Scheepswrak Dordtse Kil bij Dordrecht
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2008
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Vondstrapport waarbij een handjevol kleipijpen licht werpt op het rookgedrag van een schipper.
Het kenmerkende schipperspijpje dat we tussen de lippen van Duinkerker kapers zien en dat Hollandse zeevissers aan land altijd tussen de tanden houden, blijkt niet zo representatief als men denkt. In de Dordtse Kil werd een scheepswrak onderzocht dat een geheel ander beeld van het rookgerei van de schipper geeft. De vondst is opnieuw een bewijs hoe interessant scheepswrakken zijn. Het microhuishouden van het schip levert als archeologisch object overigens niet alleen een inzicht in het leven van een familie op het water maar geeft daarenboven informatie over de lading die werd vervoerd. Dat is ook bij dit schip het geval.
In totaal werden slechts 24 pijpfragmenten gevonden, onder te verdelen in 14 pijpenstelen en 10 pijpenkoppen (afb. 1). In het materiaal onderscheiden we twee groepen: gebruiksartikelen en handelswaar en het verschil is evident. De gebruikspijpen vertonen roetsporen van het roken terwijl de handelswaar altijd ongerookt is. Geheel tegen de verwachting in zijn de gevonden gebruikspijpen identiek aan de producten die men gelijktijdig in het burgermansmilieu aan land rookte. Het gaat om de zogenaamde maatpijpen, kleipijpen met een ovale ketel en een lange rechte steel. Naar de oorspronkelijke steellengte kunnen we slechts gissen maar er is geen reden te veronderstellen dat het om pijpen korter dan een halve meter gaat.
Op de hiel, het voetje onderaan de ketel, dragen deze pijpen hun merk, waarvan er drie verschillende werden geborgen. Twee stuks vertonen een zittende visser, een merk dat officieel tot 1846 in Gouda is gezet door de weduwe van Hendrik Sparnaay.[1] Mogelijk bleef het merk nog enkele jaren langer in gebruik doordat de erfgenamen de werkplaats van de weduwe continueerden (afb. 2). Het tweede merk geeft de 81 gekroond te lezen, eveneens in Gouda in gebruik en wel door Willem Marinus Weyman (afb. 3).[2] Het derde merk, de initialen DVA is van oorsprong ook een Gouds merk dat daar tot 1842 is gestempeld (afb. 4). Dit merk is echter bij grote aantallen geïmiteerd ondermeer in de plaats ’s Hertogenbosch en alleen het geoefende oog ziet aan het bijmerk op de zijkant van de hiel, waar zich sinds 1818 het verplichte stadskeurmerk bevindt,[3] dat het om een Bosch exemplaar gaat.[4] De Bossche producten werden vooral in de regio Brabant afgezet en de pijp zal daar ook zijn aangeschaft.
Het is tamelijk onverwacht dat dit scheepswrak louter fragmenten opleverde van zogenaamde maatpijpen, lange pijpen die in rust aan boord moeten zijn gerookt. Zij deden in het vooronder, roefje of op het dek dienst wanneer het schip voor anker lag. Lange pijpen rookte men als ontspanning, bij voorkeur zittend en dat die rust ook op het water bestond blijkt uit de brandsporen. Alle gevonden exemplaren zijn intensief gerookt en de ketel raakte aan de binnenzijde fors beroet hetgeen een bewijs van vele tientallen keren gebruik is. Slechts één pijp werd maar twee of driemaal gerookt; deze komt nog nader ter sprake.
Naar de wijze van opbergen van de maatpijpen door de schipper kunnen we slechts gissen. Vermoedelijk hing aan boord een wandrekje waarin de lange pijpen veilig konden worden weggehangen. Het feit dat meerdere rookpijpen werden aangetroffen wijst op een rekje voor een half dozijn. Een andere optie is een pijpenlade of pijpendoos. De reden om verschillende, doorrookte pijpen te bezitten was duidelijk. Iedere negentiende eeuwse roker had al lang ervaren dat goed doorgerookte pijpen beter smaakten: het aroma van de tabak wordt dieper naarmate de kleipijp langer in gebruik is. Reden genoeg om zuinig met het voorwerp om te springen, omwille van de smaak dus. Deze kleipijpen zijn dus zeker geen wegwerpartikel geweest maar een gebruiksvoorwerp dat jarenlang dienst kon doen. We kunnen alleen maar gissen naar de gebruiksduur en de gebruiksgewoonte: rookte de schipper de pijpen afwisselend of bewaarde hij de doorrookte pijpen als herinnering aan zijn in rook opgegane rustuurtjes?
Het interessantst aan de vondst zijn overigens niet de rookpijpen van de schipper of zijn familieleden maar de pijpen die tot de lading behoorden. Klaarblijkelijk werd er een voorraad of voorraadje pijpen vervoerd, want er zijn drie ongerookte, ongebruikte pijpen gevonden van een vergelijkbare maar buitengewoon fijne soort (afb. 5a). Het gaat opnieuw om pijpen met het Goudse ovale ketelmodel, echter met een veel grotere fijnheid en met een wat kleinere ketel, de zogenaamde kleinkop. Vooral kenmerkend is de ragfijne rechte steel van dit product. De exclusiviteit hiervan spreekt uit de diameter: bij de ketel is deze het dikst en meet tussen de vijf en de zes millimeter, het mondstuk heeft een diameter van slechts vier millimeter. Ook hier zal het om een maatpijp lengte van 21 duim ofwel 55 centimeter gaan. Dergelijke fijne pijpen zijn de topverdienste van de beste Goudse bedrijven geweest. Vooral de firma P. van der Want Gzn. in de Kuiperstraat in Gouda stond hierom bekend. Hun producten werden voorzien van het keurmerk WS gekroond en daarvan had de fabriek een belangrijke export naar België. Vooral in Vlaanderen rookte men een fijngesneden lokaal geteelde tabak, die hitsig brandt en dus een scherpe rook geeft. Juist de kleinere pijpenkop en een lange steel betekenden een belangrijke bijdrage tot een mildere smaak.
Echter, heel opmerkelijk betreft de lading hier geen Goudse pijpen maar een lokaal product uit een niet nader te duiden Belgische fabriek. Twee kenmerken wijzen op navolging van de Goudse waar door een maker elders. Ten eerste is dat het ontbreken van het bijmerk, het in het Koninkrijk Nederland sinds 1818 verplichte wapenschildje dat op de zijkant van de hiel van de pijp moest worden aangebracht (afb. 5b). Ten tweede is dat het hielmerk zelf, het lettermerk VS gekroond dat in Gouda slechts tot 1723 geregistreerd stond en waarvan de laatste eigenaar ene Klaas van Strale was.[5] Daarna is het merk altijd vacant gebleven. Onze regionale maker heeft dit lettermerk misschien gekozen vanwege de vergelijking met het beroemde merk WS gekroond, dat tot ver in de negentiende eeuw in talloze Belgische bedrijven werd nagezet in navolging van de producten uit het familiebedrijf van Van der Want. Door voor de variant VS gekroond te kiezen (afb. 5c), omzeilde de lokale producent eventuele aanspraken van zijn collega’s in dezelfde regio. Het veelgevraagde merk WS gekroond werd namelijk al in vrijwel alle plaatsen waar men pijpen produceerde nagezet.
De kenmerken van de gevonden pijpen met het merk VS gekroond stemmen overigens volledig overeen met de Goudse tegenhangers met het WS merk. Zij hebben dezelfde strakke ovaalvormige kleine ketel die in prachtige harmonie is met de bescheiden hiel en uiterst dunne fragiele steel. De fijnheid uit zich ook in de afwerking: een scherp getroffen model geperst in een verse pijpvorm en vervolgens zorgvuldig en trefzeker afgewerkt. De vormnaden zijn onzichtbaar gladgestreken en aan de ketelopening is de pijpenkop van een rondlopende radering voorzien. Daarenboven is de pijpenkop zorgvuldig met agaatsteen gepolijst waardoor deze een glanzend uiterlijk heeft gekregen.
Wie zich de geraffineerde verfijning van dit product realiseert, krijgt alle respect voor de maker en is oprecht verbaasd over de arbeidsdiscipline die ook buiten Gouda tot dat niveau kon worden opgevoerd. Wij eenentwintigste eeuwers zouden amper in staat zijn een dergelijke pijp te roken zonder deze onmiddellijk te breken. De arbeiders van weleer slaagden erin dit product stofdroog te hanteren en in pijpenpotten te stapelen om de pijpen vervolgens na het bakken door behoedzame rokers te laten gebruiken. Helaas is geen maker aan te wijzen. De meeste merken van regionale bedrijven zijn nooit geregistreerd. Twee centra komen voor de vervaardiging in aanmerking. De eerste is West-België waar onder andere in de plaatsen Gent, Doornik en Kortrijk een pijpennijverheid was waar men dit product in principe kon maken. Daarnaast was er in de Maasstreek rond de stad Luik een belangrijke concentratie makers met de plaatsen Chokier, Andenne en Andennelle als centra. Ook daar had de pijpennijverheid zich tot bovenregionaal ontwikkeld en toevallig vinden we in Andenne de registratie van het merk VS door ene Charles et frère Smet, al ontbreekt ieder verder bewijs dat zij de makers van deze pijpen zouden zijn.[6]
Een steelfragment uit het wrak toont de afdruk van een bandstempel waarin een tekst met de makersnaam is opgenomen. Helaas is de afdruk onvoldoende scherp om de maker bij naam te kunnen duiden. De onleesbaarheid van de tekst komt mede omdat het in die latere periode gebruikelijk was het bandstempel schuins en vooral haastig aan te brengen. Deze kwaliteitsvermindering kwam de lokale maker goed uit want met een onleesbare tekst kon hij op Goudse origine blijven speculeren.
Gezien de herkomst van de pijpen zou de schipper op de Schelde zijn lading kunnen hebben opgedaan. Op dat moment schafte hij zich ook zelf een nieuwe pijp aan. In het wrak werd namelijk een vergelijkbare fijne kleipijp gevonden, eveneens voorzien van het merk VS gekroond (afb. 6a). Echter dit exemplaar was zo’n driemaal gerookt en stamde bovendien uit een andere, kwalitatief iets mindere persvorm. Vooral bij de hiel zien we een licht zorgeloze wijze van afwerken, niet alleen het resultaat van slordigheid van de maker, ook de persvorm is van mindere kwaliteit geweest, dat uit zich in de afwerking rond de hiel (afb. 6b). Tenslotte is ook het hielstempel nog haastig gedrukt (afb. 6c). Het lijkt te gaan om een tweede keus of mindere soort, uiteraard met als voordeel een iets lagere verkoopprijs.
Mogelijk werd de gevonden pijp met het merk VS door de schipper aangeschaft op het moment dat de lading werd ingenomen bij de maker of een grossier in pijpen. Onze schipper kocht dus de goedkopere versie van de pijpen die hij in zijn lading vervoerde voor eigen gebruik. Het is verleidelijk te veronderstellen dat deze nieuwe pijp enkele keren werd gerookt voordat het schip de Dordtse Kil bereikte waar het ten onder ging. Als de pijp dagelijks na gedane vaart werd gerookt op het moment dat men voor rust en ontspanning aan wal lag, dan zou de reis van de Schelde naar de Dordtse Kil drie dagen en nachten geduurd kunnen hebben. Daar, in de Dordtse Kil zonk het schip en knakte de pijp om later te worden opgedolven.
Het moment van ondergang van het schip ligt uiteraard later dan de datum van het meest recente object. Wat de Goudse pijpen betreft is dat de late jaren 1840, maar dit kan evenzogoed de jaren 1850 zijn. Een en ander houdt verband met de omloopsnelheid van de pijpen van de fabriek naar de detailhandel en van daar weer naar de consument. Tussen productie en ingebruikname kan soms wel een decennium liggen, de weldoorrookte pijpen kunnen bovendien jarenlang gerookt zijn.
Zeker is en dat blijkt ook weer uit dit artikel, dat het interpreteren van standaardpijpen een zaak van details is, de speculatie hierover is een toegevoegde waarde. Alleen wie leert te letten op subtiele vormverschillen en minimale detailvarianten van modellen, merken en bijmerken zal in staat zijn te ontdekken dat er meer aan deze pijpen te beleven is dan men in eerste instantie denkt. Bovendien blijkt dan dat “niet alles Gouds is dat er blinkt”, zeker niet naarmate de vindplaats verder van de productieplaats Gouda ligt.
© D.H. Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2008.
Afbeeldingen
- De pijpfragmenten van het scheepswrak uit de Dordtse Kil bij Dordrecht.
- Ovale pijpenkop, hielmerk visser. Gouda, weduwe Hendrik Sparnaay, 1840-1850.
- Ovale pijpenkop, hielmerk 81 gekroond. Gouda, Willem Marinus Weyman, 1840-1855.
- Ovale pijpenkop, hielmerk DVA. Brabant, Den Bosch ?, 1840-1855.
- Ovale pijpenkop, hielmerk VS gekroond, eerste kwaliteit. België, Andenne, Charles et frère Smet ?, 1840-1860.
- Ovale pijpenkop, hielmerk VS gekroond, tweede kwaliteit. België, Andenne, Charles et frère Smet ?, 1840-1860.
- De berging van het schip.
Foto Rijksdienst voor Monumentenzorg.
Noten
[1] D.H. Duco, Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, Amsterdam, 2003, p 134, nr 151.
[2] Duco, (Merken), 2003, p 196, nr 1023. Werkzaam 1825-1863.
[3] Duco, (Merken), 2003, p 50-51.
[4] Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987, p 78, afb 376, 377.
[5] Duco, (Merken), 2003, p 167, nr 604.
[6] Henri Javaux, La pipe en tere d’Andenne, Namur, 1935. Charles-Joseph Smet 1813, Charles Smet 1819-1840.