Book review: Die berühmten Ulmer Maserholzpfeifen & Die Reservistenpfeife, 1998 and 1999

Author:
Don Duco

Original Title:
Boekbespreking: Die berühmten Ulmer Maserholzpfeifen & Die Reservistenpfeife, 1998 en 1999.

Publication Year:
2000

Publisher:
Stichting Pijpenkabinet

Description:
Two monographs on tobacco pipes in wood and porcelain discussed and compared.

Op een specialistisch gebied als de tabakspijp gebeurt het niet zo vaak dat kort na elkaar twee boeken het licht zien die, hoewel elk zijn eigen thema heeft, toch sterk vergelijkbaar zijn. Dat is nu voor Duitsland het geval. Ruim een jaar geleden verscheen van de hand van Anton Manger een monografie onder de titel Die berümten Ulmer Maserholzpfeifen met als ondertitel Geschichtliches und Kulturgeschichtliches über die Pfeifenherstellung in Ulm (afb. 1). Het betreft een paperback met zoals het kaft meldt meer dan 130 afbeeldingen. Het boek met 116 pagina’s is in eigen beheer uitgegeven.

Voor wie het niet weet, de Ulmpijp wordt gemaakt van speciaal wortelnotenhout die vooral in de streek rond de plaats Ulm aan de bovenloop van de Donau wordt gevonden. De lokale pijpenproductie gaat terug tot in de zeventiende eeuw, de oudste overgeleverde exemplaren dateren uit de jaren 1730. Auteur Manger heeft dit materiaal decennia lang fanatiek verzameld en somt in zijn boek de resultaten van zijn waarnemingen op.

De tweede publicatie is eveneens een monografie nu geschreven door Hans Titschack met als titel Die Reservistenpfeife. Ook hier is een verklarende ondertitel toegevoegd: Ein Wehrzeit-Erinnerungsstück als volkskundliches Dokument 1813-1918 (afb. 2). In dit tweede geval gaat het om een volledig in kleur gedrukte publicatie met 124 afbeeldingen. De omvang is 154 pagina’s maar met een groter lettercorps is niet meer tekst opgenomen. Wel oogt het boek royaler, dat komt door het ruimere formaat, vooral door dikker papier en doordat voor een harde kaft is gekozen. Vanwege het kleurige voorkomen van de reservistenpijpen is een meerkleurendruk ook meer toepasselijk.

lit_kaft_0568
Kaft Totschack
lit_kaft_0569
Kaft Totschack

De twee publicaties zijn producten van bevlogen verzamelaars die beiden een jarenlange passie voor hun onderwerp hebben. In beide gevallen gaat het om het uitdiepen van een thema waarnaar nooit eerder serieus onderzoek is gedaan en niemand dus de finesse kent. Waar de Ulmpijp een statement is voor een roker die een bepaalde sociale statuur wil uitstralen, is de reservistenpijp eerder een artikel voor een specifieke beroepsgroep. De militaire pijp is niet zozeer een persoonlijke keuze maar eerder een groepsartikel voor lieden met gedeelde ervaringen uit hun diensttijd.

Beide auteurs steken van wal door hun specifieke pijpensoort zorgvuldig voor te stellen. De anatomie te beschrijven en de techniek van vervaardigen te behandelen. Ook daarna gaan zij niet hun eigen weg. Beiden behandelen het voorkomen van de pijp. Bij de Ulmpijp is dat het snijwerk en de toegevoegde zilverappliques die zo kenmerkend zijn. Titschack bespreekt de beschilderingen van de porseleinen pijpen binnen het thema van zijn voorkeur.

Bij het uitdiepen van het onderwerp had Manger grote baat bij een eerder verschenen historische verhandeling door Adolf Häberle, reeds in 1950 in druk verschenen.[1] Een degelijke studie waarmee het historische fundament van de pijpennijverheid in Ulm was gelegd. Helaas heeft Manger geen aanvullend onderzoek gedaan, zodat de historische feiten niet konden worden aangevuld. Omdat de eerste publicatie over Ulm nauwelijks afbeeldingen bevat en Manger over een uitgelezen collectie beschikt, is de nieuwe publicatie wèl een eyeopener voor de verschijningsvorm van de Ulmer pijp.

lit_kaft_0571
Kaft Manger

Het illustratiemateriaal bestuderend lijkt het dat het werk zich te sterk op de zogenaamde Klobe richt, de kenmerkende Ulmer pijp met zijn afgeplatte vorm. Daarnaast wordt ook ruim aandacht aan de Ungarnköpfe besteed, een hoog cilindrisch pijpmodel. Andere Ulmer pijpmodellen komen amper ter sprake en dat is verwonderlijk want er blijken tientallen andere vormen in productie te zijn geweest. Het lijkt dat de passie van de samensteller voor twee hoofdmodellen het algemene beeld in de weg heeft gestaan. Als lezer vraag je je af hoe die andere modellen uit de Ulmstreek er uit gezien hebben.

Een ander wat onderbedeeld aspect zijn de merken op deze pijpen, ingedrukt in het hout. Ook hieraan wordt te beperkt ingegaan. Zij worden afgedaan als onleesbaar maar wie echt moeite doet kan daaruit zeker nieuwe informatie halen die voor een scherpere chronologie van de nijverheid kan zorgen. Een beetje een bladvuller is het laatste katern van het boek met Ulmer Kloben, meer van hetzelfde die zonder tekst en uitleg worden toegevoegd.

Titschack start na introducerende hoofdstukken met de geschiedenis van de patriottische militaire tabakspijp. Die soort bestaat vanaf de Franse revolutie en in de na-Napoleontische tijd worden veel schilderkunstig fraaie pijpen gemaakt voorzien van militairen en militaire schermutselingen. Zij worden afgebeeld en besproken en zijn prachtig om te zien want zij dateren uit de bloeiperiode van de stummel. Sec genomen hoort dat aspect echter niet in het boek thuis, het zijn geen reservistenpijpen, maar pijpenkoppen met militaire scenes. Zij werden niet noodzakelijkerwijs door militairen gekocht, maar verkozen vanwege hun heroïsche uitstraling. Misschien was het juist de burgerman die voor deze scenes interesse had.

Vervolgens onderscheidt de auteur vijf groepen militaire pijpen. Die groepen blijven wat schimmig en lopen mijns inziens in elkaar over. Genoemd worden de herinneringspijp, door de auteur de persoonlijke Widmungspfeife genoemd en het geschenk van het regiment voorzien van een jaartal van dat betreffende regiment en een embleem. De overige zijn de persoonlijke herinneringspijp die zelf is aangeschaft, de seriematige herinneringspijp en tenslotte de neutrale militaire herinneringspijp. De kleine verschillen tussen die vijf groepen lijken mij niet zo van belang. Het gaat eerder om de ontwikkeling van de techniek, de schilderkunstige uitvoering en de veranderingen in het iconografische patroon.

Eenvoudiger gezegd zie ik in de militaire pijp twee hoofdgroepen, de persoonlijke pijpen door de militair of zijn familie individueel besteld, die dienst doet als een persoonsgebonden aandenken. Daarnaast is er de groepspijp, die eigen is aan het regiment en door verschillende lieden gelijktijdig wordt aangeschaft. Zij is het ultieme souvenirstuk dat als herinnering aan de diensttijd de rest van het leven aan de wand hangt. In zijn tijd van ontstaan is het al een ouderwets artikel, de pronkfunctie in de mooie kamer is vaak belangrijker dan de gebruiksfunctie. Uit de pijpen blijkt een duidelijke bloei en interessant genoeg bij de reservistenpijp heeft dat ook een vast einde. In Duitsland is dat het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914. In Oostenrijk bestaat het fenomeen ook en loopt nog een tweetal jaren door.

Interessant aan de porseleinen reservisten pijp is dat de pijp over de decennia een duidelijke ontwikkeling vertoont. De gebruiksperiode loopt van 1840 tot 1914. Aanvankelijk is de persoonlijke pijp het meest algemeen, de groepspijp bloeit vanaf de jaren 1880 en is meer industrieel vervaardigd met de grootste populariteit rond het jaar 1900. Door de tijd zie je de eenvoudige volkskunstig geschilderde taferelen met hanepoterige letters civiliseren naar transferprints met een strak voorkomen en allerlei toelichtende teksten. Zoals opgemerkt verdwijnt dat artikel met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog definitief.

Kenmerkend voor de verzamelaar van militaria weet de auteur bij elke afbeelding feilloos het regiment, standplaats en jaar te noemen, zelfs wanneer hij uitsluitend de afbeelding van een uniform heeft. Merken en signaturen worden ook beter uitgewerkt dan bij Manger al is het niet mogelijke gebleken ook de porseleinfabrieken erbij te betrekken. Bij gebrek aan leesbare merken is dat begrijpelijk. Sommige schilderssignaturen konden wel geduid worden en daarvan is een inventarisatie in het boek opgenomen. Verder blijken de porseleinen pijpen over een groot gebied gemaakt te zijn met bepaalde concentraties. Daarover is nagedacht en het kennen van die verspreiding geeft een betere focus op het gebruik van de militaire pijp. Een aardige toegift aan het eind van het boek verbreedt het beeld met reservistenpijpen met Oostenrijk.

Beide boeken laten zich gemakkelijk lezen, alhoewel het duidelijk is dat twee oudere bevlogen auteurs aan het woord zijn. Beide lieden hebben de neiging wat te breed over hun onderwerp uit te wijden. Vanzelfsprekende zaken hoeven nu eenmaal niet te nadrukkelijk vermeld te worden, en zeker niet voor een tweede keer in het boek terug te komen. Een goede tekstredactie met wat wegstrepen zou positief geweest zijn. Ook in de afbeeldingen zien we soms doublures. Zij geven het gevoel dat dit alles is wat er is. Een sprankelende auteur suggereert meer om het enthousiasme van de lezer aan te wakkeren. Uiteraard slaat dat terug op een goede redacteur en die is doorgaans lastig te vinden, zeker wanneer het werk zelf wordt uitgegeven of bij een kleine uitgever verschijnt.

Wanneer je meer dan honderd verschillende pijpen van een bepaalde soort afbeeldt, ontstaat al snel een zekere verzadiging. Het gevoel dat je het materiaal wel kent en genoeg gezien hebt. Wat dat betreft zijn beide pijpensoorten amper boeiend genoeg om een monografie aan te wijden tenzij de tekst de lezer steeds weer nieuwe aspecten laat zien. Toch is het belangrijk dat de ervaringskennis van het moment wordt vastgelegd en beschikbaar komt voor de geïnteresseerde. Dat is met beide boeken gerealiseerd en daarvoor kunnen we de beide auteurs dankbaar zijn.

 

© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2000.

 

[1]  Adolf Häberle, Die berühmte Ulmer Maserpfeifenköpfe in ihrer kultur und wirtschaftgeschichtlichen Bedeutung, Verlag Otto Wirth, Amberg, 1950.