Pijpaarden beeldjes uit de Randstad
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2012
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Inleiding in de pijpaarden beeldjes uit de zestiende en vooral zeventiende en achttiende eeuw aan de hand van objecten uit het Pijpenkabinet in Amsterdam.
Plastiekjes van witbakkende klei komen in vele culturen en alle tijden voor. Romeinse votiefbeeldjes zijn daarvan een vroeg voorbeeld. In de Nederlandse archeologie is de eerste associatie die met pijpaarden figuurtjes uit de late middeleeuwen. De pijpaarden heiligenbeelden uit Utrecht zijn het bekendst en veelvuldig gepubliceerd.[1] Toch zijn dergelijke objecten ook in andere plaatsen gemaakt. Die nijverheid had tussen 1450 en 1550 haar hoogtepunt, waarbij beeldjes voor de Mariaverering het meest algemeen zijn. De productie van de laatmiddeleeuwse pijpaarden heiligenfiguren verdwijnt met de Reformatie. Pas in de zeventiende en achttiende eeuw ontstaan nieuwe pijpaarden figuurtjes met overwegend profane onderwerpen. Hier worden deze latere pijpaarden beeldjes voor het voetlicht gebracht.
Dit artikel kan niet meer dan een introductie in de materie geven, want over postmiddeleeuwse pijpaarden beeldjes is nog betrekkelijk weinig bekend. De eerste inventarisatie over dit onderwerp publiceerden de AWN-leden Friederich en Conijn in 1967 in het tijdschrift Westerheem (afb. 1).[2] Daarna volgden enkele andere publicaties, doorgaans geworteld in de laatmiddeleeuwse traditie van de heiligenfiguren. Het pijpaarden beeldje uit de latere tijd kwam er in die publicaties steeds bekaaid van af. Dat is verwonderlijk want bij opgravingen en grondverzet komen fragmenten van dergelijke beeldjes geregeld tevoorschijn. Toch is het niet eenvoudig hierover een consistent verhaal te schrijven. Reden is dat het meeste materiaal zeer fragmentarisch is zodat het geven van een bepaalde ontwikkeling lastig wordt. Aan de hand van een aantal representatieve voorbeelden uit de collectie van het Pijpenkabinet in Amsterdam wordt hier een inleiding gegeven op de vervaardigingswijze, de makers, de onderwerpen en de doelgroep.
Techniek
Als grondstof voor pijpaarden beeldjes wordt fijne witbakkende klei gebruikt. Tegenwoordig wordt die kleisoort aangeduid met pijpaarde, doch deze benaming is wat ongelukkig voor plastiekjes ouder dan de pijpennijverheid zelf, dus van voor het jaar 1580. Toch was pijpaarde al in de Middeleeuwen een bekende kleisoort, toen aangeduid met witte cleij. Daarnaast gebruikten sommige makers behalve pijpaarde ook wel getinte, rode of bruinige klei. Dat kan bewust gedaan zijn om variatie in het marktaanbod te creëren, gebrek aan zuivere pijpaarde kan een andere reden zijn.
Het plastiekje van pijpaarde is een serieel artikel en wordt in een mal of drukvorm gemaakt. Al in de late middeleeuwen ontwikkelde men twee werkwijzen, waarvan er slechts één in de zeventiende eeuw wordt toegepast. Voor de volledigheid bespreken we kort beide technieken. De beter vormgegeven, grotere beelden komen tot stand door twee gedrukte helften samen te voegen. Wat voor mallen dat geweest zijn, weten we door de bijzondere vondst van de laatmiddeleeuwse Utrechtse heiligenbeelden gedaan in de jaren 1840. Toen werden bij het afgraven van de stadswallen fragmenten gevonden van verschillende tweedelige keramische drukmallen (afb. 2). De twee maldelen worden door het drukken van lagen klei egaal uitgevuld. Dat uitvullen gebeurde met behulp van lappen. De afdrukken van de textiel aan de binnenzijde verraden deze werkwijze. De twee halve plastieken worden vervolgens met kles, een natte kleipap aan elkaar gelijmd. Zo ontstonden holle figuren die niet te zwaar zijn. Dergelijke holle beelden werden vervolgens in de oven van een pottenbakker gebakken.
Naast de holle versie ontstaan al in de vijftiende eeuw kleine, massieve beeldjes met een formaat tot ongeveer tien centimeter. Zij zijn gemaakt in de techniek die ook in de zeventiende eeuw wordt toegepast. Ook deze figuurtjes worden doorgaans in een tweedelige drukvorm gemaakt van zowel pijpaarde als roodbakkende klei. Hout of een ander materiaal kan ook als drukvorm gebruikt zijn, doch dergelijke mallen zijn niet overgeleverd. Het bakken van zo'n massief object is een risico, aangezien tijdens het persen gemakkelijk luchtbellen in het voorwerp kunnen komen. In de oven zetten deze uit waardoor schilfers van het voorwerp af konden springen of de figuren zelfs volledig uit elkaar spatten. Misbakselvondsten getuigen daar ook van. Overigens werden dergelijke beschadigingen indien mogelijk gewoon gerepareerd, soms zelfs met gips of kalkmortel. Wanneer het voorwerp vervolgens gepolychromeerd werd, waren die onvolkomenheden onzichtbaar. Om de ingesloten lucht te laten ontsnappen werd bij massieve beeldjes vaak met een pen een gat in de dikste delen geprikt.
Over het ontstaan van de ontwerpen, het maken van de drukvormen en de feitelijke productie weten we weinig. De genoemde Utrechtse heiligenbeelden getuigen van een hoge artistieke kwaliteit zoals blijkt uit de plooival en gotische detaillering. Hieruit spreekt niet alleen veel zorg, maar ook vakmanschap. Toch is het nog volstrekt onduidelijk of een professionele beeldhouwer zijn scheppingen met drukvormen vermenigvuldigde of dat er sprake is van een handwerksman die zich hoogwaardige drukvormen aanschafte en slechts de productie leverde. Zeker is dat de productie van pijpaarden figuren in deze hoge kwaliteit in het midden van de zestiende eeuw verdwijnt. Doordat in de protestantse Nederlanden geen behoefte meer bestaat aan beeldjes voor privédevotie stopt ook de productie van de kleine, eenvoudige figuurtjes.
Pijpaarde als artistiek materiaal blijft in gebruik bij beeldhouwers, voor wie deze fijne, plastische grondstof buitengewoon geschikt is om te modelleren. In dat geval gaat het dus om professionele beeldhouwers die op klein formaat artistieke proeven of modellen maken als voorbeeld voor een opdracht. Dergelijke unica zijn in geen enkel opzicht te vergelijken met de gedrukte beeldjes waar dit artikel over handelt.
In de loop van de zeventiende eeuw herleeft de belangstelling en daarmee de productie van pijpaarden beeldjes. Wonderlijk genoeg weten we over de techniek in de zeventiende en achttiende eeuw zelfs minder dan in de periode er voor. Vermoedelijk continueerde de werkwijze met een ceramische drukvorm, maar daarnaast zijn mogelijk ook houten mallen gebruikt. Dat kunnen we aflezen aan de beeldjes zelf. Sommige pijpaarden figuurtjes vertonen overwegend ronde vormen (vgl. afb. 12) die getuigen van een geboetseerd voorbeeld dat gebruikt is om tot een mal van keramiek te verwerken. Andere voorstellingen daarentegen kenmerken zich sterker door lineaire gesneden lijnen die eerder op een houten of stenen drukvorm wijzen waarin de voorstelling werd gestoken (vgl. afb. 15). Bij sommige beeldjes lijkt de drukvorm te zijn opgehaald, doordat de lijnen van de gesleten vorm opnieuw getrokken zijn (afb. 11). De tweedelige drukvorm voor het maken van massieve figuren blijft gangbaar, zoals gezegd verdwijnt in de zeventiende en achttiende eeuw de holle versie. Formaten boven tien centimeter hoogte komen dan nauwelijks nog voor. Bij de massieve beeldjes blijft het noodzakelijk met een metalen pen een holte te steken in de dikste delen om explosie in de oven te voorkomen.
Na het vormen en drogen worden de plastiekjes bij een pottenbakker in de buurt gebakken. Veel van dit goed werd nog meerkleurig opgeschilderd of van brons- of zilververf voorzien. De heldere kleuren gaven het eindproduct een volks voorkomen; de slordige wijze waarop dat soms gebeurde maakte dit geen artikel voor de estheet. Er is duidelijk sprake van een simpel ambacht op een volkskunstige basis. De productie werd vermoedelijk door de makers zelf uitgevent, per stuk maar ook bij grotere aantallen. Rond het jaar 1800 verdwijnt deze kleinschalige nijverheid. Het is onbekend waarom de vraag naar dergelijke artikelen in korte tijd volledig opdroogde.
De makers
In de vijftiende eeuw werden de vervaardigers van beelden en beeldjes met het woord beeldedrucker aangeduid.[3] Er was sprake van een zelfstandig ambacht dat we in diverse plaatsen tegenkomen, overigens niet uitsluitend in onze gewesten, maar ook in Engeland en zelfs bij grotere aantallen in Duitsland. Het bestaan van deze werkplaatsen wortelde in de toen grote vraag naar heiligenbeeldjes in hun functie als votiefbeeldje of pelgrimssouvenir. Het ging om ambachtslieden met een gespecialiseerd bedrijf die duidelijk in hun werk geschoold en getraind waren en een serieel product makten dat een permanente vraag genoot.
Wanneer na grofweg een eeuw het maken van pijpaarden figuurtjes halverwege de zeventiende eeuw herstart, is van een ambacht in de zin van geschoolde arbeid nauwelijks nog sprake. De mallen zijn van grote eenvoud, de afwerking middelmatig tot slecht. Daarnaast was slijtage van de mal lang niet altijd reden om tot vervanging over te gaan.
Ten onrechte wordt het ‘beelddrukken’ in de literatuur wel met de pijpennijverheid geassocieerd, maar dat is onjuist. De pijpennijverheid was in technisch opzicht hoog ontwikkeld waardoor een nevenactiviteit van het maken van eenvoudige gedrukte pijpaarden figuurtjes niet paste in het gespecialiseerde bedrijf van de getrainde pijpenmaker. Voor de productielijn van beeldjes was slechts eenvoudig gereedschap benodigd en het werk bestond uit het simpelweg vullen en aandrukken van de vorm en het wegsnijden van de vormnaden met een mesje. De eenvoudige handelingen van het drukken van beeldjes had geen relatie met de pijpenmakerij waar een leertijd van enkele jaren nodig was om de vereiste handvaardigheid te verkrijgen. Voor het bakken werd in beide gevallen een beroep op een pottenbakker gedaan.
Een uitzondering in deze branche vormt de Gouwenaar Jan Boot (werkzaam 1696-1744).[4] Hij was een ongebonden pijpenmaker die graag experimenteerde en allerlei onverwachte scheppingen tot stand bracht. Van hem zijn enkele pijpaarden beeldjes bekend die herkenbaar zijn aan zijn signatuur "IB" (afb. 3). Vermoedelijk werden deze beeldjes in zijn eigen bedrijf geperst of anders onder zijn patronaat, mogelijk zelfs door kinderen. In ieder geval gebeurde dat door lieden die het pijpenmakersambacht niet machtig waren want dan konden zij hun tijd economischer verantwoord besteden.
Meer waarschijnlijk is het dat de pijpaarden figuurtjes zijn gemaakt in huisnijverheid door mannen die geen ambacht hadden geleerd of hadden kunnen leren. In geen enkele gilde of corporatie wordt het maken van de beeldjes als nevenactiviteit vermeld. Met dit vrije, eenvoudige metier waarvoor nauwelijks investering en slechts zeer beperkte ruimte nodig was, kon iemand toch in zijn levensonderhoud voorzien. In de zeventiende eeuw worden de plastiekjes in veel Hollandse en Utrechtse steden gemaakt. Het lijkt erop dat Gouda hierin toch vrij belangrijk was, uiteindelijk was de grondstof daar algemeen voorhanden. Ook in Friesland moet een zekere productie van pijpaarden figuurtjes hebben bestaan. Er is nog te weinig vergelijkingsmateriaal voorhanden om productiecentra laat staan werkplaatsen te onderscheiden. Regionale verschillen vormen daarvoor de sleutel.
In de achttiende eeuw worden de makers van pijpaarden figuurtjes wel aangeduid met poppeties makers. Vergeleken met de benaming beeldedrucker moet er van een duidelijke devaluatie van het ambacht sprake zijn. Dat lezen we ook evident af aan de eenvoud van het latere product, evenals aan de simpele uitbeeldingen. Zij waren overwegend bestemd als kinderspeelgoed en curiositeit.
De uitbeeldingen
In de zeventiende eeuw zijn de pijpaarden figuurtjes louter profaan van aard. Er bestaat echter een prachtige link tussen de laatste beeldjes uit de middeleeuwse traditie met hun religieuze karakter en het profane werk van later datum. Het betreft een primitief beeldje, gemaakt in de eerste helft van de zestiende eeuw, dat het eind van de laatmiddeleeuwse beeldenproductie markeert. De uitbeelding is niet langer volledig religieus maar gedeeltelijk profaan. Het voorwerp toont een vrouw met twee cornucopia's (afb. 4) waarvan de vormgeving is afgeleid van een religieuze Mariafiguur, herkenbaar aan haar heiligenkroon. Interessant is dat het onderwerp ongemerkt naar profaan verschoven is. Of de niet-religieuze boodschap van dit beeldje door de bezitter ook werd begrepen is overigens de vraag. In onze eenentwintigste-eeuwse humor kan de aanbidding van een semiheilige juist als heel ironisch worden opgevat. Met dit plastiekje wordt de middeleeuwse traditie uitgeluid. Er breekt een periode aan waarin er voor pijpaarden figuurtjes geen markt meer lijkt te bestaan. Pas na het midden van de zeventiende eeuw komt het ambacht terug met een nieuw product bestemd voor een andere doelgroep.
Uit het midden van de zeventiende eeuw bespreken we een ander overgangstype. Het betreft een groot, massief beeld van pijpaarde waarvan alleen de romp en bovenbenen bewaard bleven (afb. 5). Het fragment is twaalf centimeter hoog, waarmee de totale figuur zo’n dertig centimeter gemeten moet hebben. Gezien de modellering is sprake van het werk van een beeldhouwer die de nuances van het menselijk lichaam goed wist te treffen. Het is echter geen sculptuur, maar een beeld gedrukt in een tweedelige mal. Qua formaat is dit grote beeld ten ene male ongeschikt om massief te zijn uitgevoerd. Het doel van dit grote, in serie vervaardigde voorwerp is niet duidelijk. Het is goed mogelijk dat de complete figuur een uitbeelding was van Christus aan het kruis of een verrezen Christus. Anderzijds kan ook een willekeurige manspersoon uitgebeeld zijn bestemd voor een tekenschool of als luxe decoratie in huis of tuin.
Zoals opgemerkt ontstaat vanaf het midden van de zeventiende eeuw hernieuwde interesse in het pijpaarden beeldje, maar nu in zijn meest eenvoudige vorm. Uit de voorstellingen blijkt dat het een volledig ander artikel betreft met een eigen ontwikkeling en een gewijzigde doelgroep. Wat vooral opvalt is de eenvoud van de thema’s. Het meest typerend zijn staande figuurtjes: mannen of vrouwen in verschillende gedaantes. De voorstellingen lijken doorgaans op fantasie te berusten, al moeten de beter gemodelleerde exemplaren bestaande contemporaine personen uitbeelden. In de loop van de tijd worden de uitbeeldingen trivialer.
De meest bekende en eindeloos afgebeelde figuur is een staande man met schouderlang haar, gekleed in een modieuze frak met opvallende kanten jabot (afb. 6). In de rechterhand houdt hij een commandostaf, in de linker een paar handschoenen. Dergelijke beeldjes hebben doorgaans een klein rechthoekig standvlak waarop zij kunnen staan. Om het onderstel te verstevigen is tussen de onderbenen dikwijls een verdikking aangebracht waarop het reliëf van een bladertakje te zien is.
Hoe algemeen deze beeldjes ook zijn, de voorgestelde is nog altijd niet met zekerheid bekend. De admiraalsstaf wijst op een hoge functie bij de staatse vloot, een staf die door alle Hollandse zeehelden wordt gedragen. Vermoedelijk is dit beeldje niet zeer natuurgetrouw gemaakt en stelt het Michiel Adriaanszn. de Ruyter voor, wiens roem die van alle andere zeehelden overtreft. Zijn populariteit bij het volk, ontstaan door zijn successen in drie Engelse oorlogen met als hoogtepunt de roemruchte tocht naar Chatham in 1667, was ongekend. De staatsbegrafenis van hem in 1677 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam kreeg zelfs internationale aandacht. Ook na zijn dood bleef hij de gevierde zeeheld van de Zeven Provinciën.
Duidelijk is dat het portret van De Ruyter niet heel accuraat is uitgevoerd. Hij had bijvoorbeeld niet de pony die het kapsel van het beeldje laat zien. Bovendien stond hij op alle officiële portretten afgebeeld met het eretekenen dat hij vanwege zijn overwinningen op zee had gekregen: een gouden penning aan een zware gouden ketting. Vaak ook draagt hij een brede sjerp over de borst. Die kenmerken zien we in het beeldje niet terug. Ook de mode van de overdreven brede manchetten aan de mouwen past niet goed bij de tijd van De Ruyter. Deze onnauwkeurigheden waren voor de zeventiende eeuwer blijkbaar geen probleem. Iedereen begreep direct dat hier de bekendste vlagofficier van de marine was uitgebeeld. De vroegste exemplaren zijn het best vormgegeven: de drie dimensionaliteit is dan het grootst en ook de uitwerking is nog zorgvuldig. Bij die grotere uitvoeringen is ook een gat geprikt in de romp van de voorgestelde om explosie tijdens het bakken te voorkomen.
De gedachte dat het figuurtje een vereenvoudigde uitvoering van het staatsieportret van Stadhouder-Koning Willem III is, werd al vaker geopperd. Deze veronderstelling is begrijpelijk aangezien Willem III, zeker na zijn kroning tot koning van Engeland een enorme status had. Toch kan die toeschrijving niet juist zijn. De uiterlijke kenmerken van het beeldje staan nog verder af van de stadhouder dan van de genoemde zeeheld. Uiteraard kan een onwetende Oranjeklant een dergelijk plastiekje wel die nieuwe betekenis hebben toegekend. Overigens bestaan er wel enkele andere voorbeelden van Oranjememorabilia van pijpaarde waarmee men de pro-Oranje gedachte kon uitdragen.
Gaandeweg veralgemeniseert de voorstelling van de zeeheld tot een conceptuele mansfiguur zonder de scherpe detaillering. Zo verliest hij zijn staf en handschoenen. Inmiddels, gedurende het eerste kwart achttiende eeuw, kan geen sprake meer zijn van de weergave van een specifieke persoon. Een mooi voorbeeld van hetzelfde onderwerp maar in afgezwakte vorm toont eenzelfde silhouet maar dan bijna ontdaan van detaillering (afb. 7). Dit beeldje werd in een gesleten mal gedrukt en is vaag van vormgeving. Frak, schouderlang haar en jabot zijn gebleven, het hoofd is nu van een driekante steek voorzien dat ook wijst op een wat latere datering. In deze beperkte kwaliteit gaat het eerder om kinderspeelgoed dan om een siervoorwerp. Sporen van rode verf laten zien dat dit figuurtje kleurig opgeschilderd is geweest.
Een vergelijkbaar figuurtje toont een volks mannetje (afb. 8), gekleed in een pofbroek, met een nauwsluitende buis aan door een paar knoopjes dichtgehouden. Aan zijn arm draagt hij een mandje. Speels aan dit beeldje zijn de openingen in de voorstelling, zowel tussen romp en armen als tussen de benen, die de voorstelling een luchtig uiterlijk geven. Opnieuw is de detaillering door vormslijtage afgezwakt. De beschildering in zwart en rood ontbreekt ook hier niet. Dit is een kwetsbaar kinderspeeltje geweest en het mag een wonder heten dat dit voorwerp ongeschonden bewaard bleef.
Een veelvoorkomende voorstelling toont een elegante vrouw met ingesnoerde taille en dubbele rokken (afb. 9). Bij de afgebeelde versie wordt voor de borstpartij een half geopende waaier gehouden. De uitbeelding van de dubbele rokken is buitengewoon populair geweest. Dit stevige onderstuk wordt geregeld in West-Nederland gevonden, het meer fragiele bovenstuk ontbreekt bijna altijd. Naar analogie van de veronderstelde uitbeelding van stadhouder-koning Willem III is deze vrouw wel als diens gemalin Maria Stuart II geïdentificeerd. Helaas kan ook die toeschrijving niet onderbouwd worden met gelijkende portretten. Later, wanneer de detaillering vager wordt, is zeker niet meer sprake van een bestaande persoon maar eerder een algemene vrouwsuitbeelding. Sommige latere exemplaren dragen op de sokkel het nog niet verklaarde opschrift "HERMINO".
Historiserend van onderwerp is een staande koning met hoge koningskroon en lange koningsmantel over een harnas (afb. 10). Om zijn waardigheid te benadrukken houdt hij een rijksappel met kruis en een zwaard in de handen. Het is de klassieke uitbeelding van Keizer Karel de Grote, maar dan met een zeventiende-eeuws harnas. Onduidelijk is of het om de uitbeelding gaat van een al dan niet bestaande vorst, al is de kans dat het louter fantasie betreft groter. Het voetstuk heeft met zijn zeskante vorm veel weg van de middeleeuwse beeldensokkels. Kenmerkend is weer de tweedimensionale uitwerking. De drukvorm van het afgebeelde exemplaar is al tamelijk gesleten terwijl overeenkomstig daarmee ook de vormnaden wat zorgeloos zijn weggestreken.
Minder algemeen zijn andere staande uitbeeldingen. Zo is er een Maria met kind bekend die qua onderwerp het dichtst bij de Middeleeuwse voorgangers staat (afb. 11). Toch is vanwege de wijze waarop het plooigewaad is weergegeven duidelijk sprake van een zeventiende-eeuwse schepping. Ook de combinatie van het kind samen met een zwaard zijn iconografisch bepaald niet logisch. Een Indiaan met veren rokje en dito hoofdtooi en een putto met pijl en boog (afb. 12) zijn andere populaire uitbeeldingen.
Een opmerkelijk voorwerp is het borstbeeld van stadhouder-koning Willem III, verduidelijkt met de initialen "WR" als afkorting voor Willem Rex (afb. 13). Zij benadrukken de periode van ontstaan in het laatst van de zeventiende eeuw en waren voor de Orangist bestemd. Het lijkt bijna te gaan om de miniatuuruitvoering van de luxe Delftse borstbeelden uit diezelfde periode. Een variant toont een Romeinse keizer (afb. 14). Dergelijke borstbeeldjes spelen in op klassieke beeldhouwwerken waarvan je bij de doelgroep nauwelijks affiniteit zou mogen verwachten tenzij geletterde ouders die voor hun spelende kinderen kochten.
De reeks staande plastiekjes wordt afgewisseld met allerlei curiosa dat nog sterker aan kinderspeelgoed doet denken. Sierfiguren vragen nu eenmaal om een bepaald thema, een religieus, politiek of maatschappelijk geëngageerd onderwerp. Voor kinderen wordt aan de uitbeelding en de uitvoering veel minder eisen gesteld. Uiteraard geldt verder dat pijpaarden beeldjes eenvoudige voorwerpen waren, overwegend bestemd voor de gewone man. Door de uitbeeldingen te veralgemeniseren kon het beeldje voor een nog bredere doelgroep geschikt zijn.
Een mooi voorbeeld van kinderspeelgoed is een schutter achter een bosje (afb. 15) dat bijna een tinnen soldaatje is. Een ander exemplaar laat een staande nar zien (afb. 16). Eenvoudiger nog zijn dierfiguren als een liggende leeuw (afb. 17), een staande haan (afb. 18) of papegaai in de ring (afb. 19). Die figuren kenmerken zich door eenvoudige modellering, aandoenlijk primitief met alle vrijheid voor de kinderlijke fantasie. De meeste van dergelijke beeldjes hebben een simpele vlakke voet waarop zij kunnen staan, of althans zouden moeten kunnen staan. Door slechte afwerking is de balans soms zoek.
Een specifieke categorie vormen de patacons gebruikt als broodversieringen tijdens feestdagen. Het zijn platte pijpaarden plastiekjes met eenzijdig een reliëfvoorstelling. Zij bestaan qua formaat van twee tot ruim twintig centimeter. Patacons zijn bedoeld voor Sint Maarten, Sinterklaas, Kerstmis en Driekoningen. Dergelijke broodversierselen vertonen meer fantasie omdat allerlei onderwerpen hierin zijn uitgebeeld. Logischerwijs bleef van dit even fragiele als triviale materiaal nauwelijks iets bewaard.[5] Ook zij werden kleurig opgeverfd met waterverf vermengd met Arabische gom. Het woord patacon is overigens afgeleid van een zilveren munt die met feestdagen in het brood gebakken werd. Hiervoor in de plaats komt later een pijpaarden versie, vaak in de vorm van een Christuskindje (afb. 20). Zij brachten geluk aan degene die dit beeldje in zijn stuk brood vond. Dergelijke artikelen zijn altijd eenzijdig versierd en stammen uit een simpele drukvorm die slechts uit één deel bestond. Aan de achterzijde werd de klei glad afgestreken en soms zijn hier de treksporen van het mes nog te zien.
Betekenis
De functie van de pijpaarden figuurtjes is sinds de late middeleeuwen sterk veranderd. In de middeleeuwen waren het uitbeeldingen van devotie en derhalve religieus van thema. Dergelijke vroege beeldjes werden vaak in een doosje bewaard en dat verklaart waarom zij doorgaans een slecht standvlak hebben. Hun doel was louter religieus, namelijk voor de verering thuis. Met het in onbruik raken van de beeldaanbidding verdwijnen deze voorwerpen dan ook. Pas na het midden van de zeventiende eeuw herleeft het gebruik in een nieuwe betekenis van siergoed en curiosa, met of zonder een achterliggende boodschap. De grotere, beter afgewerkte pijpaarden figuurtjes krijgen een duidelijke voet waarop zij kunnen staan. Zij komen regulier in de verkoop en volwassenen schaffen ze aan als opsmuk voor hun huis. In de betere milieus mochten kinderen hier soms mee spelen, maar de sierfunctie was het primaire doel.
De afbeelding van de zeeheld is de meest algemene. Daarnaast bestaan uitbeeldingen van stadhouder Willem III van Oranje, die dus een politiek geëngageerd thema hebben. Zij pronkten in het huis van de Orangist als een onverhuld symbool van Oranjesympathie. Op dit ontwerp zijn mogelijk enkele varianten bedacht waarmee andere, contemporaine personen werden geëerd. Door hun primitieve uitbeelding kunnen we deze beeldjes nu niet meer duiden. Daarnaast bestaan voorstellingen van meer algemene aard zoals een vruchtbaarheidsbeeldje als symbool voor voorspoed en overvloed. Een staande Indiaan werd neergezet om de hang naar den vreemde te onderstrepen. Dergelijke fatsoenlijk uitgewerkte exemplaren waren geschikt als opsmuk van het interieur van het eenvoudige Hollandse huishouden. Helaas zijn er geen afbeeldingen bekend waarop we dergelijke beeldjes te pronk zien staan en ook in boedelinventarissen worden ze niet vermeld. Niet verwonderlijk overigens gezien het kleine formaat en de geringe waarde van dit siergoed. De scheidslijn tussen sierfunctie en speelgoed vervaagt bij dit late goed steeds verder. Rond het jaar 1700 komt nog slechts een beperkt aantal beeldjes in aanmerking om sierobject te zijn. In de loop van de decennia is het leeuwendeel van dergelijke beeldjes te slecht van modellering om als siervoorwerp dienst te doen, tenzij de koper geen enkel gevoel voor esthetiek had.
Gelijktijdig ontstond er massagoed van mindere kwaliteit vooral bedoeld als geschenkartikel voor de jaarmarkt en voor tijden van Sint Maarten tot en met Driekoningen. De functie van deze artikelen wordt door de bezitter zelf bepaald. Wat voor de één een dierbaar stukje curiosa is dat op een richeltje in huis te pronk werd gezet, gaf de ander weg als speelgoed voor de kinderen. Tot het goedkope massagoed behoorden ook de beeldjes geperst in een gesleten vorm. Door gebrek aan details verloren zij hun aantrekkingskracht. Als kinderspeelgoed prikkelden zij echter nog wel de fantasie. Logischerwijs verandert de doelgroep van die eenvoudige, slecht gemodelleerde beeldjes naar de niet kritische klant.
Tenslotte is er nog de categorie speelgoed, beeldjes bestemd voor kinderen. Zij kenmerken zich door simpele onderwerpen uitgevoerd met een zekere mate van eenvoud. Als speelgoed gebruikt gaat het vooral om het aandoenlijke ervan al zijn het zeker in onze ogen geen aaibare voorwerpen. Ook een didactische boodschap ontbreekt doorgaans. Als kinderspeelgoed in gebruik zijn dergelijke artikelen een kort leven beschoren. Een kind moet de breukgrens van ceramiek nog leren kennen en naast schilferen lag breken op de loer met vanzelfsprekend de bijbehorende teleurstelling. Bij kinderspeelgoed gaat het steeds om losse voorwerpen en het is zeer de vraag of er ensembles bestaan hebben die samen verkocht een hele speeltafel gevuld hebben. Overigens was voor de meeste achttiende eeuwse kinderen een los speelgoedje al een zekere luxe.
Veel beeldjes die oorspronkelijk een sierfunctie hadden, maar waarvan de mallen gesleten waren, zullen later als kinderspeelgoed verkocht zijn. Voor een zacht prijsje eindigen zij als kinderspeelgoed zelfs als het onderwerp er niet naar was. Een kleurige beschildering verdoezelde soms het gesleten reliëf en zal kinderen op een andere manier aangesproken hebben. Zo kan het borstbeeld van stadhouder Willem III dat voor volwassenen is bedacht, als een leuk poppetje in een kinderhand terecht zijn gekomen. Bij een voorwerp met een archeologische herkomst is over de oorspronkelijke doelgroep en het gebruik van weleer vaak moeilijk iets te zeggen.
Al met al is de nijverheid van het beelden maken, of zoals een contemporaine bron zegt, poppeties maken een wonderlijke activiteit geweest die altijd op zichzelf heeft gestaan. Deze tak van nijverheid bracht een scala aan uitbeeldingen voort die roepen om een serieuze inventarisatie en een nadere studie. Veel van dit werk is echter slechts fragmentarisch bekend en daarom zal het nog lang duren eer een redelijk complete inventarisatie is aangelegd. Pas dan kan de chronologie van deze voorwerpen worden verfijnd.
Het lijkt erop dat deze kleinschalige nijverheid de hele achttiende eeuw door ging om rond het jaar 1800 uit te sterven, samen met veel andere kleine neringen. In de eerste helft van de negentiende eeuw zien we een gat in de productie: bewaard gebleven voorwerpen zijn niet bekend terwijl archeologische vondsten uit die periode eveneens ontbreken. Hiervoor zijn verschillende redenen. Voor siergoed kwam kwalitatief betere materiaal in de handel. Als kinderspeelgoed werd het verdrongen door gegoten speelgoed van lood en tin. Reden kan zijn een afgenomen welstand van de klantenkring of eerder alternatieve producten. Pas na het midden van de negentiende eeuw zien we een terugkomst van de pijpaarden beeldjes maar dan als fabrieksmatig geproduceerd artikel. Opnieuw is de doelgroep meerledig: zowel als siergoed en curiosa als voor kinderspeelgoed. Dan vindt de productie overigens wel in de pijpenmakerij plaats.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2012.
Afbeeldingen
- Foto’s uit Friederich & Conijn, ‘Beeldenstorm in pijpaarde’, Westerheem, 1967.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet documentatie - Foto Utrechts heiligenbeeld met de bijbehorende drukvorm. Utrecht, 1420-1450.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet documentatie - Fragment van een pijpaarden beeldje met initialen IB. Gouda, Jan Boot, 1695-1740.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.356bis - Pijpaarden beeldje voorstellend een vrouw met twee hoornen van overvloed. Tweedelige drukvorm. Nederland, 1480-1550.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 17.354 - Pijpaarden beeld (fragment) voorstellend staande naakte figuur. Randstad, 1640-1680.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 1.322 - Pijpaarden beeldje toegeschreven als Michiel de Ruyter met admiraalsstaf. Gouda, 1660-1680.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.697 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staande man met jabot en gekleed in een frak. Gouda, 1680-1750.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.843 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staand mannetje, sporen van polychromie. Gouda, 1720-1780.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 18.499 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staande vrouw met kroontje. Gouda, 1690-1740.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.842 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staande koning met harnas en koningsmantel, in de handen een zwaard en rijksappel. Holland, 1675-1725,
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.840 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staande gekroonde Maria met kind, een zwaard in de rechterhand. Gouda?, 1670-1750.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.841 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staande putto met pijl en boog. Friesland?, 1670-1720.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.505 - Pijpaarden beeldje voorstellend het borstbeeld van stadhouder Willem III. Gouda, 1690-1730.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 18.695 - Pijpaarden beeldje voorstellend het borstbeeld van een Romeinse keizer. Gouda?, 1700-1750.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 21.083
- Pijpaarden beeldje voorstellend een schutter achter een bosje. Gouda, 1700-1760.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.845 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staande nar. Gouda, 1720-1780.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 2.607 - Pijpaarden beeldje voorstellend een liggende leeuw. Gouda, 1720-1760.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 1.744 - Pijpaarden beeldje voorstellend een staande haan. Gouda, 1750-1800.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.932 - Pijpaarden beeldje voorstellend een papegaai in de ring. West-Nederland, 1700-1750.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 3.701 - Patacon voorstellend een Christuskindje met rijksappel. Zuid-Holland, 1700-1750.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.974b
Noten
[1] J. Leeuwenberg, "De Utrechtse industrie van pijpaarden beeldjes en reliëfs", Oud Nederland, 4, 1950, p 73-75 en 81-84.
[2] W. Conijn en F.H.W. Friederich, "Beeldenstorm in pijpaarde", Westerheem, 2, 1967.
[3] G.A. Utrecht, Buurtspraakboek 1466. In: J. Leeuwenberg, "De Utrechtse industrie van pijpaarden beeldjes en reliëfs", Oud Nederland, 4, 1950, p 74.
[4] D.H. Duco, Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, Amsterdam, 2003, p 210.
[5] Michiel Bartels, Winnie von Ende en Dirk Schütten, 'Broodversiering uit de Koekstad, achttiende-eeuwse patacons uit een kuil aan de Polstraat te Deventer', Westerheem, 52/3, juni 2003, p 95-107.