei voor zijn produkten uit Niverlée, ongeveer tien kilometer ten zuidwesten van Givet, even over de Belgische grens. Een jaar voor zijn vestiging in Givet, namelijk in 1779, waren in Niverlée nieuwe mijnen geopend, waar klei van een uitstekende kwaliteit gewonnen werd. Het is heel goed mogelijk dat Jean Gambier zich juist in Givet gevestigd had om van de nieuwe mijnen te kunnen profiteren.

Aanvankelijk zal Gambier - als de andere pijpmakers in deze streek ­ pijpen voor gebruik in de regio gemaakt hebben. In het noorden van Frankrijk was men voor de levering van pijpen namelijk vrijwel geheel afhankelijk van de pijpmakers uit Nederland, wiens produkten door de lange vervoersweg extra duur geworden waren. Gambier's eerste pijpen worden omschreven als façon de Hollande ofwel van het Hollandse model (noot 6). De pijpen zijn regelrechte imitaties van Goudse pijpen. In vorm of kwaliteit moeten zijn pijpen echter uitgemunt hebben, waardoor de vraag toenam en het bedrijf uitgroeide. De pijpmakerij en het woonhuis van Gambier lagen aan de Rue des Soupirs (noot 7) of aan de Rue Royale (noot 8). Achter het huis, of misschien zelfs in het woonhuis zal men pijpen gemaakt hebben. Over het bedrijf in zijn eerste fase weten we niets met zekerheid.

Mogelijk stichtte Jean Gambier een pijpmakerij naar eigen inzicht, maar het is meer waarschijnlijk dat een andere pijpmaker als voorbeeld voor zijn bedrijf diende. Wel1icht had Gambier de kunst bij Thomas Fiolet in Saint Omer afgekeken. Fiolet stichtte vijftien jaar eerder, in 1765, een pijpenfabriek en wist deze snel tot grote bloei te brengen. Zeker is, dat Gambier en Fiolet in het begin van de negentiende eeuw de twee belangrijkste pijpenfabrikanten in het noorden van Frankrijk waren. Een waardige derde plaats werd ingenomen door Blanc-Garin, een pijpenfabriek die eveneens in Givet gevestigd was. Tot na het jaar 1800 zal hun produktie vrijwel zonder uitzondering bestaan hebben uit kortgesteelde pijpen, waarvan de modellen van de Hollanders afgekeken waren. Behalve in Givet en in Saint Omer vervaardigde men deze pijpen ook in Duinkerken en in andere plaatsen.

Naast de eenvoudige pijp zal men zich spoedig ook op de versierde pijp toegelegd hebben. Vanuit de eenvoudige Goudse reliëfversieringen als de schelppijpjes en de snoeckebekken (noot 9), ontwikkelde men gaandeweg een eigen decoratiestij1, die geheel nieuw was. De figurale pijp ontwikkelde zich: de pijp waarvan de ketel verstopt is in een decoratie, waardoor deze dikwijls meer op een beeldhouwwerkje dan op een rookinstrument lijkt. Of deze versieringswijze bij Thomas Fiolet of bij Jean Gambier het eerst toegepast werd, is niet bekend. Zeker is, dat zij haar bestaan dankt aan de artistieke gaven van de pijpmakersbazen of hun personeel. De oudste figurale pijpen worden in de literatuur vermeld door Baron de Watteville omstreeks het jaar 1815 (noot 10). Een van de oudste figuurpijpen stelt de arts Deneux voor, de geneesheer van de hertogin De Berry. Deze pijp dateert uit het jaar 1817.

De ontwikkeling van de figurale pijp is in de eerste helft van de negentiende eeuw met grote snelheid gegaan. In één of twee generaties tijd kwam men tot de meest vernuftige maaksels. Echter niet alleen de wijze van decoratie veranderde de pijp, ook de steel onderging een wijziging. Was het in West-Europa gebruikelijk pijpen uit êén stuk te maken, in de negentiende eeuw komt de tweedelige pijp op. Bij deze pijp zijn de kop en een stukje van de steel van klei gemaakt. Het uiteinde van de steel is met een klei-manchet versterkt. Een houten of rieten steel wordt later met behulp van een kurkje in de manchet vastgeklemd. Dergelijke pijpen met losse roeren waren in de porseleinindustrie algemeen bekend. Hun oorsprong ligt in de Balkan landen of in West-Rusland, waar de manchetpijp al in de zeventiende eeuw gemaakt is. Het vervaardigen van manchetpijpen had een fabricagetechnische achtergrond. De Gambierpijpen werden namelijk bij een zo laag mogelijke temperatuur gebakken om een optimale porositeit te verkrijgen. De Franse rokers stelden er prijs op, dat de pijp goed doorrookte, ofwel dat het vocht goed in de klei opgenomen zou worden en de pijp gaandeweg een fraai gebruikspatine zou krijgen. Dit patine varieert in kleur van een lichte honingkleur tot de kleur van verbrand brood. Door het decoreren van de pijpekop werd deze zwaarder, waardoor een klei-steel juist extra stevig zou moeten zijn.

In 1817 werd Jean Gambier door zijn zoon opgevolgd (noot 11). In 37 jaar tijd moet Jean een aanzienlijke pijpmakerij opgebouwd hebben. De tijd was hem gunstig gezind geweest. Door de Franse overheersing van de Nederlanden vonden aanzienlijk minder pijpen hun weg naar Frankrijk, waardoor de Franse bedrijven een grote stimulans kregen. Gambier zal veel Hollandse pijpensoorten verkocht hebben. Een goede winst en vooral veel liefde voor zijn vak brachten hem tot het verder ontwikkelen van de fantasiepijp.

We kunnen de grootte van het bedrijf in 1817 slechts schatten, maar rond de 50 werknemers kunnen er zeker gewerkt hebben. Het oorspronkelijke bedrijf zal verschillende malen uitgebreid zijn. Herhaaldelijk heeft Gambier meer grond in pacht genomen en de werkplaatsen uitgebreid. Over de bouw van de fabriek uit die tijd is niets bekend. Waarschijnlijk bouwde hij in zijn tuin door en bereikte hij de straat achter zijn bedrijf, in het verlengde van het oude pand. Zijn zoon, van wie we de voornaam niet eens weten, zal het bedrijf op dezelfde voet voortgezet hebben. De produktie groeide en groeide en de bekendheid van Gambier nam gaandeweg toe. In de Dictionnaire Universel du Commerce uit 1840 lezen we onder Gambier: Pipe d'écume de terre. Met deze benaming duidde men op de kleur van de klei, die op meerschuim geleek en om zich met meerschuim te laten vergelijken moest de pijp goed doorroken. Ook de zoon van Jean Gambier betrok de klei uit de mijn in Niverlée.

01-gambier-1980
Afb. 1. Plattegrond pijpenfabriek Blanc-Garin & Guyot.

De nabijheid van de hoogwaardige kleivelden en misschien ook het succes van Gambier zal andere pijpmakers aangetrokken hebben. Verschillende lieden zullen zich als kleine zelfstandige pijpmaker in Givet gevestigd hebben. Twee van deze makers zijn Blanc en Guyot geweest, die hun pijpmakerijen uiteindelijk samengevoegd hebben. Rond 1830 heet hun bedrijf Blanc-Garin & Guyot. Het echtpaar Blanc-Garin bezat het belangrijkste deel van de fabriek. Hun fabriek was gelegen op de hoek van de Rue St. Gregoire en de Rue des Soupirs, nog geen 200 meter van de Maas aan de voet van de Mont D'Haurs. Op de kaart van 1823 staat hun bedrijf al aangegeven (noot 12). Het is een grote fabriek met rondom een binnenplaats de baaswoning, stallen, een gebouw voor de kleibereiding, een oven en een afdeling waar de pijpen gevormd worden (afb. 1). De historie van deze fabriek is onbekend, maar het is mogelijk dat Blanc-Garin & Guyot een meer toonaangevende en ook oudere fabriek is dan de nabijgelegen fabriek van Gambier Fils.

Uit 1844 is een rekening van hun bekend (noot 13). In het briefhoofd lezen we: "Ve. Blanc-Garin, successeur de MM Blanc-Garin & Guyot, Fabricant de Pipes en tous genres, très blanches, en véritable écume de terre". De rekening is bestemd voor een handelaar in Parijs en somt een aantal pijpmodellen op. Globaal kunnen we de pijpen in twee soorten verdelen: de façon Hollandaises en de fantaisies. Onder de eerste groep vallen de pijpen met de namen Hongroises, Belges en Brulots (noot 14). Enkele van deze pijpen benaderen de Hollandse modellen en dragen bekende Goudse merken: PV, WS, gekroonde 17 en gekroonde 46. Het gebruik van de Goudse merken duidt erop, dat de pijpmakerij in Noord-Frankrijk kennelijk nog concurrentie van de Goudse pijpmakers ondervond. De langste pijp meet 18 duim en is een kleine 50 centimeter lang. Voor een Franse pijp is dit een aanzienlijke lengte.

De fantaisies dragen namen als: Polichinelle (Jan Klaassen), le Dépit (de ergernis), le Nègre, Abdel Kader, Burgraves, Grognard (oud soldaat van Napoleon, tevens knorrepot), Marion de l‘Orme en le Rieur. Enkele van de fantasiepijpen worden zonder émail geleverd. Deze toevoeging is belangrijk, omdat het de vroegste vermelding van émaille op pijpen is. Bedoeld wordt hier het schilder-émail, waarmee de ogen en andere opvallende delen van de pijpekop beschilderd werden. Wanneer de pijp goed doorgerookt was, stak het émail fraai af op de bruingekleurde ondergrond. De rekening van de weduwe Blanc-Garin vermeldt ook de vormnummers van de pijpen (noot 15). De gesteelde Hollandse modellen dragen vrijwel allen een nummer onder de honderd, terwijl de fantaisies 100 en 200 nummers hebben. Hieruit zouden we kunnen concluderen, dat men aanvankelijk de Hollandse modellen maakte, maar later ook fantaisies ging maken. Had de firma Blanc-Garin tevens een aandeel in de ontwikkeling van de fantasiepijp? Het hoogste vormnummer is 279 en het is mogelijk dat Blanc-Garin & Guyot inderdaad zoveel verschillende modellen maakte in die tijd.

02-06.081  klei-blancgarin-erage-1
Afb. 2a. APM 6.081
02-06.081  klei-blancgarin-erage-5
Afb. 2b. APM 6.081
02-06.081  klei-blancgarin-erage-3
Afb. 2c. APM 6.081

Gambier en Blanc-Garin & Guyot zullen felle concurrenten van elkaar geweest zijn. Twee aanzienlijke pijpenfabrieken in een kleine plaats als Givet kan tot niets anders leiden. De bedrijven zullen de ontwikkeling van elkaars produkten nauwgezet gevolgd hebben. Veel modellen zullen zij beiden geleverd hebben en ook in afwerking zal men elkaar zoveel mogelijk geëvenaard hebben. Voor de produktontwikkeling is het bestaan van een felle concurrentie alleen maar gunstig, vooral wanneer men er steeds op uit is met een beter of meer origineel produkt op de markt te komen. Een aardige vorm van imitatie vinden we terug in de merken. Door Blanc-Garin worden pijpen met het merk JG geleverd, terwijl Gambier de merken de gekroonde 17 en de 46 ook voert. Pijpen van de firma Blanc-Garin & Guyot komen we nog slechts zelden tegen. De meeste fantasiepijpen zijn gemerkt met de volledige naam in ovaalvorm op de steel of kop van de pijp. De afgebeelde pijp (afb. 2) is door Blanc-Garin & Guyot gemaakt en toont dit merk in reliëf aan de onderzijde van de ketel.

In 1848 staat de fabriek nog steeds onder leiding van de weduwe Blanc-Garin en heeft dan een verkoopkantoor in Parijs. Uit die tijd is een reclamepijp in de vorm van een sandwichman bekend (noot 16). Het is een manchetpijp en toont een mannehoofd met pet met voor de borst een schild waarop geschilderd: "Pipes du Givet, Blanc-Garin & Guyot, dépot, rue Bourg-l'Abbé 26, Paris". Of Blanc-Garin de eerste was, die een verkoopkantoor in Parijs vestigde, is niet bekend. Gambier had in ieder geval een paar straten verderop ook een verkoopkantoor. Het oudste bewijs hiervan dateert uit 1854.

Over de grootte van het bedrijf van Blanc-Garin & Guyot is niets bekend. Uit een bericht over de industrie in de Ardennen uit het jaar 1848 weten we dat er twee fabrieken voor pipes de terre in Givet zijn. Bedoeld worden Gambier en Blanc-Garin, waar tesamen 330 personen werken. Er werken evenzoveel mannen als vrouwen, van ieder 150, terwijl er 30 kinderen onder de 16 jaar te werk gesteld zijn. Helaas beschikken we niet over een nadere specificatie van het personeel in beide bedrijven, doch waarschijnlijk werkten in beide fabrieken evenveel arbeiders. Het werk in de pijpenfabriek geschiedt onder slechte hygiënische toestanden, maar het fabriekswerk is beter dan het werk in de steenhouwerijen rond Givet, waar 2.700 arbeiders hun brood verdienen.

Vóór 1860 wordt de fabriek van Blanc-Garin & Guyot opgeheven. Waarschijnlijk gebeurt dit wanneer de weduwe Blanc-Garin sterft en er geen opvolger is. Door Gambier wordt het bedrijf dan overgenomen. Over de overname en de voorwaarden daaraan verbonden is niets bekend. Zeker is, dat Gambier een flinke som geld voor de fabriek heeft willen betalen. Wanneer het bedrijf van Blanc-Garin voorgoed stopte, was Gambier de enige pijpenfabriek in Givet. In of kort voor 1860 is dit het geval en wellicht hebben de erfgenamen van de weduwe Blanc-Garin hiermede een aandeel in de fabriek van Gambier gekregen. Naast de fabriek van Gambier zijn er in het departement Ardennes nog pijpenfabrieken in Charleville, Launois en Wadelincourt.

Onder invloed van de nationale en internationale tentoonstellingen ontwikkelt de fabriek van Gambier zich tot een goed georganiseerd bedrijf, waarin de basis van een industrieel vervaardigd produkt aanwezig is. In 1849 exposeert Gambier op de 11° Exposition de l'Industrie Nationale te Parijs. Tijdens deze tentoonstelling worden 1671 medailles en andere prijzen uitgedeeld. Gambier krijgt op 11 november 1849 een prijs, die uitgereikt wordt door de toekomstige koning Napoleon III, prins Louis-Napoléon, in de grote zaal van het paleis van justitie. Voor Gambier zal het niet de laatste onderscheiding zijn.

In het midden van de negentiende eeuw bestaat ongeveer dertig procent van de arbeiders bij Gambier uit Belgen. Zij brengen de werkweek in Givet door en verblijven in goedkope logementen in de nabijheid van de fabriek. Zaterdagavond keren zij naar hun gezin in hun woonplaats terug en komen maandagochtend weer naar de pijpmakerij. Ook veel Poolse réfuges vestigen zich als kleiarbeider of als leerling pijpmaker in Givet. Veel arbeiders leven op een bestaansminimum. In 1848 - zo lezen we in de Enquête op de industrie arbeid verdient een eersteklas werknemer 2 franc, een tweedeklas arbeider krijgt 1,25. Vrouwen krijgen 1 franc terwijl kinderen met 25 centimes beloond worden. In de pijpmakerij geschieden de meeste handelingen echter op stukloon, maar de lonen van de snelle werkers zullen de inkomsten van een eersteklas arbeider weinig te boven zijn gegaan. De industriestaat rekent voor, dat een man in de stad met 365 franc per jaar rond kan komen. Een tweede klas arbeider ontvangt 310 x FF l ,25 = FF 387,50 en zit dus net boven het bestaansminimum. Moeilijker is het voor een gezin, dat aan inkomen jaarlijks FF 730,­ nodig heeft. Een eerste klas arbeider ontvangt FF 720,- ofwel onvoldoende om van te leven. Zoals bij de meeste pijpmakerijen geldt, kunnen we dus ook hier zeggen, dat de bewondering voor de pijpen die we nu hebben niet in verhouding staat tot het leed van het harde werken en de geringe inkomsten van toen. Men balanceerde steeds op een bestaansminimum. Voor de pijpmakers bestond het leven uit hard werken, zes dagen per week, om dan van een welverdiende rustdag te kunnen genieten.

Uit 1869 is weer een loonstaat bekend. Dan ziet de zaak er voor de pijpmakers gunstiger uit. De salarissen variëren van 1,25 tot 4 franc per dag. De situatie in de pijpennijverheid is gunstig en blijkbaar profiteren de arbeiders een klein beetje mee. In de fabriek van Gambier wordt goed verdiend en orders uit alle delen van de wereld stromen binnen. De Gambierpijp geniet een geweldige bekendheid en wordt vrijwel overal ter wereld gerookt. De fabriek is tot een groot bedrijf uitgegroeid met over de 550 man personeel. Per dag wordt ongeveer 2.200 gros pijpen afgeleverd (noot 17). De snelle groei in de lonen en in het werknemersaantal dankt Gambier niet alleen aan de populariteit van haar produkten, maar ook aan het wegvallen van de concurrentie van Blanc-­Garin & Guyot.

03-gambier-1980
Afb. 3. Situatieschets fabrieksterrein.
04-gambier-1980
Afb. 4. Fabrieksgebouwen pijpenfabriek.

Het fabriekscomplex heeft haar grootste omvang bereikt en beslaat een terrein van ruwweg 60 bij 65 meter. De hoofdingang is aan de Rue des Soupirs gevestigd, op 300 meter afstand van de Maas. Wie de poort van het bedrijf doorgaat komt op een binnenplaats met op het voorste stuk een geometrische perk. Rondom de tuin staan de fabrieksgebouwen. Op het kaartje heb ik ze aangegeven (afb. 3, 4). Rechts van de ingang de conciërgewoning (1), een pand uit het jaar 1770. Een steen aan de straatzijde ingemetseld herinnert nog aan de bouw. Het is niet onmogelijk, dat in dit pand de eerste Gambierpijpen gemaakt zijn. Aan de voorgevel, onder het dak van de conciërgewoning is in een rond venster een klok opgehangen, die vanaf een groot deel van het terrein zichtbaar is. Achter de conciërgewoning staan twee koetshuizen (2). In beiden staan wagens, die gebruikt worden voor het aanvoeren van klei en kolen en voor het afvoeren van de eindprodukten. Aanvankelijk is de Maas de belangrijkste vervoersweg. Vanaf 1862 worden per spoor veel produkten naar Parijs vervoerd, vanwaar ze hun weg naar de afnemers vinden. Achter de koetshuizen staat een groot stenen gebouw (3), dat voor de bereiding van de klei dient. In dit bouwsel is een grote kleimolen geconstrueerd, die door een paard aangedreven wordt. Voor het wassen en zoken van de klei zijn hier speciale bakken gemetseld. Enkele van deze bakken hebben een ondergrondse afvoer, die in verbinding staat met een gemetselde riool, dat naar de Maas loopt.

De ruwe klei wordt per schip aangevoerd en dan overgeladen op kleine wagons, die over een rails-stelsel naar de fabriek gereden worden. De ruwe klei wordt dan gelost en in een open kleiloods op het midden van het terrein opgeslagen (4). Is de grondstof voldoende door de wind gedroogd, dan gaat men tot het zook- en maalproces over. De blokken klei worden daarna opgeslagen om te rotten. Voor de verwerking tot pijpen wordt de klei dan nog een keer gemalen.

De drie hoofdhandelingen in de pijpmakerij zijn het rollen, kasten en tremmen. Voor dit werk heeft men na het midden van de negentiende eeuw een groot gebouw gezet, links van de ingang Rue des Soupirs (5). Het gebouw heeft een vloeroppervlakte van 18 bij 53 meter en staat bijna haaks op de Rue des Soupirs. In de wandel wordt dit gebouw Usine neuve ofwel nieuwe fabriek genoemd. Het gebouw heeft drie verdiepingen, een kelder en een zolder. Iedere verdieping is verdeeld in een grote zaal met in het midden zeven houten steunpilaren. Aan weerszijden is een trap en op de hoeken van het gebouw een kantoortje of opslagruimte. In de nieuwe fabriek werden de blokken klei tot pijpen verwerkt en als de laatste afwerkhandeling verricht was, bracht men de bakken met pijpen naar buiten en werden ze op stellingen bij de oven of bij mooi weer in de zon gedroogd.

Centraal op het terrein waren drie pijpenovens gebouwd. Deze bouwsels stonden aan drie zijden vrij. De gedeeltelijk vrije plaatsing was noodzakelijk, omdat tijdens het stookproces de oven ongeveer 30 centimeter in doorsnee toenam. In de ovens kon men tussen de 5.000 en de 10.000 pijpen tegelijk bakken. Aanvankelijk stookte men met hout. Dit hout kon in de bossen in de omgeving gekapt worden. Rond het midden van de negentiende eeuw is men op kolen overgestapt. Door de ovens met kolen te stoken kon men de stooktijd aanzienlijk verkorten. De stookduur met hout was 16 uur.

De pijpen werden in speciale vuurvaste potten, zogenaamde cassettes gebakken. Deze cassettes waren dunwandige halfronde potten met een platte bodem. Op de storten van Gambier worden geregeld scherven van deze potten gevonden, maar een reconstructie van een hele pot is nooit mogelijk geweest. De pijpen werden in de potten gedaan en de open ruimtes ertussen vulde men met fijn kiezelhoudend zand. Het deksel op de potten werd gemaakt door een stevige papiersoort in een kleipap te drenken en deze op de pot te plakken. De potten moesten goed afgesloten worden, anders zou de rook de tere witte klei aantasten. In het gebouw waartegen de ovens gebouwd waren (6), werden de potten gevuld en leeggehaald. Veel potten moesten na het gebruik hersteld worden. Ook het herstellen van deze potten gebeurde op deze afdeling. Helaas is het niet bekend, hoe men de potten in de oven stapelde. Het systeem dat men bij Gambier gebruikte is tamelijk ingenieus geweest, maar de vondsten van baksteunen en ander ovenmateriaal zeggen te weinig over de bakmethode.

05a-07.088a  bodem-gambier-michel-ange-1
Afb. 5a. APM 7.088a
05a-07.088a  bodem-gambier-michel-ange-3
Afb. 5a. APM 7.088a
05b-07.145  bodem-gambier-paganini-1
Afb. 5b. APM 7.145
05b-07.145  bodem-gambier-paganini-4
Afb. 5b. APM 7.145

Veel gebakken pijpen moesten nog geëmailleerd worden. Hiervoor gingen zij naar de êmailleschilder inrichting. Deze werkplaatsen waren in een pand met drie verdiepingen gehuisvest, dat naast de nieuwe fabriek stond (7). Dit gebouw is van veel vroeger datum en is mogelijk eens de oude pijpenfabriek geweest. Het werk op de émailleschilderafdeling werd door vrouwen en meisjes verricht. De afdeling bestond uit een aantal groepen vrouwen, rondom tafels gezeten. Iedere émailleuse bepaalde zelf de kleursamenstelling van de pijpen. Men beschikte over zes kleuren: rood, groen, blauw, geel, zwart en wit. De émail-poeder werd met gom en dragant aangemengd op een schoteltje of op de ziel van een gebroken fles. Met een pincet of ook wel met een ijzeren of stalen naald werd zij daarna opgebracht. Maakte de émailleuse een vergissing, dan liet zij het émail drogen en kon de poeder dan gemakkelijk weer van de pijp afvegen. De beschilderde pijpen werden op een plaatijzeren blad gezet, waarop pennen als steuntjes bevestigd waren. In een émailleeroven werden de pijpen dan enkele minuten verhit. De émailleeroven was tegen de muur van de nieuwe fabriek gebouwd, in een uitloper van het émailleerpand.

Niet alle Gambierpijpen werden in de fabriek geëmailleerd. In talloze plaatsen waren kleinkunstenaars, die pijpen versierden. Zo vond men in 1848 in Parijs ene Madame Fosse, die zich garnisseuse de pipes en terre noemde en op de Rue Neuve-Saint-Laurent een werkplaats had. Een andere bekende pijpendecorateur is Monsieur Joseph, die in 1874 als émailleur en pipes Gambier marquées au nom des fumeurs gevestigd was.

05c-07.442  bodem-kleipijp-gambier-ninivien-1
Afb. 5c. APM 7.442
05c-07.442  bodem-kleipijp-gambier-ninivien-4
Afb. 5c. APM 7.442

De pijpenpakkerij en de verzendafdeling bevonden zich in het pand aan de Rue Royale (8). In de pakkerij werden de pijpen eerst gesnold in een oplossing van zeep, was en gom. Met een flanellen doek werden ze daarna glanzend gewreven. De betere soorten pijpen werden in crème of paars vloeipapier verpakt. Dan stopte men de pijpen in kisten, waarvan de bodem en zij­ kanten met stro beschermd waren. Na iedere laag pijpen kwam een laag stro. Bij gewone pijpen liet men de vloeipapiertjes weg en werden ze zo in kisten verpakt. Boven de magazijnen en de pakkerij was het administratiekantoor. Hier was ook de vergaderruimte en de kamer van de directeur van de fabriek.

Voor klanten die de pijpmakerij in Givet bezochten was een kantoor en modelkamer ingericht in de nieuwe fabriek op de eerste étage, met uitzicht op de Rue des Soupirs (9). In een ruime kamer, waar de tweede conciërge de verkoop bijhield, lagen de pijpmodellen uitgestald. Hier werden ook de catalogi en het andere reclame materiaal afgegeven. De oude fabriek van Blanc-Garin & Guyot, die ruim honderd meter verderop stond, gebruikte men voor de chamotte bereiding en het vervaardigen van de pijpenpotten. Deze fabriek lag aan de railsverbinding, die van de Maaskade naar de pijpenfabriek liep.

Wanneer we het aantal werknemers over de verschillende functies in de fabriek verdelen, komen we tot de volgende terugrekening:

2   concierges
2   voerlieden
10   klei-bereiders (zokers, maalders en sjouwers)
200   rolders, kasters en tremsters
5   plankendragers
10   volsters
10   pijpenpotmakers en herstellers
10   ovenwerkers (vullers, stokers en herstellers)
50   émailleschilders
10   émailleovenisten
20   paksters en magazijnwerkers
10   ontwerpers, modelleurs, vormgieters, graveurs, etc.
3   timmerlieden
1   directeur
10   administratieve krachten
2   schippers
3   reizigers
     5   werknemers in Parijs
363   totaal aantal personen

 

In tegenstelling tot de Nederlandse pijpmakerijen, waar rolders en kasters gescheiden van de tremsters werkten, werkte men in de fabriek van Gambier met produktiegroepen. Een groep telde meestal zeven personen. Men heeft er één roleur op vier mouleurs en drie trameuses. De rolder is meestal een jongen van een jaar of 15 à 16, die de grondvorm van de pijp maakte. Iedere rolder voorziet vier kasters van bosjes rollen, de kleiworstjes waaruit de pijp gemaakt wordt. In Gouda werkte de rolder meestal voor twee of drie kasters, maar men maakte in Nederland langere pijpen, waarbij veel secuurder gerold moest worden. De meeste Gambierpijpen hebben een korte steel of zijn manchetpijpen. Bij de losse koppen kon door de rolder met beide handen gerold worden, zodat twee kleiworstjes tegelijk ontstonden. Voor de langere modellen had hij twee handen nodig. Kwam de rolder in tijdnood, dan werd hij meestal bijgestaan door de jongste kaster. Het moeilijkste van het rollen was om de juiste hoeveelheid klei van het kleibrood af te nemen.

Bij een groot deel der Gambierpijpen was het kasten tijdsintensief. Veel vormen bestonden uit meer dan twee delen, waardoor het insmeren van de vorm en het lossen van de pijp aanmerkelijk meer tijd vroegen . Een kaster zal per uur gemiddeld 80 tot 90 pijpen gemaakt hebben. In Gouda lag dit aantal bij het kasten van korte pijpen hoger.

De tremsters werkten de pijpen af. Veel Gambierpijpen lijken door hun decoraties arbeidsintensief bij het afwerken. In de praktijk valt dit echter mee. De vormmakers bij Gambier wisten de vormen uitstekend te scherpen, waardoor het aantal af te werken randjes tot een minimum beperkt bleef. Het afwerken van de pijpen werd met de grootste zorg gedaan. Het wegstrijken der naden is dikwijls zo precies gebeurd, dat men nu vaak moeite heeft deze terug te vinden. Er is bovendien geen pijp bekend, die niet met een merkstempeltje of een merkplaatje gemerkt is, zelfs wanneer het merk al in reliëf op de ketel of steel voorkwam.

In de nieuwe fabriek werkten gemiddeld niet meer dan dertig groepjes roleurs, mouleurs en trameuses. Men had voor deze groepjes drie verdiepingen beschikbaar, zodat per verdieping maximaal tien groepjes werkten. De oppervlakte per verdieping meet rond de 600 m2 , zodat iedere groep ongeveer 60 m2 tot zijn beschikking had. Dit lijkt veel, maar we moeten niet vergeten, dat de kleirolletjes enkele dagen moesten drogen en dat ook de nieuw gekaste pijpen één à twee dagen moesten liggen voor deze afgewerkt konden worden. Men had dus naast de produktieruimte heel wat stellingen nodig, waarop de pijpen te drogen lagen. Dit drogen zal de atmosfeer van de werkruimte niet ten goede gekomen zijn.

Wanneer we uitgaan van 200 lieden, die in de produktiegroepjes werken, dan waren 30 ervan rolder, 110 kaster en 60 tremster. Vanuit deze cijfers kunnen we het produktie-aantal reconstrueren. Een kaster uit het midden der negentiende eeuw maakte 84 pijpen per uur, ofwel per dag 12 x 84 pijpen is circa 1000 pijpen. Per week maakte hij dus ongeveer 6000 pijpen. Het jaaraantal van één kaster bedraagt ongeveer 300.000 stuks. In grossen omgerekend: 7 gros per dag, 42 gros per week ofwel 2100 gros per jaar. De jaarlijkse produktie van Gambier zal, toen men er ongeveer 360 werklieden had, gelegen hebben op 110 x 2100 gros ofwel 231.000 gros pijpen. Hiervan moeten we tien procent voor breuk en misbaksels aftrekken, zodat we op ruim 200.000 gros ofwel een kleine 30.000.000 pijpen per jaar komen. Een gigantisch aantal, maar vergeleken met de cijfers die van Fiolet en Duméril bekend zijn en die over een jaarlijkse produktie van 50 miljoen spreken, moeten we met dit aantal de waarheid aardig benaderen.

De pijpen werden op meerdere plaatsen en gros verkocht. In Givet had men een grote winkel, maar het belangrijkste verkooppunt werd spoedig Parijs. Hier bezat Gambier een groot kantoor aan de Rue de l'Arbre-Sec op nummer 20, niet ver van de Pont Neuf. De stichtingsdatum van de Parijse vestiging is niet bekend. Waarschijnlijk gebeurde dit reeds voor het midden der negentiende eeuw. In 1893 verhuisde de winkel naar 22, Rue de Bondy, waar zij tot in onze eeuw gevestigd bleef.

In 1860 opent men ook een verkoopkantoor in Londen. Er is dan al een belangrijke handel op Engeland gaande. Fairholt - een van de tabakskenners uit die tijd - schreef in 1859 in zijn Tobacco, its History and Associations over de Gambierpijpen het volgende: "These pipes, through involving manual labour of a superior kind, are to be purchased for sixpence each in London". Vanaf de opening van het Londense verkoopkantoor neemt de pijpenhandel op Engeland toe. De lokale Engelse produkten kunnen in kwaliteit en vormverscheidenheid niet met de Gambierpijpen concurreren. Bovendien vindt de aanmaak van pijpen in Engelse stijl spoedig aanvang. Ook in Londen is Gambier niet de enige Franse pijpenfabriek met een eigen verkoopkantoor. Duméril uit Saint Omer had er van 1877 tot 1880 een winkel en Auguste Gisclon uit Montereau in de periode 1862 - 1880. Door teruggang in de pijpenhandel is men genoodzaakt het Londense kantoor in 1896 te sluiten.

Naast het opzetten van verkooppunten adverteert Gambier in kranten en tijdschriften. Advertenties - dikwijls met een fraai grafisch ontwerp - prijzen de kwaliteiten van de Gambierprodukten aan en wijzen de consument op de imitatie Gambierpijpen die er in omloop zijn. De oudst bekende advertentie van Gambier komt voor in een krant van 1854. Behalve het plaatsen van advertenties zal men ook in ruime mate reclamekaarten en affiches met de afbeelding en aanprijzing van hun produkten hebben laten drukken. Helaas is van dit reclamemateriaal vrijwel niets bewaard gebleven. Volgens zeggen zou de eerste pijpencatalogus al in 1839 verschenen zijn.

Na 1870 houdt de groei van de fabriek van Gambier echter op. De markt, die steeds onverzadigbaar leek, begint verzadigd te raken. In talloze andere plaatsen werken pijpmakerijen, die voor Gambier een concurrent zijn. In Saint Omer heeft de fabriek Fiolet een geweldige omvang bereikt, terwijl in dezelfde plaats ook de firma Duméril, Leurs Fils & Cie werkt. De produktieomvang van Duméril is beduidend kleiner dan die van Fiolet, maar het artistieke niveau ligt beslist niet beneden dat van Fiolet. De reden dat de markt zo plotseling verzadigd raakt zit vooral in de opkomst van de houten pijp, die vele malen langer meegaat dan de pijp van klei. Vooral bij land- en fabrieksarbeiders wordt de goedkope houten pijp spoedig veel gerookt. Een andere concurrent voor de kleipijpennijverheid is de opkomst van de sigaar, die in betere kringen boven een geestige caricaturale pijp geprefereerd wordt.

In 1875 heeft de fabriek nog rond de 550 arbeiders, maar in 1879 zit het aantal onder de 500 en in 1880 zijn het er nog ongeveer 410. Niet alleen het aantal arbeiders neemt af, ook de lonen worden lager. Tot 1879 blijven deze gelijk aan de lonen van 1869. In 1880 zijn de hoogste lonen van 4 franc naar 3 franc 75 centimes teruggebracht. De staat van de industrie noemt de situatie in de pijpmakerij languissant ofwel kwijnende. Als reden voor de teruglopende vraag geeft de staat de concurrentie van de sigaret op. Tussen 1880 en 1885 weet men het aantal arbeiders op de fabriek nog redelijk constant te houden. Men zakt van 410 naar 385 werknemers. Ook de salarissen blijven gelijk. In Givet verdienen de mannen tussen de 3,40 en 4 franc. Vrouwen werken er voor een bedrag variërende van 1,50 tot 2,50 en kinderen verdienen 75 centimes tot 1 franc. Vergeleken bij de pijpmakerijen in plaatsen in de omgeving van Givet is de loonsituatie niet slecht. Het minimum dagloon van de mannen ligt er 90 centimes hoger, terwijl de vrouwen, die bij Gambier werken, gemiddeld tussen de 50 centimes en de franc meer verdienen. De verkoopresultaten worden zwak genoemd. Voor Gambier was het zich handhaven in een zo moeilijke tijd een verdienste op zich. In hetzelfde jaar werd in Saint Omer de fabriek van Duméril, die in 1846 ongeveer 350 arbeiders telde, gesloten. Fiolet en Gambier waren als enige grote en toonaangevende fabrieken over.

De laatste industriestaat stamt uit 1887. In het departement Ardennes zijn dan nog twee pijpenfabrieken. In 1880 waren dat er nog vier! In Charleville is een kleine werkplaats gevestigd, waar zestien personen werk vinden. Bij Gambier werken nog 374 personen, te verdelen in 145 mannen, 188 vrouwen en 71 kinderen. Sinds de veertiger jaren van de negentiende eeuw is het aantal kinderen meer dan verdubbeld. De reden hiervoor zal liggen in het feit, dat men zo goedkoop mogelijke arbeidskrachten zocht. Mannen, vrouwen en kinderen werken allen 12 uur per dag en dus zo'n 70 uur per week! De situatie in de pijpennijverheid lijkt weer wat beter. De verkoop wordt satisfaisant ofwel bevredigend genoemd. Ook de lonen liggen wat hoger. Voor mannen tussen de 2,50 en 4,50, voor vrouwen van 1,50 tot 3,-. Kinderen worden beloond van 1,- tot 1,75.

Over de eigenaren van de fabriek Gambier is weinig bekend. Erfgenamen van Jean Gambier en diens zoon moeten het bedrijf voortgezet hebben. Voor de snelle groei tussen 1840 en 1860 moet echter kapitaal van derden gebruikt zijn. De investeringen in nieuwe fabrieksgebouwen waren hoog. Ook de overname van de fabriek van Blanc-Garin & Guyot zal men niet van het fabriekskapitaal hebben kunnen financieren. De speculanten die hun geld in die periode in de fabriek gestoken hebben, zullen er goed aan verdiend hebben. In het begin van de tweede helft der negentiende eeuw beleefde de fabriek haar grootste bloei. In 1858 wordt de waarde van de fabriek op 8 miljoen franc geschat. De bazen en eigenaren van de fabriek woonden in statige burgerhuizen aan het Place Verte (noot 18), dicht bij de Maas in Petit-Givet.

Voor het begin der jaren tachtig van de vorige eeuw werd ene Marie Louis Minervin Hasslauer erfgenaam van de Gambier fabriek. Hasslauer woonde te Parijs, maar vertrok spoedig naar Givet waar hij zich als directeur vestigde en zich persoonlijk met de fabriek bemoeide. Zijn vader of grootvader was een der belangrijkste bazen op de fabriek. Na enige jaren arbeid raakte hij teleurgesteld over de winsten van het bedrijf. Vlak voor hij te kennen gaf naar Parijs te willen terugkeren, kwam er een gunstige ommekeer. Men verving de verouder­ de lange monteringen van de pijpen en leverde de pijpen met korte meer elegante roeren. Deze verandering ging tevens met een flinke prijsverhoging gepaard. Door het nieuwe aanzicht van de pijp, stegen de verkoopcijfers snel en nam ook de winst toe. Naast Hasslauer kennen we de naam van ene M. Fiolet, die tot 1894 ook een aandeel in de fabriek had. Volgens zeggen is hij familie van de Fiolets uit Saint Omer. Over zijn bemoeienis met de firma is niets bekend.

De kleipijp ondervond een constante concurrentie van de houten pijp. De bruijère pijp was weliswaar duurder, maar ging ook veel langer mee en was bovenal minder kwetsbaar. In 1890 koopt de firma Gambier de fabriek Noël Frères in Lyon. Van origine is dit een fabriek van kleipijpen. Zij was in 1808 gesticht. Het adres in 1890 luidde: Rue de la Pyramide nummer 10 te Lyon-Vaise. De produktie bestond voornamelijk uit eenvoudige pijpen. Rond 1880 is men naast de kleipijpen ook houten pijpen gaan vervaardigen. Voor de fabricage van houten pijpen lag de fabriek van Noël gunstig. De voor de bruijèrepijp benodigde heidewortel was in de omgeving te vinden. Met de overname van de fabriek Noël Frères had Gambier een dubbel doel. Ten eerste de concurrentie van de kleipijp te verminderen en ten tweede een betere marktpositie op het gebied der houten pijpen te krijgen. Van die tijd af worden produkten met het merk "Noël à Lyon" en "Noël Paris" in Givet gemaakt. In hetzelfde jaar 1890 wordt ook de pijpenfabriek van Georges Jeune in Launoy in de firma opgenomen.

Marie Louis Hasslauer sterft in of kort voor 1894. Zijn vrouw Julie Leroy is erfgename en wordt nu directrice. In tegenstelling tot haar man zet zij zich niet persoonlijk in voor het bedrijf. Zij moet al spoedig naar Parijs teruggekeerd zijn. De fabriek wordt dan als firma samen met de heer Louis Albert Leveseque de Champeaux, vicomte de Verneuil en Louis Aimé Quentin geëxploiteerd. Met ingang van 31 mei 1893 wordt de officiële naam: Société Vve, Hasslauer, de Champeaux & Quentin. De eigenaren wonen allen in Parijs en laten zich adviseren door de bedrijfsleiders in Givet. De weduwe brengt de fabrieksinventaris in. De Champeaux is grondeigenaar en bezit de fabrieksgebouwen. Quentin is groothandelaar in Parijs. Hun voornaamste belang bij de stichting van een firma was het maken van winst. De firma heeft haar zetel in Givet en vertegenwoordigt een bedrag van 525.000 francs. In de Nederlandse munt van toen is dit een bedrag van ongeveer een kwart miljoen gulden.

In het jaar 1894 wordt een uitgebreide catalogus van de modellen van de Gambierfabriek uitgegeven. De catalogus is een boekwerk van 32 bij 23 centimeter en heeft 130 pagina's met afbeeldingen van het voornaamste deel der pijpen. Achterin is een bijlage opgenomen, waarin de benamingen van de pijpen op vormnummer gerangschikt zijn. Het hoogste vormnummer is nr. 1578. Talloze nummers ontbreken. Deze ontbrekende nummers betreffen vormen van reclamepijpen of modellen bij speciale gelegenheden gemaakt, die niet voor de normale verkoop bestemd zijn. Ook een aantal incourante modellen is weggelaten. De catalogus noemt op de titelpagina de voornaamste merken: "JG", "Gambier à Paris", "Gambier", "Noël Lyon" en "Noël Paris". Op de titelpagina staat tevens de vermelding, dat Gambier op de wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1894 onderscheiden is met een gouden medaille.

Op 14 februari 1900 treedt de zoon van Quentin, Georges Louis Quentin tot de firma toe. Ook hij wordt groothandelaar genoemd. Aan de naam van de fabriek wordt bij Quentin père et fils toegevoegd.

In de tweede helft van de negentiende eeuw is men bij Gambier begonnen met het vervaardigen van ceramiek. Men had vanaf het begin van de negentiende eeuw al een bescheiden pottenbakkerij, waar de cassettes voor de pijpenoven gemaakt werden. Bij de overname van de fabriek van Blanc-Garin & Guyot zal men deze afdeling uitgebreid hebben met vuurvaste stenen en plavuizen. Dit was mogelijk omdat men meer ruimte gekregen had. De fabriek had deze materialen zelf nodig voor het construeren en herstellen van de ovens en het is begrijpelijk dat men de produktie ervan zelf ter hand nam.

Toen bleek dat er een goede markt voor dit materiaal was, legde men zich gaandeweg toe op het vervaardigen van vuurvast materiaal, vooral bestemd voor ovens en andere werkplaatsen. Van de produkten uit deze fabriek haalden de vuurvaste tegels de grootste omzet. De aardewerkfabriek was op de hoek van de Rue Gilbert (noot 19) en de Rue des Soupirs gevestigd. Vergeleken bij de pijpenfabriek was dit een kleine fabriek. In een reusachtige oven werden de grove materialen gebakken. (Zie afbeelding 3 gebouw B) Het vuurvaste produkt werd gegoten, geperst en op gallingen gedraaid. Het grootste deel van het werk gebeurde echter met de hand. Het eindprodukt was tamelijk duur. Voor de afzet was dit echter geen probleem, aangezien men op het gebied der vuurvaste ovenmaterialen weinig concurrentie ondervond.

Gaandeweg ging men over tot het maken van betere keramiek. Vooral toen de verkoop van de pijpen minderde, zal men extra aandacht aan het keramische produkt besteed hebben. De voorkeur ging daarbij uit naar tegels. Voor de eeuwwisseling, mogelijk reeds rond 1890, zullen de eerste geglazuurde wandtegels de fabriek verlaten hebben. Het waren tegels zoals wij ze uit verschillende ceramische fabrieken van die tijd kennen.

06b-gambier-1980-deteail
Afb. 6a. Plattgrond ceramiekfabriek.
06b-gambier-1980
Afb. 6b. Plattgrond ceramiekfabriek.

Voor de geglazuurde wandtegels bouwde men een fabriek aan de Rue Gilbert, die doorliep tot aan de Quai Rancennes (noot 20, afb. 6). Dit complex grensde aan de tuin van het echtpaar de Champeaux. Op dit stuk grond bouwde men werkplaatsen voor de kleibereiding, het persen van tegels en voor het plaatsen van de ovens. Tevens was er een machinekamer waar een grote stoommachine stond. Verder vond men er een conciërge woning, een winkel, een kleiloods en andere gebouwen. Met de bouw van dit complex is men mogelijk al rond 1890 begonnen. In 1908 had de tegelbakkerij 4 ovens.

In het jaar 1893, toen het vennootschap Gambier opgericht werd, verkocht men voor een bedrag van 370.718,50 francs. In Nederlands geld van toen is dit ruim 180.000 gulden. Sindsdien is het verkoopcijfer jaarlijks iets gedaald en in 1908 verkocht men voor 200.016,35 francs ofwel ongeveer een ton in Nederlandse munt.

Lang heeft de samenwerking tussen de Vve. Hasslauer, de Champeaux en Quentin niet geduurd. In 1908 wordt de Société Vve. Hasslauer, de Champeaux en Quentin opgeheven. De weduwe Hasslauer, madame Julie Leroy, is dan overleden. De Société Anonyme de la Fabrique de Gambier wordt dan opgericht. Eigenaar van de gebouwen en de grond is de burggraaf de Champeaux en zijn vrouw Sophie Clémentine Hasslauer, die het bedrijf op 4 maart 1908 aan Louis Aimé Quentin in huur geeft. De huurprijs voor de gebouwen bedraagt 10.000 francs per jaar, in vier gelijke termijnen te voldoen. Bij notaris A. Crémery wordt het huurcontract opgemaakt. In dit huurcontract worden de gebouwen beschreven en hieruit lezen we, dat de fabricage van ceramiek in die dagen even belangrijk was als de pijpenproduktie. Het reglement voor de Société Anonyme de la Fabrique Gambier wordt op 9 maart 1908 opgemaakt. Haar zetel is te Givet, Rue Oger nr. 7 en de Société is voor een periode van dertig jaar aangegaan. In artikel 2 van het reglement lezen wij dat zij zich bezig houdt met de verkoop - zowel per gros als per stuk, in Frankrijk of daarbuiten - van kleipijpen, allerlei soorten rookartikelen en rokers accessoires en alle soorten ceramiek. Het vennootschap houdt zich verder bezig met alles wat met de fabricage en de verkoop van de produktgroepen te maken heeft, benevens de aankoop en het onderhoud van fabrieken en terreinen, die nodig zijn voor de exploitatie zowel in Frankrijk als daarbuiten. Verder ook het beheer van iedere andere nijverheid, industrie of handel, die tot de ontwikkeling van de Société kan bijdragen.

Het kapitaal van de nieuwe fabriek word t op 460.000 francs vastgesteld. Er worden 920 aandelen van 500 francs uitgegeven, waarvan er 852 reeds volgestort zijn. De burggraaf de Champeaux en zijn vrouw bezitten ieder 355 aandelen. Quentin en zijn zoon hebben respectievelijk 95 en 47 aandelen. Aan het hoofd van de firma staat een Conseil d'Administration, dat uit vijf tot negen personen bestaat. Dit Conseil wordt door de aandeelhouders benoemd. De taakomschrijving van de beheersraad wordt in artikel 26 van het fabrieksstatuut uitgebreid uiteengezet.

Het reglement geeft ook een omschrijving van de roerende goederen, die de firma bezit: kantoorinventaris, paarden en rijtuigen, stoommachines, kneedmachines, vergruis-, stamp- en verdunmachines, verstuifapparaten, vaten, kuipen en tobben, pompen, pijpmakersschroeven, pijpvormen, steenvormen en tegelvormen, materiaal om de tegels te bedrukken, ovens, wagonnetjes en rails en verder al het materiaal te Givet, Heer, Saumahy en andere plaatsen. Ook handelswaar en magazijnen te Givet en Heer en grondstoffen te Givet worden genoemd. Uit de opsomming blijkt duidelijk hoezeer de mechanisatie haar intrede had gedaan. De kleibereiding was geheel gemechaniseerd en werd door stoommachines aangedreven. Het vormen van pijpen en aardewerk gebeurde echter nog met de hand.

07a-07.140a  bodem-gambier-soulouque-1
Afb. 7a. APM 7.140a
07a-07.140a  bodem-gambier-soulouque-3
Afb. 7a. APM 7.140a
07b-07.024  bodem-gambier-cuisinier-1
Afb. 7b. APM 7.024
07b-07.024  bodem-gambier-cuisinier-3
Afb. 7b. APM 7.024

Vanaf 1908 zijn het vader en zoon Quentin, die het meest bij de bedrijfsvoering betrokken zijn. Zij zijn eigenaren van het verkoopkantoor te Parijs in de Rue de Bondy nummer 22. Op het gebied van het roken zijn hier naast de Gambierpijpen rokersassecoires als sigaren- en sigarettenpijpjes, houten, porseleinen en meerschuimen pijpen, sigarettevloeipapier en andere zaken verkrijgbaar. Veel van deze produkten komen uit fabrieken, waarvan vader en zoon Quentin geheel of gedeeltelijk eigenaar zijn. Zo hebben zij bijvoorbeeld het enige depot van Rizla sigarettevloei. Naast de rokersartikelen worden hier ook de ceramische produkten van Gambier verkocht. Het belangrijkste zijn de tegels.

De Carreaux Gambier zijn versierde tegels met een monochrome of veelkleurige reliëfdecoratie in talloze ontwerpen. Men levert de tegels, die onder de categorie bouwceramiek vallen, in friezen, rozetten, medaillons of op verzoek als gevelsteen met reclameopschrift . In een fraaie in kleur gedrukte catalogus is het tegelassortiment te zien. Tegenwoordig kan men in Grand-Givet nog een aantal huizen bewonderen, die aan de voorgevel met deze tegels gedecoreerd zijn. Ook geglazuurde bakstenen komen uit de fabriek van Gambier.

Een ander produkt dat grote opgang maakt zijn de Carreaux de revêtements, vloer- en wandtegels voor de aankleding van salons, eetkamers, badkamers, enz. Het zijn tegels met een witte scherf, zowel glad als in reliëf leverbaar. Alle soorten decoraties zijn erop mogelijk: met de hand uitgevoerd cloisonné, met sjabloon gedecoreerd, gedrukt of geschilderd. Ook gelegenheidstegels behoren tot de produktie. Minder belangrijke ceramische artikelen zijn de schoorsteenstukken, kachels, dambordtafels, kuikenstenen, pilasters en alle soorten wandpanelen.

Om de verkoop van de Gambierprodukten te stimuleren geeft de Société een nieuwe pijpencatalogus uit. De catalogi van 1894 en 1905 waren te uitgebreid, zowel in illustraties als in het aantal pagina's. Bovendien was de opzet verouderd. Voor de nieuwe catalogus kiest men voor een brochurevorm, formaat 32 bij 24 centimeter. De catalogus telt 18 pagina's. De indeling is overzichtelijk: links de afbeeldingen en rechts de tekst betreffende de afbeeldingen. In tegenstelling tot de oude catalogus worden de produkten van eenvoudig naar bijzonder behandeld. Een meer logische indeling wanneer we bedenken, dat de meeste handelaren voornamelijk de eenvoudige modellen verkochten. De catalogus wordt in een oplage van 10.000 stuks gedrukt. De totale kosten voor de druk inclusief de verzending zijn 800 à 1000 francs (noot 21).

Naast het drukken van een catalogus wordt er een reiziger aangesteld. Deze bezoekt kleine plaatsen in Frankrijk en probeert tabakszaken en andere detailhandelaren voor de produkten van Gambier te interesseren. Na één jaar dienst heeft deze reiziger voor 6500 francs verkocht. Naast de verkoop van produkten brengt hij tevens nieuwe klanten aan. Vooral de klantenkring van Gambier is verouderd. In tien jaar tijd verminderde de verkoop in Parijs met één derde deel, terwijl de verkoop in de provincie met tweederde terugliep. De kleipijp heeft aan populariteit ingeboet, nu men bruijèrepijpen van een hoge kwaliteit maakt. Bovendien is de rooktabak duurder geworden, terwijl de prijzen van de sigaretten relatief minder gestegen zijn. Daarnaast zijn er goedkope pijpen van Scouflaire uit Onnaing en Victor Belle uit Erome op de markt. In 1910 worden beide fabrieken als volgt getypeerd: Les Belles, les Scouflaire et autres sont les ennemis du Gambier. Beide firma's maken voornamelijk eenvoudige pijpen, maar leveren direct aan de detailhandel, waardoor hun prijzen gunstig liggen.

Naast pijpen uit eigen land, worden ook Belgische en Nederlandse pijpen in Frankrijk afgezet. De firma's P. van der Want Gzn en P. Goedewaagen & Zoon hebben hun modellen op de Franse markt afgestemd. Zij bieden langere pijpen dan de Franse fabrieken, maar hebben ook de korte fantasiepijpen in hun assortiment. Hun pijpen - veelal in Franse vormen gemaakt - genieten een goed aanzien, vooral bij de rokers op het Franse platteland.

De administrateurs van L'ancienne fabrique de Gambier denken nieuwe verkoopmogelijkheden uit. Per departement zoeken zij dan een vertegenwoordiger. Deze levert de produkten en schakelt zo de grossiershandel uit. De winst van deze vertegenwoordigers ligt rond de 10 procent. Bij groothandelaren was dit percentage aanmerkelijk hoger. Gevallen van 36 procent winst zijn bekend. De vertegenwoordigers verkopen zowel de pijpen als het aardewerk van Gambier. Behalve in Frankrijk heeft men ook vertegenwoordigers in Duits- en Frans-Zwitserland, Tunesië en in de Verenigde Staten in Californië en op de Westkust. In de klantenlijsten uit de jaren 1910 - 1913 komen we verschillende malen pijpenfabrieken tegen, die produkten van Gambier betrokken. Een belangrijke klant was Schilz-Mlillenbach te Höhr, maar ook Müllenbach und Thewald uit Höhr en Wingender uit Chokier kochten pijpen bij Gambier.

Inmiddels is het aantal werknemers op de pijpenfabriek flink gedaald. In het jaar 1900 werkten er nog 216 personen, in 1910 waren dat er nog maar 102. De émailleerinrichting wordt gesloten en de émailleuses krijgen de eerste verdieping van de grote fabriek toe­ gewezen. Op deze afdeling werken dan ongeveer 15 groepjes vrouwen. De rolders, kasters en tremsters hebben de tweede en derde verdieping van het gebouw in gebruik. Toch is de pijpenverkoop bevredigend te noemen. Wanneer in mei 1911 een plan opgezet wordt om de ceramische fabriek grondig te verbouwen en te moderniseren, is dit mogelijk dankzij de goede winst van de pijpenverkoop. Een vernieuwing van de tegelfabriek was al jaren eerder een noodzaak. De gebouwen zijn oud en vervallen. De loods voor de kleiopslag is bijna een ruïne en een gevaar voor de werknemers door het vallende stucwerk. Bovendien is de fabriek te klein geworden. Binnenkomende orders blijven dikwijls lang liggen, omdat men onvoldoende voorraad heeft. Dit veroorzaakt ongenoegen bij de klanten. De tegelprijs van Gambier is betrekkelijk laag. Met de Belgische tegelfabrieken kunnen zij gemakkelijk concurreren .

De prijzen van de pijpen liggen minder gunstig. De gewone pijpen kosten per gros FF 2,40. Gambier ontvangt 15 % minder ofwel FF 2,04. De pijpen kosten l franc aan arbeidsloon, 30 centimes aan klei en 11 centimes voor het bakken. Met de extra kosten gaat men uit van een kostprijs van FF 1,75, zodat men 29 centimes per gros winst maakt. Toch kunnen volgens de administrateurs de gewone pijpen het voortbestaan van de fabriek niet verzekeren. Deze pijpen zijn te zeer aan concurrentie onderhevig, hebben daardoor een te geringe winst en zijn voor de arbeider die er aan werkt geestdodend en geven een te laag inkomen. Om een gunstige verkoop te houden is men verplicht de goedkope pijpen te blijven leveren, maar men moet ze zo weinig mogelijk maken. In de catalogus van 1908 heeft men daarom een deel van de eenvoudigste pijpen weggelaten. Als garantie voor de continuïteit van de pijpenfabriek moet men zich toeleggen op de betere pijpen, die voor de rokers aangenamer zijn. Bedoeld worden hier de fraaie gemonteerde pijpen met stelen van kersehout of caoutchouc, of de pipes magnétiques, calciné pijpen, rode produkten of zwartgebakken pijpen. Deze soorten kunnen met de houten pijp concurreren en geven tevens een redelijke winst.

In 1912 start men met de verkoop van houten borden, waarop een serie pijpen bevestigd is. De tabakshandelaar kan kiezen tussen drie soorten borden. Het eerste bord is steeds gelijk en is opgemaakt met een aantal verschillende Jacobpijpen. Op dit bord komen alle formaten Jacobpijpen voor. De twee andere panelen zijn gelijk in prijs, maar verschillen in modellen. De detailhandelaren beschikken op deze manier over een groter aantal modellen. De klant heeft meer keuze en zal vlugger tot kopen overgaan. Het leveren van deze panelen met pijpen heeft nog een ander voordeel. Men kan een deel van de oude voorraad aanwenden. Zo gebruikt men voor de borden een Jacob-pijp waarvan men al jaren lang een voorraad van meer dan 2000 gros koppen in het magazijn heeft staan.

In deze jaren zien we de kwaliteit van het produkt teruglopen. De fraaie klei wordt kalkachtiger en rookt minder egaal door. Ook in de modellen vindt een verarming plaats. Zo begint men naast de rookpijpen met de vervaardiging van de eenvoudige schietpijpen en beeldjes voor schiettenten. De ontwerpen van dit materiaal zijn fantasieloos, slecht uitgewerkt en de afwerking is pover. Vanaf 1904 is dit kermisgoed in produktie. Het meest gevraagd is l'étoile, het sterretje om op te schieten. Bij duizenden worden deze voorwerpjes geperst en het enige handwerk dat er aan te pas komt is het aanbrengen van een gekleurde of zwarte stip in het hart van de ster. Dit werk gebeurde door kinderen van 10 tot 14 jaar. Per dag werkten deze kinderen 3600 sterretjes af, waarvoor zij l franc 25 centimes ontvingen. De schietpijpjes worden in de produktiestaat samen met de rebuts, het onverkoopbare materiaal, vermeld.

Toch is het niet het gebrek aan orders dat het voortbestaan van de pijpenfabriek bepaalt. Het tekort aan vaardige pijpmakers zal uiteindelijk het einde van de fabriek betekenen. De eerste noodkreet over personeelstekort stamt uit 1910. Het jaaroverzicht van dat jaar meldt dat er in de pijpmakerij geen gebrek aan orders maar aan kasters is. De 22 mouleurs die op de fabriek werken zijn op leeftijd en hebben een te geringe produktie. Het is dringend noodzakelijk deze toestand te veranderen. Doet men niets, dan zal de produktie binnen een jaar of vijf geheel instorten.

08a-07.005bis  bodem-gambier-singe-2
Afb. 8a. APM 7.005bis
08a-07.005bis  bodem-gambier-singe-3
Afb. 8a. APM 7.005bis
08b-07.005  bodem-gambier-sanglier-1
Afb. 8b. APM 7.005
08b-07.005  bodem-gambier-sanglier-4
Afb. 8b. APM 7.005

Verschillende pogingen om mouleurs te krijgen werden in het verleden al gedaan. Zelfs advertenties mochten niet baten. Om leerlingkasters te krijgen moet men twee zaken regelen. Ten eerste moet men de handeling van het rollen machinaal gaan doen. Er dient een machine te komen, die rollen aflevert welke direct geschikt zijn om tot pijpen gekast te worden. Als tweede punt moet men de leerlingen gedurende de leertijd een vastgesteld loon geven, in plaats van een stukloon. Hierdoor wordt hun aanvangsloon aantrekkelijker. De administrateuren verzekeren de aandeelhouders dat, wanneer zij deze twee zaken niet regelen, de jongens een betrekking elders zullen nemen. Drie jaar later -in 1913- benadrukt men het gebrek aan kasters nog eens. Eén der administrateuren oppert een nieuw type pijp te ontwerpen, waaraan minder of geen kastwerk zit. Hij denkt aan het mechaniseren van het kasten.

Dat de Gambierpijpen aanmerkelijk duurder zijn dan de pijpen van andere firma's lezen we in het rapport van de administrateur van 2 mei 1913. Scouflaire verkoopt zijn pijpen aan de grossiers voor FF 3,60 per gros, terwijl Gambier 5 francs vraagt. De detailhandelsprijs van Scouflaire is FF 4,20 per gros, bij Gambier FF 6,-. De Jacobpijp met de kersehouten steel wordt aan de detaillist voor 30 centimes verkocht. Andere pijpmakers bieden deze pijp voor 20 centimes aan. De administrateur wijst erop, dat de rokers vroeger een Gambierpijp vroegen, omdat deze fraai doorrookte. Tegenwoordig schijnt men minder plezier aan een mooi doorrokende pijp te beleven, maar kijkt men naar de laagste prijs.

De Eerste Wereldoorlog onderbreekt de problemen waarmee de pijpenfabrikanten kampen. De bewoners van Givet worden geëvacueerd. De produktie ligt stil en de nieuwe fabriek, waarin de kasters en tremsters werkten, is ontruimd en wordt door de Duitsers als ziekenhuis gebruikt. Op de plaats waar de werkbanken en de droogstellages stonden, staan nu bedden met gewonde soldaten. Wanneer de vrede getekend is en de bewoners zijn teruggekeerd, hervat men de produktie. Doordat de economie door de oorlog verzwakt is valt er in de pijpmakerij nauwelijks nog winst te maken. De lonen zijn laag en men slaagt er niet in jongeren in het pijpmakersambacht te interesseren. Ook aan de voorgenomen mechanisatie, die bij Scouflaire en andere bedrijven inmiddels gerealiseerd is, heeft men bij Gambier geen aandacht besteed. De fabricage geschiedt zoals dat honderd jaar daarvoor gebeurde. Het aantal kasters loopt nog steeds terug.

09a-06.605  klei-gambier-rats-01
Afb. 9a. APM 6.605
09a-06.605  klei-gambier-rats-03
Afb. 9a. APM 6.605
09a-06.605  klei-gambier-rats-04
Afb. 9a. APM 6.605

In 1920 wordt M. Mercenier directeur van de fabriek. Sinds 1908 was hij lid van het Conseil d'Administrateurs. Hij constateert dat de verkoop slecht is. Om toch winst te kunnen maken heeft men lage lonen. Een eenvoudige spoorbaanwerker verdient bijvoorbeeld 2 francs per uur, terwijl de beste pijpmakers op de fabriek van Gambier niet boven de 1½ franc uitkomen. Naast een gebrek aan mannen ontstaat er na de Eerste Wereldoorlog ook een gebrek aan vrouwen. Veel trameuses en émailleuses werken liever in de textielindustrie. Les Textiles Artificiels in Givet wordt een belangrijke vrouwennijverheid. Hier zijn bovendien betere arbeidsomstandigheden en hogere lonen te verwachten.

De Gambierfabriek ondervindt grote concurrentie van de pijpen uit het Duitse Westerwaldgebied. Deze pijpen worden bij grote hoeveelheden geïmporteerd, zonder dat de fabrikanten hierop invoerrechten hoeven te betalen. De Duitse pijpen zijn minder van kwaliteit dan de Gambierpijpen en zijn voor een groot deel machinaal vervaardigd.

In maart 1923 wordt door de administrateur van de Société, genaamd Victor Albert Allart, het handelshuis van Gambier verkocht. Kopers zijn Louis Aimé Quentin en zijn zoon Georges Louis Quentin. Vader en zoon Quentin waren reeds aandeelhouders van de Société Anonyme en betalen de verkoopprijs van het handelshuis met hun aandelenpakket en 12. 000 francs in contant geld. Vanaf dat moment bezitten zij de centrale verkoop van de produkten van Gambier. De fabriekswinkel in Givet wordt dan gesloten.

In hetzelfde jaar 1923 werken nog 10 kasters op de pijpenfabriek. Zij zetten hun werk voort uit eerbetoon aan de kleipijp. Er vindt dan nog export plaats naar Nederland, Engeland, Canada en Japan. Iedere kaster die de fabriek verlaat is echter onvervangbaar. Drie jaar later is het met de pijpmakerij gedaan. In 1926 sluit de pijpenfabriek voorgoed haar deuren. De Société wordt geliquideerd en de gebouwen verkocht. Eigenaren worden François Léon en Aldon Victor Lippe, steenkolenhandelaren, die de grond en de gebouwen kopen van de weduwe van Louis Albert de Champeaux, Vve Hasslauer. De panden worden dan voor de opslag van goederen gebruikt. De inventaris telt nog 1.250 pijpvormen. Lang heeft een groot deel der gebouwen ongebruikt gestaan. In de kelders en op de eerste verdieping van de usine neuve worden de nog aanwezige pijpen samengebracht. In de magazijnen treft men kisten vol incourante modellen aan. De voorraad wordt op ongeveer l miljoen stuks geschat.

09b-08.829  klei-gambier-mort-1
Afb. 9b. APM 8.829
09b-08.829  klei-gambier-mort-4
Afb. 9b. APM 8.829
09b-08.829  klei-gambier-mort-3
Afb. 9b. APM 8.829

De ceramische fabriek van Gambier blijft echter bestaan. Zij wordt onder directie van de firma Quentin voortgezet. Vanaf 1926 maakt de fabriek voornamelijk wandtegels. In 1928 laten zij hun tegelmerk registreren. Het merk bestaat uit een stralende zon met erboven het opschrift "PARIS" en eronder "GIVET" . De letters JG staan links en rechts van de afbeelding.

In het begin van de dertiger jaren wordt er nog een nieuwe fabriekshal bijgebouwd, waarin ook een vijfde oven geplaatst wordt. In 1947 veranderde het adres van het Parijse verkoopkantoor van Rue de Bondy in Rue René-Boulanger. De ceramische fabriek werkte nog tot in de vijftiger jaren en bezat zowel het oude fabrieksgebouw van Blanc-Garin als de gebouwen aan de Rue Gilbert, die achter doorliepen tot aan de Maas. Vóór 1960 staan de gebouwen echter leeg. De oude fabriek van Blanc-Garin & Guyot wordt het eerst afgebroken. Stuk voor stuk komen de andere fabrieksgebouwen onder de slopers hamer. Het laatste pand waarin drie grote ovens, werd pas in het begin van dit jaar gesloopt. De gebouwen waarin de pijpmakerij gevestigd was, staan voor het merendeel nog overeind. De nieuwe fabriek is verbouwd tot lyceum. De andere gebouwen zijn vervallen en staan leeg. Alleen in de conciërgewoning is nog een familie gehuisvest.

Met het sluiten van de pijpenfabriek van Gambier verdwijnt de laatste Franse fabriek van kleipijpen, waar men produkten van een hoog artistiek niveau maakte. Een fabriek die we overigens geen industrie kunnen noemen. Zij was meer een goed geordend bedrijf van handwerkslieden. Alleen de kleibereiding gebeurde de laatste dertig jaar machinaal, al het andere werk werd met de hand gedaan. Het produktieproces was in de twintiger jaren van deze eeuw gelijk aan dat van het begin der negentiende eeuw. Toch kon de fabriek bijna 150 jaar bestaan. Zij werd daarbij gesteund door de steeds veranderende mode, die nieuwe pijpmodellen verwachtte en doordat haar produkten breekbaar waren en dus geen lange gebruiksduur hadden. Haar ondergang is niet de concurrentie van de houten pijp of de sigaret geweest, maar werd veroorzaakt door het gebrek aan arbeidskrachten.

 

© Don Duco, Amsterdam/Leiden, 1980.

 

10-07.068  bodem-gambier-cinqmars-1
Afb. 10a. APM 7.068
10-07.068  bodem-gambier-cinqmars-3
Afb. 10b. APM 7.068

 

Noten

  1. Gegevens uit: Givet 1678 - 1978, publicatie ter gelegenheid van het derde eeuwfeest van Givet als Franse stad. Parijs, 1978.
  2. Archives Départementale te Charleville-Mezières, Notaire Peltier te Charle­ ville, E.986. 4 Novembre 1677. Gepubliceerd in Laurent sénemaud: Inventaire Sommaire des Archives Départementales, Ardennes, series C,D,E,F, 1905, pag. 428.
  3. Archives Départementale te Charleville-Mezière, Notaire Peltier, E 990, 14 Octobre 1681. Gepubliceerd in Laurent Sénemaud, zie noot 2, pag. 430.
  4. Archives Departementale te Charleville-Mezières, Notaire Guillaume Pellerin, E 1374, 9 Octobre 1710. Gepubliceerd in Laurent Sénemaud, zie noot 2, pag. 504.
  5. Archives Departementale te Charleville-Mezières, Notaire Scohyers te Hier­ ges, E 1275, 2 Juin 1779. Gepubliceerd in Laurent Sénemaud, zie noot 2, pag. 479
  6. Iain Walker, Clay Tobacco Pipes, Ottawa, 1977, pag. 292 (Uit: Lesur, 1957-60, 265).
  7. Tegenwoordig Rue André Bouzy.
  8. Tegenwoordig Rue d'Oger.
  9. Zie: Don Duco, ‘De naam van de pijp’, Pijpelijntjes, Jrg. V, nr. 1 en 2, 1979.
  10. W. Fairholt, Tobacco, its History and Associations, London, 1859.
  11. Iain Walker, Clay Tobacco Pipes, Ottawa, 1977, pag. 292.
  12. Cité Administration du Cadastre à Charleville-Mezières, 1823. Mairie de Givet: plan d'alignement de 1824, Givet.
  13. Archives Départementale te Charleville-Mezières: H. Collin: Inventaire de la Sous-Séries I-J, Direction generale des archives de France, departement des Ardennes, 1977. lJ.271: Givet. Facture de Blanc-Garin.
  14. Zie voor verklaring van de pijpmodellen artikel: ‘De naam van de pijp’ (noot 9).
  15. De vormnummers die vermeld worden zijn: 1, 6, 15, 16, 19, 20, 21, 33, 44, 50, 52, 60, 63, 65, 68, 71, 72, 73, 79, 80, 82, 85, 87, 89, 90, 91, 94, 126, 130, 140, 157, 159, 199, 224, 230, 254, 274, 276, 279 en MB (Moyennes Belges).
  16. Gepubliceerd in: Roger Fresco-Corbu: ‘Fancy French Clay Pipes’, Art & Antiques, July 2 O, 1974.
  17. Nivoit: L'Industrie dans les Ardennes, Charleville, 1869, pag. 65. Dit getal is waarschijnlijk aan de hoge kant. Per jaar zou dit neerkomen op 95 miljoen pijpen!
  18. Een fraai plein rond een symmetrische tuin, tegenwoordig Place de la République Op dit plein woonden ook de directeuren van Gilbert en de eigenaren van de leerlooierijen,.
  19. Vroeger Rue st. Gregoire.
  20. Tegenwoordig Quai des Héros de la Résistance.
  21. Gedrukt bij: Lith. La Champagne, Chalons sur Marne, 1908.

 

Literatuur

Dupont, Pascal-, La manufacture Gambier, Givet, 1979.

Fairholt, F.W.-, Tobacco, its History and Associations, London, 1859, p. 179 e.v. Fresco- Corbu , Roger-, ‘Fancy French clay pipes’, Art & Antiques, July 20, 1974.

Henoumont, René-, Histoires de Pipes, Bruxelles, z.j. Jean-Léo: Les pipes en terre Fran9aises, Bruxelles, 1971.

Nivoit, Ed.-, L'Industrie dans les Ardennes, Charleville, 1869, p. 65-66.

Sabbagh, Pierre-, Guide de la Pipe, Nancy, 1973.

Voisin, Léon-, Les pipes en terre de Givet, Charleville, 1950•

Walker, Iain C.-, Clay Tobacco Pipes, with particular reference to the Bristol industry, Ottawa, 1977, pag . 292-293.

Extrait de l'Enquete sur le travail industriel (1848) dans le département des Ardennes. Archives Nationales, Paris, C 945.

Extrait de la Situation industrielle en 1869 et 1879 dans, les Ardennes.

Archives Nationales, Paris, F 12 4483.

Givet: Fabrique de pipes et d' articles en céramique Gambier (don de M. Arvengas).

Archives Departementale à Charleville-Mezières, 1 J 66.

Givet, Facture de Blanc Garin. Archives Departementale à Charleville-Mezières, 1 J 271.

Catalogi van Gambier: 1894, 1905, 1908 en affiche-catalogus.

 

Bij de samenstelling van dit artikel waren de volgende personen behulpzaam: Niels Augustin, Hélène Crouteaux, Alain Dayon, Pascal Dupont, Guy Declef, Otto van Helden, Rene Hogguer, Pierre Hubert, Roger Kinet, M. Lippe, Eddy Nijhof, M. Pechux, Leon Voisin. Hierbij mijn dank voor hun medewerking.

 

Produktiecijfers van Gambier

In de hierna volgende lijst zijn de produktiecijfers van Gambier weergegeven. De cijfers zijn berekend naar het aantal werknemers. De staat geeft slechts bij benadering weer hoeveel pijpen er door de Gambierfabriek gemaakt zijn. De werkelijke cijfers zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen.

Jaar aantal werklui produktie in miljoenen pijpen
1850 200 18,0
1851 215 20,1
1852 230 21,3
1853 245 22,8
1854 260 24,3
1855 275 25,8
1856 290 27,3
1857 320 30,0
1858 340 31,8
1859 360 33,0
1860 500 46,8
1861 500 46,8
1862 500 46,8
1863  505 47,4
1864 510 47,7
1865 515 48,3
1866 520 48,9
1867 530 49,5
1868 540 50,7
1869 550 51 ,6(volgens Nivoit 63,3 miljoen)
1870 560 52,5
    1871 565 53,1
1872 565 53,1
1873 565 53,1
1874 565 53,1
1875 555 51,9
1876 540 50,4
1877 520 48,9
1878 500 46,8
1879 480 45,0
1880 410 38,4
1881 410 38,4
1882 410 38,4
1883 408 38,l
1884 406 36,7
1885 405 37,5
1886 404 37,3
1887 404 34,1
1888 400 33,3
1889 384 32,5
1890 368 31,1
1891 352 29,8
1892 346 28,3
1893 330 26,9
1894 323 25,2
1895 306 23,9
1896 289 22,0
1897 280 20,l
1898 245 16,9
1899 227 13,2
1900 216 11,4
1901 198 9,5
1902 185 8,8
1903 162 8,1
1904 148 6,9
1905 133 5,8
1906 117 4,8
1907 108 4,2
1908 106 3,8
1909 104 3,8
1910 102 3,7
1911 91 3,2
1912 93 3,3
1913 96 3,5
1914-1918 onbekend onbekend
1919 56    2,1
1920 52 1,9
1921 48 1,8
1922   44 1,6
1923 40 1,5
1924   31 1,1
1925 16 0,7
1926 11   ?


                                

Produktiecijfers per decennium  
vijftiger jaren 254,4
zestiger jaren 484,5
zeventiger jaren 507,9
tachtiger jaren 364,7
negentiger jaren 237,4
1900 - 1909 67,1
1910 - 1919 15 ,8
1920 - 1926 8,6
   

Totale produktie van Gambier van 1850 - 1926:  1.940.400.000 pijpen.