Paymenet tokens from the pipe industry

Author:
Don Duco

Original Title:
Betaalpenningen uit de pijpennijverheid

Publication Year:
2023

Publisher:
Stichting Pijpenkabinet

Description:
Introduction to the  payment tokens used in the pipe industry in Gouda with discussion of a series of finds over three centuries.

Inleiding
Vanaf het begin van mijn onderzoek naar de kleipijp heb ik de betaal- of grospenning in het vizier gehad. Een artikel uit het Amerikaanse blad Hobby uit 1933 was de gangmaker (noot 1). Dat kreeg ik in 1973 in handen. In 1976 verscheen een eerste vermelding door mijzelf van deze Goudse tokens in het Nieuwsbulletin van de Pijpenkamer (noot 2). Een jaar later schreef ik over penningen uit een latere tijd en van een concurrerende firma (noot 3). Door nieuwe impulsen bleef de betaalpenning een aandachtsgebied, zowel tijdens veldonderzoek in Gouda als op schaarse momenten wanneer zij in alternatieve bronnen werden gemeld (noot 4). Niet verwonderlijk plaatste ik afbeeldingen van deze merkwaardige voorwerpen bij twee artikelen over loonovereenkomsten (noot 5). Inmiddels is het tijd de gedachten over de grospenningen wat grondiger te ordenen en nader toe te lichten. Aanleiding is de recente overname van een omvangrijke groep van deze penningen, alle opgegraven in de jaren 1980 op uiteenlopende vindplaatsen in Gouda. Zij tonen aan dat onze deelcollectie penningen inmiddels min of meer volledig is.

Afb. 1. APM 5.729
Afb. 2a. APM 8.667
002-08.667  ger-grospenning-rond-2
Afb. 2b. APM 8.667
003-05.727  ger-grospenning-rond-1
Afb. 3. APM 5.727
Afb. 4. APM 5.815

In de pijpenmakerij is salariëring op stukloon lange tijd gebruikelijk, in feite vanaf het begin van de nijverheid in de zeventiende eeuw tot ver in de jaren 1930. In een kleine pijpmakerij dat als familiebedrijfje werkt, zoals dat aanvankelijk ging, is er geen sprake van uitbetaald loon. De man werkt met hulp van zijn vrouw en eventuele kinderen samen aan het inkomen voor zijn gezin. Ook wanneer het eerste personeel in dienst komt, één of twee knechten, was het administreren van de lonen nog betrekkelijk eenvoudig. De baas hoefde alleen de productie van de ingehuurde knechten en meiden bij te houden. Hoe dat precies gebeurde is overigens niet bekend. Archiefbronnen over dit facet van de pijpenmakerij zijn er niet.

Afb. 5. APM 41m
006-00.672b  ger-grospenning-kruisje-1
Afb. 6. APM 672b
007-10.820  ger-grospenning-kruisje-1
Afb. 7a. APM 10.820
007-10.820  ger-grospenning-kruisje-2
Afb. 7b. APM 10.820
008-04.210  ger-grospenning-kruisje-1
Afb. 8. APM 4.210

Het systeem van de betaalpenningen als rekensysteem voor de loonadministratie ontstaat wanneer de pijpenmakerij in omvang groeit en er meerdere personeelsleden werken. Dan krijgt iedere werknemer in stukloondienst penningen met een eigen teken. Hij of zij legt op de pijpenplank bij de pijpen waaraan arbeid verricht is simpelweg een penning. Aan het eind van de productiegang controleert de pijpenmakersbaas de werkzaamheden en neemt de penningen in. Op de betaaldag, aan het eind van de zaterdagmiddag, wordt op het aantal binnengekomen penningen het loon uitbetaald. Voordeel van dit systeem is dat er geen papieren administratie nodig is. Bovendien houdt zowel de werkgever als de werknemer controle over de productie. Voor de arbeiders is de grossentelling maatgevend voor het te verwachten loon van die week, voor de baas fungeert het systeem tevens als controle op de kwaliteit van de verrichte arbeid. Hij kan immers aan het tekentje op de penning ook later nog zien wie van zijn knechten aan de partij heeft gewerkt, zodat hij de juiste werknemer hierop kan aanspreken.

009-00.041o  ger-betaalpenning-kruisende-lijnen-1
Afb. 9. APM 41o
010-00.041q  ger-betaalpenning-kruisende-lijnen-1
Afb. 10. APM 41q
011-00.041a  ger-betaalpenning-enkel-gat-1
Afb. 11. APM 41a
012-00.041c  ger-betaalpenning-enkel-gat-1
Afb. 12. APM 41c
013-00.041b  ger-betaalpenning-enkel-gat-1
Afb. 13. APM 41b

Over de datering van de diverse grospenningen is nog veel onbekend. De meeste vondsten zijn gedaan door pijpenliefhebbers die de schijfjes klei meegenomen hebben omdat het curieuze pijpaarden voorwerpen zijn. Helaas hebben zij nooit exact bijgehouden of de stortlaag met zekerheid te dateren was omdat die nog ongestoord was. Vaker zal het om losse vondsten zijn gegaan in verstoorde grond of op akkers. Dan is een datering zeker niet te geven. Toch kunnen we ervan uitgaan dat de grospenning sinds het midden van de zeventiende eeuw in gebruik geweest is. Uiteraard uitsluitend bij de wat grotere bedrijven, de huisnijverheid kon het zonder stellen.

014-00.041e  ger-betaalpenning-twee-gaatjes-1
Afb. 14. APM 41e
015-00.041d  ger-betaalpenning-twee-gaatjes-1
Afb. 15. APM 41d
016-08.664  ger-grospenning-gaatjes-1
Afb. 16. APM 8.664
017-10.825  ger-grospenning-gaatjes-1
Afb. 17. APM 10.825
018-00.041f  ger-betaalpenning-drie-gaatjes-1
Afb. 18. APM 41f

Verder valt op dat het verschijnsel betaalpenning een typisch Gouds gebruik lijkt te zijn, uit andere productiesteden zijn er slechts sporadisch vondsten bekend. Dit sluit overigens aan bij de aard van de nijverheid die in Gouda in alle opzichten het meest ontwikkeld was met – deels ongeschreven – regels die het hele productieproces beheersten.

019-08.573  ger-grospenning-gaatjes-1
Afb. 19. APM 8.573
020-08.664b  ger-betaalpenning-gaatjes-1
Afb. 20. APM 8.664b
021-00.041g  ger-betaalpenning-vijf-gaatjes-1
Afb. 21. APM 41g
022-08.768b  ger-grospenning-gaatjes-1
Afb. 22. APM 8.768b
023-00.041i  ger-betaalpenning-cirkel-1
Afb. 23. APM 41i

Wat de kleur van de klei betreft zien we zowel witte pijpaarde als rode pijpenklei, de laatste wordt in de pijpenmakerij pas vanaf 1830 gebruikt. Circa 1860 zien we het aantal rode penningen sterk toenemen. In sommige gevallen is echter pottenbakkersklei gebruikt, herkenbaar aan een wat grovere structuur. Dan gaat het misschien niet om penningen uit de pijpenmakerij. Aangezien de illustraties in dit artikel op vorm en voorstelling gerangschikt zijn, worden de witte en rode penningen naast elkaar afgebeeld. Qua vormgeving vertoont de grospenning twee eeuwen lang geen grote ontwikkeling. Het dateren wordt mede daardoor lastig gemaakt.

Primitieve betaalpenningen
De vroegste penningen zijn primitief maar voldoen aan de eisen als rekenmiddel. Het meest eenvoudig is het kneden en drukken van een stukje pijpaarde tot een schijfje (afb. 1). Omdat zij met de hand gevormd zijn zien we vaak de afdrukken van de handpalm of van vingers van de personen die ze vormden (afb. 2). Voor een duidelijk onderscheid kan de vorm variëren van rond en vlak (afb. 3) naar dikker tot vierkantig toe (afb. 4). Voor meer variatie worden dikwijls ingedrukte of ingeritste streepjes, kruisjes (afb. 5-8) of andere geometrische figuren (afb. 9) aangebracht. De wildste is een penning met een raster van kruisende lijnen op beide zijden (afb. 10). Het prikken van een gat of gaatjes in de penning is een andere optie om herkenbaarheid te creëren (afb. 11-21), soms vertonen penningen zelfs meerdere doorboringen tot wel zeven gaten toe (afb. 22). Andere voorbeelden laten een cirkel zien. Deze is met een hol pijpje gedrukt (afb. 23-24), ook wel is de cirkel met de hand getrokken en daardoor verre van rond (afb. 25). Penningen met een cirkel worden vaak geïnterpreteerd als de afdruk van de ketelopening van een pijpenkop, wie goed kijkt moet constateren dat dat niet zo is.

024-06.226a  ger-grospenning-cirkel-1
Afb. 24. APM 6.226a
025-06.109  ger-grospenning-cirkel-2
Afb. 25. APM 6.109
026-06.990  ger-grospenning-u-1
Afb. 26. APM 6.990
027-08.142  ger-grospenning-raderingen-1
Afb. 27a. APM 8.142
027-08.142  ger-grospenning-raderingen-2
Afb. 27b. APM 8.142

Lastig te bestemmen is een ingedrukt boogje of oogje (afb. 26) dat het meest lijkt op het handvat van een afwerkpen voor pijpen. Als variant is ook het afdrukken van het radeermes wel toegepast, ook hier in een enkele afdruk of meerdere naast elkaar (afb. 27). Het streven naar onderling onderscheid is bij het maken van deze betaalpenningen steeds het uitgangspunt geweest. Het gebruik van pijpenmakersgereedschap bij het vormgeven van de penning lijk erop te duiden dat die exemplaren binnen het bedrijf zelf zijn vervaardigd en dat is ook het meest logisch.

028-00.010a  ger-betaalpenning-cijfer-1-1
Afb. 28. APM 10a
029-00.011h  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-iv-1
Afb. 29. APM 11h
030-08.768a  ger-grospenning-strepen-1
Afb. 30. APM 8.768a
031-00.011i  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-v-1
Afb. 31. APM 11i
032-00.011k  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-v-1
Afb. 32. APM 11k

Naast deze simpele betaalpenningen komen er exemplaren in gebruik met eenvoudige geometrische tekens. Vooral wanneer werklieden analfabeet waren, is die oplossing praktisch. Bij andere bedrijven komen aan Romeinse cijfers gerelateerde indruksels voor (afb. 28-35). Deze cijfers worden doorgaans met een puntig voorwerp ingekrast in een eenvoudige handgevormde penning. Dat resulteert soms in scherpe wat oneffen of golvende randen ofwel een wat slordig resultaat. Cijfers maken het mogelijk de werklieden met een nummer te onderscheiden. Een deel van de Romeinse cijfers moeten we overigens zien als simpele rechte telstreepjes die zijn ingekrast of ingedrukt (afb. 36-43). De wijze waarop de penningen gemaakt zijn varieert al naar gelang de handigheid van de maker.

033-00.011o  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-vii-1
Afb. 33. APM 11o
034-10.824  ger-grospenning-strepen-1
Afb. 34. APM 10.824
035-00.011p  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-ix-1
Afb. 35. APM 11p
036-00.011a  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-i-1
Afb. 36. APM 11a
037-08.664d  ger-grospenning-streep-1
Afb. 37. APM 8.664d

Opnieuw een stap herkenbaarder zijn betaalpenningen met letters. Ingekraste letters zijn in de meerderheid. Zo komen we de F (afb. 44), K (afb. 45-46), M (afb. 47), O (afb. 48), S (afb. 49), T (afb. 50), W (afb. 51) en meer tegen. Een uitzondering is de combinatie van een letter met een cijfer die een kleine penning laat zien: de schoonschrift letter W samen met het cijfer 3 (afb. 52). Een meer professionele techniek is het vormen van de penning in een eenvoudige mal of drukvorm, zodat de letter dus in reliëf is uitgevoerd. Voorbeelden zijn de letter B (afb. 53), M (afb. 54-56), T (afb. 57-58) of W (afb. 59). Het is niet bekend waar de letters naar verwijzen: is het een eigennaam, een bijnaam of een functieaanduiding? Is het verder toeval dat bepaalde letters vaak voorkomen, terwijl de meeste letters niet teruggevonden zijn? Penningen met twee of meer letters zijn nog niet gevonden.

038-10.821a  ger-grospenning-strepen-1
Afb.38. APM 10.821a
039-10.821b  ger-grospenning-strepen-1
Afb. 39. APM 10.821b
040-10.822  ger-grospenning-strepen-1
Afb. 40. APM 10.822
041-10.823  ger-grospenning-strepen-1
Afb. 41. APM 10.823
042-08.664e  ger-grospenning-strepen-1
Afb. 42. APM 8.664e

Omwille van de variatie wordt wel van de vorm van de betaalpenning afgeweken. Zij zijn aanvankelijk overwegend rond, in de achttiende eeuw ontstaan vierkante of rechthoekige penningen (afb. 60) en nog weer later komt de driehoekvorm (afb. 61-62) in gebruik. Een sterk afwijkend exemplaar toont een doorgesneden ronde penning die op de overgebleven helft een Romeins cijfer heeft gekregen (afb. 63). De vorm van de penning kan ook volledig afwijkend zijn zoals een kraal met insnijding van een Romeins cijfer bewijst (afb. 64). Overigens is dat niet een erg praktische vorm want een rond voorwerp neigt tot wegrollen. Gebruikte een maker deze uitzonderingsvorm voor bepaalde werkzaamheden? Het gegeven dat het hier geen roodbakkende pijpaarde betreft maar draaiklei, geeft te denken of het om een pottenbakkersteken gaat. Ook in die branche werd op stukloon gewerkt en kunnen de penningen bij een plank draaigoed, looigoed of een worp gegarneerd goed gebruikt zijn.


Munten als matrijs
De reeks van kruisjes, streepjes en gaatjes samen met de Romeinse en Arabische cijfers en een handjevol letters maakt de betaalpenningen nogal saai. Een meer geperfectioneerde vorm komt in gebruik wanneer munten bij de vervaardiging van betaalpenningen gebruikt worden. Voordeel is dat de afdruk van munten wèl dateerbaar is, in tegenstelling tot de kruisjes en streepjes. Het blijkt dat het gebruik van munten sinds de achttiende eeuw voorkomt en tot in de negentiende eeuw doorloopt.

043-00.011g  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-iiii-1
Afb. 43. APM 11g
044-00.043c  ger-betaalpenning-letter-f-1
Afb. 44. APM 43c
045-00.043d  ger-betaalpenning-letter-k-1
Afb. 45. APM 43d
046-00.043e  ger-betaalpenning-letter-k-1
Afb. 46. APM 43e
047-08.599  ger-grospenning-m-munt-1
Afb. 47. APM 8.599

Het gaat vaak om mooie, dunne schijfjes klei met een goed leesbare afdruk van munten. De vervaardiging is eenvoudig: tussen twee munten wordt een balletje kneedbare klei geplet en zo ontstaat een penning met in negatief de afdruk van de betreffende munten. Geoefende makers sneden na het aandrukken van de klei tussen de munten de rand scherp af waardoor het kleitabletje na het bakken op een echte munt leek, zij het van klei met een andere kleur en doorgaans ook wat dikker. Overigens gebeurde dat afsnijden niet altijd. Het is ook mogelijk de klei-overtol met de vinger weg te strijken, met een minder strak resultaat tot gevolg. Eén exemplaar valt op door de slordige afwerking met een rafelige buitenrand (afb. 65). Hier is sprake van kleitekort. Hoewel de munten in principe voldoende onderscheid kunnen bieden, zijn de verschillen toch wat lastig te zien, zeker wanneer de voorstelling met kleistof volloopt en er ook nog sprake is van slechte verlichting in het werklokaal.

048-10.818  ger-grospenning-cirkeltje-1
Afb. 48. APM 10.818
049-00.672a  ger-grospenning-s-1
Afb. 49. APM 672a
050-00.919i  ger-grospenning-t-1
Afb. 50. APM 919i
051-00.043g  ger-betaalpenning-letter-w-1
Afb. 51. APM 43g
052-00.043f  ger-betaalpenning-letter-w-cijfer-3-1
Afb. 52. APM 43f

In de achttiende eeuw zijn voor de meeste betaalpenningen duiten gebruikt, koperen munten die toen nog in provinciale munthuizen geslagen werden. Het is de kleinste munteenheid met een waarde van 1/8 stuiver. Onder de Goudse vondsten komt de Utrechtse duit (afb. 66-71) veruit het meest voor. Dat is niet verwonderlijk want de Utrechtse munt had een groot verspreidingsgebied en was ook in Gouda een algemeen gangbaar betaalmiddel. Naast Utrecht komen we als variatie duiten van andere provincies tegen zoals Holland (afb. 72-73), West-Friesland (afb. 74), Overijssel (afb. 75-76) en Zeeland (afb. 77). Omdat de klei bij de productie met twee munten geplet wordt, zien we soms onverwachte combinaties: het wapen van Utrecht versus dat van Gelria (afb. 68, 71), een Zeeuwse duit samen met de Hollandse tuin (afb. 73) of West-Frisia samen met Gelria (afb. 74). Penningen met dergelijke subtiele verschillen en dan ook nog tweezijdig verschillend kunnen bij het gebruik alleen maar tot verwarring leiden, maar desondanks bestaan ze.

053-00.043a  ger-betaalpenning-letter-b-1
Afb. 53. APM 43a
054-15.453  ger-grospenning-m-1
Afb. 54. APM 15.453
055-00.043b  ger-betaalpenning-letter-m-1
Afb. 55. APM 43b
056-00.919h  ger-grospenning-m-1
Afb. 56. APM 919h
057-06.679  ger-grospenning-t-1
Afb. 57. APM 6.679

Een opvallende penning afgedrukt van een duit uit Overijssel uit het jaar 1808 is als een zogenaamde pied fort afgedrukt, een aanduiding voor munten geslagen van minimaal een dubbeldik muntplaatje (afb. 78). Hier is zeker niet naar een geringe dikte gestreefd, maar juist naar een extreem stevige penning zoals ook bij die muntslag hoort. De gewoonte van het munthuis dringt hier dus in de pijpenmakerspenning door.

058-08.570  ger-grospenning-t-1
Afb. 58. APM 8.570
059-00.043h  ger-betaalpenning-letter-w-1
Afb. 59. APM 43h
060-00.769b  ger-grospenning-goedewaagen-13-1
Afb. 60. APM 769b
061-04.332  ger-grospenning-18-1
Afb. 61. APM 4.332
062-08.356b  ger-grospenning-21-1
Afb. 62. APM 8.356b

Het is een feit dat alleen de kleinere munten met een lagere waarde voor betaalpenningen gebruikt zijn. Een zeldzame uitzondering is bijvoorbeeld een 5 1/16 gulden (afb. 79). Een ander exemplaar draagt de afdruk van een schelling, ter waarde van zes stuivers. Voor snel zichtbare variatie zou het gebruik van munten met een ander formaat een geschikte oplossing geweest zijn. Toch is daarvan zelden sprake. Wel zijn in de negentiende eeuw munten uit andere landen voor het maken van betaalpenningen gebruikt. We zien die buitenlandse munten dan zelfs vaker dan afdrukken van het dan circulerende Nederlandse geld (afb. 80-84).

063-00.011q  ger-betaalpenning-half-kruisje-1
Afb. 63. APM 11q
064-00.011m  ger-betaalpenning-romeins-cijfer-vii-1
Afb. 64. APM 11m
065-17.299  ger-grospenning-utrecht-1
Afb. 65. APM 17.299
066-01.833  ger-grospenning-duit-1
Afb. 66. APM 1.833
067-00.091i  ger-betaalpenning-munt-utrecht-1
afb. 67. APM 91i

Een opmerkelijke betaalpenning toont een portretbuste van de Engelse koning George I op de ene zijde en een spiegelmonogram van het Duitse huis Waldeck op de keerzijde (afb. 80). De munt dateert uit het tweede kwart van de achttiend eeuw. Een vergelijkbaar exemplaar draagt hetzelfde koningsportret met op de keerzijde de afdruk van een Zeeuwse duit (afb. 81). Beide penningen waren in dezelfde pijpenmakerij in gebruik, gezien de wisseling in keerzijden door verschillende arbeiders. Bij een derde exemplaar is alleen een koningsmonogram te zien, de weerszijde is blanco gelaten (afb. 82). Een slordig gemaakte penning tenslotte toont een Belgisch 2 cents stuk met als randschrift L’UNION FAIT LA FORCE (afb. 83), dus te dateren na de Belgische afscheiding van 1830. De randen zijn merkwaardig hobbelig en onafgewerkt. Dat beide zijden dezelfde afdruk laten zien, komt de bruikbaarheid alleen maar ten goede. Wat al deze grospenningen gemeen hebben is dat het herkennen van de munt een ogenblikje vroeg en daardoor was deze categorie niet altijd even helder in het gebruik. Uit vondsten weten we dat naast betaalpenningen met een afbeelding vrijwel altijd ook gladde penningen in gebruik waren; misschien was het onderscheid tussen glad en gewerkt al voldoende.

068-00.091j  ger-betaalpenning-munt-utrecht-1
Afb. 68. APM 91j
069-08.079  ger-grospenning-munt-1
Afb. 69. APM 8.079
070-08.141  ger-grospenning-duit-1
Afb. 70. APM 8.141
071-17.298  ger-grospenning-utrecht-1
Afb. 71. APM 17.298
072-00.091q  ger-betaalpenning-munt-1
Afb. 72. APM 91q

Een bijzondere vondst is de afdruk van een rekenpenning van Johann Konrad Hoger uit Neurenberg geslagen tussen 1705 en 1743 (afb. 85). De keerzijde van deze penning laat doorgaans een zeilschip zien, hier is tweemaal dezelfde zijde van de penning met de zon en maan afgedrukt. Praktisch voor de herkenning maar saai bij bestudering nu. De muntafdruk zal als betaalpenning tot na 1850 in gebruik blijven.

073-08.666  ger-grospenning-leeuw-1
Afb. 73. APM 8.666
074-02.159  ger-grospenning-frisia-1
Afb. 74. APM 2.159
075-00.091k  ger-betaalpenning-munt-overijssel-1
Afb. 75. APM 91k
076-08.665  ger-grospenning-munt-overijssel-1
Afb. 76. APM 8.665
077-05.993  ger-grospenning-zeeland-1
Afb. 77. APM 5.993

De muntafdrukken komen uitsluitend in witte pijpaarde voor, een zeldzame uitzondering daargelaten. Dat is wellicht logisch omdat deze klei de fijnste is, dus het meest geschikt voor deze subtiele reliëfjes. Door de slechte herkenbaarheid in vergelijking met de duidelijke kruizen, strepen en cijfers is het niet ondenkbaar dat deze muntafslagen niet voor de pijpenmakerij alleen bedoeld waren, maar eveneens als speelfiche in de burgermaatschappij. We weten niet zoveel van de vrijetijdsbesteding van de achttiende-eeuwse mens, maar dat er gespeeld en gegokt werd is wel zeker. Dus waarom geen goedkope speelfiches van pijpaarde gemaakt?

 

Meer sprekende penningen
Naast de boven besproken eenvoudige handvorm en gedrukte penningen met cijfers, letters en muntafdrukken bestaan er meer interessante betaalpenningen. Sterk gebonden aan een bepaalde pijpenmakerij is om het pijpenmakersmerk op de betaalpenning af te drukken, een logische werkwijze passend bij de merkentrots die de Goudse pijpenmakersbaas eigen is. Uiteraard ligt bij de merkafdrukken weer de mogelijkheid tot variatie door het hielmerkstempel éénmaal af te drukken (afb. 86-88) of meerdere keren (afb. 89-93). Zes afdrukken is het maximale dat tot nu toe gevonden is (afb. 94). Opmerkelijk uit deze serie is een penning uit Alphen aan den Rijn met het daar nagezette merk wapen van Amsterdam (afb. 95). De keerzijde is voorzien van drie gaatjes. Het is een van de schaarse voorbeelden van het gebruik van betaalpenningen buiten Gouda en des te meer een bewijs dat de Alphense pijpenmakerij sterk op de Goudse leunde.

078-00.091l  ger-betaalpenning-munt-pied-fort-1
Afb. 78. APM 91l
079-15.452  ger-grospenning-munt-holland-1
Afb. 79. APM 15.452
080-00.091m  ger-betaalpenning-munt-portret-1
Afb. 80. APM 91m
081-00.091n  ger-betaalpenning-munt-portret-2
Afb. 81. APM 91n
082-00.091p  ger-betaalpenning-munt-monogram-1
Afb. 82. APM 91p

Bijzondere betaalpenningen vertonen een nog meer persoonlijk teken. De oudst bekende is de afbeelding van een cachet of lakstempel, direct ook een van de meest uitzonderlijke voorbeelden. Afgedrukt is een heraldische gekroonde leeuw met in de klauwen een sabel en een rijksappel staande op een simpele grondlijn (afb. 96). Daarmee kunnen we de voorstelling duiden als de Generaliteitsleeuw, het wapen van de Republiek. De datering ligt gezien de bijkomende vondsten in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Omdat een bestaand cachet gebruikt werd, is het formaat wat groter dan gangbaar was. Het is overigens volstrekt onverklaarbaar dat een nogal officieel wapensymbool binnen een lokaal ambacht gebruikt kon worden.

083-00.091o  ger-betaalpenning-munt-leeuw-1
Afb. 83a. APM 91o
083-00.091o  ger-betaalpenning-munt-leeuw-2
Afb. 83b. APM 91o
084-00.091r  ger-betaalpenning-munt-gaatje-1
Afb. 84. APM 91r
085-00.651e  ger-grospenning-rekenpenning-1
Afb. 85a. APM 651e
085-00.651e  ger-grospenning-rekenpenning-2
Afb. 85b. APM 651e

Van de Alphense pijpenmaker Philip Hoogenboom is een betaalpenning bekend waarin hij zijn persoonlijke lakstempel heeft afgedrukt. We zien heel toepasselijk een boom met zijn initialen F en HB aan weerszijden van de stam (afb. 97). Vergelijkbaar is de staande ovale afdruk van het pijpenmakersmerk de rokende boer in de kan, voorzien van de initialen IDI dat refereert aan de Goudse pijpenmakermaker Jan de Jong (afb. 98). Ook voor deze penning werd de zegelring van een particulier gebruikt en passend bij zo’n persoonlijk teken is de penning zeer zorgvuldig gemaakt door deze af te drukken en langs de rand bij te snijden. Op de keerzijde is de penning geïndividualiseerd met een ingekraste letter “K” die naar de betreffende werkman verwijst of moeten we hierin de afkorting voor kaster zien? In elk geval zijn beide kleipenningen vrij unieke voorbeelden, waarbij de voorstelling niet alleen persoonlijk is, maar tevens de fraaiste esthetische uitvoering hebben. Het lakstempel werd immers met de grootste zorg gegraveerd. Voor welke werknemer deze meer luxe penningen bedoeld waren, blijft de vraag. Gaf Hoogenboom als bedrijfseigenaar en -leider zijn persoonlijke lakstempel uit handen om er penninkjes van de drukken? Heeft hij ze zelf gemaakt, maar dan nog voor wie? Of was hij zo trots op zijn eigen bedrijf dat tegen alle regels van het Goudse gilde tot grote bloei was gekomen, dat hij zijn cachet graag voor de promotie wilde inzetten. Of als laatste: was het teken zo persoonlijk dat niemand het kon namaken?

086-00.091e  ger-betaalpenning-merk-pb-1
Afb. 86. APM 91e
087-00.651g  ger-betaalpenning-merkstempel-10-1
Afb. 87. APM 651g
088-10.816  ger-grospenning-botteltje-1
Afb. 88. APM 10.816
089-00.091f  ger-betaalpenning-12-gekroond-1
Afb. 89. APM 91f
090-00.091g  ger-betaalpenning-3-merken-1
Afb. 90. APM 91g

Er bestaat nog een klein aantal persoonlijke betaalpenningen. De afdruk van een andere zegelring toont twee vogels voorzien van de initialen IHT (afb. 99). Ongelukkigerwijs is hier geen link met een pijpenmaker te geven. Uit dezelfde omgeving stamt een cachet met drie initialen (afb. 100), opnieuw ontbreekt de naam van de betreffende persoon. Een primitieve afdruk laat een naar rechts gaande man zien met wandelstok, de initialen aan weerszijden zijn door slijtage onleesbaar geworden (afb. 101). Een vervolg op het gebruik van cachets en zegelstempels zien we in de negentiende eeuw en opnieuw eerder als uitzondering dan als regel.

De vormvariatie in de negentiende eeuw
In de negentiende eeuw loopt het gebruik van de betaalpenning door zoals in de achttiende eeuw. De meeste pijpenmakerijen zijn nauwelijks van omvang veranderd zodat ook het personeelsgetal hetzelfde is gebleven. Bij de grote bedrijven continueert het gebruik van penningen met Romeinse of Arabische cijfers, naast die met een letter of simpele tekens als een kruisje, cirkel of anders.

091-10.815  ger-grospenning-w-gekroond-1
Afb. 91. APM 10.815
092-00.091h  ger-betaalpenning-4-merken-1
Afb. 92. APM 91h
093-00.651b  ger-grospenning-makersmerken-1
Afb. 93. APM 651b
094-00.651a  ger-grospenning-makersmerken-1
Afb. 94. APM 651a
095-00.722a  ger-grospenning-merkstempel-wapen-amsterdam-1
Afb. 95. APM 722a

In de negentiende eeuw zien we echter ook nieuwe uitingen. Het afdrukken van bestaande voorwerpen wordt bijvoorbeeld gebruikelijk. Zo bestaat er de afdruk van een kledingknoop met cirkels van balletjes (afb. 102-103) of met een cijfer (afb. 104) die in de verse klei gedrukt worden. Zij refereren aan industrieel gemaakte voorwerpen die voor het stempelen werden benut. Zo worden willekeurige symbolen het kenmerk voor een bepaalde werknemer in de pijpenmakerij. Een opmerkelijk alternatief is bijvoorbeeld de afdruk van de baard van een sleutel, hier op een kubieke vierkantige penning geplaatst (afb. 105). Er bestaat zelfs een dubbele afdruk van een sleutel die door de positionering op een gestileerd portretje lijkt (afb. 106). Een ander voorbeeld is een damschijf die overigens veel op een botter lijkt (afb. 107). Jammer voor de pijpenverzamelaar, dat laatste was natuurlijk een stuk leuker geweest maar is niet het geval.

096-00.651h  ger-betaalpenning-staande-leeuw-1
Afb. 96. APM 651h
097-01.521  ger-grospenning-boom-hogenboom-1
Afb. 97. APM 1.521
098-00.091a  ger-betaalpenning-boer-in-de-kan-1
Afb. 98. APM 91a
099-00.605b  ger-grospenning-zegelstempel-vogels-iht-1
Afb. 99. APM 605b
100-00.605a  ger-grospenning-zegelstempel-iht-1
Afb. 100. APM 605a

Tijdens de industrialisatie verandert het uiterlijk van de betaalpenning, mede omdat er vanaf 1855 een hernieuwd gildereglement voor de Goudse pijpenmakerij van kracht is. Dat reglement staat toe dat meerdere merken per fabriek gezet mogen worden met als gevolg dat talloze kleine pijpenmakerijen versmelten. Zo ontstaan heuse fabrieksbedrijven met werknemersaantallen van boven de vijftien tot tegen de honderd personen. Omdat de betaalpenningen dan door een veel groter aantal werklieden gebruikt worden ontstaat behoefte aan duidelijker onderscheid. Uit die tijd stammen series penningen die bewust ontworpen worden waarbij iedere verwarring wordt uitgesloten. Bovendien lijkt het erop dat deze penningen sterker seriematig gemaakt worden. De grotere series worden doorgaans uitgevoerd in Arabische cijfers en zijn steeds tweezijdig.

101-00.091c  ger-betaalpenning-staande-man-1
Afb. 101. APM 91c
102-00.041t  ger-betaalpenning-knoopafdruk-1
Afb. 102. APM 41t
103-00.651f  ger-betaalpenning-knoopafdruk-1
Afb. 103. APM 651f
104-00.672d  ger-grospenning-knoop-1
Afb. 104. APM 672d
105-00.041r  ger-betaalpenning-sleutelafdruk-1
Afb. 105. APM 41r

Bij de vroegste exemplaren staat het cijfer in de klei gekrast en leren we het handschrift c.q. cijferschrift van de maker kennen. Grafologisch is hieraan niet veel te zien, de meeste opschriften vertonen weinig ongebruikelijks (afb. 108-122). Een merkwaardige persoonlijke uiting zien we bij het cijfer 5 die een sierlijk opkrullend dakje heeft die het lezen overigens wel wat bemoeilijkt (afb. 123-125). Ook het schrijven met ogen op plaatsen waar lijnen zich scheiden maakt de leesbaarheid niet beter. Een sterk voorbeeld laat het cijfer 2 zien met een lusje aan de basis (afb. 126-127). Uiteraard was men indertijd aan die wat zinloze krullen en ogen gewend, het schoonschrift was uiteindelijk wat iedere geschoolde leerde. Dat de maker lang niet altijd een geroutineerde schrijver is bewijst een penning met het cijfer 4 in spiegelbeeld uitgevoerd (afb. 128).

106-00.041s  ger-betaalpenning-sleutelafdruk-1
Afb. 106. APM 41s
107-00.651d  ger-grospenning-damsteen-1
Afb. 106. APM 651d
108-00.919a  ger-grospenning-1-1
Afb. 108. APM 919a
109-00.919b  ger-grospenning-2-1
Afb. 109. APM 919b
110-00.010c  ger-betaalpenning-cijfer-2-1-
Afb. 110. APM 10c

Ook in de negentiende eeuw vertonen persoonlijke betaalpenningen afdrukken van cachetten of zegelringen, al blijven het uitzonderingen. Een vroeg negentiende eeuwse penning toont eenzijdig het borstbeeld van een man met een voor die tijd kenmerkend silhouet (afb. 129). Van later datum is een Griekse filosoof in liggend ovaal waarin sommige pijpenverzamelaars abusievelijk koning Willem III menen te herkennen (afb. 130-131). Het is niet helemaal duidelijk hoe ze het reliëf aan twee kanten hebben kunnen drukken, maar het meest waarschijnlijk is dat van het cachet twee matrijzen zijn gedrukt waarmee de feitelijke oplage werd gemaakt. Verschil tussen beide zegelafdrukken zien we vooral in de afwerking. Het vroege staande ovaal is langs de randen zorgvuldig afgesneden, het latere exemplaar is in de klei gedrukt en toont langs de randen een onafgewerkte verdikte rand.

111-07.859b  ger-betaalpenning-cijfer-3-1
Afb. 111. APM 7.859b
112-10.826a  ger-grospenning-4-1
Afb. 112. APM 10.826a
113-10.826b  ger-grospenning-4-1
Afb. 113. APM 10.826b
114-00.919c  ger-betaalpenning-cijfer-5-1
Afb. 114. APM 919c
115-05.992  ger-grospenning-6-1
Afb. 115. APM 5.992

Een chique penning laat het wapenschild van Gouda zien (afb. 132). Een dergelijke uitbeelding zou vooral toepasselijk zijn voor de achttiende eeuw doch stamt uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Voor dit exemplaar is een speciale drukvorm in gebruik genomen. Je vraagt je af hoe de andere in omloop zijnde penningen van dit bedrijf er uit hebben gezien. Het blijft onduidelijk of deze betaalpenning niet ook een andere functie heeft gehad, zoals bijvoorbeeld als speelschijfje voor een bordspel.

116-00.010n  ger-betaalpenning-cijfer-8-1
Afb. 116. APM 10n
117-00.919n  ger-betaalpenning-cijfer-20-1
Afb. 117. APM 919n
118-00.919e  ger-grospenning-20-1
Afb. 118. APM 919e
119-00.010p  ger-betaalpenning-cijfer-23-1
Afb. 119. APM 10p
120-08.355  ger-grospenning-30-1
Afb. 120. APM 8.355

Uit het bedrijf van Joost Welter, eigenaar van het merk springend paard, stamt een prachtige penning afgedrukt van zijn cachet. De penning vertoont het merkteken onderlangs voorzien van zijn persoonlijke initialen IW (afb. 133). Het is heel toepasselijk om dit stempel voor grospenningen te gebruiken. Hier herhaalt zich wat wij bijna een eeuw eerder bij het merk boer in de kan (vgl. afb. 98) al zagen. Een ander exemplaar van Welter’s betaalpenning is volledig afgereden (afb. 134) en onderstreept langdurige gebruik als rekenteken.

121-00.010q  ger-betaalpenning-cijfer-36-1
Afb. 121. APM 10q
122-05.995  ger-grospenning-71-1
Afb. 122. APM 5.995
123-06.221  ger-grospenning-5-1
Afb. 123. APM 6.221
124-00.919d  ger-grospenning-15-1
Afb. 124. APM 919d
125-00.919m  ger-betaalpenning-cijfer-15-1
Afb. 125. APM 919m

Een enkele penning is handgevormd en is voorzien van een ingedrukte voorstelling (afb. 135). Een charmant voorbeeld toont aan de ene zijde een naar links gekeerde zittende vogel, de keerzijde laat het jaartal 1823 zien. Het is een van de weinige penningen met een datering, uiteraard met uitzondering van de munten. De afdruk van een cent vermoedelijk uit 1837 heeft heel onverwacht centraal een gat gekregen (afb. 136). Slijtage heeft de munt vrijwel onleesbaar gemaakt, maar dankzij de munt hebben we wel een terminus post quem.

126-00.010e  ger-betaalpenning-cijfer-2-2
Afb. 126. APM 10e
126-00.010f  ger-betaalpenning-cijfer-2-1
Afb. 127a. APM 10f
127-00.010f  ger-betaalpenning-cijfer-2-2
Afb. 127b. APM 10f
128-08.664c  ger-betaalpenning-4-1
Afb. 128a. APM 8.664c
128-08.664c  ger-betaalpenning-4-2
Afb. 128b. APM 8.664c

Een wonderlijke en vooral onverwachte vormgeving heeft een betaalpenning met een sikkelvorm uit de rand (afb. 137). Een nog meer curieuze en zeer onopvallende minipenning is volgens overlevering bedoeld voor de pijpenputsters (afb. 138), de meisjes die de aansluiting van de steel in de ketel controleerden. Met dit bijna speelgoed raakten kinderen van rond de tien jaar vertrouwd met het werk op stukloon en het bijbehorende rekensysteem. In de negentiende eeuw ontstaan ook nog primitieve, handgevormde penningen. Voorbeeld daarvan is een driehoekige proenvorm (afb. 139) en andere geknede weinig spraakmakende geometrische ontwerpen (afb. 140).

De moderne betaalpenning
Vanaf 1860 zien we in Gouda een meer zakelijke aanpak van het grossentelsysteem, duidelijk weerspiegeld in de betaalpenningen. Naast de gangbare witbakkende pijpaarde verschijnt het gebruik van roodbakken klei. Soms is dat oranjerode pijpaarde, in andere gevallen gaat het om roodbakkende pottenbakkersklei. Die laatste kleisoort onderscheidt zich doordat deze beduidend grover is en vaak verschraling of verontreiniging vertoont. Dergelijke penningen zijn misschien eerder in de pottenbakkersbranche gebruikt om bij een worp draaigoed te leggen. De plaats van gebruik is tegenwoordig niet meer vast te stellen door het reeds gemelde gebrek aan contextgegevens van de vondsten. Toch zijn ze ook in de pijpenmakerij in omloop geweest.

129-00.091b  ger-betaalpenning-borstbeeld-man-1
Afb. 129. APM 91b
130-05.720a  ger-grospenning-borstbeeld-1
Afb. 130. APM 5.720a
131-05.720b  ger-grospenning-borstbeeld-1
Afb, 131. APM 5.720b
132-05.731a  ger-grospenning-wapen-gouda-1
Afb. 132. APM 5.731a
133-01.134a  ger-grospenning-paard-iw-1
Afb. 133. APM 1.134a

In de fabriek van Pieter Goedewaagen waar in de hoogtijdagen ruim 90 personen werken (noot 6), bereikt de betaalpenning zijn grootste perfectie. Alle penningen worden in dezelfde stijl gemaakt met louter nog Arabische cijfers die verwijzen naar de werklieden. Aanvankelijk worden deze nummers met een scherp voorwerp ingekrast (afb. 141-150). De serie loopt tot in de tientallen met een afwisseling van de kleuren wit en rood en soms ook de vorm van de penning. Doorgaans is deze rond, maar in zeldzame gevallen ook wel driehoekig. Die driehoeksvormen werden uit een plak klei gesneden. Van sommige nummers bestaan meerdere uitvoeringen, wat in het bedrijf ongetwijfeld een betekenis heeft gehad. Helaas is de kennis daarover niet overgeleverd.

134-00.091d  ger-betaalpenning-paard-1
Afb. 134. APM 91d
135-00.651c  ger-grospenning-vogel-1823-1
Afb. 135. APM 651c
136-05.994  ger-grospenning-munt-gat-1
Afb. 136. APM 5.994
137-06.227a  ger-grospenning-maan-1
Afb. 137. APM 6.227a
138-08.354a  ger-grospenning-ovaal-1
Afb. 138. APM 8.354a

Nog voor het jaar 1890 wordt het telsysteem bij de firma P. Goedewaagen & Zoon opnieuw hervormd. Dan komen prachtig afgewerkte penningen in gebruik voorzien van cijfers die met een eikenhouten cijferstempel worden ingedrukt. Bij wonderlijk toeval bleven zelfs twee van deze eikenhouten stempels bewaard die er op wijzen dat het werk in eigen fabriek werd uitgevoerd (afb. 151-152). Na het bakken worden de cijfers zelfs met een onbestemde bruintint ingeschilderd om zelfs op afstand goed leesbaar te zijn (afb. 153-169). Door veelvuldig hanteren verdwijnt de contrasterende kleur geleidelijk onder een grauwwitte pijpaardestof (afb. 159-160). Deze nieuwe penningen worden naast bestaande oude exemplaren gebruikt tot het moment dat de opzichter van de kasterij en tremsterswinkel voor de grossentelling overgaat op een administratie op papier waarbij de betaalpenningen in onbruik raken. Dat moet ergens in de jaren 1920 zijn geweest.

139-00.041h  ger-betaalpenning-driehoek-1
Afb. 139. APM 41h
140-00.919k  ger-grospenning-ruitvorm-1
Afb. 140. APM 919k

De perfecte penningen van Goedewaagen bewijzen dat de productie ervan bij grote series op een vaste manier ging. Het drukken van een balletje klei tot een penning geeft aan de randen soms trekscheurtjes, zoals we bij veel oudere exemplaren zien. Bij deze Goedewaagen penningen komt dat zelden voor. De maker voelde de werking van de klei feilloos aan. Enkele exemplaren van de firma P. Goedewaagen & Zoon hebben een onverwachte vorm, zoals driehoekig (afb. 170) of rechthoekig (afb. 171). Onverwacht zijn de penningen met het cijfer 3 waarvan twee uitvoeringen bestaan: een soort vierpas (afb. 173-174) en een meer vierkante versie met ingezwenkte zijden (afb. 175-176). Deze zijn onmiskenbaar in een mal gedrukt. Over de betekenis van deze vormaanpassing tasten wij in het duister. Uit dezelfde periode stamt een penning waarbij de cijfers met een stalen slagstempel gedrukt zijn (afb. 177). Ook hier is het onbekend waarom die verandering is ingevoerd.

141-00.769a  ger-grospenning-goedewaagen-5-1
Afb. 141. APM 769a
142-06.222a  ger-grospenning-7-1
Afb. 142. APM 6.222a
143-07.317  ger-grospenning-7-1
Afb. 143. APM 7.317
144-08.357a  ger-grospenning-11-1
Afb. 144. APM 8.357a
145-00.010o  ger-betaalpenning-cijfer-14-1
Afb. 145. APM 10o

De pijpenfabriek van Pieter Jacobus van der Want in de Keizerstraat in Gouda gebruikt in het laatste kwart van de negentiende eeuw eveneens welverzorgde betaalpenningen naast eenvoudige gladde exemplaren. Dat hier relatief vaak een rode klei gebruikt wordt is niet verwonderlijk (afb. 178-183). Pieter Jacobus vroeg op zijn uitvinding van rode pijpen reeds in 1826 bij de koning Willem I patent aan (noot 7). Opvallend is de fraaie uitvoering van deze penningen, gedrukt in reliëf met netjes afgewerkte randen. Het meest karakteristiek zijn de rechthoekige penningen voorzien van cijfers in reliëf. Het is niet zeker of deze penningen in het eigen bedrijf werden gemaakt of door een externe kracht elders, die ook de penningen voor andere pijpenmakers verzorgde. Het exemplaar met een E achter het cijfer 11 is echt een uitzondering (afb. 181). Weldoordacht is verder de functionele punt achter het cijfer zes (afb. 179) om verwarring met het cijfer negen te voorkomen.

146-08.356a  ger-grospenning-21-1
Afb. 146. APM 8.356a
147-08.356c  ger-grospenning-21-1
Afb. 147. APM 8.356c
148-06.225a  ger-grospenning-26-1
Afb. 148. APM 6.225a
149-06.225b  ger-grospenning-26-1
Afb. 149. APM 6.225b
150-00.769c  ger-grospenning-goedewaagen-31-1
Afb. 150. APM 769c

Bij de firma P. van der Want Gzn. in de Kuiperstraat, een andere gezaghebbende pijpenfabriek, worden de betaalpenningen eveneens gemoderniseerd. Daar rolt men klei tot een plaat uit en snijdt deze in vierkantjes die vervolgens met een metalen stempel aan weerszijden van een cijfer worden voorzien (afb. 184-186). Met hun scherpe randen en relatief kleine cijfers hebben zij een moderne wat industriematige uitstraling. Zij raken in onbruik wanneer de kasterij voor pijpen wordt opgeheven ten gunste van het gietprocedé, zo rond het jaar 1920. Een penning met de geschilderde letter Z stamt uit de tijd dat de fabriek van Van der Want & Barras in Regina omgedoopt was (afb. 187). Dit voorwerp werd bij de plateelproductie gebruikt, die de gekaste pijp toen had overvleugeld.

151-06.228  ger-goedewaagen-penningstempel-1
Afb. 151a.
151-06.228  ger-goedewaagen-penningstempel-2
Afb. 151b. APM 6.228
152-06.229  ger-goedewaagen-penningstempel-1
Afb. 152a.
152-06.229  ger-goedewaagen-penningstempel-2
Afb. 152b. APM 6.229

Het gebruik van gestandaardiseerde betaalpenningen na het midden van de negentiende eeuw wekt de indruk dat de bedrijven de penningen ergens in Gouda konden laten maken. In dat geval verdiende een andere ondernemer aan de wens een goed functionerend rekensysteem in de pijpenfabrieken te hebben. Dat zou ook suggereren dat eenzelfde type penning bij meerdere bedrijven in omloop was. Bij bodemvondsten lijkt dat het geval, maar het ontbreekt nog aan voldoende bewijzen. Dat zou het gebruik van betaalpenningen tot een vaststaand gegeven maken waarmee ieder bedrijf in de pijpenbranche bekend was. De makers die grospenningen produceerden waren wellicht dezelfde personen die ook beeldjes drukten en ander eenvoudig vormgevingswerk verrichtten. Hun namen zijn niet overgeleverd.

Overpeinzingen over de werkwijze
Nu het uiterlijk van de betaalpenning in het bovenstaande afdoende besproken is, resten er nog talloze vragen over het praktische gebruik ervan in de pijpenmakerij. Hierover is nauwelijks iets opgetekend. De betaling van werknemers was een zaak van de pijpenmakersbaas, het gilde heeft daar geen specifieke regels voor gemaakt. Als voorwerp is de betaal- of grospenning te triviaal om in archieven vermeld te worden. Zo komen ze op geen enkele bedrijfsinventaris voor. Oud-werknemers die nog met het systeem van betaalpenningen hebben gewerkt zijn al lang overleden, dus ook mondeling overgeleverde informatie is er niet. Laten we toch een poging doen de exacte wijze waarop de penningen gebruikt werden te ontrafelen.

153-06.312d  ger-grospenning-rond-2-1
Afb. 153. APM 6.312d
154-06.312c  ger-grospenning-8-1
Afb. 154. APM 6.312c
155-06.659e  ger-grospenning-12-1
Afb. 155. APM 6.659e
156-06.207  ger-grospenning-19-1
Afb. 156. APM 6.207
157-06.108b  ger-grospenning-21-1
Afb. 157. APM 6.108b

Als synoniem van betaalpenning spreken we van grospenning hetgeen misschien niet de meest logische aanduiding is. In de pijpenmakerij is het woord gros een onduidelijke definiëring want het kent verschillende aantallen. Bij het rollen of voorvormen produceert de rolder 180 stuks, bij het kasten of persen telt een gros 160 stuks. Die onverwachte aantallen zijn door de fabrikant bepaald die er rekening mee houdt dat tijdens de productie van tweemaal tien procent uitval sprake kan zijn. De kaster krijgt dus 180 rollen aangeleverd en van hem wordt verwacht dat hij daarvan 160 geperste pijpen aflevert. Vervolgens gaat men nog uit van tien procent uitval tijdens het tremmen en glazen en daarmee komt het gros feitelijk geproduceerde op het gangbare aantal van 144 stuks uit.

158-06.108a  ger-grospenning-21-1
Afb. 158. APM 6.108a
159-05.150a  ger-grospenning-22-1
Afb. 159. APM 5.150a
160-05.150c  ger-grospenning-22-1
Afb. 160. APM 5.150c
161-06.311a  ger-grospenning-24-1
Afb. 161. APM 6.311a
162-06.311b  ger-grospenning-24-1
Afb. 162. APM 6.311b

Het loon voor een gros pijpen wordt dus gegeven voor 180 stuks bij de rolder, de kaster en de tremster worden betaald voor respectievelijk 160 en 144 stuks in een gros. De eerste tien procent mislukte pijpen wordt dus door de inzet van de werknemer gecompenseerd, is er meer dan twintig procent uitval dan is dat een strop voor de baas. Betrouwbaar personeel kan hem daarvoor behoeden.

163-01.114  ger-grospenning-25-1
Afb. 163. APM 1.114
164-06.661a  ger-grospenning-28-1
Afb. 164. APM 6.661a
165-06.661f  ger-grospenning-28-1
Afb. 165. APM 6.661f
166-06.208  ger-grospenning-29-1
Afb. 166. APM 6.208
167-06.312b  ger-grospenning-30-1
Afb. 167. APM 6.312b

De rolder is verantwoordelijk voor de voorgevormde pijpen en legt deze rollen in bosjes van een vastgesteld aantal bij elkaar. Die bosjes krijgen een plaats op een pijpenbak, een gladde bak met opstaande randen. Twee of drie van deze bakken, afhankelijk van de steellengte van de toekomstige pijpen, vormen een roldersgros van 180 stuks. De rolder legt zijn penning bij iedere plank met werk. Ook hier is sec genomen geen sprake van een grospenning want de bakken bevatten ieder 60 of 80 pijpenrollen, zeker geen gros.

168-06.312a  ger-grospenning-32-1
Afb. 168. APM 6.312a
169-06.662  ger-grospenning-40-1
Afb. 169. APM 6.662
170-06.206a  ger-grospenning-15-1
Afb. 170. APM 6.206a
171-06.239  ger-grospenning-5-1
Afb. 171. APM 6.239
172-01.159  ger-grospenning-10-1
Afb. 172. APM 1.159

Bij de kaster worden de rollen tot pijpen geperst. Korte pijpen worden in een pijpenbak in rijen uitgelegd. De bakken met korte pijpen bevatten soms 80 exemplaren ofwel 2 bakken vormen samen een gros. De kaster legt hierbij steeds zijn penning. Langgesteelde pijpen worden op pijpenplanken, zogenaamde groevenplanken uitgelegd. De gangbare planken bieden doorgaans plaats aan twee porties van 16 lange kleipijpen, maar wanneer de koppen groter zijn of de stelen langer zijn bakken met andere aantallen in gebruik (noot 8). Voor de standaard lange pijpen vult de kaster vijf planken voor een gros van 160 stuks. Hij legt hierbij dus vijf betaalpenningen.

173-06.312e  ger-grospenning-vierpas-1-1
Afb. 173. APM 6.312e
174-06.078a  ger-grospenning-3-1
Afb. 174. APM 6.078a
175-08.353a  ger-grospenning-3-1
Afb. 175. APM 8.353a
176-08.353h  ger-grospenning-3-1
Afb. 176. APM 8.353h
177-00.919g  ger-betaalpenning-cijfer-26-1
Afb. 177. APM 919g

Voordat de grossen pijpen de kasterij verlaten wordt het werk nagekeken. Dat gebeurt door de pijpenmakersbaas of wanneer het een fabriek betreft de opzichter van de kasterij (afb 188). Hij controleert de kwaliteit en berekent of de productie qua omvang voldoet. Wordt er te weinig werk afgeleverd ofwel niet flink genoeg doorgewerkt, dan spreekt de baas de betreffende werknemer aan. Voor de continuïteit tijdens het productieproces is het namelijk van groot belang dat het werk van de verschillende arbeiders op elkaar afgestemd blijft. Is dat niet het geval dan zal de productieketen ergens stagneren. Na controle noteert de baas het aantal gevulde planken en berekent zo de volle grossen gekast werk.

178-05.718  ger-grospenning-4-1
Afb. 178. APM 5.718
179-05.719  ger-grospenning-5-1
Afb. 179. APM 5.719
180-05.811  ger-grospenning-10-1
Afb. 180. APM 5.811
181-08.139  ger-grospenning-11e-1
Afb. 181. APM 8.139
182-08.140  ger-grospenning-30-1
Afb. 182. APM 8.140

Vervolgens gaan de aangedroogde pijpen naar de tremsterswinkel om te worden afgewerkt. De tremsters handhaven de wijze waarop de pijpen zijn uitgelegd, ook zij voegen na het werk hun eigen penning toe. Evenals de kasters leveren zij volle planken af om de grossentellerij overzichtelijk te houden. Zij vullen dus plank na plank. Hetzelfde geldt voor de glaasters die hun werkplek doorgaans met de tremsters delen. Het is gebruikelijk dat kasters en tremsters samenwerken waarbij op hun eigen specifieke werksnelheid wordt gelet. De kasterspenningen op de planken wijzen erop welk trem- of glaaswerk aan welke vrouw moet worden toegekend om de productiestroom in gelijke pas te houden. Het is de taak van de opzichter van de werkplaats om dat in de gaten te houden.

183-08.571  ger-grospenning-14-1
Afb. 183. APM 8.571
184-08.135  ger-grospenning-1-1
Afb. 184. APM 8.135
185-08.136  ger-grospenning-2-1
Afb. 185. APM 8.136
186-08.137  ger-grospenning-3-1
Afb. 186. APM 8.137
187-00.043i  ger-betaalpenning-letter-z-1
Afb. 187. APM 43i

Aan het eind van het productieproces liggen op de planken dus de penningen van de werknemers die aan die pijpen gewerkt hebben. Opnieuw vindt controle plaats en omdat de penningen van de rolders, kasters, tremsters en glaasters op de planken met werk liggen is het natellen eenvoudig. Onduidelijk daarbij is wat er met het werk gebeurt dat mislukt is. Als het uitval meer dan een bak is, blijven er lege planken èn penningen over waar geen werk bij hoort! De rest van de arbeid, dus vanaf de volsters wordt op basis van uurloon verricht, het zogenaamde vloerwerk. Daar verdwijnt de controle met behulp van penningen.

Snelle kasters leveren een dagproductie van zo’n 10 gros pijpen, hun weekproductie ligt op 60 gros zodat zij dus over minstens 300 penningen moeten beschikken! Praktisch gezien is zo’n hoeveelheid niet handig. Ook het moment van innemen van de penningen is onduidelijk. Dat gebeurde ergens voor het vollen, het verpakken van de pijpen in een pijpenpot. De werkweek loopt door tot en met de zaterdag en stopt het eerste voor de rolders, daarna voor de kasters en tremsters. De uitbetaling van het loon vindt zaterdag aan het eind van de dag plaats. Bij aanvang van de nieuwe week beginnen de werknemers weer met een schone lei. Via de baas of opzichter komen de penningen na de loonadministratie op de werkplek van de arbeiders terug.

Op zaterdag krijgt de werknemer dus zijn loon uitbetaald, maar gelegenheid om de penningen te tellen is er niet. Vandaar dat het loonzakje het geld bevat dat een week eerder is verdiend. In die tussenliggende tijd heeft de baas alle tijd om het loon te berekenen en de administratie ervan te controleren. Het zogenaamde opgeschoten geld dat praktisch iedere arbeider bij in diensttreden krijgt, compenseert de betaling van loon in de eerste week van dienst. Bij ontslag volgt een week later pas de laatste loonbetaling. Dit systeem is al vroeg uitgedacht en heeft verschillende voordelen. Ten eerste kan het bedrijf gedurende de week pijpen verkopen en met de opbrengst de lonen betalen. Belangrijker is echter dat de arbeider niet zomaar weg zal lopen, hij heeft immers nog een weekloon tegoed. In andere gevallen kan de arbeider niet vertrekken omdat er nog een schuld van opgeschoten geld open staat. Toch bestond het risico van vertrek bij ieder bedrijf omdat arbeiders weggekocht werden door de concurrent die meer opgeschoten geld bood. Daarmee koopt de arbeider zich bij zijn oude werkgever vrij en gaat bij een ander in dienst terwijl hij ook nog wat extra geld overhoudt.

188-00.235d  arch-foto-goedewaagen-tremsterwinkel-3
Afb. 188. APM 235d
189-00.235e  arch-foto-goedewaagen-glaasters-03
Afb. 189a. APM 235e
189-00.235e  arch-foto-goedewaagen-glaasters-03-bis
Afb. 189b. APM 235e

Het is merkwaardig dat er over het werken met betaalpenningen nooit iets is opgetekend. Daarmee zou je zelfs het hele bestaan ervan kunnen ontkennen. Toch is er één kroongetuige voor het gebruik van de betaalpenning, namelijk een foto van de werkplaats van Goedewaagen uit 1908. Daarop is de glanzerij afgebeeld en zien we bij twee glaasters in de pijpenbak voor zich drie penningen liggen (afb. 189-190). Zij vormen het bewijs van het gebruik van betaalpenningen door verschillende arbeidskrachten. Het gaat om werk van de rolder, kaster en tremster, de penning van de glaaster moet nog worden toegevoegd. Uiteraard kan het ook zijn dat de penning van de glaaster al in de bak ligt en dat de penning van de rolder ontbreekt omdat die voor één gros maar twee of drie en niet 5 tot 8 penningen afgeeft. Daar zullen we nooit meer achter komen.

Hoe eenvoudig een en ander ook klinkt, bij dit reken- en controlesysteem resteren nog wel wat vraagtekens. We zagen al onduidelijkheid bij het aantal roldersplanken en kastersplanken, maar ook de onzekerheid over het moment van controle. Er lijkt overigens sprake van een blind vertrouwen tussen werkgever en werknemer. Zeker is dat de werknemer de retour ontvangen penningen op ieder moment kan natellen als die behoefte bestaat. Bovendien kunnen de werklieden altijd zelf bijhouden hoeveel penningen zij hebben uitgegeven. In zeldzame gevallen gebeurde het wel dat penningen door een arbeider werden weggenomen en voor een eigen teken werden verwisseld. Als dat geen grapje was maar een pesterij of diefstal dan moest men zich uiteraard van die ontvreemde penningen ontdoen. Verklaart dat de incidentele vondst van een losse grospenning?

Het is lastig te schatten of te berekenen hoeveel penningen in omloop zijn geweest. Als dat om een paar honderd per werknemer gaat dan loopt het totaal in de vele duizenden. Per bedrijfsgrootte varieert het aantal sterk, van een paar honderd voor één knecht, tot tienduizenden bij een fabriek van formaat.

190-00.235e  arch-foto-goedewaagen-glaasters-07
Afb. 190a. APM 235e
190-00.235e  arch-foto-goedewaagen-glaasters-07-bis
Afb. 190b. APM235e

Een open vraag is nog hoe lang men met een set grospenningen deed. Slijtage is daarbij niet aan de orde, want de gebakken pijpaarde is behoorlijk duurzaam. Bij sommige driehoekige penningen van Goedewaagen (afb. 142) constateren we een forse slijtage, zij hebben zeker tientallen jaren over de pijpenplanken geschoven. Wel is van belang hoeveel penningen er braken of zoek raakten. Bij uitbreiding van personeel had de fabrikant nieuwe penningen nodig. Eén nieuw ingehuurde kaster impliceerde soms nog twee of drie andere nieuwe werkkrachten om de productiegang in balans te laten zijn. Dat betekent evenzoveel maal een volle set penningen voor de andere werknemers van de keten. Dat maakt het aanspreken van een werkman elders die op bestelling betaalpenningen levert logisch. Bovendien verklaart dat de sterk uniforme werkwijze van bijvoorbeeld de afgesneden randen van de muntafdrukken en sommige zegelstempels, ook dezelfde aanpak bij de vormgeving en de opschriften pleit daarvoor.

Een andere open vraag is wat een arbeider halverwege de week doet als deze op een nieuwe soort met een andere grosprijs overgaat. Wordt er tussentijds geteld of wordt er een andere vorm of kleur penning gebruikt? Dat maakt dat bij verschillend werk ook verschillende penningen gebruikt werden. In fabrieken wisselden de werklieden niet zo vaak van werk en als zij in dezelfde prijscategorie bleven was een andere penning ook niet nodig. Toch zijn er genoeg gevallen bekend waarop een werknemer op een andere soort met een andere moeilijkheidsgraad overging, een aangepaste salariëring incluis. Ook wanneer een rolder van kort naar lang wisselde of vice versa, dan varieert een roldersgros van 2 tot 3 planken, lees penningen. Hoe garandeer je later dat deze rolder het juiste salaris krijgt? Dat moet dus op enige wijze door de opzichter geadministreerd zijn.

Gezien de zorgvuldige wijze van administreren van de gemaakte productie en de uitbetaalde lonen, moet het rekensysteem in de pijpenmakerij optimaal gefunctioneerd hebben (noot 9). Daaraan had de baas behoefte want de winsten werden vaak met centen geteld, daarbij paste grote nauwkeurigheid in de administratie.

 

Nawoord
In het spraakgebruik is onder verzamelaars de term grospenning ingeburgerd geraakt, een aanduiding die feitelijk onjuist is. Het is beter van betaalpenning te spreken. De term grospenning is echter zodanig ingevoerd dat er geen bezwaar is deze te handhaven, het woord gros duidt dan op het fenomeen stukloonbetaling.

Zoals eerder aangestipt is niet iedere kleipenning per definitie een grospenning geweest. Ook speelschijven zullen indertijd gemaakt zijn, naast speelgeld voor kinderen. Bij vondsten zijn we niet altijd in staat de ene functie van de andere te scheiden. Voor Gouda is het gebruik als betaalpenningen de meest logische, maar buiten de pijpenstad is een ander doel even reëel. De mogelijkheid van een rekenpenning, jeton of token, speelpenning of fiche blijft dan open. Het fenomeen stukwerkpenning is overigens ook uit andere branches bekend. Penningen werden uitgereikt aan diverse andere lieden die op stukloon werken zoals hoedenmakers, houthakkers, plantagearbeiders, bananenplukkers en kolensjouwers. Ook daar houden penningen hun recht op loon bij.

In publicaties worden incidenteel andere uitleg aan de betaalpenning gegeven. Een penning met de letter B gevonden op de site van een pijpenmakerij in Rainford (Engeland) dateert uit de periode 1810 tot 1825 (noot 10). Dit voorwerp wordt gedetermineerd als pipe maker’s token. De gebruiksfunctie wordt hier totaal anders geduid. Het zou een penning zijn om goederen met een vastgestelde waarde te ruilen. Aangezien de penning op de site van een pijpenmakerij is gevonden waar ook een biertapperij was, veronderstelt de auteur dat in dit geval de penning kon worden ingewisseld voor bier of een andere drank. Dus een munt om te ruilen, ofwel een consumptiepenning. Die verklaring lijkt mij niet erg aannemelijk.

Een ander voorbeeld van betaalpenningen is bekend van de opgraving van de pijpenmakerij van Henderson in Montréal (noot 11). Deze pijpenmakerij is naar Engels voorbeeld opgezet en de Britse sfeer zien we in alle facetten terug, vooral in de daar gemaakte kleipijpen. Tamelijk onverwacht zijn daar wel verschillende typisch Goudse betaalpenningen gevonden. Het voorkomen van penningen in Engelse pijpenmakerijen was nog niet bekend. Gaat het hier om Goudse invloed?

Met dit overzicht is in elk geval een redelijk compleet beeld van het fenomeen Goudse betaalpenning gegeven. Tevens is een indicatie van de periode van gebruik nu met meer zekerheid te geven. Het gebruik is inmiddels bewezen door foto’s van weleer. Er blijven echter wat vraagtekens over het precieze gebruik binnen de pijpenmakerij, maar dat geldt natuurlijk voor veel facetten van historische bedrijfstakken. Wanneer ambachten eenmaal zijn uitgestorven, blijft het altijd raadselachtig hoe de werkwijze precies was. Dat mysterie moet wellicht ook nog wat in nevelen gehuld blijven, het maakt het verrichten van historisch onderzoek uitdagender.

 

© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2023.

 

 

Noten

  1. Hobbies, September 1933, E of 3 van pijpenmaker uit Bristol.
  2. Don Duco, "Nieuwe aanwinsten, betaalpenningen", Nieuwsbulletin Pijpenkamer Icon, 1976, II-4, p 4-5.
  3. Don Duco, "Nieuwe aanwinsten: Een baksteun en betaalpenningen", Pijpelijntjes, juli-sept. 1977, III-3, p 1-2.
  4. Don Duco, "Stukloon voor de pijpmaker", Tabaktueel Magazine, 11, november 1976, p 31/33.
  5. Don Duco, "Pleidooi voor betere lonen", pipemuseum.nl, Amsterdam, 1999 en Don Duco, "Loonovereenkomsten voor de pijpenmakerij", www.pipemuseum.nl, Amsterdam, 2000.
  6. H. Duco, Bronnen tot de geschiedenis van de pijpennijverheid in Gouda, Amsterdam, 1976 e.v., 1880-1907, personeelsbestand bij de firma P. Goedewaagen & Zoon, 33 mannen, 46 vrouwen, 10 kinderen is totaal 89 personen.
  7. H. Duco, De tabakspijp als Oranjepropaganda, Leiden, 1992, p 56, afb 56ab.
  8. Grootkoppen tweemaal 10 ofwel totaal 20 pijpen op één pijpenplank, acht planken per kastersgros. Langste soorten (33 en 37 duimers) eveneens tweemaal 10 ofwel 20 pijpen per plank ofwel opnieuw acht planken voor een pijpmakersgros.
  9. Don Ducol, "Een lonenboek uit het jaar 1917", pipemuseum.nl, Amsterdam, 2017.
  10. Dagnall, "Rookery Farm, Rainford", BAR British Series, nr. 100, 1982, p 185, fig 4, afb 7.
  11. Christian Roy,