Jämtpipor, een lokaal fenomeen
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2018
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Beschrijving:
Behandeling van de typisch Scandinavische pijp met de naam Jämtpipa gemaakt van plaatmetaal en voorzien van een rendierbot mondstuk, inclusief de wijze van vervaardiging, de modellen en de gebruiksgeschiedenis.
Dit artikel behandelt een typisch Scandinavische pijp met de overtuigende Zweedse naam Jämtpipa, ook wel Järnpipa (meervoud Jämtpipor) of in het Nederlands Jämtland pijp. Het productiegebied van deze pijpen ligt in centraal Zweden, het midden van Jämtland maar ook wat zuidelijker in de provincie Dalarna, het gebied boven de meren van Zweden. Het verspreidingsgebied loopt door tot aan de Noorse grens. In de collectie van het Amsterdam Pipe Museum vinden we van dit type acht voorbeelden. Scandinavische relaties brachten ze, maar de helft stamt uit de collectie van Felix van Tienhoven in Geldrop. Die aanwinst, dit jaar binnengekomen, is aanleiding nog eens naar dit materiaal te kijken en de kennis op een rijtje te zetten.
De Jämtpipa is een eenvoudige tabakspijp gemaakt van ijzer met een kromkop model ketel en een separaat mondstuk van rendierbot. Het is een functioneel object zonder opsmuk maar wel goed gefatsoeneerd zowel in vorm als in voorkomen. Grofweg in de tweede helft van de negentiende eeuw waren deze pijpen in een ruim gebied gangbaar en tegen een redelijke prijs. Het is een kenmerkende pijp bestemd voor de gewone roker.
Bestaande literatuur maakt de vervaardigingstechniek bekend, noemt zelfs enkele makers en hun periode van activiteit. Ook gaat het in op de gebruikers van dit soort pijpen. Die literatuur ontstond vanaf 1933 - niet meer contemporain - en is veel langer in onze documentatie aanwezig dan de pijpen zelf. Gezien de focus op ceramiek van ons museum tot aan het jaar 1995, hebben we nooit op deze metalen pijpen gelet. De belangrijkste bron voor de Jämtpipa is het manuscript Handel och livet på färdvägas uit 1933, waar het Nordiska Museet haar onderzoek vastlegt naar het dagelijkse leven op het Zweedse platteland. Dit verzamelde werk is rijk aan ooggetuige verslagen en citaten rond het fenomeen Jämtpipa. Combinaties van geschreven bronnen en bewaard gebleven pijpen maken dat je grip krijgt op deze specifieke rookpijp. Dat stukje historie wordt hier gepresenteerd.
Productbeschrijving
Zoals opgemerkt kenmerkt de Jämtpipa zich door een ijzeren ketel waaraan een steelstuk met op de scheiding van beide onderdelen een spoor. Het formaat is opvallend klein, de hoogte van de pijpenkop meet doorgaans slechts vier centimeter. De meeste pijpenkoppen zijn van een dekseltje voorzien dat met een eenvoudige enkelkakige scharnier draait, aan de keerzijde bevindt zich een zogenaamde klemveer, een lusvormige beugel die het deksel op de pijpenkop houdt. De montage gebeurt met een gedraaid roer van rendierbot. De totale lengte van deze objecten ligt zo rond de veertien centimeter. Het gaat dus om kleine, handzame pijpen die gemakkelijk in de zak passen.
Het oudste exemplaar in onze collectie is het meest primitief en heeft nog geen dekseltje (afb. 1). Opvallend bij deze pijp is het prachtige dunne plaatijzer waardoor het gewicht van de pijp minimaal is, namelijk slechts tien gram. Verder valt op dat langs de steel egaal rechte polijststrepen lopen. Aan het steeleind zien we een oogje waarin een klein sabeltje gestoken werd dat als pijpenwroeter diende. Helaas ging dat onderdeel verloren. Het roer ontbreekt eveneens.
Wel beschouwd gaat het om een ambachtelijk product, netjes gemaakt al is er geen sprake van een staaltje van ijzersmeedkunst of bijzonder vakmanschap. Het is een eenvoudig te maken artikel zonder esthetisch belang, veeleer op gebruik gericht. Toch bewijst zich de zorg in het feit dat de lasnaad van de pijpenkop en de steel buiten het zicht van de roker wordt gehouden. Zij loopt namelijk langs de voorzijde van de ketel en de onderzijde van de steel. Wanneer we een reeks van deze pijpen bekijken zien we vaak ook sporen van een haastige productie. Soms had het metaal wat langer gevijld of gepolijst moeten worden, andere keren is de ponsoen van het rozetje niet scherp afgeslagen. Ook in de klemveer zien we tekenen van haast; de aanvankelijk charmante buiging (afb. 2-3) wordt in latere tijd iets te scherp (afb. 5-6). Behalve zorgeloosheid door snelheid kan bij de productie ook van een helpende kinderhand sprake zijn geweest, die minder trefzeker bij de productie meewerkte.
Ondanks de eenvoud van deze plaatijzeren pijpen is bewust over de ketelvorm en decoratie nagedacht. Zo vertoont het grootste deel centraal op het deksel een gestanst motiefje dat met een ponsoen is geslagen. Doorgaans is dit een ster of rozetvorm, meestal met zes blaadjes (afb. 5), vier en acht (afb. 2 en 4) komen ook voor. Eenvoudiger is een enkele stip of puntje (afb. 6). Is dit stanswerk niet aangebracht, dan zien we soms een stukje metaal met een contrasterende kleur zoals koper of messing bekroond door een ijzeren balletje, waarmee het dekseltje wordt geaccentueerd (afb. 3). De rode of gele tint zorgt voor een aantrekkelijk verschil met het blanke ijzer.
De luchtinlaat in het deksel is op verschillende wijzen opgelost. De meest eenvoudige is om aan weerszijden een gaatje in het deksel te boren (afb. 2, 6). Meer subtiel is een groef evenwijdig aan de dekselrand die iets inzwenkt en waarin twee of drie kleine luchtgaatjes zijn geboord (afb. 4-5). Aangezien het deksel niet echt luchtdicht afsluit zijn deze luchtgaten niet zo vitaal, de pijp trekt toch wel. Het toepassen van een makersmerk is bij de Jämtpipa niet gebruikelijk. Dat zegt zowel iets over de eenvoudige status van de pijpenmakers als over de klanten die de pijp niet als een merkartikel zagen. Of de klant trouw was aan een bepaalde maker is onduidelijk. Veelal zal dat van de handelsroute afhankelijk zijn geweest.
Kenmerkend is verder dat de Jämtpipa als ketelmodel doorgaans een kromkop heeft. Dat is niet verwonderlijk want het maken van andere pijpmodellen in ijzer levert bij de productie problemen op. Behalve dat er nieuwe matrijzen gemaakt moeten worden, zijn veel pijpmodellen technisch gezien slecht te maken. Bovendien was in de tijd van ontstaan de kromkop als kleipijp in Zweden zeer populair zodat de roker aan die vorm gewend was. Daarmee is het ketelmodel van de Jämtpipa op de Engelse leest gestoeld, waar dergelijke kromkoppen ontstaan zijn. Het is dus niet vanwege de relatie met de kleipijp, maar vooral vanwege de metaaltechniek dat de kromkop kenmerkend is voor de Jämtpipa.
Tenslotte is er nog de beoordeling van de roeren. Bij de vroegste rendierbenen roeren zien we bijna hoe langzaam de draaibank draaide, de stelen zijn daardoor wat hobbelig en oneffen. De moderne roeren verraden nieuwe technieken. De traditionele rendierbenen versie wordt geleidelijk vervangen voor strakkere roeren van hoorn of hout die de roker als meer hygiënisch ziet. De pijp met het houten roer (afb. 6) heeft duidelijk een industriële achtergrond en moet in serie gemaakt zijn, niet in de pijpenmakerij maar in een algemene draaierij. Dergelijke roeren zouden we ook op pijpen van andere origine kunnen zien en zijn wat betreft de herkomst dus wat misleidend. Het bewijst dat het gebruikelijk wordt de roeren op een andere plaats te maken dan de pijpenkoppen.
Wijze van vervaardiging
De werkplaatsen waar deze pijpen tot stand komen zijn klein geweest, het gaat om familiebedrijven. De productie vergt niet veel ruimte en slechts betrekkelijk eenvoudig gereedschap. Over deze gereedschappen zijn we goed geïnformeerd doordat van het bedrijf van ene Nils Eriksson de gereedschappen in het Jämtland streekmuseum terecht kwamen. Dit gereedschap bestaat uit een metaalschaar waarmee het ijzer wordt geknipt. Verder zijn er twee aanbeelden voor het vormen van het plaatwerk. Tangen worden gebruikt voor het vasthouden van het metaal tijdens de bewerking (afb. 9). Ook zijn er enkele kleine werktuigjes om het dekseltje te drukken en van een decoratie te voorzien. Tenslotte is er nog een ponsoen voor de decoratie van het dekseltje en enkele gereedschapjes om de scharnier draaiend te maken.
De grondstof ijzer wordt lokaal gewonnen en staat bekend als ijzer uit Bergslagen. Het is beschikbaar als plaatmateriaal maar ook in draadvorm. Beide soorten worden in de pijpennijverheid gebruikt. Bij de productie benut men drie sjablonen, een driehoekige vorm voor de ketel, een langgerekt stuk voor de steel en een cirkelvorm met een randje voor het dekseltje (afb. 10). Deze sjablonen bestaan in verschillende formaten, evenals de pijpen waarvan je doorgaans alleen het standaardformaat tegenkomt. Omdat de productie als seriewerk plaatsvindt, worden de stukken ijzer bij aantallen geknipt om de pijpen efficiënt in reeksen te kunnen maken.
Het vlakke metaal wordt op een eenvoudig aanbeeld gevormd door te hameren. Dat is geen zwaar werk want het plaatwerk is betrekkelijk dun en dus gemakkelijk te buigen. Vervolgens worden de aansluitingen dichtgesoldeerd door in de lasnaden koperdraad te leggen en deze met borax in te smeren. Dan wordt de pijp in een pot smeulende houtskool gedaan om het soldeer te versmelten. Met een blaasbalg stookt men het vuur op totdat het koper met het ijzer vervloeit. Nu zit de pijp in elkaar maar moet nog afgewerkt worden.
Bij het afwerken vijlt de maker het overtol aan soldeer weg en vervolgens polijst hij het oppervlak. Dan wordt ook het klepdekseltje gemonteerd, dat eveneens in een mal wordt gedrukt. Door het gebruik van plaatijzer bestaat er een groot risico van roesten. Om dat te voorkomen wordt het ijzer gebruineerd, waardoor het dichter wordt en dus niet zo bevattelijk is voor corrosie. Tenslotte wordt het vochtafstotend gemaakt met reuzel en dierlijk vet. Soms laat dit afwerken van het ijzeren oppervlak prachtige strakke overlangse strepen zien zoals de polijststrepen op de kleipijp door het wrijven met agaatsteen. Bij luxe pijpen wordt in zeldzame gevallen een eenvoudige gravering aangebracht om de glans van het oppervlak te breken.
De steel van de Jämtpipa bestaat uit een aanzetstuk van metaal, waarin een separaat mondstuk ofwel roer van rendierbot geklemd wordt. De Lappen zorgen voor de aanvoer van dit materiaal. Later wordt ook wel hoorn gebruikt omdat het een gladder resultaat geeft met een mooiere tekening. Atypische tabakspijpen laten soms een hoornen mondstuk zien (afb. 7) dat we niet van andere pijponderdelen kennen; die moeten wel van lokale dieren afkomstig zijn.
Het bot of hoorn wordt in repen gezaagd en vervolgens op een simpel draaibankje tot de gewenste vorm gedraaid. Als de buitenvorm gemaakt is wordt het rookkanaal geboord. Wonderlijk aan de mondstukken is de relatief grote dikte in vergelijking tot de metalen steel. Hierdoor ontstaat tussen tige en roer een wat onelegante stoep die in onze optiek buiten proportie is. Juist deze dikke steel maakt de Jämtpipa zo’n kenmerkende pijp. Specifiek is ook dat bij de oudere exemplaren van een knopenroer sprake is, rond het roer bevinden zich enkele gladde ringen. Die vorm is afgekeken van de negentiende eeuwse buffelhoornen roeren uit Duitsland.
Historische aantekeningen over de dagproductie spreken van ongeveer een dozijn pijpen. Gezien de seriematige vervaardiging en ook de arbeidsdeling lijkt dat een te gering aantal. Veel werkplaatsen werken echter niet het hele jaar door maar vooral in de wintertijd, als de landbouw stil ligt. Uiteraard zijn de dagen dan betrekkelijk kort. Bovendien wordt de gemiddelde dagproductie lager als we bedenken dat er sprake is van gezinsarbeid. Naast de man en de vrouw werken ook vaak de kinderen mee en dat brengt de gemiddelde productiesnelheid per werknemer omlaag. Een dagproductie van een dozijn pijpen geeft een weektotaal van zo’n zeventig stuks.
Gebruiksgeschiedenis
Het wordt algemeen aangenomen dat al vanaf de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) metalen lees ijzeren pijpen door soldaten gerookt zijn die over heel Europa verspreid raakten. Vermoedelijk is die bewering juist maar dat zal niet de origine van de Jämtpipa zijn. Het fenomeen Jämtpipa moet veel later geïntroduceerd zijn. De typische kromkop ketelvorm en de spoor wijzen op zijn vroegst op het midden van de achttiende eeuw. Schriftelijke bronnen gaan echter niet verder terug dan tot aan het begin van de negentiende eeuw.
Over heel Europa is de kleipijp het meest algemene rookinstrument geweest en metalen pijpen zijn een veel minder courant artikel. In Zweden wordt de import van kleipijpen in 1741 verboden en opnieuw in 1747. Die maatregel was bedoeld om de eigen pijpennijverheid te stimuleren. Gevolg is dat er rond 1770 in Zweden zo’n dertien fabrieken van kleipijpen zijn. Tegen het jaar 1800 worden deze invoerverboden van kleipijpen niet meer nagevolgd, waardoor er een verandering komt in het aanbod aan pijpen. Vanuit Noorwegen worden dan kleipijpen aangevoerd, heel toepasselijk Noorweegse pijpen genoemd. In die periode moet de metalen tabakspijp net als in andere landen niet meer dan een alternatief rookinstrument zijn geweest met een geringe populariteit. In Zweden maakt alleen de plaats Vigge daarop een uitzondering. Deze stad staat bekend om ijzeren pijpen met graveerwerk die al aan het begin van de negentiende eeuw op de markt zijn en die tot de wat luxere rookgerei behoren.
Tegen het midden van de negentiende eeuw verandert deze situatie. In Zweden bestond een wet dat het verrichten van smidswerk thuis slechts met toestemming van de overheid mogelijk was. Alleen een echte smid mocht een smidse met aanbeeld hebben, voor anderen was dat verboden. De straffen die daarop stonden waren aanzienlijk dus men waagde zich er niet aan. In 1846 en nogmaals in 1864 wordt dit verbod opgeheven. Dat moet het moment geweest zijn dat de productie van metalen pijpen opleefde, zeker wanneer er marktkansen lagen. Dat in Jämtland geen productie van kleipijpen op basis van huisnijverheid plaatsvond is duidelijk. Voor die tak van nijverheid heeft met een goed ontwikkelde techniek nodig, naast een pottenbakkersoven. Bovendien was de aanvoer van pijpaarde in Midden-Zweden een probleem.
Met de productie van metalen pijpen ligt dat anders. Die start in veel plaatsen als een huisnijverheid en kreeg een stimulans in jaren van slechte oogst wanneer armoede dreigde. Het opzetten van zo’n eenvoudige werkplaats was geen grote investering terwijl ook de techniek geen onoverkomelijk probleem was. De verkoop gebeurde vaak door vrouwelijke venters die markten bezochten waardoor deze specifieke pijpen over het hele gebied verkrijgbaar waren. De handel vond plaats per dozijn of gros, van grotere aantallen was zelden sprake vanwege het risico van roest. Overigens schijnt de verkoop naar Noorwegen zeer beperkt te zijn gebleven, de Noren beschikten over kleipijpen en later ook over pijpen van alternatieve materialen. De ijzeren pijp was voor hen te armoedig.
De grootste vraag naar metalen pijpen blijkt in de provincies Dalarna en Hälsingland te zijn, dicht bij huis dus. In de jaren 1860 is hier al een aanzienlijke nijverheid, vermoedelijk zelfs bovenregionaal. Sommige pijpenmakers trokken in de winter naar deze provincies om er pijpen te maken en te verkopen, in het voorjaar keerden zij weer naar hun eigen hofstede terug. Het bewijst seizoensarbeid in deze merkwaardige bedrijfstak.
Het centrum van de productie van ijzeren pijpen wordt begrensd door de plaatsen Lockne, Berg, Oviken en Hallen en weer door naar Lockne. De plaats Berg staat bekend als algemeen productiecentrum van ijzeren ofwel witmetalen voorwerpen en daar sluit de Jämtpipa naadloos bij aan. In het jaar 1868 komt uit Berg echter slechts zes dozijn pijpen tot stand en verder nog een onduidelijk aantal uit Marieby. In de plaats Lockne wordt een speciaal type pijp gemaakt met een kleiner formaat, de jaarproductie ligt daar op zeshonderd stuks. Näs is vermoedelijk de belangrijkste productieplaats waar in hetzelfde jaar 1868 bijna vijfduizend pijpen van uiteenlopende kwaliteit werden gemaakt. Dat zegt iets over de omvang van de nijverheid daar. Misschien is het niet toevallig dat deze plaats bekend staat om haar gezonde bronnen en dus een aanzienlijke toeristische trekpleister was geworden. Deze toeristen brachten een verschuiving van afzet naar de souvenirmarkt. Overigens werd in Zweden het roken in die periode nog als positief gezien, in sommige gevallen zelfs als gezond en helend. Niet snel daarna verschuift de mening en leert men inzien dat roken schadelijk is.
In de jaren 1880 loopt de verkoop vrij plotseling terug. De reden is niet bekend maar moet liggen in de vraag naar luxer rookgerei naast wellicht de introductie van alternatieve rookwijzen zoals de sigaar. Interessant genoeg krijgt de Jämtpipa aan het begin van de twintigste eeuw nog een tweede leven. Deze wordt gestimuleerd door een bedrijf in kunstnijverheidsproducten genaamd Jämtslöjd. Twee voormalige pijpenmakers herstarten hun bedrijf maar nu is de productie geheel bestemd voor de souvenirhandel. De streek waar de productie plaatsvond was inmiddels een gerenommeerd kuuroord geworden en de Jämtpipa wordt als een geschikte, streekeigen souvenir beschouwd. Om die reden nemen pijpenmakers het ambacht weer op en behoedden dit voor uitsterven. Het is van één van die bedrijven waarvan het afgebeelde gereedschap bewaard bleef.
Over de verspreiding van de pijpen is beperkt informatie te krijgen. Bij kleine aantallen werden deze onder de lokale rokers afgezet. Kramers en andere verkopers namen ze mee als ruglast. Daarnaast fungeerden sommige winkeliers als groothandel, al was hun voorraad nooit echt omvangrijk vanwege het gemelde risico van roesten. Via simpele handelskanalen kwam de Jämtpipa in Stockholm terecht en vond daar verkoop tot buiten de landsgrenzen. De herkomst van de overgeleverde pijpen laat zien dat de pijp in ieder geval naar het buitenland moet zijn verkocht. De pijpen in onze museumcollectie komen van verschillende bronnen. Twee zijn er in Zweden aangeschaft, twee komen uit Duitsland, één uit België en de fraaiste zat jarenlang in een Amerikaanse collectie. Twee andere zijn afkomstig uit de niet nader te duiden West-Europese antiekhandel.
Hoe de Jämtpipa zich bij gebruik gedraagt is onduidelijk. IJzer geeft voor de roker tijdens de periode van inroken een lichte metaalachtige bijsmaak. Na een paar keren roken verdwijnt deze smaak omdat zich snel een koolstoflaag tegen de binnenzijde van de ketel afzet en dat heeft alles met de oxidatie van het ijzer te maken. Vanaf dat moment is de pijp aangenaam te roken, mede omdat het roer van een alternatief materiaal de warmte van de rook compenseert en prettig tussen de tanden ligt. Hoewel gezegd wordt dat bij te heet roken de soldeerranden kunnen gaan lekken, is dat niet waarschijnlijk. Wel kan door slijtage het zwakkere deel van de lasnaden doorslijten. Dat wordt nog versterkt omdat de pijp na het solderen uitgebreid wordt gevijld met dunne plekken als risico. Bij een van de pijpen is dat het geval (afb. 3) en is een van de lasnaden met een reepje stof dichtgemaakt, zowel tegen het lekken van nicotinesap als tegen valse trek.
Doelgroep voor de Jämtpipa is de lokale roker, veelal vrouwen, ook soldaten worden als gebruikers genoemd, naast vrij onverwacht zelfs kinderen. Mogelijk is het kleine gebogen pijpje voor die laatste doelgroep bestemd geweest (afb. 7). Overigens is van rokende kinderen bekend dat zij lang niet altijd tabak rookten, maar vooral belangstelling hadden om met gras en mossen te experimenteren. Er wordt beweerd dat de Jämtpipa een prettige pijp is om tijdens het werk te roken. Het dekseltje zorgt voor een minimaal risico van brand. De slijtsporen aan de mondstukken van de pijpen wijzen ook op een intensief gebruik met een onophoudelijk klemmen van het mondstuk tussen het gebit. Dat betekent eerder tussen de tanden tijdens het werk dan rustig zittend zonder iets te doen.
Dankzij de positieve eigenschappen is de Jämtpipa het alternatieve rookgerei voor de minder vermogende, werkende klasse geworden. In Zweden ontwikkelde zich met name in de negentiende eeuw in de steden een betrekkelijke hoge rookcultuur. Dat lezen we af aan de talloze met zilver gemonteerde meerschuimpijpen die zijn overgeleverd. In dezelfde periode ontstonden ook andere luxe pijpen zoals uit blank hout gesneden exemplaren. De Jämtpipa past daar niet bij en bleef dus een plattelandsproduct.
De reden waarom de Jämtpipa verdween is onduidelijk, maar ligt in de rookgewoonte van de plattelander in het laatst van de negentiende eeuw. Dit gebeurde zeker te vroeg om dat aan de opkomst van de sigaret te relateren, maar de sigaar zou daarin wel een rol gespeeld hebben. Verder heeft Snüss in Zweden een grote populariteit gekregen, zozeer dat deze zuigtabak op een gegeven moment populairder was dan het pijproken.
Slotwoord
Het lijkt erop dat de Jämtpipa geen lange traditie heeft geschreven. Voor de roker was het een typisch negentiende eeuws fenomeen dat in de twintigste eeuw nog beperkt als toeristenartikel gemaakt is. De lage verkoopprijs en de geringe status maken dat dit artikel beperkt bewaard is gebleven. Dat verklaart de zeldzaamheid ervan vandaag de dag. Zeker is dat deze wonderlijke ijzeren pijp voor veel plattelanders een geliefde rookpijp is geweest, een alledaags instrument met een goede gebruiksfunctie. Licht van gewicht, veilig vanwege het dekseltje, duurzaam in gebruik en goedkoop in aanschaf.
Interessant is dat de geschiedenis van dit unieke lokale product goed bekend is. Dankzij de uitgebreide archieven en de belangstelling van lokale historici is de geschiedenis behoorlijk compleet opgetekend. Toch rijzen er voor iemand die het naadje van de kous wil weten altijd vragen. Het noteren van de geschiedenis gebeurde pas nadat de Jämtpipa als gebruiksartikel verdwenen was. Hierdoor zijn allerlei concrete gegevens als productieaantallen, verspreidingsgebied en prijsontwikkeling nu niet meer te achterhalen. Ook is de vroegste geschiedenis onduidelijk. Sloot de Jämtpipa aan bij de doorlopende productie vanaf de ijzeren soldatenpijpjes die wij uit Midden-Europa kennen of is het een nieuwe, negentiende eeuwse nijverheid geweest? Het antwoord is vermoedelijk de laatste bewering.
Verder is er nog een relatie van de Jämtpipa met vergelijkbare metalen pijpen. Dan blijkt er wereldwijd maar één productieplaats te zijn met overeenkomstige pijpen. Dat is de nijverheid in het stadje Ruhla in Thüringen. Daar werden met stalen matrijzen vergelijkbare pijpjes in zilver en andere metalen gedrukt. Het is niet onmogelijk dat die activiteit op de Zweedse lokale nijverheid gebaseerd was, maar zeker is dat niet. Van één pijp in onze collectie is het onduidelijk wat de herkomst is (afb. 8). Die pijp is in dezelfde techniek gemaakt al lijkt het hier om een sigarenhouder te gaan. Onduidelijk is of het Duitse herkomst betreft of Zweedse. Is hier sprake van een functieaanpassing van de Jämtpipa of is het een van de vele gevarieerde prestaties waar de plaats Ruhla om bekend staat?
Tot op heden heeft iedere onderzoeker een stukje geschiedenis bijgedragen. De lokale historici met het optekenen van feitelijke, historische gegevens. De maker die zijn gereedschap aan een museum schonk om de techniek vast te leggen. Voorbeelden in museumcollecties inclusief ons museum laten de variaties aan producten zien. Zij maken de verschijningsvorm van het product bekend. Dit artikel tenslotte vat de kennis nog eens samen zoals die anno 2018 bekend is en maakt deze via het internet bereikbaar. Dat gebeurt 85 jaar na de eerste serieuze onderzoeken.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2018.
Makers van Jämtpipor
Naam | Plaats | Periode |
Erik Andersson | Bjärme | c. 1820-1841 |
Göran Andersson | Bledäng | |
Jonas Andersson | Bjärme | |
Anners Annerssa | Oviken | |
Alias Enoksson | Bledäng | c. 1917 |
Nils Enoksson |
Marieby |
c. 1850-1890 |
Nils Eriksson |
Marieby |
c. 1850-1890 |
Karl Göransson |
Måläng | c. 1920 |
Erik Johansson |
Bledäng |
<1838> |
Erik Johansson | Bleka | -1921 |
Erik Nilsson | Marieby | <1870-1906 |
Knut-Olle | Bjärme | c. 1910 |
Per Olofsson | Bjärme | c. 1900-1934 |
Viktor Olofsson | Bjärme | |
Andreas Olsson | Vålbacken | |
Kjell Ottoson |
Marieby |
c. 1890 |
Nils Olof Salin |
Kalmar |
c. 1850 |
Pelle Sundell |
Grubban |
c. 1900 |
Petrus Sundell |
Hara |
<1900-1933 |
Olof Sundin |
Bjärme |
-1930 |
Erik Sundkvist |
Berg |
Afbeeldingen
- Jämtpipa in de eenvoudigste uitvoering en nog zonder dekseltje maar met het kenmerkende kromkop model. Borgoogje aan het steeleind. Zweden, 1800-1880
Amsterdam Pipe Museum APM 19.526 - Jämtpipa met standaard model met eenvoudig dekselknopje met rozet en opvallend dik roer van rendierbot. Zweden, Dalarna, 1860-1890
Amsterdam Pipe Museum APM 322b - Jämtpipa met standaard model met koper onder het dekselknopje en als verstevigingsring aan het steeleind, roer van rendierbot. Zweden, Dalarna, 1870-1900
Amsterdam Pipe Museum APM 322a - Ongebruikelijke Jämtpipa met een volledig metalen steel en knopmondstuk, de steel s-vormig gebogen. Klepdeksel met doorboring aan de zijkanten van twee groeven met ieder drie gaatjes, spoor afgeplat en doorboord. Zweden, 1850-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.257 - Jämtpipa met standaard model, gevijld benen mondstuk met modernere vorm. Zweden, 1890-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.259 - Jämtpipa met standaard model, montage met houten roer met benen mondstukje met gedraaide ringen. Zweden, 1890-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.258 - Atypische Jämtpipa met trechtervormige ketel en opgaande steel, het mondstuk sterk gebogen en van hoorn. Steel bovenzijde stukjes soldeer die wijzen op een verdwenen ornamentje. Zweden, 1870-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.260 - Variant op de gebruikelijke Jämtpipa met een hoge trechtervormige ketel, een messing knopje aan de basis, de steel op een derde van onder aangezet. Hoornen mondstuk. Zweden of Ruhla, 1880-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.062 - Gereedschap om de onderdelen te knippen en te buigen.
Amsterdam Pipe Museum documentatie (uit Eva Falkenström Svangard) - Tekeningen van slablonen voor de onderdelen van de Jämtpipor.
Amsterdam Pipe Museum documentatie (uit Eva Falkenström Svangard)
Literatuur
Eva Falkenström Svangård, Dom kallas jämtpipor, en uppsats om jämtlänska järnpipor, Östersund, 1987.
Eva Falkenström Svangård, Jämtpipor – ett bortglömt hantverk, Östersund, 1987, p. 148-159.
Eva Falkenström Svangård, 'A Forgotten Craft of Making Iron Pipes', Society for Clay Pipe Research Newsletter 67, Spring/Summer 2005, 2-18.
Dom Kallas, Jämtpipor, En uppsats om jämtlänska järnpipor.