Vier merkwaardige arecanootscharen

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
2015

Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)

Beschrijving:
Bespreking van vier rijk gedecoreerde gegraveerde arecanoot- of betelnootscharen uit India.

Betelkauwen of sirihpruimen zijn twee benamingen voor een wijd verbreid genotsmiddel in de oost. Van West-India tot voorbij Indonesië is het bij zowel mannen als vrouwen eeuwenlang populair geweest. De sirih- of betelpruim bestaat uit een paar stukjes betelnoot gevouwen in een sirihblad, gemengd met wat kalk en desgewenst aangevuld met tabak of andere ingrediënten. Om de harde betelnoot te kraken wordt een betelnootschaar gebruikt, ook wel aangeduid als betelnootknipper. Het gaat om een metalen instrument tussen een tang, een schaar en een notenkraker waarmee de harde noot in stukjes wordt gehakt. Overigens luidt de formele naam voor deze scharen of knippers arecanootschaar naar de gelijknamige noot van de arecapalm. Soms wordt ook wel de aanduiding sirihschaar of sirihknipper gebruikt, al is dat een wat ongelukkige benaming omdat het sirihblad niet wordt geknipt. In Indonesië spreekt men van pinangschaar naar het Maleise woord pinang voor betelnoot.

Dergelijke scharen komen in veel landen in sterk vergelijkbare vorm voor, steeds met eigen lokale kenmerken. Mogelijk ontstonden zij in Indonesië maar bewijs daarvoor is er niet. De algemene populariteit van de betelnoot en het praktische nut van deze scharen of knippers zorgde ervoor dat zij al eeuwenlang over heel Zuidoost Azië verspreid zijn. De schaar op zich was namelijk onmisbaar want de gedroogde betelnoot is tamelijk hard en kan op geen andere wijze gekliefd worden. Alleen die schaarse volken die de noot in verse toestand nuttigden, bedienden zich van een vlijmscherp mes om de verse noot in stukjes te snijden.

In dit artikel komen vier arecanootscharen voor het voetlicht afkomstig uit een Amsterdamse verzameling. Zij werden in de jaren 1980 in het westen van India gekocht. Het gaat om lokaal vervaardigde scharen die een goed voorbeeld zijn van de regionale interpretatie van de betelknipper. Zij wijken af door materiaalgebruik, vormgeving en decoratie, terwijl ze toch direct als betelnootknipper herkenbaar zijn. Ook qua technische uitvoering zijn deze scharen opvallender dan de gebruikelijke voorbeelden uit de Indische archipel en het vaste land van Zuidoost Azië.

Een algemeen kenmerk van de Indiase scharen is dat messing als materiaal prevaleert, terwijl elders in Azië smeedijzer juist gangbaar is. Uiteraard is bij de messing exemplaren het snijgedeelte wel altijd van ijzer gemaakt, anders zou dit te snel bot worden. Dit snijgedeelte bestaat doorgaans uit een langgerekt mes met een flinke hoogte dat in een snijbak van dezelfde lengte valt, de laatste meestal van een overlangse groef voorzien. De rand van de snijbak is soms nog met arceringen geruwd om de noot beter te fixeren. Het mes draait langs een eenvoudige boutscharnier waardoor je van een tang of schaar zou kunnen spreken. De handvatten zijn recht zoals bij een tang en zonder ogen zoals bij een schaar. Bij de hier besproken exemplaren is het mes in een poortvormige boog geplaatst, waardoor de noten tijdens het knippen beter op hun plaats blijven liggen en niet uit de schaar kunnen schuiven. De kenner spreekt van het guillotinetype tegenover de gebruikelijke betelschaar zonder geleiding.

01-01.357-betelschaar-india-messing-been-1
Afb. 1a. APM 1.357
01-01.357-betelschaar-india-messing-been-7
Afb. 1b. APM 1.357
01-01.357-betelschaar-india-messing-been-8
Afb. 1c. APM 1.357

Naast een ander materiaal valt vooral de grotere graad van luxe van betelscharen uit India op. Bij de vier hier besproken exemplaren zoomt een gegraveerde decoratie het frame van de schaar af, terwijl in twee gevallen de beide handvatten met been verdikt zijn. De kleinste schaar (afb. 1) is representatief voor het basismodel. Zoals gezegd met een boogvorm rond het mes, beklede handvatten met aan de uiteinden fraai gestileerde paardenkoppen. Tenslotte is er nog een gekruld ornament dat onder de schaarbak doorloopt en de vorm van een vuurslag heeft. Of dat louter toeval is of wel bedoeld, is een open vraag.

Charmant is ook de decoratie van graveerwerk bestaande uit zogenaamde cirkelgaatjes, één of meer ringen om een stip. Zij werden met een speciaal gehard boortje aangebracht. Deze decoratie loopt over het hele framewerk door, de handvatten incluis. Enkele van de grotere cirkelgaatjes zijn uitgeboord tot verdiepte stippen. Soms bevatten zij een steentje, stukje glas of glanzende mica. Zij doorbreken het ritme van de gegraveerde cirkelgaatjes. Tenslotte zijn er nog drie geboorde gaten langs de bovenrand van deze kleine schaar die dienden om losse ornamentjes aan te hangen. Of dat ooit gebeurde is onbekend, de gaten zijn in ieder geval niet uitgesleten.

De versierde uiteinden van de handvatten met de paardenkoppen werden al vermeld en zijn niet louter decoratief. Met hun gebogen vorm geven zij steun in de handpalm en dragen bij tot de grip tijdens het klieven van de noot. De scharnier is heel onopvallend in de boogvormige messenlijst opgenomen en ter markering is hier onder een uitstekend puntje aangebracht. De onderrand van de schaar biedt samen met dit puntje de minder gespierde gebruiker de mogelijkheid de schaar met de hand te ondersteunen terwijl de noot tussen duim en wijsvinger wordt gehouden. Het ijzeren mes is met een eenvoudige v-verbinding aan het messing vast gehamerd. Al met al is een aantrekkelijk vormgegeven voorwerp ontstaan dat behalve functioneel vooral ook fraai is.

02-01.630-betelschaar-india-messing-been-1
Afb. 2a. APM 1.630
02-01.630-betelschaar-india-messing-been-7
Afb. 2b. APM 1.630
02-01.630-betelschaar-india-messing-been-8
Afb. 2c. APM 1.630

Kijken we naar de tweede schaar (afb. 2) dan zien we sterk vergelijkbare elementen, maar ook forse verschillen. Ten eerste is het exemplaar bijna tweemaal zo groot en daarmee een stuk imposanter. Ook de vormgeving is explicieter met meer dikte in het frame terwijl bovendien van opvallende ornamenten sprake is. Dat is vooral zichtbaar in en boven de mesboog. In de boog zelf bevinden zich opengezaagde velden afgezoomd met cirkelgaatjes, boven de boog is een ajour rand te zien waarin zes balletjes zijn uitgespaard die ingeboord zijn en stukjes transparant glas bevatten. Op die boog zien we ter afsluiting nog drie uitstekende dierenkoppen, de buitenste pauwen en de binnenste een wat kleiner paardenkopje. Ook hier zijn de ogen met glas ingevuld. De wijze waarop de heften met been zijn verdikt, stemt overeen met de eerste schaar. Belangrijk is wel dat deze heften een lichte kromming vertonen waardoor voor het hele voorwerp een speelser silhouet is verkregen. Ook hier zijn aan de einden paardenkoppen te zien, zij het meer gestileerd en met een gekrulde markering refererend aan de wapperende manen van het dier. Door die toevoeging lijken de paardenkoppen opvallender zoals overigens alles aan deze grote schaar. In feite brengt de overdreven decoratie deze knipper in disbalans, het is een wat protserig pronkvoorwerp geworden.

Ondanks hun onderlinge verschillen zijn de twee scharen dus sterk vergelijkbaar en dat was voor de verzamelaar reden ze samen te bewaren. De eerste is bescheiden en vooral functioneel, de tweede is duidelijk op imponeren gericht. Met dezelfde uitgangspunten verkreeg de maker een totaal ander ogend resultaat. Wie in de publicatie van Henry Brownrigg bladert - het enige werk over betelknippers - zal ontdekken dat de grote schaar nog uitbundiger kan worden uitgevoerd. Hij toont een exemplaar met rozetten met spiegeltjes langs de bovenrand en bovendien nog versierd met gekleurde kraaltjes. Bij die schaar is echt sprake van over the top.

Twee andere arecanootscharen (afb. 3 en 4) hebben ook de hoge boogvorm zoals we bij de vorige twee guillotine scharen zagen, maar de uitvoering is toch heel anders. De platte heften met been oplegwerk zijn nu vervangen voor massieve zeskantige of afgeplatte zeszijdige armen met aan de einden als ornament meervoudige knopjes. Heel subtiel verjongen de handvaten zich en wel zo dat de schaararmen een lichte schwung krijgen. De boogvorm van het schaargedeelte is hier iets driehoekiger gevormd, maar de onderzijde met schaarbak is als altijd licht gebogen. Bij deze scharen is een technisch snufje aangebracht: een bladveer waardoor de schaar na het knippen weer open veert, klaar voor een volgende knipbeurt. De ijzeren bladveer is een stuk smeedijzer onder spanning, dat in de schaarpunt is geschoven en vervolgens op de rug van de schaar met een nagel is vastgezet. De spanning in het metaal zorgt voor een eeuwigdurende veerkracht. Deze bladveer is een mooi staaltje van samenwerking tussen de ijzersmid die het mes en de bladveer maakte en de geelgieter verantwoordelijk voor de schaar zelf. Onduidelijk is nog of deze twee ambachten in één persoon verenigd waren of dat zij nauw samenwerkten, misschien zelfs in dezelfde werkplaats. De bladveren kunnen overigens ook in een andere regio zijn aangeschaft, al lijkt dat niet waarschijnlijk.

03-01.623-betelschaar-india-messing-01
Afb. 3a. APM 1.623
03-01.623-betelschaar-india-messing-06
Afb. 3b. APM 1.623
03-01.623-betelschaar-india-messing-08
Afb. 3c. APM 1.623

Van dit type met bladveer is het grootste exemplaar (afb. 3) het meest afgewogen. Hier is geen sprake van overdreven opsmuk behalve de genoemde versiering van de knopjes aan de handvatten en de doorlopende gravering met de reeds besproken cirkelgaatjes, nu echter zonder te worden afgewisseld met inlegwerk van glas. Zelfs het palletje aan de binnenzijde van de schaar om deze gesloten te houden is eenvoudig maar geraffineerd vormgegeven. Deze bescheiden borg beschermt het mes na gebruik. Wel is de binnenzijde van de mesboog op een fraaie wijze getand waarmee het ontwerp extra aantrekkelijk wordt maar niet overdreven of opvallend.

De tweede schaar met veersysteem (afb. 4) heeft een wat bescheidener formaat maar vertoont explicietere opsmuk. Onder de schaarbak is de vuurslagvorm weer teruggekeerd die al bij de eerste twee scharen besproken is. De markering van de scharnier is hier aangegeven met een uitstekend pauwenkopje dat herhaald wordt aan de bovenzijde van het instrument. Bij dit bovenste dierenkopje zien we nog een tweede toevoeging, namelijk van een paddenstoelvormig messing schaaltje. Het wekt de indruk dat hierop de afgehakte stukjes noot werden geserveerd, maar meer waarschijnlijk gaat het om pure sier. Dit schaaltje kon worden opgevuld met een cabochon geslepen steen, een stukje glas of een spiegeltje. Zo kreeg het louter een pronk functie. Dankzij dit dwars geplaatste ornament komt de schaar iets omhoog van het oppervak waarop deze ligt en kun je hem gemakkelijker oppakken. Eenvoudig bij de vierde schaar is de binnenboog van de guillotine, die is niet gecontourneerd maar glad.

04-01.614-arecanootschaar-klemveer-1
Afb. 4a. APM 1.614
04-01.614-arecanootschaar-klemveer-5
Afb. 4b. APM 1.614
04-01.614-arecanootschaar-klemveer-7
Afb. 4c. APM 1.614
04-01.614-arecanootschaar-klemveer-8
Afb. 4d. APM 1.614

Van de eerste twee arecanootscharen is zeker dat zij in Kutch, een streek in de provincie Gujarat zijn gemaakt. Daar waren ateliers voor betelscharen die dergelijk opvallend goed produceerden, aansluitend bij de voorkeur voor uitbundig versieren van de bevolking daar. De twee exemplaren met bladveer vertonen net zoveel verschil dat ze evengoed uit het wat noordelijker gelegen Rajastan kunnen komen. Het toevoegen van een bladveer is een grote technische verandering maar komt tot aan het zuidelijkste puntje van India voor, terwijl de decoratie van cirkelgaatjes juist weer gerelateerd is aan de streek Kutch. De exacte herkomst van deze seriële voorwerpen is dus niet met zekerheid te bepalen. Dat is verwonderlijk omdat dit werk in grote series bijna fabriekmatig tot stand is gekomen. Doordat de verkoop ervan bovenregionaal was brachten handelaren de voorwerpen waar ze in vraag waren. Juist daardoor is het zicht op de plaats van vervaardiging tegenwoordig vertroebeld.

De datering van deze arecanootscharen is nog wat onduidelijk. Betelscharen zijn eeuwenlang gebruikt en de oervorm veranderde nauwelijks. Het gaat om traditionele voorwerpen met een zeer beperkte evolutie. De vier besproken knippers tonen een perfecte gebruiksfunctie gecombineerd met een goed ontwikkelde vormgeving en versiering. Dit maakt deze betelscharen tot voorbeelden uit het eindstadium van de ontwikkeling, er valt niets meer aan te verbeteren. Vandaar dat we ze als latere maaksels dateren in de eerste helft van de twintigste eeuw.

In India behoorde betel tot een van de acht bhogas, pleziertjes in het leven. Betelpruim is rustgevend en opwekkend tot stimulerend, het stilt de honger en de dorst. De areca- of betelnoot is de sterkste smaakcomponent van de pruim. Een stevige gebruiker verknipte dagelijks zo'n twaalf noten voor zijn geliefde gewoonte. Qua smaak kon de pruim door toegevoegde ingrediënten worden verrijkt. Dat melangeren was voor sommige gebruikers een ceremonie op zich waarvoor speciale potjes in gebruik waren om de ingrediënten in te bewaren.

Met hun aantrekkelijke vormgeving en toegevoegde versiering zijn de vier besproken betelscharen eigenlijk geen artikelen voor alledag. Dat hoeft ook niet. De gewoonte van het arecanootzuigen kende een complexe symboolfunctie. Het aanbieden van de betelpruim stond in hoog aanzien en gebeurde vaak al voor er een gesprek was, het fungeerde als beleefdheidsgeste en wijze van welkom. In India ging de symboolwaarde nog verder, betel was een pruim voor hogere sferen, zelfs verbonden met de goden. Bij de vrijage, bij het huwelijk, eveneens bij de scheiding vervulde het een belangrijke rol. Luxe scharen zoals hier besproken bleven tijdens het dagelijks leven opgeborgen om bij hoogtij als pronkgoed tevoorschijn te komen. Dat verklaart ook de beperkte slijtage van deze voorwerpen. Een kostbare betelnootschaar onderstreepte de persoonlijke status van de eigenaar, het was een praatstukje, een teken van goede smaak. In die situaties fungeren zij als prestigeartikel waarvoor ook bepaalde wapens en sierraden golden. Toen de status van de betelcultuur in het midden van de twintigste eeuw verdween werden ook de pronkvoorwerpen te gelde gemaakt. Zo belandde dit goed in de handel en kwam uiteindelijk bij een Amsterdams verzamelaarsechtpaar terecht. Zij zorgden ervoor dat ze een plaats kregen in onze museumverzameling.


© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2017.

 

Afbeeldingen

  1. Arecanootschaar met klein formaat en benen handvatten. India, Kutch, 1900-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 1.357
  2. Arecanootschaar met groot formaat en overvloedig gedecoreerd. India, Kutch, 1900- 1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 1.630
  3. Arecanootschaar met veersysteem. India, Gujarat, 1900-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 1.623
  4. Arecanootschaar met veersysteem en extra decoratie. India, Gujarat, 1900-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 1.614

Literatuur

Henry Brownrigg, Betel Cutters; from the Samuel Eilenberg Collection, Edition Hansjörg Mayer, Stuttgart, 1991.