Zilveren pijpenwroeters
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2013
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Beschrijving:
Inleidend artikel over de mode en uitbeeldingen in de Hollandse zilveren pijpenwroeter vanaf de achttiende eeuw tot in de twintigste eew.
De pijpenwroeter is voor de pijproker een onmisbaar instrument dat bekend staat onder een wonderlijk aantal synoniemen. Het woord pijpewroeter of tegenwoordig pijpenwroeter is het meest algemeen en duidt op de functie: het wroeten in de pijpenkop. Andere aanduidingen zijn pijpekrabber, pijpepeuter, pijperooier, pijpepluizer of pijpekoter. Sterker aan een streek gebonden zijn pijpekeuter, pijpekloker of in nog specifieker dialect: piepreukel, piepreutelder, piepuitpluzer of paiperoder. Zelfs het Vlaams kent meer dan één aanduiding, zoals pijpuithaler of pijpdoorsteker.
Ondanks al die namen is de pijpenwroeter van oorsprong een eenvoudig instrument louter bedoeld om de pijpenkop leeg te halen. Al in de zeventiende eeuw hebben rokers gemerkt dat het noodzakelijk was wroeters te gebruiken om de asresten uit de piepkleine pijpenkopjes te verwijderen. Deze zullen van een simpel stukje been, metaal of hout zijn gemaakt. Bewaard bleven vooral de luxe tegenhangers uit de achttiende eeuw. Een voorbeelden is het meerdelige scharnierend garnituur vanouds al voorzien van een pijpenstopper samen met een stukje gereedschap om de pijpenkop schoon te krabben (afb. 1). In dit garnituur, ook wel aangeduid als reisnecessaire, zit verder allerlei toiletgereedschap. Onder het scharnier bevindt zich vaak een cachet met gegraveerd wapen. Daarnaast bestaat er de zilveren knipkoker waarin ook verschillende losse gereedschapjes zijn samengebracht waaronder de pijpenwroeter, soms gecombineerd met een pijpenstopper.
De zilveren uitvoering van de pijpenwroeter zoals die hier wordt besproken, bestaande uit een pen bekroond door een figuurtje (afb. 4-51), heeft geen relatie met het luxe meerdelige garnituur of de knipkoker. Zij is voortgekomen uit de simpele messing of koperen voorganger (afb. 2) of de meer volkse variant van hout, been of in een zeldzaam geval ook wel ivoor (afb. 3). Wat al deze voorwerpen bindt is dat zij een gebruiksartikel zijn met maar één doel: het verwijderen van de tabaksprop onderin de pijpenkop en het schoonmaken van de ketel. Daarbij is de punt het werkende deel van het voorwerp, het decoratieve element fungeert als handvat. Naast de pijpenstopper bedoeld voor het aandrukken van de smeulende tabak, is de wroeter een voor de roker onontbeerlijk stukje gereedschap om de pijpenkop na het roken leeg te maken.
Vreemd genoeg bestaat er weinig relatie tussen de pijpenstopper enerzijds en de pijpenwroeter anderzijds. Vooral merkwaardig is het dat de zilveren wroeters nooit gecombineerd zijn met een pijpenstopper. Wonderlijk is ook dat er zelfs geen sets bekend zijn met een eenheid van ontwerp. Al met al is de zilveren pijpenwroeter een luxe voorwerp met een hoge sierfunctie. Verder is de pijpenwroeter typisch Hollands al loopt het gebruik door tot diep in Vlaanderen. De Engelse roker heeft een veel grotere band met de pijpenstopper om de tabak op de juiste dichtheid te houden. Britse wroeters zijn nauwelijks bekend. Ook in Duitsland is de pijpenwroeter weinig verbreid, de grensstreek met ons land uitgezonderd.
Oorsprong
De pijpenwroeter met zijn specifieke pen en decoratieve bekroning moet al in de achttiende eeuw geïntroduceerd zijn. Getuige talloze messing tabaksdozen uit die tijd, die in het deksel een beugeltje hebben waartussen een pijpenwroeter gestoken kan worden, mogen we er van uitgaan dat de wroeter toen al algemeen gangbaar was. Aanvankelijk worden deze instrumentjes in messing, been of hout uitgevoerd. Wonderlijk genoeg zijn de varianten van zilver pas vanaf 1780 courant en vertonen dan direct hun vast omschreven kenmerken. Wellicht is de luxe aard de reden voor een relatief late introductie. De zilveren pijpenwroeter werd vaak gegeven als aandenken of ijkpunt in een mensenleven of als prijs bij een wedstrijd. Dat bij die gelegenheid een toepasselijke voorstelling werd gekozen ligt voor de hand.
Het wroeterdeel ofwel de pen laat een duidelijke ontwikkeling zien, die straks nog uitgebreid ter sprake komt. Ook het handvat met de uitgewerkte bekroning is gevarieerd van aard, maar zeker niet oneindig qua voorstelling. Die bekroning is in verschillende technieken gemaakt. Gietwerk komt het meest voor en benadrukt de seriële vervaardiging. Daarnaast is ook dik plaatzilver bewerkt door zagen, boren, vijlen en zelfs solderen. Vervolgens werden met een burijn de details aangebracht. De beter uitgewerkte wroeters zijn vaak in gecombineerde technieken gemaakt en hebben een grotere driedimensionaliteit.
De bloeiperiode van de zilveren pijpenwroeter ligt in de negentiende eeuw, daarna past het voorwerp niet langer bij het gebruikte rookgerei, dat tegen het eind van die eeuw een drastische wijziging ondergaat. In de traditionele sfeer van de oer Hollandse kleipijp blijft de zilveren wroeter gangbaar, vooral in het boerenmilieu. De moderne bruyèrepijp en haar alternatieven, aanvankelijk vooral in de stad gerookt, brengt het handzame drie-in-een instrumentje ook bekend als pijpenbestek. Voor het wroeten wordt dan een afgerond lepeltje gebruikt dat het vochtig geworden bruyèrehout niet zal beschadigen. Daarnaast is een pijpenstopper toegevoegd, terwijl de penvorm nu voor het openhouden van de pijpensteel bedoeld is. Dit moderne instrumentje is doorgaans van ijzer gemaakt en slechts in uitzonderlijke gevallen van zilver of zelfs goud. Zij wordt de twintigste eeuwse tegenhanger van de overwegend negentiende eeuwse zilveren pijpenwroeter
Bij de zilveren pijpenwroeter zijn de vorm van de pin en de voorstelling in de bekroning samen leidraad voor een indeling en datering. De zilvermerken vervullen een belangrijke aanvullende rol om de periode nader te preciseren. Probleem is dat de vroegste wroeters, inzonderheid de achttiende eeuwse exemplaren, niet gemerkt zijn. De hoeveelheid zilver was te gering, terwijl de merkstempels in die periode nog van behoorlijk fors formaat waren. Een keurmerk zou het uiterlijk van het voorwerpje aantasten. Pas wanneer in de Franse tijd de zilvermerken kleiner worden en de regelgeving nationaal, ontstaat het gebruik de wroeters van een merkteken te voorzien. De wet op goud- en zilverkeuren van 1813 verplicht het stempelen van kleinzilver met een zwaardje of dolkje, facultatief aangevuld met een makersmerk. In 1906 moderniseert men het uiterlijk van het zwaardje met een getorst handvat, al blijft de noodzaak tot plaatsing onveranderd. Dit bescheiden dolkje is redelijk onopvallend op de pin te plaatsen, maar wordt ook vaak ergens in de decoratie verstopt.
Een belangrijke aanvulling voor de datering vormen ingeslagen belastingtekens die verplicht waren wanneer zilver officieel werd verhandeld. Sommige achttiende eeuwse zilveren wroeters zijn aan de belastingtekens uit de Franse Tijd te herkennen, zoals de gekroonde O en de gekroonde B uit het jaar 1807 of andere merken uit latere jaren. Van 1814 tot 1831 is een gekartelde letter V in contour als herkeur voor klein werk in gebruik. Zij vormen een bewijs dat de voorwerpen toen reeds bestonden en via een officiële handelaar van eigenaar wisselden.
Vormontwikkeling
Bestudering van de pijpenwroeters maakt het mogelijk een indeling naar vorm te maken. Tamelijk onverwacht legt die indeling ook een chronologie bloot die grof gezegd een verbetering van de techniek en een toename van luxe laat zien. De pin van de pijpenwroeter is overigens sterker leidraad voor datering dan de bekroning. De lengte van deze pin vormt echter geen aanwijzing voor datering of gebruik. Zij varieert van zeven tot acht centimeter, met uitersten tussen de vijf en de negen centimeter. Wroeters van uitzonderlijke lengte daargelaten, die bestemd zijn om de hoge porseleinen pijpenkoppen uit Duitsland mee te legen. Zij zijn een zeldzame variant.
De pin is aanvankelijk vierzijdig van doorsnee en wordt al gauw getordeerd, doorgaans met drie of vier slagen (afb. 28). Die tordering of spiraal vormt niet alleen aantrekkelijk decoratief element maar is ook snel en eenvoudig te maken. Bovendien is het in zekere zin functioneel in het gebruik. Het forceren van de tordering kan over een grotere lengte gebeuren of meer intens met sterkere draaiingen wat een totaal ander effect geeft. Een bredere, platte pin geeft bij het torderen een aantrekkelijke slingervorm (afb. 29, 40, 46). Grotere verscheidenheid geeft het afronden van de scherpe randen met een minder indringend resultaat als gevolg (afb. 24). De getordeerde pinvorm zal tot in de twintigste eeuw in gebruik blijven, een bloeiperiode is dus moeilijk aan te geven.
Dat de overgang van de strakke pin naar de voorstelling in de handgreep tamelijk abrupt is mag duidelijk zijn. In zijn meest simpele vorm is de pen direct aan de decoratie gesoldeerd (afb. 46), een eenvoudig grondje is een andere eenvoudige optie (afb. 24, 28). Al snel wordt naar een zachtere, meer geleidelijke overgang gezocht. Vanaf 1800 wordt aan de bovenkant van de pin, onder de voorstelling een U- (afb. 29) of V-vormig motief (afb. 15) toegevoegd, die als een soort sokkel de voorstelling van het handvat draagt en deze overgang meer geleidelijk maakt. Dat modekenmerk blijft tot ongeveer 1860 in gebruik, zonder ooit echt algemeen te worden.
Geleidelijk verandert ook de afwerking van de zilveren pin. Eenvoudige mechanische spiraalvormen worden vervangen voor gevijlde (afb. 7, 45), die arbeidsintensiever zijn maar het voorwerp ook een luxer voorkomen geven. Soms ook worden gladde torderingen afgewisseld met geruwde zodat een levendiger beeld wordt verkregen (afb. 5, 20). Zij wijzen op een toename in luxe wat aangeeft dat de pijpenwroeter een gevestigd item is geworden met een groeiende status.
Uiteindelijk wordt de tordering vervangen voor een gelede steel waarin ovale knopen, kralen en cilindrische zones elkaar afwisselen (afb. 4, 8, 49). Deze decoraties worden doorgaans met de vijl gemaakt. Het gebruik van een eenvoudig draaibankje voor dit werk zou geen overbodige luxe zijn geweest, al zijn hiervan geen voorbeelden bekend. Anders bekeken geeft het handvijlwerk ook de ambachtelijke charme aan het product. Vanaf 1850 worden dergelijke gevijlde stelen algemener. Waar de tordering een grote regelmaat afdwingt, vertoont het vijlwerk juist meer variatie. Eerder lijkt het erop dat het vijlen gevoelsmatig werd gedaan, uiteraard rekening houdend met de wens dat naar de punt toe de decoratie bescheidener moest zijn.
Een typerend motief op de overgang naar de bekroning toont vier zuiltjes, waartussen één of in een zeldzaam geval twee zilveren balletjes vrij heen en weer kunnen bewegen (afb. 5, 15, 42, 45). Dat ontwerp is van de houten en benen pijpenwroeters afkomstig, waar het diende als bewijs van vakmanschap van de snijder. Zij slaagden erin de balletjes tussen de vier stijltjes los te snijden, zo dat zij bewogen zonder tussen de stijlen uit te vallen. Voor zilversmeden was het toevoegen van een kogeltje uiteraard geen enkel bewijs van vakmanschap, aangezien de losse onderdelen van het kooitje in elkaar werden gesoldeerd. De zuiltjes ontstaan al aan het begin van de negentiende eeuw en blijven tot ongeveer 1840 populair. Boven deze zuiltjes zien we vaak een tweede opening met een hartvorm (afb. 4, 7, 19, 33, 36). Zij is een aardige variant op de U- en V-vormen; het hart is voor een geschenkartikel als een pijpenwroeter natuurlijk veel toepasselijker. Zij blijft lang een geliefde overgang tussen prikker en handgreep.
Ook de vier zuiltjes zijn een modeverschijnsel en verdwijnen weer om plaats te maken voor een eenvoudige afgeplatte steel waarin de rechthoekige opening nog wel aanwezig is (afb. 19, 30, 36), maar dan opengezaagd. Op die wijze handhaaft men de geleidelijke overgang van pen naar bekroning maar een enkelvoudige opening is sneller te maken. Voordeel is verder dat deze vorm sterker is, hetgeen voor een artikel om in de zak te dragen van belang is. Op zijn beurt transformeert deze reminiscentie aan de zuiltjes al gauw tot een staande ovaalvorm (afb. 4, 8, 12, 49), die eleganter is en beter aansluit bij de hartvorm die onveranderd blijft. De wroeterstam met hart en ovaal worden vaak toegepast. De bloeiperiode loopt van 1850 tot 1880 maar zelfs tegenwoordig kopiëren zilversmeden deze vorm nog altijd.
De vormontwikkeling van de wroeterpen loopt van een eenvoudige licht getordeerde pen naar sterker gelede wroeters waarbij de stapsgewijze overgang naar de bekroning steeds meer aandacht krijgt. Dat de zilveren wroeter de volkskunstige houten en benen wroeter volgt, werd al bewezen door het bewegende balletje tussen stutjes. De ontwikkeling is voltooid wanneer de pin in drie tot vier stappen overgaat in de bekroning. Uiteraard blijven naast de meervoudige stapelingen de enkelvoudige pinnen bestaan. Na 1880 verliest de pijpenwroeter zijn aanzien en ontstaan geen nieuwe pinvormen meer. Zilversmeden kopiëren vanaf dat moment bestaande voorbeelden.
Een prachtige, betrekkelijk moderne wroeter vormt hierop een uitzondering en is wel nieuw van ontwerp (afb. 17). Hier wordt de overgang naar de bekroning door een kapiteel gemarkeerd, terwijl de pin een langgerekt zeskantig huis tussen knopen laat zien. Het eindstuk loopt taps toe maar is niet rond van doorsnee maar is geheel in stijl ook zeskantig. Het kapiteel en de zeskantige pin zijn beide nieuwe elementen, naast een ongebruikelijk ritme in de pen. Tenslotte is de bekroning prachtig vormgegeven.
Bekroning
Meest in het oog springend aan de pijpenwroeter is natuurlijk de bekroning. De voorstelling daarin en de uitvoering ervan bepalen samen met de geleding van de steel de uitstraling van het voorwerp en daarmee de hoogte van de winkelprijs. Uiteraard is er een duidelijke relatie tussen de prijs van het voorwerp in relatie tot de verrichtte arbeid en de bezitsdrang die het bij de koper opwekt. Het gamma aan voorstellingen is overigens beperkter dan men zou verwachten en is globaal in te delen in mensen, dieren en zaken.
Dieren zijn het meest uitgebeeld. Onder de dieren winnen paarden het qua populariteit (afb. 4-8). Het staande paard is in een zeer groot aantal variaties gemaakt. Bij realistische voorbeelden zijn de raskenmerken soms zelfs zichtbaar, zoals de afgeknotte staart (afb. 4, 5, 7). Paarden zijn vaak weergegeven als dressuurpaard in de bekende stoeterijhouding met de voorpoot gebogen (afb. 4-6). Soms dragen zij een ruiter (afb. 9-10). Toch zijn zij niet altijd even geslaagd, met als slechtste voorbeeld een paard met doorgezakte rug (afb. 8). Het lijkt er op dat de vijl van de zilversmid hier iets te lang op dezelfde plaats bleef steken. Juist bij het paard, bedoeld voor de boerenstand, is het handvat soms fors uitgegroeid waarmee de pronkfunctie wordt benadrukt (afb. 4).
Daarnaast zien we andere dieren zoals liggende (afb. 11) en staande koeien of stieren (afb. 12-13), onduidelijke viervoeters (afb. 14-16), maar ook de zittende hond (afb. 17) of keeshond (afb. 18-19). Verder zijn er een staande haan (afb. 20) of een zwemmende zwaan. Vogels bestaan ook in variaties, schetsmatig en niet te definiëren of een meer specifieke soort zoals de papegaai (afb. 21) of de valk (afb. 22). Amusant is de aap, dikwijls rokend afgebeeld (afb. 23), een andere keer met een trompet (afb. 24). Onverwacht is een dolfijn met een aantrekkelijk gekrulde staart (afb. 25). Niet specifiek tot het dierenrijk behoort de heraldische leeuw, doorgaans met een schild afgebeeld (afb. 26-27), waarop overigens zelden een wapen is weergegeven.
Mensen komen als bekroning op de tweede plaats. Personen die een beroep uitbeelden zijn het meest herkenbaar, zoals de kuiper (afb. 28) of de schutter (afb. 29-30). Algemene afbeeldingen bestaan evenzeer: een staand mannetje (afb. 31), soms met tabakspijp (afb. 32) of een ander attribuut. Meer specifieke voorstellingen zijn een figuur met cornucopia (afb. 33), een cupido of een harlekijn (afb. 34). Ook heiligen komen voor, zoals Esaias met zaag (afb. 35). Opmerkelijk is de voorstelling van koning Willem II (afb. 36). Daarnaast bleven zelfs Frederik de Grote (afb. 37) en Napoleon (afb. 38) niet uit. Deze laatste twee lijken eerder voor de meer wereldse roker te zijn gemaakt. De pin voor de Pruisische koning wijst daar ook op.
Naast mensen en dieren bestaan beroeps gerelateerde zaken als timmermansgereedschap. Voor zich spreken een schaaf (afb. 39) of trekzaag (afb. 40). Bijna ornamentaal is een aambeeld op een bal (afb. 42). De meest uitgebreide is een wroeter met een smidswerkbank, aambeeld en blaasbalg tezamen (afb. 41). Andere zijn de metselaarstroffel of leihamer. Een specifieke voorstelling vormt een gestapelde groep gereedschappen die de associatie met de vrijmetselarij oproept (afb. 43). Andere bekroningen laten meer algemene zaken zien als een muil (afb. 44), een klomp of zelfs een paar klompen.
Veelvoorkomend is de pijpenwroeter bekroond door een schip of driemaster (afb. 45-49) of een variant daarop. Door de tijd heen zien we verschillende verdiensten die de populariteit van dit onderwerp over een lange periode benadrukken. Er bestaat zelfs een exemplaar waarbij het traditionele zeilschip schoepenraden heeft gekregen om op een stoomschip te lijken en zo beter aan te sluiten bij de nieuwere tijd (afb. 49). Dergelijke bekroningen kunnen op een specifieke klantenkring wijzen.
Tenslotte is er nog een restgroep met decoratief ornamentwerk, zoals een neo-Lodewijk XIV motief van gestapeld bladwerk (afb. 50) of een bundel korenaren (afb. 51). Hoe gevarieerd de onderwerpen ook lijken, allerhande voor de hand liggende voorstellingen komen niet voor. Stadswapens en provinciewapens maar ook portretten zijn niet of slechts hoogst zelden gemaakt. Ook talloze bekroningen van geboortelepels komen bij de pijpenwroeter zelden voor. De molen komt bij de pijpenwroeter pas in de twintigste eeuw in de maak wanneer de zilveren pijpenwroeter van traditioneel historisch artikel meer souvenirgericht wordt. In de sfeer van de Hollandse folklore kunnen we ook de Volendammer visser en het melkmeisje verwachten. In de jaren 1950 worden dergelijke oer-Hollandse voorstellingen als snackprikker verkocht maar niet langer als pijpenwroeter.
Al met al vertoont de pijpenwroeter een traditionele iconografie waarin vooral vanaf 1880 veel herhaald is. Lang niet altijd is sprake van imitatie, vaak gaat het er ook om de traditie levend te houden. Zo zijn veel keeshonden, de geuzennaam voor de Patriotten, gedurende de hele negentiende eeuw gemaakt als symbool voor de toenmalige politiek twisten. De meer ontwikkelde roker zal bij het tonen van zijn pijpenwroeter daaraan gerefereerd hebben. In onze tijd worden deze voorbeelden onder verzamelaars vaak probleemloos generaties ouder gedateerd, ondanks hun later ingeslagen keuren. Daarmee neemt hun aanzien en dus ook de waarde voor de verzamelaar zogenaamd toe.
Wroeters nader bekeken
Over het algemeen stralen pijpenwroeters weinig oorspronkelijkheid uit. Zij zijn een gewoon in serie gemaakt artikel voor een speciale wat burgerlijke doelgroep. De gebruiker behoorde doorgaans tot de lagere middelklasse voor wie zo'n klein zilveren voorwerp al een grote luxe uitstraalde. Echte rijken konden zich een fatsoenlijk stuk zilver permitteren en waren in een curiositeit als een zilveren pijpenwroeter nauwelijks geïnteresseerd. Niet verwonderlijk valt de bloeitijd van de pijpenwroeter samen met de mode van de sigaar, die vooral onder de hogere klasse aftrek vond. De gewone roker bleef de tabakspijp trouw en daarmee het gebruik van de wroeter. Binnen dit gegeven vestigde zich een traditie die in details allerlei onverwachte zaken laat zien. In deze paragraaf komen enkele meer bijzondere aspecten hiervan aan bod.
Kenmerkend voor de eenvoud is de meest serene, schitterend getroffen voorstelling van een staande kuiper die een vat toeslaat (afb. 28). Na het zaagwerk van de bekroning werden de duigen in de ton gevijld en de rij met knopen in de jas geslagen. Hoeveel eenvoudiger kan het? Deze wroeter is sterk tweedimensionaal, maar desondanks als voorstelling zeer treffend. Zelfs de getordeerde steel is bescheiden. Deze strakke, versimpelde uitvoering wekt de indruk achttiende eeuws te zijn, maar dat is gezien de zilverkeur niet het geval. We kunnen ons goed voorstellen hoe de traditie van de zilveren pijpenwroeter bij dergelijke exemplaren begon.
Ongeveer gelijktijdig, in de jaren voor 1820, maakte de Amsterdamse zilversmid Oepkes van een scheepjeswroeter (afb. 45) veel werk. Zo tordeerde hij de stam niet door deze mechanisch te draaien, maar met invijlen waardoor een massiever resultaat ontstond. Overigens maakte zijn Amsterdamse collega Van Heezel terzelfder tijd dezelfde stammetjes (afb. 33). Ook de zuiltjes met het balletje getuigen van inzet, al kan de uitwerking zeker strakker en meer overtuigend. Bij de driemaster ging de zilversmid uit van een geprofileerde scheepsromp met cirkels die de geschutsgaten suggereren, hierop staan vierkante masten met wapperende vlaggen. Zowel de masten als de vlaggen zijn voorzien van ingedrukte patronen. Vervolgens werd dit gezaagde skelet aangekleed met drie driehoekige gladde zeilen, die daar haaks op gesoldeerd werden. Een beetje overbodig werden kleine golfjes op het smalle grondje gegraveerd. Ondanks alle moeite is dit sterk driedimensionaal uitgewerkte schip toch weinig natuurgetrouw geworden. Uiteraard heeft dat primair te maken met de plompe masten. De kwaliteit van de wroeter zit echter in de gedurfde keuze voor driedimensionaliteit in combinatie met de kloeke uitwerking, zeker niet in het realisme. Positief is dat de bekroning een stevig handvat is en geen fragiele decoratie.
De twee bovenstaande voorbeelden bewijzen dat de uitvoering van de pijpenwroeter sterk kan wisselen. Zeker de helft van de bekroningen is gegoten en vervolgens geciseleerd voordat zij op de pen werden gesoldeerd. Bij veel van deze gegoten figuurtjes is de vormnaad aan de zijkanten nog duidelijk zichtbaar en deze werd nooit volledig weggevijld. Blijkbaar deed dat er indertijd niet toe. Wel zijn vaak met de burijn nog enkele details geaccentueerd, voor een betere expressie. Een interessante wroeter doorbreekt het patroon pin versus bekroning en vertoont een opstapeling van elementen die tot halverwege de wroeterpin lopen (afb. 41). Als bekroning is een smidswerkbank te zien waarop een hamer en een tang liggen. Eronder zien we een T-vormig aambeeld met dwars in de stam een blaasbalg. Zo ontstond met drie met elkaar verbonden elementen een interessant silhouet.
Veel wroeters uit Schoonhoven tonen een heel specifieke techniek. Uitgegaan is van relatief dik plaatzilver dat overvloedig met zaag en boor is vormgegeven om vervolgens driftig te worden bijgevijld. Tenslotte werd de voorstelling afgewerkt met evenwijdige haaltjes graveersteken gemaakt met een burijn. Dergelijke wroeters zijn traditionele leerling-stukjes bedoeld om het vormgeven vanuit het ruwe materiaal onder de knie te krijgen. Deze wroeterbekroningen vertonen dus een bepaalde stadseigen stijl. Na verkoop werden zij klaarblijkelijk in dezelfde uitvoering opnieuw gemaakt want van sommige makers kennen we identieke exemplaren die wijzen op seriematige productie. De bekroning van een ruiter te paard (afb. 9), keeshond (afb. 19) of leeuw met heraldisch schild (afb. 26) zijn voor deze Schoonhoofse wroeters kenmerkend.
Bij veel voorstellingen zijn technieken gecombineerd. Een mooi en vroeg voorbeeld is de keeshond in zijn hok (afb. 18), waarbij het hondenhokje keurig gesoldeerd is en vervolgens nog met graveersteken werd afgewerkt. Het hondje daarentegen is uit een stukje massief zilver gevijld. Deze wroeter is ook subtiel vanwege de klep met het scharniertje waarop het hondje zit. Naast een politieke statement is deze wroeter ook een praatstukje: onder gasten kan met trots het hokje worden geopend.
Sommige zilversmeden gebruiken voor hun schepping onderdelen die door collega-zilversmeden zijn geleverd. De maker van de wroeter met het aambeeld (afb. 42) incorporeerde een kant en klaar gegraveerd balletje dat in de stam werd aangebracht. Een zilverwerker uit Goes voorzag zich van gegoten wroetergrepen met een staande Frederik de Grote (afb. 37) en Napoleon (afb. 38). Het is onduidelijk waar hij deze betrok. Wel weten we dat er in de jaren vanaf 1830 in Duitsland en Frankrijk een ware rage ontstond rond beide legendarische helden. Gericht op de Zeeuwse roker waren deze wroeters mijns inziens echter niet.
Een bijzondere wroeter met een sterk volkskunstige uiterlijk vertoont alleszins Hollandse kenmerken, maar is getuige de zilvermerken van Duitse makelij (afb. 51). Vermoedelijk stamt deze uit Noord-Duitsland, waar zij is nagebootst van tegenhangers uit Groningen of Friesland. Vooral deze wroeter is niet vrij van boerenpronkzucht maar dat maakt het ontwerp juist zo speciaal. De voorstelling bestaat uit niet meer dan drie korenaren in een strik gebonden met eronder aan weerzijden gegraveerd de eigenaarsinitialen. Het overdreven voorkomen zit in de hartvormige omlijsting die aan weerszijden weer omgeven wordt door zes gestapelde parels en bekroond wordt door een lip met draagoog - let op de tordering daarvan - en tweemaal een band tot ringen gewonden zilverdraad. Ook de afgeplatte pin heeft een opmerkelijk vijlwerk met een verjongend ritme.
Een aparte groep vormen de zilveren wroeters afgegoten van de bekende hazensprong (afb. 52). Een veelgemaakt en vooral makkelijk te produceren artikel, de luxe versie van de meest nederige maar ook meest praktische pijpenwroeter van natuurlijk bot. Met zijn gepunte krabgedeelte in een lichte buiging overgaand naar de verzwaarde gewrichtsholte als handvat werd dit artikel snel populair. We kennen afgietsels uit verschillende werkplaatsen over het hele land verspreid, al lijken zij vooral uit de noordelijke provincies te komen. Juist omdat de benen hazensprong een eenvoudig verkrijgbare en voor de hand liggende pijpenwroeter vormt, is het redelijk te veronderstellen dat de zilveren exemplaren reeds vanaf het jaar 1800 voorkomen. Na 1880 herleeft de zilveren hazensprong, nu wederom in Schoonhoven.
Terzijde dient opgemerkt te worden dat gelijkend op de pijpenwroeter er ook priemen zijn gemaakt, herkenbaar aan een ongeprofileerde pin met een scherpe punt. De meeste hebben een huls om de gevaarlijke punt te bergen die met enkele slagen om de pen wordt geschroefd. Een stevige handel voor het vasthouden is een tweede kenmerk. Ook zilveren hoedenspelden worden wel tot pijpenwroeter bestempeld, evenals cocktailprikkers uit de jaren 1950. Dergelijke voorwerpen vinden we onterecht in veel verzamelingen pijpenwroeters.
Gebruik
Op de vraag of de zilveren pijpenwroeter een dagelijks gebruiksitem was, of dat het vooral een herinneringsstukje was met een pronkfunctie is een duidelijk antwoord te geven. De sterk uitgewerkte voorstellingen lijken eerder voor de pronk en lagen in een kabinetje of vitrinekastje te kijk. Daarnaast waren er ook bedoeld als gebruiksvoorwerp voor alledag. Overgeleverde gladgesleten handzame wroeters verraden dat zij jarenlang in de broekzak zijn meegedragen of in de pijpenlade lagen onder direct bereik van de roker en werden zo vaak als nodig gehanteerd. Uiteraard waren de gebruikers van dit zilverwerk niet verstoken van enige pronkzucht. Per milieu zal het gebruik echter verschillend zijn geweest. Wat bij de ene pronk is, is voor de ander een gewoon gebruiksvoorwerp: waar in een zuinig milieu een voorwerp werd gespaard, zo wordt dat in meer kwistige kringen gewoon gebruikt.
Als eenvoudig geschenkartikel werd de pijpenwroeter ook vaak gegeven als prijs voor de schutterij, het draven van een paard, een prijskoe of bij schuitjevaren. Deze activiteiten verklaren ook de populariteit van bepaalde voorstellingen. Daarbij is het goed te bedenken dat de zilverwaarde in de negentiende eeuw een belangrijk deel van de aanschafprijs uitmaakte. Het maakloon, het zogenaamde fatsoen zoals dat werd genoemd, was maar een bescheiden deel van de prijs. Aangezien de loonkosten pas na de Eerste Wereldoorlog exponentieel stegen, lag de prijs van een wroeter aanvankelijk niet zo ver boven de zilverwaarde. Dat wordt bevestigd door de snelheidskenmerken bij veel toch wat slordige uitvoeringen.
Om een objectief inzicht in de pijpenwroeter als gebruiksvoorwerp te krijgen, moeten we de exemplaren van andere materialen bij het verhaal betrekken. Voor de achttiende eeuw zijn dat vooral uit messing of roodkoper gemaakte wroeters van eenvoudige vorm. Vooral de hamer is een geliefde uitbeelding, maar ook andere eenvoudige vorstellingen komen voor, zoals een zwijn of ander dier. Een belangrijk marktaandeel wordt verder ingenomen door benen pijpenwroeters, ontstaan als avondarbeid op de boerderij maar evengoed bij een beenwerker in de stad. Zij zijn veel volkser maar kwamen toch vaak in serie tot stand. Dergelijk goed werd uitgevent door marskramers en rondtrekkende verkopers. Ook uit hout gesneden pijpenwroeters worden gebruikt. De vorm van de wroeter en de bekroningen van de verschillende materialen ontlopen elkaar niet veel. Wat dat betreft was de traditie dus al in de achttiende eeuw gevestigd.
In de eerste helft van de negentiende eeuw komen wroeters van alternatieve materialen in gebruik. De snavel van een wulp gemonteerd in zilver of zelfs een wroeter met de hele vogelkop zijn de meest opmerkelijke voorbeelden. Daarnaast bestaan er talloze gemonteerde botjes en zelfs een stekelvarkenpen. In zilver gemonteerd paarlemoer is een ander gebruikt materiaal uit het midden van de negentiende eeuw. Ook worden verfijnde wroeters uit hout gedraaid met prachtig gevormde torderingen, afgezet met zilverbeslag. Veel exemplaren zijn een combinatie van het werk van de houtdraaier en de zilversmid. Ook hier gaat het voor een groot deel om pronkvoorwerpen, heel dikwijls als eenlingen gemaakt, de een weer gekopieerd van de ander.
Uitsluitend van zilver is een specifieke pijpenwroeter uit Friesland, die nog niet ter sprake kwam. Door verzamelaars wordt zij wel aangeduid met spijker overeenkomstig de vorm van het voorwerp: een holle gestanste wroeterpen waarop een rond of vierkantig afdekplaatje gesoldeerd is (afb. 53). Hoewel sommigen in dergelijke wroeters tevens een pijpenstopper zien, wordt het vlakje doorgaans gebruikt voor een herdenkingsopschrift zoals initialen soms met toegevoegd jaartal. Qua type behoren zij tot de lokale varianten.
De verkoop van de zilveren pijpenwroeter komt rond 1800 goed op gang. De lokale zilversmid zorgde in zijn winkel voor een aanbod aan uitvoeringen en prijsklassen. Dat zien we bijvoorbeeld bij de Amsterdamse kleinzilverwerker Oepkes, van wie uiteenlopende wroeters bekend zijn die hij gelijktijdig leverde, al was er door de tijd heen sprake van verandering van onderwerp. Zijn fraaie driemaster kwam al ter sprake (afb. 45), gelijktijdig maakte hij ook een royalistische pijpenwroeter met de staande koning Willem I als handgreep (afb. 36). In kleinere plaatsen zal het aanbod beperkter en de uitvoering eenvoudiger zijn geweest.
Van de gemerkte pijpenwroeters is een inventarisatie gemaakt om een beeld te krijgen waar de productie plaatsvond. Opmerkelijk is dat Amsterdam daarin aanvankelijk een belangrijke rol speelde. Vooral in de eerste periode kwamen veel wroeters uit de hoofdstad. Later is zilverstad Schoonhoven toonaangevend met een productie van maarliefst een kwart van het totale aantal pijpenwroeters. Uiteraard sluit dat aan bij de aard van de nijverheid in Schoonhoven, waar men altijd op het kleine werk gericht bleef. Daarnaast bestaat er een specifieke belangstelling in Friesland, terwijl verspreid over het land de zilveren pijpenwroeter bij talloze zilversmeden gemaakt is. Opvallend genoeg komen daarin relatief veel kleinere plaatsen voor. Dat laatste onderstreept de appreciatie van de pijpenwroeter ten platten lande en onder de burgerlijke roker.
Tot besluit
Dankzij hun luxere uitvoering behoren de zilveren pijpenwroeters tot het curiosa voor de pijproker en vanwege hun aantrekkelijke vorm zijn zij later een geliefd artikel voor verzamelaars geworden. Klein van formaat en gevarieerd van voorkomen en voorstelling werden zij al in de negentiende eeuw verzameld. Bekende verzamelingen uit het interbellum zijn die van Dr. Lamers uit 's-Hertogenbosch, jarenlang in Museum De Moriaan in Gouda als bruikleen te zien. Ook de verzameling van Karel Azijnman, uiteindelijk aan het museum in Den Bosch geschonken, is zo'n voorbeeld van een vroege verzameling. Beide groepen omvatten zo'n tachtig wroeters van verschillende aard en oorsprong. De verzameling van apotheker Den Herder uit Goes is een derde voorbeeld. Deze werd vooral bekend doordat Wttewaal het hoofdstuk pijpenwroeters in zijn standaardwerk over het Nederlandse kleinzilver op diens verzameling baseerde. Een belangrijk deel van die collectie ging in de 21ste eeuw over naar het Amsterdam Pipe Museum en vormt de ruggengraat van dit artikel. Overigens zij opgemerkt dat verzamelingen pijpenwroeters lang niet altijd door rokers werden bijeengebracht.
Dat de omvang van verzamelingen pijpenwroeters vaak bij de tachtig stuks bleef steken is goed verklaarbaar. Na jarenlang kopen was met zo'n aantal de variatie wel verkregen en voegde meer van hetzelfde nog maar weinig toe. Bestudering van de verzamelingen pijpenwroeters bewijst de seriematige vervaardiging zodat we kunnen stellen dat we het materiaal in voldoende mate hebben geïnventariseerd. Een verstorende factor in dat beeld wordt gegeven doordat de pijpenwroeter uit Schoonhoven veel langer in productie is gebleven dan vanuit rokersoogpunt logisch is. Door het kleine formaat en geringe gewicht aan zilver ontbreken de keuren dikwijls en dat is een belemmerende factor voor een overzicht qua datering en spreiding naar productieplaats.
Over dit betrekkelijk nederige zilveren object, voor sommigen sier en pronkgoed, voor anderen een gebruiksvoorwerp, is toch weinig over de feitelijke traditie bekend. Het zou interessant zijn een scherper beeld van de productie en de verspreiding van wroeters te hebben en meer over de doelgroep en het gebruik te weten. Door deze factoren helder in kaart te brengen, kan een overzicht van de Nederlandse zilveren pijpenwroeter het niveau van dit verhaal overstijgen. Dat stukje onderzoek moet het vervolg op dit artikel zijn.
Herkomst van pijpenwroeters
Amsterdam | 11 |
Goes | 2 |
Groningen | 2 |
Haarlem | 1 |
Harlingen | 3 |
Heerenveen | 3 |
's-Hertogenbosch | 1 |
Hoorn | 4 |
Joure | 1 |
Leeuwarden | 5 |
Leiden | 1 |
Lemmer | 1 |
Makkum | 1 |
Rotterdam | 1 |
Schoonhoven | 25 |
Sneek | 1 |
Steenwijk | 1 |
Waspik | 1 |
Workum | 1 |
Utrecht | 1 |
Zwolle | 1 |
66 |
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, Amsterdam, 2013.
Afbeeldingen
- Rook- en toiletgarnituur van zilver met verschillende instrumenten waaronder een pijpenstopper en een pijpenwroeter. Haarlem, 1725-1760.
Amsterdam Pipe Museum APM 4.647 - Pijpenwroeter van messing met als bekroning zwijn. Nederland, 1750-1800.
Amsterdam Pipe Museum APM 6.649 - Pijpenwroeter van been met als bekroning zittende keeshond. Friesland, 1780-1850.
Amsterdam Pipe Museum APM 0.330 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning gaand paard. Zeeland, 1840-1870.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.870 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning gaand paard. Nederland, 1850-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.869 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning gaand paard. Haarlem, L. Hajee, 1810-1830.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.868 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning gaand paard. Schoonhoven, L. van den Berg, 1855-1870.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.781 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning gaand paard. Nederland, 1850-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.867 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning ruiter te paard. Schoonhoven, L. van den Berg, 1850-1875.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.101 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning ruiter te paard. Schoonhoven, 1880-1930.
Amsterdam Pipe Museum APM 4.580 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning liggende koe. Nederland, 1860-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.861 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning staande koe. Waspik, P. Boonhof, 1815-1825.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.859 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning staande koe. Nederland, 1850-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.860 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning viervoeter. Nederland, 1812-1850.
Amsterdam Pipe Museum APM 21. 857 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning viervoeter. Schoonhoven, G. van Ewijck, 1835-1865.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.858 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning beestje. Nederland, 1813-1830.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.931 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning zittende hond. Steenwijk, firma M. Bijkamp & Co., 1925-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.780 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning keeshond in hondenhok. Nederland, 1785-1790.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.855 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning keeshond. Schoonhoven, H.Ch. Sperna Weiland, 1845-1870.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.856 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning staande haan. Nederland, 1850-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.862 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning papegaai. Leiden, C. de Keijzer, 1820-1845.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.778 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning valk. Nederland, 1850-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.863 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning rokende aap. Utrecht, D. van Boom, 1815-1830.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.864 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning aap met trompet. Nederland, 1800-1850.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.779 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning dolfijn. Schoonhoven, A.H. Lazonder, 1835-1860.
Amsterdam Pipe Museum APM 0.681 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning heraldische leeuw met schild. Schoonhoven, J. van Geelen, 1860-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.865 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning heraldische leeuw met schild. Nederland, 1870-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.866 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning kuiper met ton. Nederland, 1820-1860.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.871 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning man met musket. Nederland, 1850-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.873 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning man met geweer. Amsterdam, P. Lacroix, 1850-1865.
Amsterdam Pipe Museum APM 0.399 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning staande man. Schoonhoven, 1900-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.875 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning staande man met pijp. Nederland, 1850-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.872 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning figuur met cornucopia. Amsterdam, H. van Heezel, 1820-1880.eezel, 1830-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.782 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning dansende harlekijn. Nederland, 1955-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.874 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning Esaias met zaag. Nederland, 1830-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.903 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning koning Willem II. Leeuwarden, P. Schuil, 1835-1845.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.876 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning staande Frederik de Grote. Goes, Gerrit van de Velde, 1840-1865.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.878 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning staande Napoleon. Goes, Gerrit van de Velde, 1830-1860.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.877 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning schaaf. Nederland, 1780-1805.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.852 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning trekzaag. Nederland, 1830-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.851 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning smidswerkbank, aambeeld en blaasbalg. Nederland, 1840-1860.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.850 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning aambeeld. Amsterdam, P. Siemering, 1810-1840.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.853 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning timmermansgereedschap. Schoonhoven, G. van Ewijck, 1835-1855.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.443 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning muil. Nederland, 1860-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.976 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning driemaster. Amsterdam, G. Oepkes, 1812-1820.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.880 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning driemaster. Nederland, 1840-1880.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.881 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning driemaster. Schoonhoven, 1850-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 1.608 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning driemaster. Nederland, 1955-1975.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.879 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning raderboot. Schoonhoven, D.H. Greup, 1850-1865.
Amsterdam Pipe Museum APM 1.869 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning ornamenten. Nederland, 1830-1870.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.444 - Pijpenwroeter van zilver met als bekroning korenaren. Duitsland, 1850-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.854 - Pijpenwroeter van zilver in de vorm van een hazensprong. Schoonhoven, G. van Ewijck, 1850-1865.
Amsterdam Pipe Museum APM 0.157c - Pijpenwroeter van zilver in de vorm van een spijker. Sneek, L. van Manen, 1844.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.574