Merkomlijstingen van Goudse pijpmakers

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
1983

Uitgever:
Pijpenkabinet

Tijdschrift:
Pijpelijntjes

Beschrijving:
Het technische en iconografische perspectief van de merkplaten van de Goudse pijpenmakers.

Inleiding

In de achttiende eeuwse geschriften over koop en verkoop van merken lezen we dikwijls dat met het merk ook de "kopere of houte drukplaat" van eigenaar verwisselt. Deze drukplaat, ook wel drukblok of cliché geheten, duiden we met de benaming merkplaat aan. Op dit blok staan het merk en de naam van de pijpmaker vermeld.

Voor de pijpmaker was de merkplaat van groot belang. Zij werd gebruikt voor het drukken van de verpakkingsstroken, die over de pijpenmanden en -tonnen heengelegd werden. In de pijpmakerij noemde men deze stroken velletjes. Zij meten ongeveer 65 x 18 centimeter en op het midden ervan vindt men de afbeelding van het merk, voorzien van een omlijsting. In deze omlijsting valt de naam van de maker te lezen, dikwijls met toevoeging IN GOUDA, GOUDSE PIJPEN of VERKOOPT ALLE SOORT VAN PI JPEN. Naast dit merk vinden we vanaf 1739 het wapen van de stad Gouda en soms het opschrift GOUDSCHE PYPEN. Qua ontwerp lopen de omlijstingen uiteen. Zij vinden hun ontleningen vooral in de heraldiek, aangevuld met in die tijd gangbare stijlelementen.

Over deze merkplaten, die we als een van de vroegste vormen van reclame kunnen beschouwen, verscheen in 1942 de publicatie Goudsche Pijpen van de heren D.A. Goedewaagen en G.C. Helbers. Dit artikel is op hun verdienstelijke boek gebaseerd, maar uitgebreid met vele nieuwe gegevens en nieuwe afbeeldingen. Als bron voor verder onderzoek diende de kollektie van de Stedelijke Musea te Gouda. Hier bevinden zich twee verzamelingen op dit gebied. De eerste betreft een kollektie merkplaten, drukblokken dus. De basis voor deze verzameling werd gelegd door een schenking van de heer O.A. van der Want in het jaar 1908. Deze verzameling werd later nog met een aantal blokken uitgebreid. Vooral technische gegevens laten zich van deze drukblokken aflezen.

Verder bezit het museum te Gouda een bijzondere verzameling drukproeven van pijpmakersmerken, in de jaren dertig door de heer G.C. Helbers verworven bij een oude drukkerswerkplaats op de Markt te Gouda. Deze verzameling is vooral interessant, daar de meeste der afdrukken op de achterzijde van een datering zijn voorzien. Dikwijls met toevoeging van de prijs van de vervaardiging of verandering die verricht was. Juist deze ver­ meldingen geven ons een goed inzicht in de wijzigingen die de pijpmakers aan hun plaat lieten uitvoeren. Een minder belangrijke bron wordt gevormd door de verschillende drukblokken en afdrukken in particulier bezit. In dit artikel komen aan bod de vervaardiging van drukblokken en de gebruikte materialen. Voorts de ontwikkeling van de omlijstingen per type. Alle bekende merkplaten zijn bij dit artikel afgebeeld.

Materiaal en vervaardigingstechniek

Voor de drukblokken of cliché's van de pijpmakers zijn verschillende materialen gebruikt. De oudste merkplaten die we kennen stammen uit de eerste helft van de achttiende eeuw en zijn uit hout gesneden. Deze houtsneden rekent men tot de categorie van de hoogdruk. Het hout dat is weggesneden drukt niet af. Slechts de tekening die op het hout blijft staan zal ingeïnkt worden en het beeld vormen. Als houtsoort gebruikt men vruchtenhout en het hardere buksushout. Deze houtsoorten hebben een redelijk fijne structuur en laten zich gemakkelijk met beitels en gutsen bewerken. Het hout is steeds kops verwerkt, de nervatuur staat loodrecht op het beeldvlak. Men gebruikte doorgaans hele stammetjes, de complete jaarringen vinden we in het blok terug. Een nadeel van deze stammetjes is, dat het kops verwerkte hout door krimp gemakkelijk kan gaan scheuren en breken. Enkele gescheurde of gebroken merkplaten worden door een metalen ring bijeengehouden en konden zo nog jaren meegaan. De houten merkplaten van de pijpmakers zijn allen in dezelfde stijl gemaakt. Ik krijg de indruk dat de houtsnijders ambachtelijk georiënteerd waren en vooral in stijl en ornamentiek weinig in­ zicht hadden. Hierdoor gaan de meer welgestelde pijpmakers spoedig over tot de aanschaf van· een metalen merkplaat en wordt het houtblok alleen nog door de minder kapitaalkrachtigen besteld. Houtblokken uit de tweede helft van de achttiende eeuw zijn grof en van weinig allure.

00a-10.001  ger-merkendrukblok-gouda-hw-gekroond-1
Merkendrukblok van hout. APM 10.001
00b-08.089  ger-merkplaat-prince-51-gekroond-01
Drukblok messingsnede. APM 8.089

Een grote charme gaat echter uit van de messing of roodkoperen drukplaat, die kort voor 1750 in gebruik genomen wordt. De metaalplaat werd in die tijd nog niet gewalst, maar gehamerd en heeft een dikte van 2 tot 3 millimeter. De moeten van het hameren vinden we soms nog op de achterzijde. De voorzijde werd gladgepolijst.

Vervolgens werd als bij het houtblok de decoratie uitgespaard door met gutsen de niet-drukkende delen weg te steken. Een plaat die zo bewerkt wordt heet kopersnede. Evenals bij het houtblok betreft dit een hoogdruk techniek. Deze koperen en messing platen laten zich dus niet vergelijken met de kopergravure, die niet tot de hoogdruk maar tot de diepdruk techniek behoort. Bij de kopergravure strijkt men de inkt in de groeven, die met de burijn gestoken zijn. Bij de koperen merkplaat ofwel kopersnede ligt de inkt op de hoogste delen. Het diep uitsteken van de niet-drukkende delen was noodzakelijk, omdat men van de merkplaten zeer hoge oplages drukte. Van een gewone kopergravure kon men hoogstens een paar duizend afdrukken maken, de kopersnede liet aantallen van tienduizenden toe. Wanneer de koperplaat gestoken was, werd zij op een houtblok gespijkerd, zodat de merkplaat voor de drukker de gewenste dikte had.

Helaas zijn we slecht geïnformeerd over de graveurs die deze platen vervaardigden. Waren zij plaatsnijders, lieden die kopergravures maakten of waren het de graveurs van de pijpvormen, die zich met dit werk bezig hielden. Gezien de grote kennis van de ornamentiek en de fraaie uitwerking van de details is het ook mogelijk, dat goud- en zilversmeden zich met dit werk ophielden. In artistiek opzicht staken zij ver boven hun collega-houtbloksnijders uit.

Tot de derde materiaalgroep behoren de loodcliché's. Hierbij werd de plaat gegoten en vervolgens op een houten blok gespijkerd. Weinig variatie vinden we in deze groep. Het zijn vooral de platen met griffioenen en die met de Goudse maagd, die van dit materiaal zijn vervaardigd (Afb. 112-182) . Ook qua vakmanschap is deze groep minder aantrekkelijk. De lijnvoering is zwakker dan bij de messing- en koperplaten. Bovendien sleet het zachte lood betrekkelijk snel, waardoor de afbeelding steeds meer ging dichtlopen. Met de zogenaamde afgereden platen werden toch vaak nog duizenden afdrukken gemaakt. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw slaagt men er in de loodplaten te verkoperen. Van een dunne laag roodkoper voorzien, gingen deze platen aanmerkelijk langer mee.

De technische ontwikkelingen van de tweede helft van de negentiende eeuw brachten ook nog andere technieken. Zo deed de gegoten messing merkplaat zijn intrede. Deze cliché-soort was betrekkelijk zwaar van uitvoering, doch kon een eindeloze reeks drukgangen doorstaan. Nadelig hier was wel dat de scherpte der lijnen gaandeweg afzwakte. Een sterke detaillering komen we bij de gegoten messingplaten dan ook niet tegen. Het meest recente hoogdrukcliché is een zinkplaat, die langs een moderne fotografische weg gemaakt is en dateert uit 1912 (Afb. 212). Tot de groep van de diepdruk behoren twee afdrukken aanwezig in de kollektie van de Goudse Stedelijke Musea. Het betreft een etsplaat (Afb. 797) en een gravure (Afb. 198). Beide technieken behoren tot die der diepdruk, de inkt wordt in de groeven van de plaat gewreven en door het papier opgezogen. De hoger liggende delen van de plaat drukken hier dus wit. Het gebruik van platen met fijne ingestoken lijnen of met een gedetailleerde door zuur uitgebeten voorstelling zijn minder geschikt voor het drukken van de grote oplage velletjes dan de hoogdrukblokken. Bovendien laat het grove pakpapier het afdrukken van fijne graveersels slecht toe. Beide platen waren in het bezit van pijpmakers met een geringe produktie. De artistieke verdienste van de platen wordt onder het hoofdstuk omlijstingen besproken.

De verpakkingsstrook of het velletje

Het is niet bekend wanneer de verpakkingsstrook voor pijpen geintroduceerd werd. Reeds in de zeventiende eeuw was het in sommige steden verplicht tonnen en manden met pijpen van een merk te voorzien. Het inbranden van een merk met een gloeiijzer en het tekenen met krijt was voor tonnen een geschikte merkwijze. Manden moest men echter van een strook of etiket voorzien.

00c-10.863a  arch-velletje-merk-lb-1
verpakkingssrtook of velletje. APM 10.863a
00d-10.863a  arch-velletje-merk-lb-2
Detail verpakkingssrtook of velletje. APM 10.863a

Het velletje, waarvan hier de merkomlijstingen worden behandeld, is vóór de jaren dertig van de achttiende eeuw in gebruik gekomen. De traditie onder de pijpmakers handhaaft de verpakkingsstrook tot in deze eeuw. Na 1870 in verminderde mate, dan komt de machinaal gezaagde houten kist in gebruik. Deze kist draagt een fabrieksetiket met de naam van de fabrikant en de inhoud van de kist. Het traditionele velletje blijft echter tot in de jaren dertig van deze eeuw in gebruik. Pijpen verzonden in hoge emmervormige manden vulde men zo, dat de stelen in een kegelvorm boven de mand uitstaken. Rond de stelen wikkelde men de lange strook, zodat de pijpestelen goed bijeengehouden werden.

Ook de pijpen in bennetjes ofwel lage mandjes werden met een strook afgedekt. Het gildereglement stelde het gebruik van het merk op de verpakking verplicht. Een speciaal artikel in de gildebrief is hieraan gewijd. Naast het gebruik van stroken werd er bij tonnen en kisten nog in beperkte mate met handstempels en gloeiijzers gewerkt. Slechts enkele negentiende eeuwse velletjes bleven bewaard. Uit de archieven weten we, dat men meerdere papiersoorten gebruikte. De kwaliteit van het papier stemt overeen met de kwaliteit van de pijpen. Voor de zogenaamde slechte pijpen is grauw papier gebruikt. Blauw gebruikte men voor de betere pijpen en voor de beste kwaliteit werden witte stroken gebruikt. Naast het bedrukken van de stroken werden ook dikwijls de vloeipapiertjes van de beste soort pijpen met het merk bedrukt. Bij deze soort werd iedere pijpekop in een dun vloeitje gewikkeld om krassen tijdens het transport te voorkomen. Slechts van één maker zijn vloeipapiertjes overgebleven. Deze dragen het merk de drie ruiten (Afb. 13) met dezelfde omlijsting.

Het gebruik van de merkplaat

De pijpmaker was eigenaar van de merkplaat. Wanneer hij verpakkingsstroken nodig had, ging hij met zijn merkplaat naar de drukker, die verschillende pijpmakers tot klant had. De drukker gebruikte naast de merkplaat steeds het drukblok waarop het bijmerk. Dit bijmerk stelde het wapen van de stad Gouda voor en werd sinds 1739 op de velletjes van alle Goudse pijpen afgebeeld. Dikwijls was dit Goudse wapen van het opschrift GOUDSCHE PYPEN voorzien. De oplagen van de stroken kunnen we aflezen aan de enorme slijtage van de nog overgebleven blokken. Herstellingen aan de plaat of aan het blok komen dikwijls voor. Soms gebeurde dit door de pijpmaker zelf, die losgeraakte lood- of koperdelen met een spijker aan het hout nagelde. Soms komen we ook vakkundige reparaties tegen, kennelijk door de plaatmaker uitgevoerd.

De meest gebruikelijke wijzigingen in de drukplaten zijn veranderingen van naam of merk. Wanneer de pijpmaker een nieuw merk in gebruik nam, moest ook de merkplaat veranderd worden. Hetzelfde geldt bij de overdracht van een merk aan een andere maker, waarbij vaak dezelfde plaat in gebruik bleef, echter de naam van de maker gewijzigd moest worden. Zowel bij houtblokken als bij koperplaten zien we vaardig uitgevoerde veranderingen. Bij het hout werd de oude naam uitgesneden en een nieuw blokje of een loden of messing strip met de naam van de nieuwe eigenaar in het oorspronkelijke blok geplaatst. Bij de koperen en messing platen werd het metaal aan de achterzijde opgeklopt, waarna de gravering aan de voorzijde weggeslepen kon worden. Daarna werd een nieuwe gravering aangebracht. Soms vulde men de kuil aan de achterzijde van de plaat met lood. Bij koperplaten die nog op hout gemonteerd zitten, is deze wijziging vaak niet te zien. Veel van deze oude veranderingen zijn op de afdrukken onzichtbaar. Naast het uithameren kan men ook de naam uitzagen en een nieuwe tekststrook in de plaat aanbrengen. Bij merkveranderingen werd steeds een nieuw stuk metaal ingezet. Loodcliché's laten zich slecht veranderen. Het materiaal is te zacht om te worden gehamerd. Bovendien zijn de platen gegoten, graveerwerk laat zich hier moeilijk toepassen. Loodplaten konden echter gemakkelijk opnieuw worden gegoten.

De merkomlijstingen

In deze publicatie zijn de merkplaten gerangschikt naar de voorstelling in de omlijsting. Techniek van de merkplaat en het gebruikte materiaal zijn hier dus ondergeschikt aan de voorstelling. Uiteraard staat de rangschikking ook los van het pijpmakersmerk.

Indeling

I          heraldische omlijsting met helm en dekkleden (1-10)

II         het merk gehouden door leeuwen (11-41)

III        omlijsting met twee mannenfiguren (42-57)

IV        omlijsting waarin twee vrouwenfiguren (58-67 & 81-84)

V         zittende maagd met het merk voor haar voeten (68-80 )

VI        het merk gehouden door twee kinderen of engeltjes (85-98)

VII      arenden met of zonder kinderfiguurtjes (99-111)

VIII     het merk gehouden door griffioenen (38-39 & 112-182)

IX        Mercurius als merkdrager (183-188)

X         het pijpmakersambacht in de merkplaat verbeeld (189-192)

XI       overige omlijstingen (193-213)

 

I          De heraldische omlijsting met helm en dekkleden

Afb. 1.
Afb. 2.
Afb. 3.
Afb. 4.
Afb. 5.
Afb. 6.
Afb. 7.
Afb. 8.
Afb. 9.
Afb. 10.

Afbeeldingen  1 - 10.
Dit type merkomlijstingen is het vroegst. Zij zijn gemaakt vanaf het begin van de jaren dertig van de achttiende eeuw. Het kiezen van een aan de heraldiek ontleende merkomlijsting ligt voor de hand. Algemeen werd het wapen met helm en dekkleden als een voorname eenheid gezien. Er was bovendien weinig fantasie nodig om het wapenteken voor een pijpmakersmerkteken te vervangen. Afbeelding 1 t/m 6 zijn direct afgeleid van de wapens in renaissance stijl. Helm en helmteken en ook de dekkleden bleven gehandhaafd. Als helmteken zien we de vlucht in driekwart stand afgebeeld. Alleen afbeelding 7 heeft een dubbelkoppige adelaar als helmteken. De omlijsting van figuur 7 toont helm met vlucht en dekkleden, maar tevens twee staande leeuwen aan weerszijden van het schild. Helaas is de naaminzet van de plaat verdwenen, zodat een datering niet te geven is.

Bij figuur 8, 9 en 10 is het wapen van Gouda boven het merk geplaatst. De schuine stand van het schild bij de merkafdruk van Maskamp (8) verraadt invloeden van de Lodewijk XV-stijl. Het onderschrift A GOUDA duidt op het gebruik van de Franse taal in ons land in die periode. In de omlijsting van het merk de GVK (10) zien we helm met het Goudse wapen en twee bosjes van drie pijpen als helmteken. Dekkleden links en rechts omzomen een lijst waarin tekenen van de Lodewijk XIV-stijl te herkennen vallen. De elementen uit de heraldiek en de Lodewijk XIV-stijl zijn hier wat onsamenhangend bijeengebracht. Vooral uit deze omlijsting spreekt een boerse en weinig artistieke smaak. Waarschijnlijk echter keek de koopman of consument van pijpen niet zo stijlkritisch naar deze verpakkingsmerken.

 

II         Het merk gehouden door leeuwen

Afb. 11.
Afb. 12.
Afb. 13.
Afb. 14.
Afb. 15.
Afb. 16.
Afb. 17.
Afb. 18.
Afb. 19.
Afb. 20.
Afb. 21.
Afb. 22.
Afb. 23.
Afb. 24.
Afb. 25.
Afb. 26.
Afb. 27.
Afb. 28.
Afb. 28a.
Afb. 29.
Afb. 30.
Afb. 31.
Afb. 32.
Afb. 33.
#APAfb. 34.
Afb. 35.
Afb. 36.
Afb. 37.
Afb. 38.
Afb. 39.
Afb. 40.
Afb. 41.

Afbeeldingen 11 - 41.
Van dit type komen twee kwaliteiten naast elkaar voor. Het merkblok van hout gesneden en de messing of koperen gestoken plaat. Tussen beide materiaalsoorten valt een aanzienlijk verschil waar te nemen. De uitwerking van de details en de artistieke kwaliteit van de koperplaten vormen een schril contrast met de eenvoudige houtsnede zonder details en zonder tekenen van artisticiteit.

De houtblokken zijn in stijl een voortzetting van de voorgaande groep met helm en dekkleden. Afbeelding 11 en 12 zijn overgangstypen tussen de merkomlijstingen met dekkleden en die met leeuwen. Bij afbeelding 7 zagen we reeds leeuwen verscholen tussen de kleden. Nu hebben deze schilddragers een meer waardige plaats verworven: doch afleidingen van dekkleden zweven nog boven het merkschild. De helm met een leeuw als helmteken is bij de plaat van Hendrik Borst (11) nog aanwezig.

De afbeeldingen 13 tot en met 21 tonen boven het merk het Goudse wapen en twee bosjes pijpen. De leeuwen staan op een grondje, soms lambrequinvormig en gevuld met servetwerk. De compositie wordt bepaald door het grondje, dat deze vignetten een meer horizontaal uiterlijk geeft. De opschriften vermelden steeds de naam van de pijpmaker met toevoeging IN GOUDA of TOT GOUDA. Dit type is populair gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw maar blijft in de negentiende eeuw gehandhaafd.

Gedurende dezelfde periode zijn de fraaie gedetailleerde merkvignetten in gebruik. Zij zijn zowel van messing als van roodkoper gemaakt. De oudsten dateren reeds uit de jaren veertig van de achttiende eeuw (41). De bloeiperiode van deze merkplaten ligt rond 1760 - 1770, maar enkele platen werden nog tot ver in de negentiende eeuw gebruikt. In opzet verschilt deze groep weinig van de houten tegenhangers: het merkschild wordt gehouden door leeuwen en bekroond door het Goudse wapen met bosjes pijpen aan weerszijden, het grondje toont weer servetwerk. De uitwerking van de decoratie maakt deze vignetten zozeer aantrekkelijk. De omgekrulde acanthusbladen, de culotjes en een maskerkopje of engelenkopje verrijken de omlijsting bijna tot overdadig toe. Ondanks deze toevoegingen behoudt de merkplaat toch haar overzichtelijkheid en eenheid.

De forsere platen hebben onderlangs een lint met opschrift. In dit opschrift worden de pijpen van het betreffende merk aangeprezen (26, 27), soms is de tekst zelfs gericht op de Duitse afnemers (28, 31). Bij de kleinere platen vormt het gevleugelde engelenkopje temidden van gekrulde bladeren de onderlijst (33, 37). Afbeelding 25 is een typisch voorbeeld van een afgereden plaat. De detaillering is volledig weggesleten, aan de contourlijnen en witte vlakken laat zich nog de voorstelling herkennen. Het is bevreemdend te zien, dat een dergelijke afdruk nog als reclamevignet kon dienen. Overeenkomstig in stijl en opzet zijn de platen 38 tot en met 41. De eerste twee platen zijn lichter van uitvoering. De leeuwen zijn hier vervangen door griffioenen en aan de onderzijde ontbreekt het engelen- of maskerkopje. Plaat nummer 38 ontstond in de tweede helft van de achttiende eeuw, de afdruk van afbeelding 39 is van dezelfde plaat en dateert van in of na 1898, toen het merk het lam onder de boom in het bezit van P. van der Want Gzn. kwam. De afbeeldingen 40 en 41 zijn vooral opvallend door hun omtrekvorm.

Het vignet is hier tegen een fijn gearceerde achtergrond geplaatst, met een lijst met gedrukte hoeken en uitzwenkende randen. De elementen zijn weer gelijk aan de hiervoor besproken groep, alleen zijn de leeuwen bij afbeelding 41 liggend weergegeven. Tot besluit van deze groep met leeuwen als merkdragers dienen drie merkplaten nog afzonderlijk vermeld te worden (22-24). Het betreft vignetten met wapenmerken, waarbij afbeelding 22 het Utrechtse wapen weergeeft. Deze plaat werd in 1766 vervaardigd. De platen van afbeelding 23 en 24 zijn van hetzelfde blok gedrukt. In 1761 werd deze plaat gegraveerd voor de pijpmaker Egbert Jonkman. Op verzoek van Jan van der Werf werd in 1767 de naam veranderd. De merkplaten van het wapen van Utrecht en dat van Gouda dragen geen enkele verwijzing in zich, dat het reclamevignetten voor pijpen betreft. Als ontwerp zijn zij echter overzichtelijk en hierdoor bijzonder geslaagd.

Het is vrijwel zeker dat de platen 23 tot en met 41 van de hand van dezelfde graveur zijn. Hun stijl en uitbeelding vertoont vele overeenkomsten. Deze graveur zou werkzaam geweest zijn van voor 1743 tot na 1770 - l775. De platen die we gezien de naamsvermelding van na deze laatste datum moeten dateren, vertonen allen later aangebrachte opschriften. De kracht van de compositie, de afgewogen opbouw en het juiste gebruik van overeenstemmende ornamenten doen vermoeden, dat deze platen door een goud- of zilversmid zijn vervaardigd. Wellicht kunnen zij in de toekomst aan een maker toegeschreven worden.

III       De omlijsting met twee mannenfiguren

Afb. 42.
Afb. 43.
Afb. 44.
Afb. 45.
#Afb. 46.
Afb. 47.
Afb. 48.
Afb. 49.
Afb. 50.
Afb. 51.
Afb. 52.
Afb. 53.
Afb. 54.
Afb. 55.
Afb. 56.
Afb. 57.

Afbeeldingen 42-57.
De pijpmakersmerken met manspersonen in de omlijsting vormen een weinig homogene groep. Hier is verscheidenheid te zien in de vorm van de afbeelding zowel als in de schikking der onderdelen. Constant is steeds de centrale plaatsing van het merk met omschrift, waarboven het wapen van Gouda met doornenkrans of palmtakken en bosjes pijpen aan weerszijden. Variatie zien we in de uitbeelding van de personen. Bij de platen 42 tot en met 46 zijn dit halffiguren, kariatiden die een lakense baldakijn dragen, waarvan het dak boven het stadswapen te zien is. De figuren rijzen uit een symmetrisch geordende ornamentale omlijsting op, die samenkomt aan de onderzijde bij het kopje van een vrouw als sluitsteen. Het geheel is tegen een gearceerde achtergrond geplaatst en heeft een ovale basisvorm.

Bij de merkplaten 48, 49 en 50 vinden we ook halffiguren in de omlijsting. Hier dragen zij geen draperieën, doch rust een hand op het hoofd en de andere onder de oksel. Langs de onderzijde zien we meer uitgebreid servetwerk. Een schelpmotief sluit de omlijsting midden onder. De drie platen dateren van rond het midden van de achttiende eeuw. Van plaat nummer 49 zijn opschrift en merk later vervangen. Bij de volgende groep (51-54) zijn de halffiguren vervangen door zittende saters. De Griekse of Romeinse halfgod is hier op traditionele wijze voorgesteld met wijnranken rond het hoofd en met bokkepoten. Afbeelding 53 is de oorspronkelijke plaat en dateert uit de achttiende eeuw, nummer 54 is dezelfde plaat nadat de naam van de eigenaar is vervangen voor die van Jan Prince & Cie.

In dezelfde stijl, maar grover van uitvoering liet de Firma Prince de afbeeldingen 51 en 52 maken. De ene plaat is van roodkoper, de andere van verkoperd lood. Het bedrijf bracht hiermede eenheid in de omlijsting van hun merken. Uit 1762 dateert de merkplaat van Paulus van der Helm (55). Deze omlijsting is weer aan de heraldiek ontleend. De wildemannen met gordel en hoofdtooi van eikeloof zijn staande afgebeeld, beiden met een immense knots in de hand. Waarschijnlijk is deze uitbeelding geïnspireerd op het Pruisische wapen, dat in die jaren zo dikwijls op de pijpekoppen voorkwam. Het grondje wordt onderbroken door een gevleugeld engelenkopje, waaronder het opschrift GOUDSE PYPE.

Uit de jaren 1750 of 1760 stammen de twee omlijstingen met rokende mannen. Zij zitten op een stoel met sporten en dragen een pandjas en driekante steek, waaronder een pruik zichtbaar is. In de hand een lange gouwenaar, rookwolken stijgen op uit de pijp en uit hun monden. Het grondje van de afbeelding is even zwierig gevormd als dat van de griffioenen-merkplaten (38 en 39). Opmerkelijk is dat de merken spiegelbeeldig aan elkaar zijn. De eerste prent is kennelijk een proefdruk, want de opschriften ontbreken hier. Slechts één merkplaat in deze categorie is liggend van vorm (47). Bij deze plaat wordt het merkovaal gehouden door naakte mannen, zittend op dolfijnen. Het vignet stamt uit het jaar 1765.

IV       Omlijstingen waarin twee vrouwenfiguren

Afb. 58.
Afb. 59.
Afb. 60.
Afb. 61.
Afb. 62.
Afb. 63.
Afb. 64.
Afb. 65.
Afb. 66.
Afb. 67.

Afbeeldingen 58-67 en 81-84.
Als bij de mannenfiguren zijn ook bij de vrouwen verschillende groepen te onderscheiden. De eerste drie platen (58-60) zijn weer omlijstingen tegen een gearceerde achtergrond. Omkadering niet met een ovaalvorm, maar met een rechthoekige lijst met gedrukte hoeken en uitzwenkende randen (vergelijk afbeeldingen 40 & 41). De figuren hebben halflang haar en volronde borsten, maar armen en benen eindigen in leeuweklauwen. Zij zijn ruggelings naar elkaar geplaatst, gescheiden door het merkovaal. Gekrulde acanthusbladeren en een maskerkopje omsluiten een geschubde baan onderlangs. Bekroning van het merk door het Goudse wapenschild met bosjes pijpen aan weerszijden.

Eveneens staand van model zijn de merkplaten van afbeelding 61-65. Ook hier een symmetrische opbouw met centraal het merkschild bekroond door het Goudse wapen met palmtakken aan weerszijden. Bovenlangs is op een lint de naam van de pijpmaker te lezen. Van het merk afgewend zitten vrouwen met een bosje pijpen in de hand. Hun uitbeelding is anatomisch weinig verantwoord. De onderhelft van de merkplaat wordt gedomineerd door zwaar lijstwerk met voluten en rechte hoeken, waarbinnen servetwerk. Een maskerkopje en schelpvorm dient als sluitstuk. Vier culotjes of strengen parels hangen aan de onderrand.

Soortgelijk en uit dezelfde periode zijn de afbeeldingen 66 en 67. Het onderste lijstwerk is hier kleiner en soepeler, de afhangende culotjes of parelstrengen ontbreken. Bij deze platen zijn de vrouwen halffiguren, die wederom anatomisch weinig geslaagd zijn weergegeven. De palmtakken naast het Goudse wapen zijn uitgegroeid maar de bosjes pijpen hebben in aantal ingeboet tot slechts een enkele pijp. Waarschijnlijk betreft afbeelding 67 dezelfde plaat als nummer 66 en werden merk en opschrift gewijzigd.

Afb. 81.
Afb. 82.
Afb. 84.

In de jaren 1760 - 1770 verschijnt het type van de afbeeldingen 81-84 op de markt. Hoewel het schema van dit vignet nog sterk aan de Lodewijk XIV-stijl herinnert, zijn kenmerken van de rococo duidelijk aanwezig. Het merk is geplaatst in een asymmetrische met gestileerde bladeren omlijste cartouche, waarboven een gekroond Gouds wapen, eveneens in asymmetrisch schild. De bosjes pijpen aan weerszijden ontbreken ook hier niet. Het grondje onderlangs is op dezelfde "scheve" wijze ingevuld met motieven ontleend aan bladen en schelpen. Aan weerszijden van het merk zitten allegorische figuren. De linker stelt Justitia voor, geblinddoekt met zwaard en balans van de gerechtigheid. De rechter vrouw personifieert de Hoop met anker en duif. Aardig is de schets van afbeelding 83. Deze is achterop de proefafdruk van vignet 82 getekend en diende voor de plaatsnijder als voorbeeld om veranderingen op de plaat uit te voeren. Bij de proefdruk is het grondje onder de leeuwen met pen en inkt opgehoogd, waarschijnlijk om van goedkeuring door de opdrachtgever verzekerd te zijn.

V         De zittende maagd met het merk voor haar voeten

Afb. 68.
Afb. 70.
Afb. 71.
Afb. 72.
Afb. 73.
Afb. 74.
Afb. 75.
Afb. 76.
Afb. 77.
Afb. 78.
Afb. 79.
Afb. 80.

Afbeeldingen 68-80.
De merkplaat met de afbeelding van de maagd of de Goudse maagd genoot ruim anderhalve eeuw populariteit. De oudste plaat (73) dateert uit 1744. De meest recente is afbeelding 80 en werd in het jaar 1898 vermaakt bij de laatste verkoop van het merk het melkmeisje. De maagd is zittend afgebeeld, voor haar voeten staat een schild waarin het pijpmakersmerk aangebracht is. Op een lint eronder lezen we GOUDSE PYPE. Op de schoot heeft zij een bosje pijpen en een ovaal wapenschild van de stad Gouda, soms van een kroon voorzien. Op het grondje naast haar zijn twee zittende leeuwen te zien, de koppen naar buiten gewend. Een lint in halvecirkelvorm langs de onderzijde vermeldt de naam van de maker. Eén houtblok is van dit type bekend (68). Eigenaar was Leendert de Jong, die in 1744 eigenaar werd van het merk het melkmeisje. Hij liet in hetzelfde jaar de koperen plaat van afbeelding 78 graveren. Mogelijk keurde hij zijn houten cliché al na zo'n korte tijd af, misschien gebruikte hij beide platen naast elkaar.

Kleine varianten tonen het vakmanschap van de graveur. Zo is er bijvoorbeeld een duidelijk kwaliteitsverschil te zien tussen de leeuwen van plaat 76 en 78. Ook het grondje wordt op verschillende wijzen gevuld: een ruitenpatroon, de gekruiste lijnen met een stip en vrije gekrulde lijnen. Variaties in het merkenschild komen ook voor. Soms is dit ovaal, dan weer heeft het de vorm van een heraldisch schild met afgeschuinde bovenhoeken. Een opmerkelijke afdruk is die van afbeelding 69. Dit cliché vermeldt geen makersnaam langs de onderrand. Wat is het geval? Het is een verpakkingsmerk uit het bedrijf van Winand Frères in Andenne, België. Deze maker werkte met het geliefde merk WS en imiteerde tevens de Goudse verpakkingsstroken, inclusief het bijmerk met opschrift GOUDSE PYPEN. Winand ging echter niet zo ver, ook de naam van de Goudse maker te vermelden. Weinig is er bekend over de blinde cliché's van afbeelding 70 en 72. Van dit soort zijn zowel platen als afdrukken bewaard. Misschien werden zij aan de pijpmaker voorgelegd, wanneer deze een omlijsting wilde aanschaffen, het kunnen ook niet voltooide opdrachten zijn.

VI       Het merk gehouden door twee kinderen of engeltjes

Afb. 85.
Afb. 86.
Afb. 87.
Afb. 88.
Afb. 89.
Afb. 90.
Afb. 91.
Afb. 92.
Afb. 93.
Afb. 94.
Afb. 95.
Afb. 96.
Afb. 97
Afb. 98.

Afbeeldingen 85-98.
De engelen en kinderfiguurtjes vervullen bij de merkomlijstingen dezelfde functie als de mannen, vrouwen of dierfiguren van de voorgaande groepen. Ongeacht of het staande of liggende merkplaten betreft, zij komen steeds in een symmetrische aan de heraldiek ontleende opstelling voor. De variëteit is groot, zowel in gebruikte materialen als in uitwerking van de voorstelling. Afbeelding 85 en 86 betreft een en dezelfde plaat met verschillend merk en omschrift. In 1742 laat Cornelis Slingerland dit aantrekkelijke vignet snijden (86). Twee zotjes zitten op een hoorn van overvloed, waaruit een keur van vruchten vloeit. De figuurtjes houden een tros druiven in de ene hand en klampen zich vast aan een bosje pijpen, waardoor het wapen van Gouda geflankeerd wordt. Het vignet gaat twee generaties Slingerland mee en in 1788 neemt Jacob de Ronde (85) de plaat over.

Van later datum is het merkvignet van afbeelding 87 De engelenfiguurtjes zitten nu op het lijstwerk en houden een bazuin omhoog. De basis van de plaat wordt gevormd door gekrulde bladeren waarin een gearceerd fond, eindigend in twee maskerkoppen aan de zijkant van de plaat. Vooral dit ontwerp veronderstelt kennis van ornamentiek en compositie-inzicht. Vanuit de ambachtelijke traditie zijn de twee houtblokken van vader en zoon Van der Tij ontstaan (88 en 89). Gebrek aan detaillering maakt de voorstelling kinderlijk en door een ontbreken van contrast lopen voor- en achtergrond in elkaar over. Opmerkelijk is de datering van beide drukblokken op de tekstring rond het merk.

De afbeeldingen 90 tot en met 94 behoren tot dezelfde groep. Engelenfiguurtjes staan aan weerszijden van het merkenschild, een arm reikt naar het Goudse wapenschild met doornenkrans en geflankeerd door bosjes pijpen. De achtergrond is gearceerd en geplaatst in een veld met ovaalvorm of rechthoek met gedrukte hoeken en uitzwenkende zijden. De ontstaanstijd van dit type platen ligt in de jaren veertig van de achttiende eeuw. De meeste platen blijven generaties lang in gebruik. Afbeelding 95 is in opzet verwant aan de voorgaande platen, maar door de afbeelding van de halffiguurtjes als engeltjes tevens een schakel naar de illustraties 96 en 97.

Van een merkwaardige bescheidenheid zijn de figuren 96 en 97. Dezelfde plaat is hier met twee verschillende opschriften afgebeeld. De omlijsting bestaat uit een smalle lijst rondom het merkovaal, bestaande uit gekrulde bladeren door arceringen aan het merk verbonden. Aan de bovenrand afgesloten met een engelenkopje waarboven een fruitmand en geflankeerd door twee engeltjes die vanachter de omlijsting tevoorschijn komen. Het Goudse wapen met bosjes pijpen op een lint geplaatst werd later boven het merk aangebracht. Rest nog de bespreking van afbeelding 98, een houtblok waarbij het merk gehouden werd door twee zittende figuurtjes, waarvan de linker met een spiegel. Kenmerkend voor dit houtblok is de grove lijnvoering en kinderlijk eenvoudige uitwerking van de details.


VII      Arenden met of zonder kinderfiguurtjes

Afb. 99.
Afb. 100.
Afb. 101.
Afb. 102.
Afb. 103.
Afb. 104.
Afb. 105.
Afb. 106.
Afb. 107.
Afb. 108.
Afb. 109.
Afb. 110.
Afb. 111.

Afbeeldingen 99-111.
Een populaire plaat uit de tweede helft van de achttiende eeuw toont arenden als merkdragers. Ook deze figuren zijn uit de heraldiek afkomstig. De voorstelling is horizontaal van opzet. Op een tekstlint staat het merkovaal met omschrift, erboven van het gekroonde Goudse wapenschild met doornenkrans voorzien. Het merk wordt gehouden door twee heraldisch geplaatste arenden, de koppen afgewend en de vleugels gespreid. Zij zitten op een bosje van drie pijpen. Het Goudse wapen wordt gehouden door twee zotjes, die tussen wapenschild en arend opduiken. Soms is bovenlangs nog een tekstlint aangebracht (99 en 101). Bij twee platen ontbreken de engeltjes als dragers van het Goudse wapen (110 en 111). De vroegst dateerbare plaat uit deze categorie stamt uit 1749 (104), de meest recente uit 1777 (101). Maar de laatste verandering werd nog in het jaar 1850 verricht (105). Een bewijs dat deze platen gedurende een lange periode in gebruik waren.

Eén merkplaat is een afzonderlijke bespreking waardig (109). Het is het houtblok van de pijpmaker Pieter van Wijngaarden uit Alphen aan de Rijn. Zijn blok is een kopie van de plaat van Barend van Berkel (101), wiens merk hij tevens voerde. Door het merkengeschil dat hieruit ontstond kwam dit blok als bewijs bij het Goudse gildebestuur terecht en bleef zo voor het nageslacht bewaard. Behalve een groot verschil in de detaillering verschilt ook het stadswapen.

VIII    Het merk gehouden door griffioenen

Afb. 112.
Afb. 113.
Afb. 114.
Afb. 115.
Afb. 116.
Afb. 117.
Afb. 118.
Afb. 119.
Afb. 120.
Afb. .121
Afb. 122.
Afb. 123.
Afb. 124.
Afb. 125.
Afb. 126.
Afb. 127.
Afb. 128.
Afb. 129.
Afb. 130.
Afb. 131.
Afb. 132.
Afb. 133.
Afb. 134.
Afb. 135.
Afb. 136.
Afb. 137.
Afb. 138.
Afb. 139.
Afb.140 .
Afb. 141.
Afb. 142.
Afb. 144.
Afb. 145.
Afb. 146.
Afb. 147.
Afb. 148.
Afb. 149.
Afb. 150.
Afb. .151
Afb. 152.
Afb. 153.
Afb. 154.
Afb. 155.
Afb. 156.
Afb. 157.
Afb. 158.
Afb. 159.
Afb. 160.
Afb. 161.
Afb. 162.
Afb. 163.
Afb. 164.
Afb. 165.
Afb. 166.
Afb. .167
Afb. 168.
Afb. 169.
Afb. 170.
Afb. 171.
Afb. 172.
Afb. 173.
Afb. 174.
Afb. 175.
Afb. 176.
Afb. 177.
Afb. 178.
Afb. 179.
Afb. 180.
Afb. 181.
Afb. 182.

Afbeeldingen 38 - 39 en 112- 182.
De griffioen is een fabelachtig dier met het bovenlijf van een adelaar en het onderlijf van een leeuw. Als heraldische figuur dient zij vooral om afschrik te wekken en ontzag in te boezemen. Het is merkwaardig dat juist deze figuren als merkdrager zo populair zijn geworden. Maarliefst 71 verschillende merkplaten zijn van deze voorstelling bekend. Rond 1775 doet deze plaat haar intrede. De nummers 127, 162 en 168 zijn het oudst. Vanaf het jaar 1775 worden zeer geregeld nieuwe merkplaten van dit type vervaardigd. Na 1850 neemt de aanmaak af en de laatste plaat dateert uit 1860 (119). Op een enkele uitzondering na zijn de griffioenplaten van lood.

Bij dit gegoten loden cliché was het niet goed mogelijk naam of merk in de plaat te vervangen. Het opnieuw gieten lag meer voor de hand en was goedkoper en fraaier. Vandaar dat veranderingen in de plaat nauwelijks voorkomen. Doordat de platen niet opnieuw te gebruiken zijn, is het aantal dat bewaard bleef relatief groter dan dat van andere platen, die na verandering weer dienst gingen doen. De indruk dat het griffioenmerk het meest gebruikt zou zijn, is dus niet geheel juist. Zij zijn slechts in een groter aantal bewaard gebleven. Hoewel de details van de platen onderlinge verschillen vertonen, is de opzet gelijk gebleven. Een lint met opschrift vormt de basis voor de voorstelling. Dit lint wordt onderbroken door het Goudse wapenschild. Het merkovaal is centraal geplaatst en wordt door twee staande griffioenen gehouden. Hun koppen zijn van de voorstelling afgewend. Een kroon met bosjes pijpen aan weerszijden vormt de afsluiting aan de bovenzijde.

Een enkele maal wordt van dit concept afgeweken. Dan is het gekroonde wapenschild boven het merkovaal geplaatst. Het lint onderlangs loopt dan ononderbroken door (128, 144, 148 en 165). Ik krijg de indruk dat deze vier uitzonderingen van messing waren en in een andere werkplaats vervaardigd zijn. Hun detaillering is ook wat fijner. Afbeelding 142 is uit een roodkoperen plaat gesneden. De details hebben hier echter weinig aan scherpte gewonnen. Opgemerkt dient te worden, dat bij deze plaat zowel het merk als de naam van de maker later zijn vervangen. Dit onderstreept nogmaals het verschil tussen de dure koperplaten en de goedkopere loodcliché's. Uit hout gesneden is het vignet in afbeelding 175. Van het traditionele griffioentype is niet afgeweken. Alle elementen zijn aanwezig. De aankleding doet echter mager aan, waardoor de uitbeelding een kinderlijk karakter gekregen heeft.

Speciale aandacht verdienen de platen 176 tot en met 182. Deze platen stammen uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Het basislint is hier niet onderbroken, het Goudse wapenschild staat er bovenop. Op het lint lezen we PYPEFABRIKEUR IN GOUDA. Dit opschrift is kenmerkend voor deze periode, waarin de pijpmakers zich onder invloed van de Franse taal fabrikeur gaan noemen. Aan de plaat van Nicolaas van Blokland (180) is geknoeid. De tekstring is niet door een cliché-maker vervaardigd en het merk is uit een andere plaat afkomstig. Met twee spijkers werd dit op het blok bevestigd. Nummer 176 is een helder merk. Als opschrift wordt alleen de naam van de maker vermeld, waardoor voor het lettermerk meer ruimte is vrijgekomen. Verschillende van deze blokken tot de laatste groep behorende zijn zwaarder van uitvoering dan de meer traditionele griffioenblokken. Wellicht zijn zij in een andere gieterij gegoten.

IX       Mercurius als merkdrager

Afb. 184.
Afb. 185.
Afb. 186.
Afb. 187.
Afb. 188.

Afbeeldingen 183 - 188.
Geen mythologische figuur zal de nijvere pijpmaker meer aangesproken hebben dan Mercurius. Als god van de koophandel symboliseert hij de bloeiende pijpenindustrie. Talloze malen vinden we hem afgebeeld als versiering op pijpekoppen, zittend weergegeven. In de merkplaten 183 - 188 is hij vliegend afgebeeld. Het merk is in een heraldisch schild geplaatst. Het wapen van Gouda met lint met opschrift GOUDSE PYPE bekroont dit schild. Natuurlijk is Mercurius van zijn attributen voorzien. In zijn rechter hand houdt hij de staf, waaraan de twee gekronkelde slangen en vleugels zichtbaar zijn. Op zijn hoofd draagt hij de gevleugelde hoed. Alleen z'n vleugelschoenen ontbreken; de boodschapper-god is hier blootsvoets afgebeeld. Zijn band met de pijpmakerij wordt gesymboliseerd door het bosje pijpen, dat hij in de linker hand houdt. Een lint onder de voorstelling vermeldt de naam van de pijpmaker en de plaats van herkomst.

Zeer speciaal is de schikking van de elementen bij deze merkplaten. Het symmetrische patroon van de voorgaande platen is hier verlaten. Drie fixatiepunten trekken onze aandacht: het merk, het portret van de godendienaar en het Goudse wapen. Drie punten die allen buiten het assenstelsel van de plaat liggen en die tot een eenheid worden door de alles omvattende cape van Mercurius. Uit dit beeld steken de attributen: de vleugelhoed, staf en het bosje pijpen. Opmerkelijk is de ontstaansdatum van deze platen. Afbeelding 184 werd op 26 april 1746 gemaakt! Deze datering is onverwacht, daar de merkplaat duidelijk rococo-elementen vertoont en deze stijl in ons gebied nog weinig bekend was in die dagen.  Een eerste staat van afbeelding 184 is bewaard, waarop abusievelijk de naam CIPPEPO (183). De clichémaker heeft dit gewijzigd in GIRREBO.

De afbeeldingen 185, 186 en 188 zijn loden platen. Zij zijn uit het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Bij plaat 186 werd de naam uitgesneden en met gladde loodstrippen opgevuld. Het is de vraag of de vroege plaat van afbeelding 184 eveneens van lood was. Waarschijnlijk werd deze uit messing of roodkoper gesneden. Lood kwam pas in de jaren 1770 in gebruik.

X         Het pijpmakersambacht in de merkplaat verbeeld

Afb. 189.
Afb. 190.
Afb. 191.
Afb. 192.

Afbeeldingen 189 - 192.
Een aantrekkelijk duo vormen de merkplaten van afbeelding 189 en 190. Hun voorstelling werd ontleend aan de zilveren gildeschilden. Deze schilden werden in 1735 in opdracht van het gilde door een Rotterdamse zilversmid vervaardigd. Wanneer een gildebroeder naar zijn graf gedragen werd, hingen deze schilden aan weerszijden van de doodskist. De rijke gedreven Lodewijk XIV-omlijstingen in combinatie met de gegraveerde voorstellingen uit het pijpmakersbedrijf moeten op de pijpmakers een waardige indruk hebben gemaakt. Toch ontstonden beide merkplaten pas een generatie later.

Van afbeelding 190 is de datering bekend. Deze plaat werd op 2 december 1762 voor het eerst afgedrukt. Van de andere plaat is geen datering te achterhalen. Wanneer in 1825 het merk de gekroonde 2 naar Jan van Baalen overgaat, laat hij deze plaat (189) in de huidige vorm veranderen. In een aantal details verschillen de merkplaten van de begrafenisschilden. Bij het interieur van de pijpmakerswerkplaats werd het poortje tussen de ramen vervangen voor de afbeelding van het merk met omschrift en Goudse wapenschild, geflankeerd door bosjes pijpen. Links op de achtergrond werd een hoge ton met pijpen toegevoegd, met op de kap het merk de gekroonde 2 tussen palmtakken en voorzien van het Goudse wapenschild. Rechts aan de muur hangt een kruik. Zij refereert wellicht aan het drankgebruik in de pijpmakerij. De teruggaande welstand in de pijpennijverheid wordt mogelijk gesymboliseerd door de gebroken ruitjes. De huiselijkheid wordt met het toevoegen van een hondje aangegeven.

Fabricage-technisch maakte de graveur van de plaat een fout. Hij verwisselde de twee werkmannen achter de tafel. Rolder en kaster staan niet meer op volgorde van het produktieproces. Een begrijpelijke fout voor wie in spiegelbeeld moest werken. Ook de prent met de twee dragers onderging enkele veranderingen. Wolken en zon boven de voorstelling werden verwisseld voor het merkvignet voorzien van een rondschrift en met een eenvoudige omlijsting. Bekroning van het merk gebeurde door het Goudse wapen met doornenkrans en bosjes pijpen aan weerszijden. Op de kap van de met pijpen gevulde ton werd het jaartal 1735 vervangen door het merk de gekroonde 61 tussen palmtakken met Gouds wapenschild. De ton kreeg het opschrift ALLE SOORT VAN GOUDSE PYPE TE KOOP. Straatkeien werden baksteentjes en een springend hondje werd toegevoegd. De achterste drager kreeg en korte pijp in de mond. Beide platen hebben een lint bovenlangs met reclameopschrift. Het interieur van de pijpmakerij kent nog een variant. Het is een liggende merkplaat met strakke omlijsting (191 en 192). De voorstelling is gelijk aan die op plaat 189. Ook de toevoegingen zijn door de graveur overgenomen. De twee werklieden achter de tafel zijn hier weer in de juiste volgorde geplaatst. Alleen de pijpebakken en het vuurcomfoor op de voorgrond moesten verdwijnen. Op de kap van de pijpeton ontbreekt het merk. Het formaat leende zich niet voor het handhaven van het Goudse wapenschild met bosjes pijpen. Het lint met opschrift verhuisde naar de onderzijde.

De plaat van Abel Herbus (192) werd tussen 1776 en 1782 vervaardigd. Van de andere plaat is geen datering bekend. Ik krijg sterk de indruk dat de beide afdrukken van dezelfde plaat zijn gemaakt.

XI       Overige omlijstingen

Afb. 193.
Afb. 194.
Afb. 195.
Afb. 196.
Afb. 197.
Afb. 198.
Afb. 199.
Afb. 201.
Afb. 202.
Afb. 203.
Afb. 204.
Afb. 206.
Afb. 207.
Afb. 208.
Afb. 209.
Afb. 210.
Afb. 211.
Afb. 212.

Afbeeldingen 193 – 213.
Wat nog rest zijn omlijstingen en merkvignetten die zich slecht laten indelen bij de voorgaande groepen. In volgorde van de afbeeldingen geef ik hier enige toelichting. De merkplaat van afbeelding 193 toont stilistisch overeenkomsten met de platen van afbeelding 86 en 87. Nummer 193 werd gemaakt in 1747, de bloeiperiode van de omlijstingen. Kenmerkend zijn de horens van overvloed aan weerszijden waaruit een vlucht van vruchten en bloemen. Als sluitsteen is voor een maskerkop in renaissance stijl gekozen, geflankeerd door palmtakken. Figuur 194 wekt de indruk door dezelfde hand gestoken te zijn.

Cornelis Kalf werd echter pas in 1765 eigenaar van het merk de muil. Wellicht nam hij een oude plaat over en veranderde hij de naam. Bij dit blok zijn de palmtakken uitgegroeid langs beide zijden van de voorstelling. Het Goudse wapen bekroont het merk en toont aan weerszijden zittende figuren met pijpen in de hand. Ook hier horens van overvloed met een sleep van vruchten. Een schelpvormig ornament sluit de onderzijde van de plaat af. Het volgende cliché van het merk de gekroonde 64 is zeer beschadigd. In dit houtblok werden in 1811 loden strippen aangebracht met de naam SIMON BOOT (195).

Een opmerkelijk en tamelijk ongewoon vignet is dat van Thomas Hagen(196). Van deze maker kwamen wij reeds een heraldische plaat tegen (2). Wellicht gebruikte hij dit merkblok voor zijn soldaten­klanten. De omlijsting heeft de vorm van een wapenschild. Centraal hierin is het merk de gekroonde wijnton te zien. Hierboven een vrij fors uitgevallen stadswapen met spreuk, gehouden door leeuwen. In de onderste helft vinden we tussen twee concentrische linten een symmetrisch geordende uitstalling van militaria. Verschillende soorten steekwapens, kanonnen, vanen en manden met kogels zijn te herkennen. Onderaan prijkt een trom; oranjetakken zijn aan weerszijden langs de onderrand te zien. Op de vanen zijn de wapens van Holland, Zeeland en Gelderland te onderscheiden.

Een eenling is ook de ets van Simon Klapmuts uit het jaar 1776 (197). Deze afdruk voldoet in geen opzicht aan de eisen van een reclamevignet. De etsplaat leent zich slecht voor het drukken van grote oplages. Bovendien is het drukprocédé arbeidsintensiever, doordat de inkt in de groeven gewreven moet worden in plaats van op de verhoogde delen moet worden aangebracht, zoals dat bij de hoogdruk het geval is. De compositie van deze Goudse decorateur staat los van alle andere merkplaten. Het merk de windhond is in een schild met Lodewijk XV-omlijsting geplaatst. Onderlangs vermeldt een lint FRUTEL IN GOUDA. Links van het merk leunt een leeuw op het Goudse wapenschild, dat de bekende rococo-zwier vertoont. Een tweede leeuw verschijnt rechts vanachter het merkenschild. Rondom de voorstelling zien we speels geplaatste bosjes pijpen. Doordat met een etsplaat gewerkt werd, zat de maker vast aan de rechthoekige omlijsting. Wat luchtig kraswerk vult de storend-lege vlakken. Signatuur links onderaan. Niet van Goudse origine is de merkplaat van Cornelis van Rijk (198). Deze pijpmaker uit Alphen aan de Rijn merkte met het merk de keeshond, het symbool voor de Fransgezinden. Uiterst fijn is zijn merkplaat uitgevoerd. Ook hier geen kopersnede in hoogdruk, maar een diepdruk procedé. Het merk is in cirkelvorm geplaatst en het randschrift luidt in de Nederlandse vertaling VOOR VADERLAN D EN VRIJHEID. Eikeloof aan een strik omlijst de voorstelling. Aan de onderzijde is het wapenschild van Alphen met achtpuntige ster te zien, omlijst door de uiteinden van de guirlande. Het opschrift in sierlijke schoonschriftletters versterkt het fijne karakter van de plaat. De afbeeldingen 199 tot en met 209 stammen allen uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Aangepast aan de modernere eisen van de reclame zijn zij strakker van vorm geworden. De hoeveelheid tekst beperkt zich tot het meest noodzakelijke. De plaat 199 prijst de vier merken van Jan de Gidts aan. Het is de enige plaat waarop meer dan één merk voorkomt. In zijn bedrijf was ook een kleiner vignet in gebruik (200). Beide platen stammen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw.

De firma Van der Want & Barras gebruikte het gekroonde WB-merk (201). Zij verkochten hun produkten onder de naam Hollandia, soms met de extra vermelding: EERSTE NEDERLANDSCHE FABRIEK VAN GEEMAILLEERDE PIJPEN. Deze plaat stamt uit de periode 1900 - 1910. Uit de traditionele koperen of messing plaat is het merk de gekroonde 37 van Anthony van IJzendoorn gezaagd (202). De inkerving aan de bovenzijde van de plaat herinnert aan het Goudse wapenschild. Een uitgebalanceerde en vooral goed leesbare compositie toont afbeelding 203. Alleen de naam van het merk is nog vermeld. Afbeelding 204 en 206 tot en met 209 zijn reclamevignetten zonder omlijsting. Zij dateren uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Plaat nummer 205 betreft een handstempel. Het stempelvlak is van rubber, geplakt op een houten blokje. Om het stempelen te vergemakkelijken werd een houten knop aan de achterzijde bevestigd. Datering 1875-1897. Eigenaar was de Firma Jan Prince & Cie.

De cliché's van afbeelding 210, 211 en 212 behoren tot eenzelfde groep. Deze zogenaamde wisselblokken hebben op de plaats van het merk een gat, waarin de pijpmaker een los cliché-blokje met zijn merk kon plaatsen. In de periode vanaf 1860 voerden de pijpmakers meerdere merken, waardoor men op het gebruik van deze blokken overging. Door steeds hetzelfde moederblok te gebruiken, kon men uniformiteit in de omlijsting aanbrengen. Hierdoor werd de samenhang tussen de verschillende soorten pijpen van één fabriek beter herkenbaar.

Het oudst bewaarde wisselcliché is dat van afbeelding 132 van de Firma P.J. van der Want Azn. Voor dit blok waren de merken de gekroonde M, ABC, AVB en de gekroonde 30 inzetbaar. Een geheel nieuw merkvignet is dat van Jan Prince & Cie uit circa 1870. Op twee gekruiste pijpen zitten twee engelenfiguurtjes, die een medaillon zonder omlijsting vasthouden. Dit medaillon is op de kruising van de pijpestelen geplaatst. Deze merkplaat is van verkoperd lood gemaakt. De inzetten die bekend zijn, stellen het lam onder de boom, de both en de gekroonde 51 voor. De twee wisselcliché's van de Firma Goedewaagen besprak ik eerder in dit blad (Pijpelijntjes, Jrg. VIII-1, 1982).

Tot slot geeft afbeelding 213 een etiket voor de pijpenkistjes. Het merkvignet is hier verdrongen door naam en adres van de fabrikant. Slechts een klein ovaal met het merk het scheepje is afgebeeld, waarbij vermeld is dat het om het fabrieksmerk gaat.

Nabeschouwing

Wat nog rest na de uitgebreide beschrijving van de merkplaten is een reconstructie van de ontstaansgeschiedenis van de omlijstingen. Het begin van lofwerk rondom het pijpmerk ligt rond het jaar 1720. Uit die tijd zijn afdrukken en blokken van houtsneden bewaard. Slechts één soort omlijsting komen we dan tegen: het heraldisch schild met merk en voorzien van dekkleden. Spoedig, aan het eind van de jaren dertig of begin jaren veertig gaat men over op het gebruik van roodkoper of messing. Het houtblok blijft in gebruik voor de minder fortuinlijke pijpmakers. De laatste houtblokken waren nog na het jaar 1850 in gebruik. De introductie van de metalen plaat is een belangrijke stimulans geweest voor de ontwikkeling van de omlijsting.

Metalen platen werden in andere werkplaatsen vervaardigd dan houten. De metaalbewerkers, of zij nu kopergraveurs of edelsmeden waren, leverden een technisch hogere en meer artistieke prestatie. Zij waren bovendien goed op de hoogte van de ornamentiek en wisten de verschillende elementen op een aantrekkelijke wijze tot een geheel samen te voegen. Het merendeel van de plaattypen ontstaat tussen 1740 en 1750. Dit valt samen met de periode van grootste bloei in de pijpmakerij in de stad Gouda. In die jaren groeide het aantal bazen sterk en iedere nieuwe baas schafte zich een merkplaat aan.

Na het jaar 1750 loopt de welstand in de pijpmakerij terug. Vanaf die tijd is het verval in alle gelederen van deze bedrijfstak te merken. Nieuwe merkplaten worden minder gemaakt. Door het afnemend aantal bazen komen er dikwijls platen vrij. Deze platen worden bij het gilde gedeponeerd en kwamen weer bij een nieuwe baas terecht. Dit gebeurde door bemiddeling van het gildebestuur. Veranderingen van naam of merk worden vanaf die datum geregeld uitgevoerd. Een wijziging in de plaat was aanmerkelijk goedkoper dan de prijs van een nieuwe. In de tweede helft van de achttiende eeuw doet slechts één type plaat haar intrede. Rond 1775 ontstaat de omlijsting met twee staande griffioenen. Deze platen werden voornamelijk in lood gegoten. Het gieten van loden platen moet rond die datum uitgevonden zijn en veel pijpmakers schaffen zich zo'n plaat aan.

In de eerste helft van de negentiende eeuw treedt er geen verandering op in het gebruik van de verpakkingsmerken. De toestand in de pijpmakerij is schrijnend geworden. Herbruik van materialen vindt eindeloos plaats. Alleen de goedkope loodplaten worden geregeld opnieuw gegoten. Pas na het midden van de negentiende eeuw zien we enkele veranderingen. Het wisselcliché doet zijn intrede in de bedrijven waar men met meerdere merken werkt. Bovendien vindt een verstrakking van het reclamemateriaal plaats. De omlijsting wordt naar de achtergrond verdrongen. Wanneer de houten pijpekistjes de hoge manden en bennetjes vervangen, bedient de pijpmaker zich van een etiket. Op dit etiket heeft het merk een ondergeschikte plaats gekregen. De naam van de fabrikant en zijn adres worden als belangrijker gezien. Het merk staat er nog slechts zijdelings op vermeld. Toch blijven de stroken met merkplaat nog lang in gebruik. De Firma Goedewaagen is de laatste die zo’n wisselcliché laat maken in het jaar 1912. Dit gebeurt naar aanleiding van het predikaat koninklijke dat zij kort ervoor verkreeg. Deze wisselplaat is een zink-cliché, vervaardigd volgens de moderne fotografische weg.

 

© Don Duco, Pijpenkabinet, Leiden, 1983.


Literatuur

Don Duce: Goudse pijpen, de geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda vanaf haar ontstaan tot heden, etc. Amsterdam, 1978.

Don Duco: ‘Wisselcliche's van de Firma Goedewaagen’, Pijpelijntjes, Jrg. VII, nr. 1, 1982.

D.H. Duco: Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940, Lochem, 1982.

D.A. Goedewaagen & G.C. Helbers: Goudsche pijpen, De merken en het merkenrecht van de pijpmakers te Gouda & De geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda, Amsterdarn,1942.

Henri Javaux: La pipe en terre d'Andenne, sa fabrication et son histoire, Namur, 1935.

Bob Wander & Dirk van der Want: ‘Iets uit de geschiedenis van de Goudse pijp’, Mededelingenblad Vrienden van de Nederlandse Ceramiek, nr. 13, 17 en 23.