Een Bali-pijp uit een Amsterdamse collectie
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
1994
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Toelichting op een tabakspijp van keramiek in de vorm van een zittende figuur afkomstig van de Graslanden van Kameroen en naar Amsterdam gebracht door Gert Lambregts.
De Graslanden van Kameroen staan bekend om een sterk ontwikkelde rookcultuur. De tabakspijp heeft in de maatschappij van de Graslanders een groot belang gekregen niet alleen als rookinstrument maar vooral als statusdrager. De vormgeving van de pijpen en de versieringsmotieven op de pijpenkoppen zijn hier verder ontwikkeld dan in de omringende landen. Vanwege het belang van de tabakspijp ontwikkelde het beroep van het pijpmaken zich tot op bijzondere hoogte met als gevolg dat er geheel eigen technieken ontstonden en specifieke decoraties.
Het vervaardigen van aardewerk is in de meeste Afrikaanse landen een taak voor de vrouwen. In Kameroen bestaat hierop een uitzondering, want wonderlijk genoeg wordt het maken van versierde pijpenkoppen zo belangrijk gevonden dat het de mannen zijn die zich hiermee bezig houden. Dat gebeurt niet door boetseren van de pijpenkoppen uit een kneedbare klei maar door het snijden van het voorwerp uit een blok taaie klei. In feite sculptureren de pottenbakkers het product zoals de beeldhouwer dat doet bij het hakken van een steensculptuur. Deze werkwijze levert een heel specifieke vormgeving op met scherpe snijranden en duidelijk afgebakende vlakken. Na het drogen worden de pijpen in een eenvoudig veldoventje tussen lagen olifantsgras gebakken. Daarna volgt nog een schilderbeurt met een zwarte kleurstof, die de pijpen het aantrekkelijke koolzwarte uiterlijk geven.
Als decoratie voor de Graslandpijpen zijn maskerfiguren en totembeelden het meest populair. Talloze pijpenkoppen tonen langs de voorzijde van de ketel een maskerportret met uiteenlopende uitdrukkingen of een staande of zittende figuur, doorgaans getooid met een opmerkelijke hoofdversiering. De figuren zijn weergegeven volgens een vast concept en vooral de personen ten voeten uit hebben een stereotype houding. De ogen zijn doorgaans amandelvormig en zonder pupillen, de neus is breed met expliciete vleugels en de hoofdtooi geeft de voorgestelde extra cachet. Vaak is in deze tooi een toegevoegd versieringsmotief geïncorporeerd.
De tabakspijp die bij dit artikel is afgebeeld vertoont alle kenmerken van de Graslandpijpen en mag dus als een representatief voorbeeld worden gezien. Het gaat om een betrekkelijk groot formaat totempijp die een staande figuur voorstelt (afb. 1). De techniek is zoals gebruikelijk, de voorstelling is uit één blok klei gesneden en de stijl is typerend voor de tijd van ontstaan. Volgens traditie liggen ketel en steel bijna evenwijdig aan elkaar en in de vlakke bodem bevindt zich een lekgat. Vrijwel alle aandacht gaat naar de voorgestelde figuur uit.
Het gelaat is ovaalvormig waarbij op de bijna afgevlakte schijfvorm twee bijna ronde ogen, een neus en een paar lippen in reliëf te zien zijn. Omdat het voorhoofd met een verhoogde driehoekvorm wordt aangegeven, wekken de ogen de indruk je vanuit verdiepte oogkassen aan te staren. Boven het gelaat bevindt zich boogvormige hoofdtooi versierd met drie verticale velden waarin zigzag lijnen zijn uitgesneden. Het gelaat en de hoofdtooi vragen ieder ongeveer evenveel aandacht, terwijl de rest van de voorgestelde figuur onopvallend is gebleven. De armen lopen langs de romp en eindigen in handen die de kin aanraken. De benen zijn bijna lineair en ongeleed terwijl met verticale streepjes twee rijen tenen langs de vlakke voet van de pijpenkop worden gesuggereerd.
Opvallend aan deze gesculptureerde pijp is niet de ouderdom, maar juist de betrekkelijk recente datering. Het object stamt namelijk uit een werkplaats die volgens zeggen aan het begin van de jaren zeventig is opgeheven. Het gaat om de laatste producten in een stijl die in die tijd nog veel is toegepast en die terugvoert op eerdere stijluitingen. Hoewel de traditie binnen de pottenbakkerijen een zwaar stempel drukt, vertoont deze wijze van sculptureren toch sterk tijdgebonden kenmerken. Het ambacht van het pijpenmaken was in die periode aan het vervallen. Deze pijp representeert een kenmerkende stijl waarin verval en verandering herkenbaar zijn: de basiselementen van de traditie zijn nog aanwezig, doch haast bij de productie heeft deze gedeformeerd.
Verschillende karakteristieken aan deze pijp stemmen overeen met de datering van het voorwerp. Ten eerste is dat het relatief grote formaat met een hoogte van 22 centimeter. Als gebruikspijp is deze tabakspijp te groot waardoor het object te zwaar is geworden. Bovendien is de uitwerking van het snijwerk tamelijk grof. Wel is sprake van serieel werk dat trefzeker is uitgevoerd. Een recente datering wordt ook bevestigd door de onregelmatigheden in het snijwerk die op haast wijzen en die de perfectie in de weg stond. Een dergelijke grove sculptuur zou een generatie eerder niet zo zijn voorgekomen. Daar waar vroeger bij de tabakspijpen bijvoorbeeld van een strikte symmetrie sprake was, is nu een ongelijkheid in vormen ontstaan, die het voorwerp uit balans lijkt te brengen. Dat is vooral te zien aan de vorm van het gelaat en de a-symmetrische details. Zo is het gelaat iets te veel naar links gedraaid ten opzichte van de romp maar ook de neus wijkt weer naar links. Verder zijn in de hoofdtooi de velden onevenredig verdeeld. Al deze details zijn te wijten aan de haastige wijze van werken en het wellicht iets te forse mes waarmee de decoratie is uitgesneden.
Na het snijden van de basisvorm van de pijp en de uitwerking van de hoofdfiguur is aan de afwerking van het oppervlak zorg besteed. Hiervoor dienden drie verschillende stempels waarmee een repeterend motief is aangebracht. Het eerste stempel ziet er uit als een ingedrukt schelpmotiefje en is op de romp gebruikt, juist daar waar het contrast met het gelaat en de armen het meest van node zijn. Het tweede stempel is een eenvoudig hol buisje of botje geweest, waarmee een repeterend motief van cirkelvormen op beide zijkanten van de pijpenkop is gestempeld, die zo een zone markeren die niet tot de voorgestelde figuur behoort. Vervolgens is de steel met een derde stempelmotief behandeld, geheel volgens de traditie doch nu met een fijner en minder aandachtvragend motief van aaneengeschakelde fijnmazige ruiten. Vooral dit stempel wekt een geheel andere indruk dan in de generaties daarvoor. Was deze steel altijd glad en strak voordat deze werd bestempeld, nu is het oppervlak wolkig en oneffen gebleven en de pijpenmaker heeft het oppervlak met het repeterend patroon als het ware geprobeerd vlak te stempelen.
Een interessant vormgevingsdetail is dat de steel aan de achterzijde van de pijpenkop niet recht is, maar een lichte curve vertoont. Dit is een vormvariatie die bij Kameroenpijpen zelden voorkomt en ook hier wordt dus in detail van de traditie afgeweken. Wel vormt deze ronding een buitengewoon fraaie lijn met de bijbehorende houten steel die dezelfde buiging volgt.
Vanwege zijn hoekige randen en grote formaat is dit geen tabakspijp om comfortabel in de hand te houden en gemakkelijk te roken. Anderzijds is deze pijp door het formaat ook geen zogenaamde pipe du chef, een prestigeobject dat toebehoorde aan een hooggeplaatste persoon en werd getoond om het aanzien van de bezitter te onderstrepen. Daarvoor is met name de steel te kort waardoor het voorwerp de juiste verhouding mist. Eerder gaat het hier om een grote souvenir bestemd voor de reiziger die het aandurft niet voor een laffe miniatuur te kiezen maar een serieus object van formaat als herinnering meeneemt.
De pijp is bewaard gebleven compleet met de oorspronkelijke steel (afb. 2). Deze heeft als kern een doorboord takje met daaromheen over tweederde van de lengte een houten klos. Deze klos, die bij de stelen met een metalen kern primair als isolatie dienst doen, heeft een prachtige versiering in twee etages gekregen. De bovenste laat drie geometrisch gesneden stijlen zien, ontleend aan de deurposten van de Graslandhutten. Zij zijn voorzien van overlangse golvende lijnen. De onderste zone toont aan twee zijden de kop van een olifant. Vooral hier is een buitengewoon artistiek resultaat verkregen. De onopvallende kop wordt geflankeerd door grote ellipsvormige oren, de slurf reikt tot op de grond en de slagtanden buigen zich over de slurf en vormen samen een ovaal. Stilering van de beeldelementen waaruit de olifantskop is opgebouwd heeft dus tot een prachtige repetitie van vormen geleid.
Interessant aan de steel is de tweezijdigheid verkregen door het tweemaal toepassen van de olifantskop. Vanwege het oneven aantal deurstijlen op de bovenhelft is hier een aantrekkelijk effectverschil ontstaan tussen de ene en de andere zijde van de steel. Aan de ene kant staan twee zuiltjes waartussen zich een soort nis bevindt, aan de andere zijde domineert een enkele zuil waardoor de steel een sterkere ronding heeft gekregen. Deze onverwachte oplossing maakt het object extra speels. Het snijwerk in het hout is trefzeker en heel mooi uitgevoerd en vormt in feite een fors contrast met het grove snijwerk van de ketelvormen. De dieper liggende delen van de steel zijn met enige rode kleurstof ingevuld. Dit is minder kwistig gebeurd dan gebruikelijk.
Decoraties op pijpen uit de Graslanden hebben vaak een diepere betekenis en dat is ook hier het geval. De voorgestelde persoon met hoofdtooi wordt gezien als een voorouderfiguur. De houding van de uitgebeelde met de handen aan de kin beeldt het respect voor de koning uit. Tenslotte staan de olifantskoppen symbool voor de macht van de koning. Helaas is de symboolwaarde van de deurstijlen niet bekend.
Jarenlang zijn deze pijpen in de literatuur aangeduid met de benaming Bali-pijpen. Voor Nederlanders is dat een tamelijk verwarrend begrip. Onze associatie met dat woord gaat eerder naar de Indonesische archipel uit dan naar donker Afrika. De Balistreek in Kameroen wordt in de oude literatuur echter algemeen vermeld waarbij men naar de negentiende eeuwse stam de Bali-N’Jong verwijst, die toen nog op in de Graslanden van Kameroen leefde.[1] Tegenwoordig zou de aanduiding Grasland of beter nog een van de stammen die daar leven duidelijker zijn.
Over de herkomst van dit voorwerp is meer bekend dan bij de meeste Afrikaanse pijpen. Deze tabakspijp is in 1969 door Gert en Tine Lambregts aangekocht in de streek Banso in Kameroen. De pijp zou echter in Bamessing zijn gemaakt en is een mooi voorbeeld van een dan hedendaags product in een dan heersende stijl uitgevoerd. Lambregts heeft dit object jarenlang in zijn collectie etnografica gekoesterd, totdat zijn bescheiden verzameling pijpen in 1978 naar het Pijpenkabinet is overgegaan.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 1994.
Afbeeldingen
- Tabakspijp van terracotta met op de voorkant van de pijpenkop een totem figuur op vlakke basis met lekgat, licht gebogen steel evenwijdig aan de ketel. Kameroen, Graslanden, Bamessing-stam, 1966-1969.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.893 -
Steel van hout met decoratie van een olifantenkop en deurposten. Kameroen, Graslanden, Bamessing-stam, 1966-1969.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.893bis
Noten
[1] Alfred Dunhill, The Pipe Book, London, 1924, p 181, fig 163. Bali fetish pipe.