Curiosities of pipe clay from the Westerwald
Author:
Don Duco
Original Title:
Curiosa van pijpaarde uit het Westerwald
Publication Year:
2016
Publisher:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Description:
An overview by category of use of pipe-clay curiosity goods produced in addition to the production of clay pipes in Westerwald, Germany.
In het Duitse Westerwald zijn pijpaarden figuurtjes bij vele miljoenen gemaakt. Het zijn bijartikelen of nevenartikelen van de pijpenindustrie en dat is niet verwonderlijk. Deze curiosa is van dezelfde grondstof gemaakt als de pijpen en stemt overeen in productiewijze en manier van bakken. De activiteit start niet lang vóór 1850 en is over een tijd van ruim een eeuw steeds belangrijker geworden. Omdat deze nevenactiviteit nauw verwant was aan de pijpenmakerij, zien we een sterk vergelijkbare ontwikkeling als bij de kleipijp. Vooral in de twintigste eeuw groeien de bedrijven uit van ambachtswerkplaats naar fabriek. Gelijktijdig zien we bij de nevenartikelen een verbreding in de grondstoffen en technieken. Van volledig handmatig gaat dit naar semigemechaniseerd. Aanvankelijk is het bijartikel alleen in witte klei gemaakt, al snel komt daar de rode kleikleur bij. Overeenkomstig de volkskunstige traditie raakt beschildering in een fel kleurenpalet weer in de mode, die het artikel zijn specifieke uitstraling geeft. Later verdwijnt dat onder druk van kostenbesparing.
Het zou ideaal zijn wanneer we de bijartikelen vanuit de historie van de pijpennijverheid konden bespreken. Dan zouden we de geschiedenis chronologisch volgen en de economische verschuivingen, technische innovaties en verandering in ontwerpgedachte kunnen duiden. Die factoren bepalen namelijk de ontwikkeling van de bijartikelen. De voorwerpen zelf zouden dan de geschiedenis illustreren. Helaas gingen de fabrieksarchieven zonder uitzondering verloren zodat er te weinig over de verschillende bedrijven en hun oudste producten bekend is. Om die reden moeten de objecten ingedeeld worden naar gebruiksfunctie en zo besproken worden. Een gedegen overzicht van deze bijartikelen is overigens ook niet eenvoudig te geven. Van het negentiende eeuwse curiosagoed bleef vrijwel niets bewaard. Pas wanneer tegen het jaar 1900 deze activiteit binnen de pijpennijverheid een groter belang krijgt staan de producten in catalogi en prijslijsten vermeld. De bewaard gebleven voorwerpen stammen zelfs uit een nog latere tijd, eigenlijk uit de periode dat het verval al ruimschoots heeft ingezet. Het beeld dat het latere materiaal uitstraalt hoeft dus niet representatief te zijn voor de gehele productieperiode.
Dit onderwerp sluit aan op twee eerdere artikelen over de deelcollectie pijpaarde in het Amsterdam Pipe Museum. In het eerste werden Hollandse pijpaarden beeldjes uit de zeventiende en achttiende eeuw besproken.[1] Het tweede is een inleiding op nevenartikelen van pijpaarde uit verschillende West-Europese centra waar kleipijpen werden gemaakt.[2] Het onderhavige artikel richt zich vooral op de twintigste eeuw en beperkt zich tot het Westerwald. Centraal in dit verhaal staat de collectie pijpaarden voorwerpen uit de verzameling van Gerd Bayer. Eind jaren 1980 struinde deze pionier het Westerwald af op zoek naar kleipijpen en bijartikelen. Heel verdienstelijk stelde Bayer zijn materiaal toen voor een expositie beschikbaar. Daarbij verscheen de catalogus Tönernes, nog altijd gezaghebbend over dit onderwerp.[3] Dankzij zijn kortstondige interesse bleef een representatief productieoverzicht van het Westerwaldse bijartikel bewaard. Dat materiaal werd in het jaar 2000 door het toenmalige Pijpenkabinet gekocht en kwam zo in Amsterdam terecht. Die gespecialiseerde verzameling van zo'n 250 objecten maakte dit overzicht mogelijk.
Soorten bijartikelen
Gekozen is voor een bespreking vanuit de functie ofwel het gebruik van de voorwerpen waarin drie hoofdgroepen te onderscheiden zijn. De eerste is die van het siergoed bedoeld voor de aankleding en opsmuk van het huis. Het gaat om eenvoudige snuisterijen maar ook om souvenirartikelen van een zeker niveau. Tot deze groep behoren dus de betere voorwerpen, die vanwege hun sierfunctie aantrekkelijk vormgegeven en goed afwerkt zijn. Tot deze categorie rekenen we ook het miniatuurgoed, voorwerpen in klein formaat die een sier- maar vaak ook een speelfunctie hebben gehad. Daaraan is een afzonderlijke paragraaf gewijd.
De tweede hoofdgroep is verreweg het grootst en betreft het kinderspeelgoed. Mede omdat het speelgoed overlappingen in beide andere categorieën heeft, is het ook de groep met de meeste variatie. Aangezien de gebruikersgroep enorm is, alle kinderen vinden het leuk en het speelgoed zich continue vernieuwt, is de productie en variatie werkelijk onuitputtelijk. Tot de groep van speelgoed rekenen we ook de siervoorwerpen uit de eerste categorie die een nieuwe gebruikersgroep vonden. Het is namelijk een feit dat wat bij de één te pronk staat bij de ander als speelgoed dienst doet. Tot het kinderspeelgoed horen verder nog enkele specifieke zaken die een eigen paragraaf hebben gekregen. Dat zijn de zogenaamde Füllartikel, voorwerpen die tevens als houder voor snoepjes dienden. Verder de uiteenlopende soorten fluiten en ook de Scherzartikel ofwel kakkertjes.
De derde en laatste categorie is weer een kleine groep, die van de functionele of utilitaire artikelen. Het gaat om objecten waarbij de gebruikswaarde voorop staat. Soms vertonen deze voorwerpen toch een esthetisch element, in andere gevallen zijn zij louter op gebruik gericht. Hiertoe behoren ook onverwachte artikelen als isolatieonderdelen, binnenketels van tabakspijpen en schietfiguren zoals pijpenstelen, schietpijpen en schietrozetten. Ook het pijpje gebakken in een broodje hoort daartoe. Tenslotte zijn er de Winterhulppenningen en het noodgeld, beide op het grensvlak van sier en gebruiksartikel.
Wat de indeling in hoofdgroepen ondoorzichtig maakt is de verandering van functie. Talloze voorwerpen beginnen als een luxe artikel, bedoeld voor de sier. Geleidelijk zakken zij af naar een lager marktsegment. Dat heeft te maken met de slijtage van de persvorm, maar ook met de grote routine en voortgaande concurrentie waarin de voorwerpen gemaakt worden. Door de tijd zien we de prijs geleidelijk dalen en analoog daarvan verschuift de doelgroep. In deze gang verandert dus niet het voorwerp maar wel de gebruiker. Het is natuurlijk fabrikanteigen om met het beschikbare productiemateriaal een maximale afzet te realiseren. Voor alle bijartikelen geldt dat het om massagoed gaat. De drie hoofdcategorieën veranderen door de tijd van omvang en komen in een steeds andere verhouding tot elkaar te staan.
Siergoed
Tot de categorie siergoed behoren voorwerpen van pijpaarde die geen gebruiksfunctie hebben maar louter voor de pronk dienen, zij het pronk voor de lagere sociale klasse. Uit de pijpenmakerijen in het Westerwald zijn hoogwaardige voorbeelden van siervoorwerpen nauwelijks bekend. Dat is niet verwonderlijk want pijpaarde is nu eenmaal geen luxe materiaal. Het kan nooit zo mooi glad en stralend zijn als porselein of brons. Bovendien is het kwetsbaar, bij stoten schilfert het al snel. Voornaamste reden is echter het gebrek van de fabrikant om tot artistieke ontwerpen te komen. Een pijpenmakerij is nu eenmaal een ambachtsbedrijf en zeker in de negentiende eeuw is productie op massa afgestemd, niet op artistieke verdienste.
Rond het jaar 1900 neemt de productie van curiosa voor de sier plotseling een vrij hoge vlucht. Er ontstaat een nieuwe doelgroep onder de werkende stand waar snuisterijen van pijpaarde in trek komen. Tot dit siergoed behoren verschillende soorten voorwerpen. De categorie siersouvenir behelst herinneringsvoorwerpen bedoeld voor de arbeiders die op hun vrije dag een uitje maakten. Het zijn kleine souvenirartikelen die betrekking hebben op de plaats waar ze verkocht worden. Een prachtig voorbeeld daarvan is een beeldje dat een bron voorstelt met langs de trommelvormige sokkel een opschrift in reliëf (afb.1). Het is een toepasselijke souvenir van kwaliteit. Beduidend simpeler is de staande haan van pijpaarde (afb. 2) eveneens met een souvenirfunctie. Deze zogenaamde Ahrensburger Roter Hahn werd namelijk verkocht als herinnering aan een bezoek aan die plaats, een pelgrimsoord bij Koblenz.
Tijdgebonden zijn de op klein formaat uitgevoerde borstbeelden van contemporaine personen, die op dat moment in de belangstelling stonden. Zo zijn keizer Wilhelm I en keizer Wilhelm II in miniatuurborstbeeld uitgevoerd. Zij vormen een toepasselijke referentie aan de keizerlijke regeringsperiode die toen in macht aan het verbleken was. Typisch twintigste eeuws is het borstbeeld van Hindenburg of dat van August von Mackensen, held tijdens de Eerste Wereldoorlog (afb. 3). Ook Graf Zeppelin kreeg zijn eigen borstbeeldje als blijk van bewondering voor zijn luchtschip dat wereldwijd bekend werd (afb. 4). Dergelijke borstbeeldjes behoren tot de eenvoudige snuisterijen die overeenstemmen met de aard van het materiaal. Bij talloze exemplaren wordt in de sokkel van het beeldje een fluitje gemaakt waarmee het voorwerp tevens een speelfunctie kreeg.
Een geliefde categorie vormen de kerstfiguren, in Duitsland aangeduid met Krippenfiguren. Het gaat om groepen beeldjes voor de inrichting van de kerststal. Centrale figuur is natuurlijk het kindeke Jezus liggend in een kribbe of op wat stro (afb. 5). Niet verwonderlijk is dat tegenwoordig de meest zeldzame figuur. Het kerstkind wordt omringd door Jozef en Maria (afb. 6) en door de drie wijzen. Die laatste figuren zowel staand (afb. 7) als geknield (afb. 8) afgebeeld want de verschillende poses zorgen voor de nodige afwisseling in de stal. De beste fabrikanten leveren complete kerstgroepen in een eenvoudige kartonnen doos, in dezelfde stijl ontworpen, soms zelfs inclusief de staldieren. Daarnaast werden deze figuurtjes ook wel individueel aan de man gebracht, zelfs door het jaar heen, maar dan zonder de referentie aan de kerst. Begrijpelijk dus dat de os en de ezel maar ook de drie wijzen het meest algemeen zijn.
Voor het kerstfeest is ook een staande Nikolaus-Figur typerend. Hij wordt compleet met een zak met cadeautjes op de rug afgebeeld (afb. 9). Het relatief hoge voetstuk benadrukt de verticale lijn maar wie goed kijkt ziet dat de vormgeving volledig ontleend is aan de vorm van de chocolade Kerstmannen en Sinterklazen. Die inspiratiebron informeert ons ook over de datering uit de jaren twintig en dertig. De betrekkelijk recente datering van dit voorwerp wordt ook bewezen door de wijze van uithollen van de onderzijde, die vormen met behulp van een semimachinale tafelpers met stoppergeleiding veronderstelt. Dat uithollen was nodig om het springen tijdens het bakken te voorkomen.
Een ander succesvol artikel is de Paashaas die vaak nog extremer gemodelleerd zijn. Het zijn komische languissante beeldjes die niet erg stabiel staan (afb. 10). Ook bij de hazen is evident dat zij van chocolade voorbeelden zijn afgekeken. Al deze figuren werden in hun naturel kleikleur wit of rood geleverd. Dikwijls werden zij ook opgeschilderd in verschillende kleuren plakkaatverf waarvan de kleurintensiteit ons tegenwoordig wat schreeuwerig aandoet. Een minder algemene paashaas heeft betere proporties en is bestemd als verpakking van snoepjes (afb. 11). Dat artikel zal nog ter sprake komen omdat het een specifieke functie heeft en niet louter een sierartikel is.
Het siergoed start als nevenartikel voor het Duitse afzetgebied en is daarmee typisch Duits van oorsprong. Geleidelijk verbreedt men deze productielijn. Wanneer grootschalige exportorders voor pijpen naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten starten, wordt ook geadverteerd voor de bijartikelen en verkrijgt men hierop ook orders. Uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog zien we artikelen als een minibloempotje met reliëf van de Kerstman met kerstboom en rondschrift "A HAPPY CHRISTMAS" (afb. 12). Een vrolijk Pasen artikel is een paasei met aan beide zijden venstertjes waarin de koppen van twee paashazen. Het ei is in een keurig uit klei gevormd gevlochten mandje geplaatst (afb. 13).
In de jaren tussen de twee Wereldoorlogen vindt verbreding in de productietechnieken plaats. Het traditionele persen in metalen vormen was al verbeterd met tafelmachines waarin de persvormen werden vastgeklemd. De arbeiders hoefden de vormen niet meer te tillen, terwijl de productie ook nog sneller ging. In de jaren twintig komen daar nog twee technieken bij: het gieten en het drukken in gipsen vormen. Vooral bij voorwerpen met een kleinere oplage was die werkwijze economisch meer verantwoord. Gelijktijdig worden de objecten groter van formaat. Van weggeefartikel verschuift het pijpaarden figuurtje geleidelijk tot artikel voor de opkomende speelgoedwinkels. De technische verandering maakte van de pijpenmakerij met alleen een kasterij langzamerhand een pottenbakkerij waar verschillende productietechnieken naast elkaar werden toegepast. Een overgang die bij de Duitse bedrijven soepeler verliep dan in een centrum als Gouda. Enkele van die voorwerpen gemaakt in een aangepaste techniek komen nog ter sprake.
Miniatuurgoed
De subgroep miniatuurtjes bevindt zich op het grensvlak van siergoed en speelgoed. Het gaat om in klein formaat uitgevoerde artikelen. Aanvankelijk worden de miniatuurtjes als curiosa voor volwassenen gemaakt, maar geleidelijk verschuift de functie naar het domein van het kinderspeelgoed. De meest aantrekkelijke miniatuurtjes zijn geïnspireerd op de hoogversierde steengoed kruiken in de stijl van het historisme. Dit overversierde materiaal werd bij grote aantallen in het Westerwald gemaakt en is zelfs kenmerkender dan de voorwerpen van pijpaarde. Dergelijk nauwkeurig uitgevoerd miniatuurgoed was bedoeld om thuis als aankleding op een richeltje te zetten. De mooiste voorbeelden tonen hoge kannen met een opvallende schenklip en elegant oor. Zij zijn voorzien van een fijne lineaire reliëfversiering (afb. 14). Het zijn geen natuurgetrouwe kopieën van het grote werk, maar interpretaties zoals ook uit de afbeelding blijkt. Soms is een priegelige souvenirachtige voorstelling aangebracht, die verkoop op een bepaalde locatie veronderstelt. Vroeger is wel beweerd dat dit miniatuurgoed als monsters voor het grote steengoed dienst deed en door rondreizende handelaren werden gebruikt, maar dat is niet juist.
Naast de extreme ontwerpen komt er ook meer standaard goed op de markt. Een voorbeeld is de zeventiende eeuwse Westerwaldkruik in miniatuur (afb. 15). Ook bij dit materiaal geldt dat wanneer de scherpte van de persvormen afzakte zij alleen nog als kinderspeelgoed verkocht werden. Dan dienden zij voor de opsmuk van het poppenhuis of als los speelgoedje. Analoog aan dit materiaal, maar tijdgebonden van ontwerp is de melkkan uit de jaren dertig met een snavelvormige mondrand (afb. 16). Beschildering in meerkleuren maakt dit voorwerpje tot een natuurgetrouw object in klein bestek. Uiteindelijk lijkt het erop dat het hele scala aan Westerwald keramiek in pijpaarden miniatuur is nagemaakt.
Tot dezelfde categorie miniatuurgoed behoren kruiken, flesjes en potjes in miniatuur uitgevoerd maar nu voor de speelgoedwinkel bestemd. Hier gaat het vaak om weggeefartikelen bedoeld voor kinderen. Opnieuw probeert de fabrikant tot natuurgetrouwe voorwerpen te komen, soms zelfs voorzien van gedrukte etiketten van bestaande merken. Duizenden mineraalwaterkruiken kregen een etiket van bijvoorbeeld het befaamde merk Urquell (afb. 17). Een inmaakpotje is een leuk speeltje maar maakt met een speciaal bedrukt etiket op subtiele wijze reclame voor een bestaand fabrieksproduct. De meeste etiketten zijn echter van algemene aard zoals het afgebeelde voorbeeld met opschrift "HIMBEER GELEE" (afb.18). Sommige exemplaren werden door de winkelier cadeau gedaan bij de aanschaf van zo'n product. Zo vulde zich het speelgoedwinkeltje en raakte het kind spelenderwijs met de bekende merken vertrouwd.
Het langstlopende artikel in de categorie miniatuurgoed is de kenmerkende Duitse Humpe, de cilindrische bierkroes met staand bandoor. Dit artikel wordt een buitengewoon populaire snuisterij perfect passend in de Duitse cultuur. Ook hier komt het historisme naar voren, vooral in de vorm van neorenaissance motieven met bandwerk en rolwerk (afb. 19). Al snel blijkt dat de meeste consumenten herkenbare voorstellingen boven ornamentiek verkiezen. Zo ontstaan ook drinkkroezen met de voorstelling van een jager en wild (afb. 20), een kerk (afb. 21) of stadsgezicht of andere uitbeeldingen. Wanneer het overversierde goed uit de gratie raakt, komen strakkere Humpen op de markt. Ook de miniatuurkroes is veelvuldig als reclameartikel gebruikt. Het beste voorbeeld toont het alom bekende monogram HB, dat voor de Duitser refereert aan het beroemde Henninger-Bier (afb. 22). Ook deze artikelen eindigen in de handen van het spelende kind.
Een moeilijk definieerbare groep miniatuurvoorwerpen was bedoeld voor de Wundertüte, een kermiszak vol met verrassingen. Het gaat om uiteenlopende zeer kleine voorwerpen die tijdens de kermis onderdeel van het verrassingspakket uitmaakten. Voor veel kinderen was de aankoop van zo'n zak het hoogtepunt van de kermis. Naast zoetigheden en andere lekkernijen bevatte iedere zak kleine figuurtjes van pijpaarde. Het gaat om de kleinste versies beeldjes zo tussen twee en drie centimeter, die leuk, lief en aandoenlijk zijn en in veel gevallen bij het speelgoed terecht kwamen. Zij worden in de paragraaf kinderspeelgoed behandeld want zij wijken niet af van ander speelgoed al kwamen zij wel op onverwachte wijze bij de kinderen terecht.
Kinderspeelgoed
Een buitengewoon belangrijke en vooral grote groep bijartikelen werd geproduceerd als kinderspeelgoed, het zogenaamde Tonspielzeug. Pijpaarde is als speelgoed ideaal en is de directe tegenhanger van tinnen en loden speelgoed. Het is eenvoudig te maken en goedkoop. Nadeel is echter dat het schilferen en breken voor kinderen vaak een teleurstelling is. Vanaf de jaren 1920 wordt pijpaarden speelgoed geleidelijk verdrongen door celluloid en nog weer later door plastic. In de categorie speelgoed zien we een geweldige variatie. Het belang is mede zo groot omdat dankzij deze groep ook veel gesleten persvormen voor siervoorwerpen en miniatuurgoed in gebruik bleven. Voor de productie van speelgoed konden zij langer dienst doen, aangezien de kwaliteitseis lager lag. In feite was dus vaak van devaluatie van sier- tot kindergoed sprake.
Het meeste kleispeelgoed is massagoed en komt in eindeloze voorbeelden voor en is decennia lang ononderbroken in productie geweest. Meest algemeen is een naakt poppetje van nog geen tien centimeter in het Duits aangeduid met Badepüppchen (afb. 23). Het is bij vele tienduizenden stuks als speelgoed gemaakt. Vermoedelijk werden deze verkocht met simpele papieren of stoffen kleding maar vreemd genoeg bleven voorbeelden daarvan niet bewaard. De kleinste exemplaren zijn nog geen drie centimeter hoog en waren bestemd voor de reeds besproken kermiszak. Wie bekend is met de vroege pijpaarden figuurtjes ziet in deze naakte seksloze figuurtjes moeiteloos de opvolger van de achttiende eeuwse Christuskindjes, eveneens bloot afgebeeld zij het dan met een rijksappel in de hand.
Ook een bekende uitbeelding, reeds in de negentiende eeuw bedacht, zijn de paartjes, de zogenaamde Pärcher van twee figuren naast elkaar. Zij zijn doorgaans gekleed in traditionele negentiende eeuwse dracht. Dergelijke figuren sluiten aan bij de klederdrachtpoppen, maar refereren ook aan de zoete plaatjes uit de kindertijdschriften van die tijd. Veel van deze beeldjes hebben aan de zijkant of aan de achterzijde een nok waarin een eentoonsfluitje zit. Om die reden worden zij bij de fluiten behandeld.
In de jaren twintig en dertig ondergaat het speelgoed een schaalvergroting. Voorbeeld is de jockey op het springende paard (afb. 24) geleverd in twee verschillende poses. Het gaat om speelgoed bestemd voor kinderen uit de betere stand. Hoewel de vormgever ongetwijfeld geprobeerd heeft de uitstraling maximaal levensecht te maken, mist het ontwerp toch zijn verfijning. Vooral het gras langs de onderrand van de te zware basis verstoort de uitbeelding. Verder is de rare spleet onderin tamelijk onelegant. Aardig is een versie die bewaard bleef uitgevoerd in roze kleur ter imitatie van vergelijkbare speeltjes van celluloid. Ander kinderspeelgoed van groter formaat tonen een staand meisje (afb. 25) en een staande jongen (afb. 26). Opnieuw zowel met een sier- als met een speelfunctie. De persvorm voor deze vrij plompe poppen moet uit circa 1925 stammen. Heel stereotype draagt het meisje een pop op de arm, de jongen heeft daarvoor in de plaats een boeket met bloemen gekregen. Of met de set de uitbeelding van Hans en Grietje bedoeld werd, is niet zeker. Aan de achterzijde zijn beide beeldjes verzwaard met een soort boomstronk, een oplossing die we vaker zien om het beeldje steviger te laten staan.
Ondanks de schaalvergroting blijven ook de kleine figuurtjes in de maak, zoals de dwerg ofwel Zwerge. Typisch naoorlogs zijn de miniatuur tuinkabouters (afb. 27), een vervolg op de rage van de tuinkabouters die we over heel Duitsland vinden. Moderner van vormgeving is een beeldje uit de naoorlogse tijd die een voetballer schoppend tegen een bal voorstelt (afb. 28). Hier is van een soepele, meer levensechte modellering sprake en het is goed mogelijk dat deze voorstelling regelrecht van een rubberen of plastic voorbeeld werd nagegoten. Ook in deze late tijd, de jaren 1950, werden dergelijke beeldjes nog opgeschilderd.
Naast menselijke uitbeeldingen zijn dierfiguurtjes populair. De grootste groep dieren is die van de boerderijfiguren. Er bestaan een koe (afb. 29) of stier, schaap of lam, opzittend hondje (afb. 30), zelfs een kikker en een visje (afb. 31). Voor kinderen was het boerderijspelen het meest geliefde tijdverdrijf. Een tweede thema zijn de wilde dieren, die in de dierentuin of jungle thuishoren en een ander spelelement opriepen. We zien de olifant (afb. 32), leeuw, beer (afb. 33) en andere, ook hier weer in een steeds wisselende schaal. Wonderlijk is dat bij deze figuren nauwelijks op de onderlinge groottes wordt gelet. Bij kinderspeelgoed was dat blijkbaar niet belangrijk. De beeldjes stimuleerden de fantasie van het kind, zonder dat de realiteit van de onderlinge formaten er toe deed.
De variatie van deze dierfiguren is oneindig, met en zonder voetstuk, van naturalistisch en driedimensionaal tot sterker tweedimensionaal zoals de tegenhangers van tin. In de jaren dertig worden ook de dierfiguren groter en lijken sterker op beeldjes van porselein, alleen de uitvoering blijft mager en sterk lineair. Een uitzondering is een zittende spaniël van groter formaat, die sterk de indruk wekt van een porseleinen beeldje te zijn afgegoten (afb. 34). Het is vooralsnog onduidelijk wat de achterliggende gedachte bij het kiezen van de onderwerpen was. Kleine bedrijven maakten een persvorm wanneer zij markt voor een bepaalde voorstelling zagen. Bij de grotere bedrijven werkte men sterker vanuit een samenhangend assortiment met vaste stijlkenmerken. In ieder geval vertoont de vormgeving van veel beeldjes altijd bepaalde modekenmerken al is het lastig die te duiden en in de tijd te plaatsen. Dat geldt zeker voor wonderlijke voorwerpen als een speelgoed aardbei (afb. 35), een vogelnestje voor kinderen compleet met eieren in miniatuur (afb. 36) of een broedende kip (afb. 37).
Een specifieke serie is de poppenkastkop in het Duits Kasperlefigur geheten, ontstaan in een tijd dat poppen van celluloid of rubber nog luxe waren en dat pijpaarde daarmee kon concurreren. Het gaat niet om professionele koppen voor een grote poppenkast, maar om kleinere exemplaren die als kinderspeelgoed dienst deden. De vroegste poppenkastpoppen zullen in de jaren 1920 zijn bedacht, de productie loopt tot kort na de Tweede Wereldoorlog door. De witte of roodbakkende klei wordt in een paar kleuren opgeschilderd voor een levensechtere expressie. De serie van Richard Simonis uit Hilgert bestaat uit minstens tien stuks. Bekende uitbeeldingen zijn de clown (afb. 38), veldwachter (afb. 39) of de dood (afb. 40). Later zijn nog andere edities uitgebracht, waaronder een set die veel fragieler van uitvoering is en een serie van gietklei die fantasierijker is.
Anders dan bij siergoed ligt de bloeiperiode van het kinderspeelgoed later. Dat heeft uiteraard met de doelgroep te maken. Kinderspeelgoed werd pas aan het begin van de twintigste eeuw voor een groeiende groep kinderen bereikbaar. Na de Eerste Wereldoorlog zijn drie typische spelletjes populair, het poppenhuis, de boerderij en wat later het winkeltje. Het speelgoed van pijpaarde functioneerde naast dat van blik en van lood, later beconcurreerd door celluloid en tenslotte plastic. Overeenkomsten in vormgeving van de verschillende materialen is dus heel begrijpelijk. Dat speelgoed een rage werd, bewijst iets anders. Een tijd lang gaven handelaren in lompen en botten kinderen pijpaarden figuurtjes als een soort betaalde hulp bij het inzamelen. Ook bij andere hand en spandiensten zal van een beloning sprake zijn geweest. Alle in deze paragraaf besproken voorwerpen zijn overigens gemaakt als speelgoedfiguur. Van de kleinste formaten kwam de specifieke verspreiding via de kermiszak al ter sprake. Nog aan bod komen drie specifieke soorten, de zogenaamde Füll en Scherz Artikel en natuurlijk de fluiten.
Füllartikel
Sommige pijpaarden speelfiguurtjes deden dienst als Füllartikel en werden op jaarmarkt en bij kermissen verspreid. Het gaat om speelgoed dat tevens de mogelijkheid biedt om gepofte rijstsnoepjes te verpakken. Dergelijk zogenaamd Zückerwerk, vaak ook aangeduid als Liebesperlen, was voor de kinderen van toen een grote lekkernij. De vroegste voorbeelden voor de verpakking van snoepjes zijn eenvoudige kleipijpen met een aangepast formaat, niet bedoeld om uit te roken maar om de ketel met snoepjes te vullen. De pijpenkop werd afgesloten met een metalen dekseltje. Sommige van deze pijpjes hebben zelfs een fluitje in de steel of op een andere plaats (afb. 41). Zij worden al snel gevolgd door speciaal ontworpen figuraal speelgoed, waarbij de inhoud tevens groter is geworden. De leukste exemplaren hebben nog een extra functie: je kunt er ook mee fluiten. De sigaar is daarvan een mooi voorbeeld (afb. 42). Aan de open onderzijde van deze artikelen werd dan een kartonnen bodem geplakt in andere gevallen worden zij met een dekseltje of met een kurk gesloten. De afgebeelde sigaar is heel praktisch met een rood geverfde kurk afgesloten om op een brandend exemplaar te lijken.
Typische jongensspeeltjes met twintigste eeuwse onderwerpen zijn de raceauto ofwel Rennwagen uit de jaren twintig met de voor ons nu nostalgische stroomlijnvorm (afb. 43). Veel bekender en met een langere productietijd is de tankwagen, in Duitsland met LKW ofwel Lastkraftwagen aangeduid (afb. 44). Typisch Duits zijn de onderzeeër of U-Bot en de Zeppelin (afb. 45). Een recenter vormgegeven speeltje is het vliegtuig (afb. 46). Dit voorwerp is prachtig gestileerd van ontwerp en heeft heel toepasselijk een ingesnoerde bovenrand voor het klemdekseltje.
De meeste Füllartikel zijn voor jongens bestemd, zoals de rookpijp en de sigaar, maar ook de transportmiddelen. Minder sterk sekse gebonden zijn een kabouter (afb. 47), een Kerstman (afb. 48) en een paashaas (vgl. afb. 11). Zij zijn soortgelijk van vorm en hebben doorgaans een ingesnoerde rand langs de onderkant voor een metalen klemdekseltje. Ook de mineraalwaterkruik, al bij het miniatuurgoed ter sprake gekomen, is zo'n artikel voor gepofte rijst (vgl. afb. 17). Zij was gevuld met snoepjes maar eindigde daarna natuurlijk in het poppenwinkeltje. Een wat bizarre schepping is overigens een mineraalwaterkruik die aan de basis een uitstulping voor een fluitje heeft (afb. 49). Opnieuw zijn weer drie functies verenigd. Toen in latere tijd de persvorm gesleten raakte, werd de fluitspleet niet meer aangebracht waarmee het een raar voorwerp werd.
Fluiten
Een belangrijke categorie speelgoed, waarvan de oudste al uit de zeventiende eeuw dateren, zijn de fluiten. Doorgaans gemaakt als kinderspeelgoed vertonen zij een grote variatie. Het meest eenvoudig is de centsfluit met een lengte van twee tot drie centimeter (afb. 50). Er wordt algemeen aangenomen dat ze van een pijpensteel werden gemaakt, maar de twintigste eeuwse versies komen uit de strengenpers. Daarna sneed men met de hand de fluitspleet en maakte het einde vervolgens dicht. Het gaat dus om een grotendeels handmatig gemaakt voorwerpje al is dit van een grote eenvoud.
De gewone fluiten zijn recht toe recht aan, in feite in miniatuur uitgevoerde vereenvoudigde muziekinstrumenten. Hun formaat loopt van enkele centimeters tot meer dan tien. Naast een rechte fluit (afb. 51) bestaat er een hoornvormige en een geometrische vorm. Een ander exemplaar laat een trompetvorm zien met daarop twee broederlijk naast elkaar zittende vogeltjes (afb. 52). Veel van deze fluiten geven het geluid van een eentoonsfluit, een soort scheepsfluit zij het minder krachtig.
Een opmerkelijke productielijn is die van de figurale fluit. Het gaat om pijpaarden beeldjes die aan de onderzijde in het voetstuk van een fluitje worden voorzien. Zij kwamen al bij het speelgoed ter sprake en hebben een geweldige rage ontketend. In de catalogi worden dergelijke figuurtjes aangeduid als Pärcher en hun variëteit is oneindig. Het meest eenvoudig zijn de enkele staande figuurtjes, als een jongen of een meisje respectievelijk in een matrozenpakje (afb. 53) of een zondags jurkje (afb. 54). Al gauw komen paartjes in productie, zoals twee zingende koorknaapjes (afb. 55). Andere paren laten Hans en Grietje zien (afb. 56) of Roodkapje en de boze wolf (afb. 57). Daarnaast bestaan er dierfiguren zoals een zittend konijn (afb. 58). In de jaren dertig krijgen ook allerhande andere voorwerpen een ingebouwde fluit, tot een stoomboot toe (afb. 59). Het veelal kleine formaat wijst weer op vulling voor de Wundertüte.
Ook de fluit maakt een ontwikkeling door waarin een duidelijke tweestroom te herkennen valt. De luxe voorwerpen met een sierfunctie met het accent op de uitbeelding naast de functionele fluit. Beide groepen zakken geleidelijk af naar haastig gemaakte artikelen uit een afgereden persvorm. Bij fluiten is dat dus niet anders dan bij andere bijartikelen. Wanneer het aanzien van de pijpaarden figuurtjes nog verder devalueert verdwijnt zelfs de fluitfunctie. Bij de figurale voorwerpen is dan sprake van een wat vormeloos massief voetstukje dat te zwaar is voor het voorwerp. Bij andere voorwerpen wordt de fluitfunctie simpelweg weggelaten en valt dat niet eens op (afb. 60).
Een specifieke groep vormt de koekoeksfluit ofwel Kuckucksflöte, een fluit in de vorm van een staande vogel (afb. 61). De naam is ontleend aan het geluid dat de fluit maakt nadat deze met water is gevuld en hierop wordt geblazen. De luchtbellen door het water geven onverwachte tonen die op een zingende koekoek lijkt. Overigens refereert de voorstelling eerder aan een staande haan dan aan een koekoek, de klauwen met sporen van het dier zijn duidelijk zichtbaar op de verbrede basis. De naam van het voorwerp, de uitgebeelde vogel en het geluid stemmen dus niet overeen. Dergelijke instrumenten behoren tot de categorie Gefàssflöten omdat zij een eigen luchtreservoir hebben met tussen de hals en de staart van het dier een enkel gaatje, het zogenaamde Griffloch. Behalve in naturel pijpaarde worden luxere voorbeelden ook wel kleurig opgeschilderd of van glazuur voorzien (afb. 62). Verder bestaan exemplaren van grijsbakkend steengoed, dat zo kenmerkend is voor de Westerwaldse gebruikskeramiek.
Een absoluut hoogstandje in de categorie fluiten is de ocarina, een specifiek soort fluit met een holle ovaalvorm en vier tot twaalf vingergaten (afb. 63). De oorsprong van dergelijke fluiten ligt in Portugal al is de versie in ceramiek in talloze landen nagemaakt. Ook door de Westerwaldse pottenbakkers worden zij in verschillende groottes geproduceerd. De beste exemplaren zijn een getrouwe kopie van het oorspronkelijke instrument en geven zelfs een zuiver geluid. Sommige fabrikanten stemmen het muziekinstrument zelf door de boringen na het bakken iets bij te vijlen. Helaas klinkt ieder instrument toch anders zodat samenspelen er niet bij is. Uiteraard zijn dergelijke serieuze fluiten perfect afgewerkt. Let bijvoorbeeld op het stempelen van de nummers bij de gaatjes om de toonsoorten aan te geven. Op deze betere producten durfde de fabrikant zijn fabrieksmerk te stempelen. Naast het standaardformaat bestaan er kleinere versies die ook wat primitiever zijn.
Scherzartikel ofwel kakkertjes
Een merkwaardig artikel in de reeks kinderspeelgoed is het kakkertje, in Duitsland aangeduid met Scherzartikel. Het gaat om een bescheiden kleiplastiekje dat als kinderspeelgoed bedoeld is. Zij worden vooral op oudejaarsavond en Vastenavond bij miljoenen gebruikt. Ook jaarmarkten en kermissen zijn momenten voor een verhoogde omzet. Dergelijke eenvoudig vormgegeven voorwerpen hebben als speciaal kenmerk één of twee ondiepe boringen. Een vroeg ontwerp toont een slank mannetjes keurig in pak met de mond geopend voor een sigaar (afb. 64). Deze uitbeelding draagt de naam Kavalier. Aan deze voorwerpen is nog een grapje verbonden, dat ieder kind zal verbazen en vooral zal vermaken.
De feitelijke reden van hun grote populariteit is dan ook de volgende. In de geopende mond van het figuurtje wordt een zogenaamde Pyrotechnische Patrone ofwel een Cholerapille gestoken. Deze patronen hebben de grootte van een rijstkorrel en zijn in een metalen papiertje gewikkeld, soms zilverkleurig of goudachtig. Na plaatsing in het pijpaarden figuurtje worden zij met een lucifer aangestoken en branden vervolgens op. De aanvankelijk kleine korrels groeien dan uit en worden steeds dikker en dikker. Zo verandert het sigarenstompje in een reusachtige sigaar, vele malen groter dan het beeldje zelf. Als gezelschapsspel heeft dit een geweldig succes. Al snel wordt een wat banalere versie bedacht, waarbij ook het achterwerk van de man wordt doorboord (afb. 65). Zo kun je kiezen voor het roken van een sigaar of voor het drukken van een drol.
Voor de Scherzartikel wordt de uitbeelding van dierfiguren al snel het populairst. Bij dieren wordt het gaatje alleen in de kont aangebracht en wanneer de patroon brandt, lijkt het alsof zij een reusachtige drol produceren. In de Duitse taal worden deze beeldjes heel plastisch Hinterladerfiguren genoemd. Een voorbeeld daarvan is een zittende hond die overigens heel mooi gestileerd is vormgegeven (afb. 66). Na de Tweede Wereldoorlog worden dergelijke figuren steeds eenvoudiger en grover. Dan voegt men ook het opschrift "MADE IN GERMANY" toe. Nog weer later vervaagt dit opschrift geleidelijk tot onleesbare contouren. Vooral en masse geproduceerd is een varkentje, het zogenaamde Glücksschweinchen (afb. 68). Ongemeen populair wordt ook een zittend kabouterfiguurtje aangeduid met Schissermännchen of ook Geldkackerchen (afb. 67). De export hiervan is gigantisch groot geweest, getuige een etiket op een van de verpakkingen dat in drie talen gesteld is (afb. 69). Uit het doosje leren we dat dergelijke figuurtjes worden afgeleverd in de oorspronkelijke kleikleur, meestal wit maar ook in roodbakkende klei. Andere zijn monochroom in lichtblauw of zacht roze uitgevoerd of op vlotte wijze meerkleurig opgeschilderd. Zeldzaam zijn de luxe exemplaren voorzien van bruingebrande lak of beschildering in bronskleur.
De productieperiode van deze Scherzartikel loopt veel langer door dan wij zouden verwachten. Het varkentje en het schijtende mannetje zijn in de jaren 1950 nog zeer algemeen en wordt tot ongeveer 1980 gemaakt! Dankzij het gebruik van de Pillen is de pijpaarde niet verdrongen door een ander materiaal, de vuurbestendige eigenschap van keramiek maakte het dermate geschikt dat niemand op het idee kwam een andere grondstof te gebruiken.
Functionele voorwerpen
Tot de derde en laatste categorie van pijpaarden bijartikelen behoren voorwerpen die in eerste instantie bedoeld zijn voor praktisch gebruik. Het gaat om uiteenlopende zaken. Het meest eenvoudig zijn de talloze zalfpotjes of Salbenkruken en ander klein vaatwerk met een specifieke verpakkingsfunctie. Het uiterlijk van deze artikelen verschilt qua vorm maar is steeds eenvoudig, als massaproduct gemaakt. Daarnaast zijn er ook functionele voorwerpen in de maak die wel mooi zijn vormgegeven. Bij deze categorie is sprake van gemengde technieken: het traditionele persen, tegenover gieten en zelfs draaien.
Een fraai uitgewerkte lijn is die van de spaarpotten ofwel Spardosen, een populair artikel tussen 1920 en 1950 gemaakt. Vanwege het formaat en de relatief late periode van productie is van twee productietechnieken gebruik gemaakt: het persen in een metalen vorm en vooral het gieten in gips. Bekende voorstellingen zijn fruit, zoals een vuistgrote naturalistische appel of peer (afb. 70). Deze spaarpotten hebben alleen een muntgleuf, om ze te legen moet je ze stukslaan. Het afgebeelde exemplaar is in een gipsvorm gegoten en werd in naturalistische kleuren opgeschilderd. In hetzelfde genre bestaan ook dierfiguren. Dit product overstijgt het aandoenlijke van de kleine beeldjes die direct aan de pijpennijverheid gerelateerd zijn. Feitelijk zijn deze voorwerpen meer een product van de aardewerkbranche. Zij vonden via vertegenwoordigers hun weg naar speelgoedwinkels en verkooppunten in de huishoudelijke branche.
Dat ook voor grotere stukken de perstechniek in gebruik blijft bewijst een curieus vierkant plantenbakjes, aan de buitenzijde opgesierd met bloemguirlandes (afb. 71). Dergelijke artikelen bevinden zich op het grensvlak van sier- en gebruiksvoorwerpen. Een ander voorbeeld is gemodelleerd als een gevlochten bloemenmand in miniatuur (afb. 72). Dankzij het verbreden van de ceramische technieken vindt opnieuw een schaalvergroting in de artikelen plaats. Veel nieuwe vindingen hebben dan ook een groter formaat. In die verschuiving transformeren enkele pijpenmakerijen tot ceramiekfabrieken, mede omdat de vraag naar kleipijpen afneemt. Andere voorbeelden voor dergelijke artikelen zijn kinderserviesjes van gedraaide pijpaarde, voorzien van eenvoudige beschildering (afb. 73).
Tot de functionele voorwerpen rekenen we ook de nesteieren vooral voor kippen en voor duiven, later ook voor kleiner gevogelte zoals zangvogels (afb. 74). Dergelijke imitatie-eieren waren bedoeld om de leg te stimuleren al kwamen we ze in een eerdere paragraaf ook als kinderspeelgoed tegen. Technisch gezien is het ei een onhandig artikel om te maken omdat het niet in één keer geperst kan worden. Daarom gebeurt dit in twee delen, die vervolgens tot één ei gelijmd worden. Het is noodzakelijk het voorwerp van een gaatje te voorzien anders knapt het in de oven. Massieve nesteieren kennen we uit vroeger tijden wel, maar zijn niet uit het Westerwald bekend.
Een bijzondere productlijn betreft de insignes voor de Winterhulp. Deze productielijn zet in 1933 in als de Nationalsozialistischen Volkswohlfahrt, de NSV met inzamelingsacties start waarbij een speldje wordt uitgereikt. Met de verkoop van dergelijke speldjes wordt veel geld opgehaald om arme arbeidersgezinnen met name in de winter te ondersteunen. Slim genoeg worden al vanaf de introductie de series als verzamelartikel gebracht, waardoor er onder kinderen maar zelfs onder volwassenen een rage ontstaat deze te sparen. Aan de achterzijde is een naald of speldje gelijmd (afb. 75), zodat het voorwerp op de kleding gedragen kan worden. Bij eenvoudige exemplaren wordt later ook wel een koordje toegepast, dat om een kledingknoopje wordt gehangen (afb. 76). Qua vormgeving is de Winterhulppenning een welverzorgd artikel. Zij brengt de esthetiek in het pijpaarden figuurtje terug op een moment waarop deze in andere voorwerpen al verdwenen was. Dat is mede een gevolg van de concurrentie met andere goed vormgegeven speldjes zoals die van hout, porselein, leer en metaal.
Andere bijzondere bijartikelen zijn penningen, munten en zogenaamd Notgeld. Een prachtig voorbeeld daarvan is een platte rechthoekige doos met zes ceramische munten (afb. 77). Op het deksel lezen we dat deze serie is uitgegeven door de Töpferzentrale uit Höhr naar een ontwerp van de beeldhouwer A. Kamp, docent aan de ceramische vakschool aldaar. Dit geld kwam als noodgeld na de Eerste Wereldoorlog in omloop nadat Duitsland de metalen standaard had verlaten. De iconografie van de munten is zorgvuldig uitgedacht, wat bijvoorbeeld te denken van het rondschrift als "GOTT DER SCHÖPFER WAR DER ERSTE TÖPFER 1921". Hier is een harder gebakken ceramiek gebruikt, omdat pijpaarde voor noodgeld te zwak is.
Niet bestemd om te roken maar wel een pijp zijn die producten die voor de zogenaamde Weckmännchen gemaakt worden, eenvoudige kleipijpen die men in december in de streek rond Keulen in broodjes bakt. Aanvankelijk werden hiervoor gewone, functionele kleipijpen gebruikt. Geleidelijk vervallen deze tot massieve, volledig machinaal gemaakte exemplaren (afb. 78). De vervaardiging zet nog tot het laatst van de twintigste eeuw door totdat deze uiteindelijk door kunststof worden vervangen. Het nieuwe, niet-keramische product wordt door de consument als hygiënischer gezien.
Tenslotte behoren tot de meest eenvoudige bijproducten de schietartikelen voor de kermistenten, de zogenaamde Schiessartikel. De schietstelen waren aanvankelijk afkomstig van breukmateriaal uit de pijpenmakerij die anders toch tot het afval behoorden. Wanneer de mechanisatie verder doorzet komen speciale apparaten in gebruik die de stelen machinaal kunnen persen, inclusief de boring. Vervolgens worden zij aan beide kopse zijden bij forse aantallen tegelijk afgesneden (afb. 79). Kenmerkender zijn de schietrozetten met een cirkelvorm of ster waarbij het verdiepte centrum met een likje kleurige verf wordt gevuld (afb. 80). Hiervan bestaan ook exemplaren die figuraal uitgewerkt zijn: vogeltjes (afb. 81), een zittende kat (afb. 82) of een lopende haas. Deze schietfiguren zijn volledig tweedimensionaal uitgewerkt omdat zij alleen op afstand van enkele meters worden gezien. Uiteraard komt hun platte vorm ook het stukschieten ten goede. Aan de onderzijde is een doorboring aangebracht om ze op een pennetje te zetten. Ook eenvoudige, machinaal gemaakte kleipijpen zijn als schietpijp in gebruik. Zij overlappen deels de pijpen die voor de broodjes gebakken worden.
Zelfs voor de bruyèrehouten pijp, op zich een concurrent van de kleipijp, komen onderdelen in productie. Zo worden binnenketels voor pijpenkoppen gemaakt die in slechte houten pijpen worden geplaatst en zo voor een toch nog redelijk rookbare pijp zorgen (afb. 83). Ceramische binnenketels worden ook wel in pijpen van caoutchouc gegoten. Een ander onbeduidend artikel zijn de steentjes om onderin een pijpenkop te plaatsen. Zij worden aangeduid met Tonböden en dienen voor het draineren van het laatste tabaksrestjes in de houten pijp (afb. 84). Dit artikel is het begin van de latere pijpenfilter. Tenslotte is voor de technische industrie isolatiemateriaal in de maak: buisjes, steentjes en ringen van pijpaarde voor allerlei doeleinden. Oninteressante artikelen waarop alleen bij grote aantallen iets te verdienen valt. Voor de pijpenmakerijen was dat criterium voldoende om ze in productie te nemen èn te houden.
Nawoord
De vorenstaande paragrafen beschrijven de bijproducten uit het Westerwald, een lange opsomming van uiteenlopende artikelen. Zij laat zien hoe groot de variatie indertijd geweest is en dat de productie zich over een lange tijd afspeelde. De geboorte van het bijartikel vindt plaats in de traditionele pijpenmakerij. Daar ontpopt het zich geleidelijk tot een serieuze zijlijn met een steeds breder scala aan producten gekenmerkt door eenvoudige modellering en simpele afwerking. De artikelen ontwikkelen zich aanvankelijk ter ondersteuning van een volkskundige traditie. Geleidelijk verbreedt de lijn zich. Met name als kinderspeelgoed worden de kleifiguurtjes populair en kunnen goed concurreren met het speelgoed van andere materialen als tin en later kunststof. De doelgroep van het nevenproduct is dus wezenlijk een andere en heeft niets meer met de pijproker van doen.
In de twintigste eeuw vindt de productie in steeds grotere series plaats en neemt nog altijd toe. Aanvankelijk blijft het volkskunstige karakter behouden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stond de pijpenindustrie sterk onder druk en na de vrede kwam de productie van kleipijpen niet goed meer op gang. Het interbellum zorgde voor forse veranderingen en dat is de tijd waarin fabrikanten verbreding van hun assortiment realiseren en nieuwe afnemers zoeken. De lijn van de bijartikelen neemt in belang toe ten koste van de kleipijp. Tegelijkertijd komt het handwerk meer industrieel tot stand. In die periode komen speciale persmachines in gebruik want het succes van deze zijlijn wordt bepaald door productie op snelheid en bij grote aantallen. Het volkskunstige aspect verschuift naar de achtergrond, in de fabrieken komt het accent steeds sterker op export te liggen. Hoewel de productie voortdurend toeneemt, worden de winsten met centen geteld en staan altijd onder druk. Bedrijven kunnen alleen overleven wanneer zij hun werkwijze maximaal economiseren.
Massaproductie is de reden dat de kwaliteit gaandeweg afzakt en in een aantal gevallen zelfs onder het acceptabele komt te liggen. Na 1940 is het bijartikel vervallen tot curiosa en kitsch zonder enige volkskunstige betekenis. Wat als traditioneel voorwerp begon werd dankzij succesvolle klandizie een industrieproduct. Na een bepaald hoogtepunt verloor het geleidelijk zijn positie vooral onder druk van concurrerende artikelen van een betere kwaliteit of lagere prijs. Het eind van de productie is het moment waarop niet alleen gewoonten veranderen, maar vooral nieuwe materialen ten tonele verschijnen. Celluloid en rubber zijn de oudste concurrenten. Het plastic tijdperk neemt het belang van deze artikelen definitief weg, dat gebeurt in de jaren 1970. Ook de toegenomen welvaart met name in de kindercultuur, zorgt ervoor dat de vraag opdroogt. Tussen 1930 en 1980 sluit het ene na het andere bedrijf. Drie houden het langer uit, mede dankzij een volledig gemechaniseerde productielijn.
In het Westerwald heeft het pijpaarden bijartikel, voortgekomen uit de kleipijp, zich tot een waardige zijlijn ontwikkeld, voor sommige bedrijven zelfs met een substantieel marktaandeel. Vanwege de minimale productiekosten heeft het de tanende pijpenmakerijen in het Westerwald nog decennia lang een ondersteunende inkomstenbron gegeven. Het is alleszins begrijpelijk dat de vaak onooglijke objecten uit deze zijlijn amper serieus bestudeerd zijn. Dankzij het ruime overzicht hiervan in het depot van het Amsterdam Pipe Museum zijn de materiële getuigenissen echter toch bewaard gebleven. Anders is dat met de historische ontwikkeling van deze nevenactiviteit die met het vernietigen van de bedrijfsarchieven volledig verloren ging. Dit artikel legt het materiële aspect vast zonder de pretentie te hebben volledig te zijn, verre van dat zelfs. Veel nieuwe, onbekende figuurtjes zullen nog ontdekt worden, maar boven het niveau van het triviale komen ze nooit uit.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2016.
Afbeeldingen
- Pijpaarden beeldje als herinneringsartikel voor de Flora Brunnen. Baumbach, Wilhelm Klauer und Söhne, 1910-1930.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.278
- Staande haan als souvenirartikel van de plaats Ahrensburg. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.687b
- Borstbeeld August von Mackensen met fluitje in de basis. Westerwald, 1915-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 1.420a
- Borstbeeld Ferdinand von Zeppelin. Baumbach, Wilhelm Klauer und Söhne, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 1.420b
- Kindeke Jezus liggend op een doek. Westerwald, 1910-1930.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.116b
- Geknielde Maria. Westerwald, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.116a
- Eén van de drie wijzen, staand afgebeeld. Westerwald, 1930-1960
Amsterdam Pipe Museum APM 16.115
- Geknielde wijze met in de basis een fluitreminiscentie. Westerwald, 1920-1950
Amsterdam Pipe Museum APM 16.110b
- Staande Kerstman met zilververf. Baumbach, Theodor Tries, 1930-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.545b
- Staande paashaas als Füllartikel. Baumbach, Theodor Tries, 1940-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 6.961a
- Staande paashaas als Füllartikel. Westerwald, 1940-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 6.961d
- Miniatuur bloempotje met kerstvoorstelling en opschrift "A HAPPY CHRISTMAS". Höhr, Theodor Lamp, 1944-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.491b
- Paasei in gevlochten mandje. Westerwald, 1910-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 7.812m
- Pronkkan in miniatuur met ornamentele decoratie. Westerwald, 1900-1930.
Amsterdam Pipe Museum APM 7.812b
- Miniatuur in de vorm van een antieke Westerwaldkruik. Westerwald, 1920-1935.
Amsterdam Pipe Museum APM 7.812e
- Melkkan met reliëfwerk en beschildering. Westerwald, 1930-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.101b
- Mineraalwaterkruik met etiket met reclame. Westerwald, 1930-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.495c
- Inmaakpotje met etiket voor aardbeiengelei. Westerwald, 1910-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 7.812h
- Humpe of miniatuurkroes met ornamentele decoratie met bandwerk. Hilgert, Wilhelm Albrecht Simonis, 1994.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.766
- Humpe met jagers en hert. Höhr, Theodor Lamp, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.919
- Humpe of miniatuurkroes met stadsgezicht. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.484d
- Miniatuurkroes met reclamemerk HB van Henninger Bier. Westerwald, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.537c
- Bloot popje. Baumbach, Theodor Tries, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.276b
- Jockey te paard. Ransbach-Baumbach, Peter Letschert, 1930-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.325b
- Staand meisje met pop. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.120c
- Staand jongetje met boeket. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.120b
- Staande kabouter. Baumbach, Theodor Tries, 1930-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.543
- Staande voetballer. Baumbach, Theodor Tries, 1930-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.117a
- Staande koe. Westerwald, 1930-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.876b
- Zittend hondje. Westerwald, 1930-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 270f
- Visje in miniatuur. Westerwald, 1950-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 136a
- Staande olifant. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 42h
- Staande beer. Westerwald, 1900-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.964
- Grote spaniël met glazuur. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 270b
- Aardbei. Westerwald, 1910-1930.
Amsterdam Pipe Museum APM 7.812j
- Vogelnestje. Baumbach, Theodor Tries, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.275a
- Broedende kip. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.687h
- Kop poppenkastpop clown. Hilgert, Richard Simonis, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.831f
- Kop poppenkastpop veldwachter. Hilgert, Richard Simonis, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.831h
- Kop poppenkastpop dood. Westerwald, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.831d
- Kleipijp met haasje, fluit en ruimte voor Liebesperlen. Höhr, Theodor Lamp, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum 11.554a
- Sigaar met fluit voor gepofte rijstsnoepjes. Westerwald, 1915-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.880
- Racewagen voor gepofte rijstsnoepjes. Baumbach, Firma Gebr. Spang, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 9.686c
- Lastkraftwagen voor gepofte rijstsnoepjes. Baumbach, Theodor Tries, 1930-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 12.791a
- Zeppelin voor gepofte rijstsnoepjes. Westerwald, 1925-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.103
- Vliegtuig voor gepofte rijstsnoepjes. Westerwald, 1925-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.104
- Kabouter voor gepofte rijstsnoepjes. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 4.969b
- Kerstman voor gepofte rijstsnoepjes. Westerwald, 1935-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.122
- Mineraalwaterkruik met fluitreminiscentie. Westerwald, 1935-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.495j
- Centsfluitje. Hilgert, Wilhelm Albrecht Simonis, 1940-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.565
- Eenvoudige rechte fluit. Hilgert, Wilhelm Albrecht Simonis, 1940-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 12.006a
- Trompetvormige fluit met twee vogeltjes. Höhr, Theodor Lamp, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.102
- Staande matroos met fluit in de basis. Westerwald, 1950-1965.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.539d
- Staand meisje met fluit in de basis. Westerwald, 1900-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.265
- Twee zingende koorknapen met fluit in de basis. Westerwald, 1920-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 5.022.
- Staande Hans en Grietje met fluit in de basis. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.202
- Roodkapje met wolf en fluit in de basis. Westerwald, 1950-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 7.813a
- Zittend konijn met fluit in de basis. Westerwald, 1960-1980.
Amsterdam Pipe Museum APM 15.011
- Stoomboot met fluit in de basis. Hilgert, Wilhelm Albrecht Simonis, 1930-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.107a
- Zittend meisje met pop, fluit zonder fluitspleet. Westerwald, 1925-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.027c
- Koekoeksfluit. Ransbach-Baumbach, 1935-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 8.775b
- Koekoeksfluit donkerbruin geglazuurd. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 8.776g
- Ocarina van pijpaarde. Westerwald, 1920-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.121a
- Kavalier als sigarenroker. Westerwald, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.538b
- Kavalier met twee gaten. Höhr, Theodor Lamp, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.538a - Zittende kakkende hond. Westerwald, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.473c - Gelukszwijntje. Hilgert, Wilhelm Albrecht Simonis, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.486b - Zittende kabouter of kakkertje. Hilgert, Wilhelm Albrecht Simonis, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.487a - Doosje met kakkertjes. Westerwald, 1935-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.099 - Spaarpot met de vorm van een naturalistische peer. Westerwald, 1930-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.125
- Plantenbak met guirlandes. Westerwald, 1920-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.124b - Geperste bloemenmand met vlechtwerk. Westerwald, 1930-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.491e
- Kop en schotel, Westerwald, 1925-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.124de - Nestei met kippenformaat. Westerwald, 1950-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 4.962d - Winterhulpspeldje oude vrouw ofwel Grossmutter. Westerwald, 1942.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.758f - Winterhulp met koordje met sterrenbeeld stier. Westerwald, 1941.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.756f - Serie noodgeld in cassette. Höhr, 1921.
Amsterdam Pipe Museum APM 15.015 - Pijp voor in een broodje maar ook te gebruiken als schietpijp. Baumbach, Firma Gebr. Spang, 1985-1995.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.327 - Schietsteel. Westerwald, 1950-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 4.864a - Schietster. Westerwald, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.573 - Schietfiguur zittende vogel. Baumbach, Wilhelm Klauer und Söhne, 1910-1935.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.282a - Schietfiguur zittende kat. Baumbach, Wilhelm Klauer und Söhne, 1910-1935.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.281 - Binnenketel tabakspijp. Westerwald, 1940-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 6.958b - Doosje met zogenaamde Tonböden. Westerwald, 1900-1930.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.483
Noten
[1] Don Duco, Pijpaarden beeldjes uit de Randstad, Amsterdam, 2012.
[2] Don Duco, Bijartikelen uit West-Europese pijpenfabrieken, Amsterdam, 2014.
[3] Klaus Freckmann, Tönernes, Tabakpfeifen und Spielzeug, Köln, 1987.