Een vroege pijp uit Burkina Faso

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
1998

Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet

Beschrijving:
Afbeelding en bespreking van een traditionele aardewerken pijpenkop gevonden in Burkina Faso.

Over de ouderdom van de rookpijp en zeker over de vormontwikkeling ervan tasten wij wat betreft het continent Afrika nog grotendeels in het duister. Wanneer Neander in 1626 zijn Tabacologia uitgeeft, staat het roken in Europa nog in de kinderschoenen. Het is daarom zeer verwonderlijk dat in zijn publicatie reeds volledig ontwikkelde waterpijpen worden afgebeeld, die dan in Afrika reeds algemeen in gebruik blijken te zijn.[1] We mogen derhalve concluderen dat het fenomeen roken in Afrika vermoedelijk ouder is dan in Europa en dat de pijp er een geheel eigen ontwikkeling heeft doorgemaakt.

De evolutie van de Afrikaanse rookpijp is echter nog onontgonnen terrein. Via archeologisch materiaal beschikken we wel over talloze soorten en modellen rookgerei,[2] maar een chronologie, zoals die in West-Europa inmiddels gereconstrueerd is, bestaat voor Afrika nog niet. Daarom is, om deze historische legpuzzel in te vullen, ieder nieuw gegeven van belang. De bij dit artikel afgebeelde rookpijp is zo'n driedimensionale bron, die onze kennis aanvult doch tevens talloze nieuwe vragen opwerpt.

burkina
Afb. 1 APM 14.807
14.807  etn-burkina-faso-sonrai-paddo-2
Afb. 2 APM 14.807
14.807  etn-burkina-faso-sonrai-paddo-1
Afb. 3  APM 14.807
 
14.807  etn-burkina-faso-sonrai-paddo-7
Afb. 4 APM 14.807
14.807  etn-burkina-faso-sonrai-paddo-6
Afb. 5 APM 14.807

De betreffende rookpijp is in de plaats Poura in Burkina Faso gevonden (Afb. 1-6). Als bijkomend vondstmateriaal zijn terracotta sculpturen geborgen, die allen uit het tijdvak tussen 1500 en 1700 stammen. Het is alleszins aannemelijk dat de pijpvondst uit dezelfde periode dateert. De grondstof en de vervaardigingstechniek van het terracotta materiaal en de hier besproken rookpijp vertonen grote overeenkomst. Het gaat om roodbruin aardewerk van een tamelijk onzuivere structuur, een kleisoort die kennelijk uit de rivierbedding werd gewonnen. De pottenbakkers hebben deze klei met de hand gevormd en na drogen vervolgens in een veldoven bij een relatief lage temperatuur gebakken.

De onderhavige pijp heeft verschillende kenmerken die wijzen op een langer bestaande pijpenproductie. Dat komt tot uiting in het model van de pijp, de toepassing van een manchet en zeker in het aanbrengen van een borgoog om de pijp aan een separaat roer te bevestigen. Het pijpmodel betreft geen basismodel met een vormgeving direct aan de beker- of komvorm gerelateerd. Hier gaat het om een silhouet dat veel weg heeft van een paddestoel. De onderhelft van de ketel is cilindrisch en heeft een vlakke bodem. Daarop bevindt zich de eigenlijke pijpenkop als een soort kegelvormige bekroning die het object de kenmerkende contour geeft. De ketel en de nauwere basis zijn voorzien van een ingekraste of ingedrukte decoratie van omgaande banden met staande streepjes.

14.807  tek-burkinafaso-paddestoel
Afb. 6 APM 14.807

De breekbare aard van de locale keramiek maakt een steel geheel van klei onmogelijk, die zou uiteindelijk te kwetsbaar zijn. Dit probleem is opgelost op een veelvoorkomende wijze, namelijk met een kort stompje eindigend in een verdikte band die wij aanduiden met manchet. In deze manchet wordt een roer van hout gestoken. De verbinding wordt doorgaans met een reepje stof luchtdicht gemaakt, zodat valse trek van de pijp wordt voorkomen.

Het borgen van de twee onderdelen is een zorg op zich. De verbinding tussen ketel en steel mag niet lekken maar bovendien moeten de twee voorwerpen hecht verbonden zijn om te voorkomen dat de pijpenkop tijdens het roken van de steel af zou schuiven en zou breken. Als borg wordt daarom een touwtje of een leertje gebruikt, dat aan de ene zijde aan het roer is bevestigd en aan de andere zijde aan de kop wordt geknoopt. Het borgen aan de pijpenkop gebeurt vaak met een oogje van keramiek. Bij deze pijpenkop wordt dat borgoog toevalligerwijs gevormd doordat de waterhoofdige ketel de manchetband van de pijp raakt waardoor een functionele tussenruimte ontstaat. Het borgkoordje kan hier doorheen worden geschoven.

De roeren van dergelijke pijpen, veelal van takhout gemaakt, zijn lang geweest. De pijp werd zittend gerookt waarbij de pijpenkop op de grond stond. Dat lezen we af aan de slijtsporen op de onderzijde van de ketel, die het schuiven over de grond verraden, waardoor de onderzijde geleidelijk afgerond raakte. Dergelijke afrondingen zien we bij pijpen van West-Afrikaanse stammen vaker en komen zelfs tegenwoordig nog in enkele streken voor. De mate van slijtage informeert ons over de intensiteit van het gebruik van de betreffende pijp, uiteraard in relatie tot de aard van de bodem waarover deze schuurde.

07-12.409  etn-ghana-lobi-gezicht-1
Afb. 7 APM 12.409
08-14.332  etn-ghana-gezicht-1
Afb. 8 APM 14.332

Bij de hier besproken pijp wijzen het specifieke model en het voorkomen van een borgoog niet op een oervorm. Zij zijn het resultaat van enkele generaties pijpenmaken met de bijbehorende vormevolutie. Niet alleen de vorm maar vooral het raffinement van het borgoog getuigen daarvan. Helaas valt het niet te traceren uit welk pijpmodel deze manchetkop is ontwikkeld. Evenmin is het te duiden gedurende welke tijd dit model in omloop is geweest. Zeker is wel dat het om een standaardmodel gaat, dat gedurende langere tijd populair moet zijn geweest. Een overeenkomst in vorm en gebruikswijze zien we rond 1900 nog bij het Gurunsi volk van noord-Ghana, al is de pijpenkop daar vaak gefigureerd (afb. 7). Latere voorbeelden kennen we van de Frafra (afb. 8).[3]

De datering van het vondstcomplex tussen 1500 en 1700 wekt verbazing. Zelfs als we uitgaan van het meest recent jaar 1700, is de volwassen vorm van het voorwerp tamelijk onverwacht. Een ander aspect dat onduidelijk blijft is wat er in de pijp is gerookt. Voor de bekendmaking van tabak is in Afrika reeds hennep gerookt. De waterpijpen zoals bijvoorbeeld door Neander afgebeeld, zijn daarvoor reeds algemeen in gebruik geweest. Qua vorm en voorkomen, maar vooral qua formaat vertoont deze pijp ook veel overeenkomst met de bovenzijde van dergelijke waterpijpen. Het ontstaan van dit model zou dus ook uit die hoek kunnen komen. Onderscheid tussen het roken van het ene en het andere kruid geeft aan de pijp overigens geen noodzakelijke veranderingen.

Samenvattend stelt dit artikel een nieuw pijpmodel voor, gemaakt in een lokale ceramische traditie. Bij dit voorwerp is de ontwikkeling tot deze merkwaardige vorm echter niet met zekerheid te duiden, al valt een zekere overeenkomst met de koppen van de Afrikaanse waterpijp te bespeuren. Evenmin blijkt gedurende welke periode gebruik ervan heeft plaatsgevonden, terwijl ook het soort kruid dat erin werd gerookt onduidelijk blijft. Toch is qua vormsoort wel een model toegepast dat van invloed is geweest op het Afrikaanse pijpmodel. Dat wordt bewezen door de link naar latere pijpmodellen, bijvoorbeeld die van de Lobi. Kortom een interessant object waarover voldoende speculatieve informatie valt te geven die genoeg stof tot denken oplevert. Duidelijk daarbij is wel dat de talloze vragen die dit voorwerp omringen slechts een eerste inventarisatie zijn tot het ontrafelen van de geschiedenis van het roken in Afrika. Een onderwerp waarnaar het onderzoek nog maar nauwelijks is gestart.

© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 1998.

Gepubliceerd als: An early pipe from Niger, Society for Clay Pipe Research, Newsletter, 54, 1998, p 56-58.

Afbeeldingen

1.  Tabakspijp van aardewerk met conische ketel op een slanke cilindrische basis, vlakke bodem en opgaande steel met manchet. Ketel en voet versierd met verticale lijnen. Gevonden in Poura, Burkina Faso, 1800-1900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.807

2.  Rechter zijkant.

3.  Linker zijkant.

4.  Onderzijde van de pijpenkop.

5.  Bovenzijde van de pijpenkop.

6.  Tekening van dezelfde kleipijp van Poura met de paddenstoelvorm.

7.  Vergelijkbaar pijpmodel maar dan figuratief. Ghana, Gurunsi, 1880-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.409

8.  Vergelijkbaar pijpmodel maar dan figuratief. Ghana, Frafra, 1960-1990.    
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.332

Noten

[1]  Jean Neander, Traicté dv tabac ov nicotiane, panacée, petvn: autrement Herbe à la Reyne, Barthélemy Vincent, Lyon, 1626, p 338.

[2]   Iain C. Walker, ‘The potential Use of European Clay Tobacco Pipes in West African Archaeological Research’, West African Journal of Archaeology, 1975, p 165-193

[3]   Amsterdam, collectie Pijpenkabinet  Pk 12.409 en Pk 14.332.