Waar woonden de Goudse pijpmakers in het jaar 1674?

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
1981

Uitgever:
Pijpenkamer Icon

Tijdschrift:
Pijpelijntjes

Beschrijving:
De kaart van Gouda met markeringen waar pijpenmakers en pottenbakkes hebben gewoond biedt zicht op hun spreiding.

Over de verspreiding van de pijpmakers en hun nijverheid over de stad Gouda is weinig bekend. Waar woonden deze lieden en waar waren hun bedrijven gevestigd? Vooral voor de zeventiende eeuw is dit nog een open vraag. De mogelijkheid hiernaar onderzoek te verrichten, is helaas beperkt. De pijpmakersnamen kennen we uit notariële stukken, huwelijks­ aktes en andere bronnen. Helaas is de naamlijst van de pijpmakers verre van compleet en in veel archiefstukken komt in het geheel geen beroepsvermelding voor. Een uitzondering hierop is een lijst uit het jaar 1674. Deze lijst draagt de fraaie titel: Quohier van Aenteyckeninge van Vamilien binnen de Stadt Goude gedaen in den Jaere 1674. Dit stuk is opgemaakt bij een heffing van belasting en vermeld naast de naam en het beroep ook het adres en de gezinssamenstelling. De combinatie van gegevens in deze lijst geeft ons nieuwe inzichten in de Goudse pijpmakerij van genoemd jaar.

De vermelding van de straatnaam bij de makersnaam geeft ons de mogelijkheid de woonadressen van de pijpmakers op de stadsplattegrond aan te geven. Om een indruk van de stad Gouda te krijgen, voeg ik een kaartje uit het derde kwart van de zeventiende eeuw bij (afb. 1). De stad werd begrensd door de singels, die de uiterste omwalling vormden. Links ter hoogte van het midden stroomt de Gouwe de stad binnen, rechts beneden is een stuk van de Hollandse IJssel weergegeven. De kaart laat de stad in vogelvlucht zien, ieder huisje is afzonderlijk afgebeeld. De documentaire waarde van deze wijze van weergeven moeten we echter niet overschatten. Het is de vraag of het aantal huizen klopt en of de juiste schaal is aangehouden. Opvallend voor ons is de grote hoeveelheid groen tussen de huizen. Het volbouwen van de achtertuinen is vooral in de achttiende en negentiende eeuw gebeurd.

01-10.073  prent-plattegrond-gouda
Afb. 1. APM 10.073

Dit kaartje is naar alle waarschijnlijkheid vervaardigd door de etser en graveur Jacob van Meurs, die leefde van 1619/1620 tot 1680. Deze plattegrond, op klein formaat afgebeeld, was bestemd voor de atlas van Ludovico Guicciardini. De prent is in een gemengde techniek gemaakt, de zgn. taille-douce. Bij deze techniek werden ets en gravure in combinatie gebruikt, waardoor de tint van de plaat zachter en dus fraaier wordt. Een variant op dit plaatje, van dezelfde maker, draagt een Franse tekst in de inzet en op de weilanden zijn primitief getekende koeien weergegeven. Dit kaartje was voor een andere zakatlas bestemd.

Een moderne versie van deze kaart is eveneens afgebeeld (afb. 2). Op deze kaart heb ik de pijpmakers en de pottenbakkers aangegeven. Drie verschillende symbolen zijn gebruikt. De pijpmakers worden met een asterisk aangeduid. Wanneer het een baas betreft is dit teken massief zwart, een knecht heeft een asterisk met een open hart. De pottenbakkers worden met een kleine vierkante stip aangeduid. Het plaatsen van de symbolen in de straten en stegen en op de grachten is met een zekere willekeur gebeurd. De lijst van 1674 geeft namelijk geen huisnummers op, waardoor het achterhalen van het juiste pand vrijwel onmogelijk is. Sterren en stippen zijn hierdoor gelijkelijk verdeeld over de adressen en benadrukken de activiteit per straat en niet die in dàt betreffende pand.

Tevens moeten we er rekening mee houden, dat de woonadressen van de ambachtslieden aangemerkt zijn. Veel bazen zullen in die tijd bij hun bedrijf gewoond hebben, aangezien de pijpennijverheid in het jaar 1674 nog kleinschalig was. Uitzonderingen hierop komen echter beslist voor! De knechten werkten in ieder geval bij een baas in het bedrijf.

Wanneer we de kaart bestuderen, valt duidelijk op, dat het centrum van de pijpennijverheid zich in het zuidelijk stadsgedeelte bevond. Onder de lijn, begrensd door de Gouwe en door de Oost- en Westhaven vinden we de grootste concentratie makers. De belangrijkste straten hier zijn de Raam, Korte Raam en Koningstraat (tegenwoordig slechts Raam geheten) en de Keizerstraat, die parallel aan de Raam loopt. In dit district vinden we ook tal van potten­ bakkerijen. Ook in de wijk waar zich eertijds de eerste Goudse pijpmaker, ene William Baerneltss., vestigde, vinden we tamelijk wat makers. De twee belangrijkste straten hier zijn Achter de Vischmarkt en het Lange Groenendaal. Een derde concentratie vinden we nog in en rond de Spieringstraat en de Tuinstraat, vroeger de Zak geheten. Dit gebied vinden we aan de oostelijke zijde van de Oosthaven. De voornaamste concentratie van de pottenbakkersnijverheid vinden we ook in het zuidelijke stadsgedeelte. Deze nijverheid was echter minder specifiek voor een of enkele wijken; er is meer spreiding van de pottenbakkerijen over de stadsplattegrond te zien. Enkele van deze pottenbakkerijen legden zich toe op het maken van majolica aardewerk en tegels of op dakpannen. De andere bedrijven zullen voornamelijk loodglazuur aardewerk gemaakt hebben en dienden tevens de pijpmakers door het bakken van de potten met pijpen.

02-pijpelijntjes-kaart-1674
Afb. 2. documentatie Pijpenkabinet
02-pijpelijntjes-kaart-legenda
Legenda.

Uit de lijst van 1674 blijkt dat er in dat jaar 109 pijpmakerijen in Gouda gevestigd waren. Hieronder bevinden zich zowel de kleine als de grotere bedrijven, inclusief de pijpmakerswinkels. De betekenis van deze laatste aanduiding is nog niet precies duidelijk. Betreft het een pijpmakerij met een winkel erbij, of is dit woord een gebruikelijk zeventiende eeuws synoniem voor pijpmakerij of werden hier alleen pijpen verkocht? Het aantal van 109 bedrijven in het jaar 1674 lijkt hoog. Wanneer we bedenken dat de pijpmakerij in de jaren zeventig en volgend een fantastische groei doormaakt, weten we dat dit cijfer juist moet zijn. In het jaar 1685 zijn er 230 zelfstandige bedrijven in Gouda.

Van de bazen in de bedrijven waren 7 mannen ongehuwd of weduwnaar. Door weduwen werden een elftal pijpmakerijen geleid. Ruim 83 procent van de pijpmakerijen stond dus onder leiding van een gehuwde man. In de gezinnen van deze bazen waren 255 inwonende kinderen te vinden, een gemiddelde van 2,3 kinderen per gezin. Bij dit lage cijfer moeten we wel rekening houden met het feit, dat kinderen rond hun tiende jaar ergens in de leer gingen en dikwijls buitenshuis woonden.

De lijst vermeldt slechts 38 knechten. Op ruim honderd bedrijven geeft dit wel een erg magere bezetting. Hoewel de pijpennijverheid in die dagen een typische huisnijverheid was, is dit getal onwaarschijnlijk laag. Mogelijk werden de knechten, die geen familie hadden gesticht, niet in de lijst opgenomen. De twee knechten, die zonder vrouw of kinderen vermeld worden, zouden dan weduwnaar zijn. De 38 gezinnen van de knechten hebben een kinderaantal van totaal 57 kinderen, dit komt neer op 1,5 kind per gezin. Dit aantal is beduidend lager dan bij de bazen het geval is, hier was een gemiddelde van 2,3 per gezin. De oorzaak ligt in het feit, dat veel knechten jong waren. Op latere leeftijd zouden velen zelf een bedrijf stichten. Door het streven naar zelfstandigheid in de pijpennijverheid in die jaren, zien we een overdreven groot aantal bedrijven. De jaarproduktie stijgt echter niet evenredig met het aantal bedrijven, maar blijft hierop achter.

Over de grootte van de bedrijven tasten we nog in het duister. De lijst van 1674 vermeldt geen knechten en leerjongens bij de bazen. Uitgaande van de gegevens zou één op de drie bedrijven een knecht in dienst hebben. In de andere bedrijven rooide men het waarschijnlijk met leerjongens. Vaak zal de vrouw van de baas en één of meerdere kinderen in de pijpmakerij meegewerkt hebben.

Ondanks de waardevolle gegevens in de lijst krijgen we geen beeld van de welstand in de Goudse pijpmakerij in het jaar 1674. Zeker is, dat in de kleine bedrijfjes heel wat armoede geleden is. Opmerkingen als is van geen vermogen, klein pijpmaker, onvermogend, weijnich te doen en is van slegten doen zijn hiervan het bewijs.

Hier tegenover stonden zonder twijfel goed lopende bedrijven, die een behoorlijke afzet haalden. Zeker is, dat de pijpmakers geen van allen een zekere mate van welstand beschoren was. Zo heeft men in de gezinnen geen huishoudelijk of ander personeel in dienst. Uit sommige toevoegingen spreekt een stuk sociale nood. Enkele opmerkingen van die strekking zijn: een oude moeder, die tot zijn last is, met sijn vrouw en twee kreupele kindere of sijn alle sieck. Enkele pijpmakers konden met hun bedrijf niet voldoende verdienen. Zij hadden naast hun pijpmakersambacht nog een tweede beroep. Enkele van deze bezigheden zijn: zwavelstokkenverkoper, aanspreker, wachtmeester en soopie verkoper.

In de pottenbakkerijen kende men een grotere welstand. Het aantal pottenbakkersbazen in de lijst van 1674 geeft 23 man aan. Eén bedrijf werd door een weduwe geleid. Vijf pottenbakkers (bijna 25 procent ) hadden een meid in dienst en één pottenbakker was zelfs rentenier. De lijst vermeldt 16 pottenbakkersknechts. Op de 23 bedrijven geeft dit een betere verhouding dan bij de pijpmakers het geval was. Ook hier zal men in de bedrijven leerjongens en eigen kinderen in dienst gehad hebben. Ook vrouwen hebben in de pottenbakkerij gewerkt. In de familielijst van 1674 wordt de vrouw echter alleen vermeld, wanneer zij het bedrijf van haar man voortzet of als dienstmeid het gezin een zekere mate van status gaf.

 

© Don Duco, Amsterdam/Leiden, 1981.

 

Afbeeldingen

  1. Plattegrond Gouda uitgegeven door J. van Meurs. Amsterdam, Ludovico Guicciardini, 1658-1662.
    Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon Pk 10.073
  1. Kaart van Gouda waarop de pijpenmakers en pottenbakkers zijn aangegeven.