De medicijnpijp van de Maasai, rite of farce?
Auteur:
Don Duco
Originele titel:
De medicijnpijp van de Maasai, rite of face?
Jaar van uitgave:
2016
Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Beschrijving:
Over de authenticiteit van de rook- of blaaspijpen van bot die door de Maasai gemaakt zouden zijn en gebruikt werden door de laibon ofwel medicijnman tijdens genezingen en spirituele bijeenkomsten.
De Maasai is een nomadisch volk dat dicht bij het Victoriameer leeft, op de kurkdroge savanne van Oost-Afrika. Met hun vee trekken zij door Kenia en Noord-Tanzania. Doordat zij zich verplaatsen is hun materiële cultuur beperkt tot transportabele dingen: sieraden, schilden, speren en knotsen, vaak versierd met kleurige kralen. Hun immateriële cultuur met dansen en springen is daarentegen weer uitbundiger dan elders in Afrika. Omdat er bij deze stam geen uitgebreide maskercultuur bestaat en ook het maken van beelden niet voorkomt, zijn de Maasai onder verzamelaars van primitieve kunst lang onbekend gebleven. Dat veranderde toen in 1992 een opmerkelijk boek verscheen onder de titel The Art of the Maasai, geschreven door de galeriehouder Gillies Turle uit Nairobi.[1] Hierin geeft de auteur zijn wat anekdotische visie op de Maasai en belicht een onbekend aspect van hun materiële cultuur. Paginagrote foto's tonen moeilijk te identificeren objecten in een sfeervolle setting.
In zijn boek legt Turle het accent op de sculpturen van deze stam, overwegend in bot uitgevoerd. Bot is in deze streek ruimschoots voorhanden want het gebied is rijk aan wild, nog afgezien van de veehouderij. Voor iedereen die zich met het roken en de tabak bezighoudt is deze publicatie intrigerend, omdat de zogenaamde medicine pipes centraal staan. Zowel de aparte vorm van de pijpen als het gebruik door laibons, medicijnmannen is uniek voor de Maasai.
De meest begeerlijke pijpen zijn van neushoornbot gemaakt, andere van botten van giraffen, koedoes of kleinere dieren. Vooral het enkelbeen van de koedoe is veel gebruikt maar daarnaast bestaan zeldzame exemplaren van ivoor of van het hoorn van de neushoorn. Doorgaans gaat het om compacte voorwerpen met een unieke vormgeving gebaseerd op de natuurlijke vormen van het bot, waarvan alleen de massieve eindstukken gebruikt worden. Veel pijpen kunnen rechtop staan dankzij een vlakke onderzijde, verkregen door het simpelweg afzagen van het bot. Verder is de vorm van het bot minimaal aangepast. De steel, gemaakt van de langste uitstulping, is kort en conisch zodat deze weinig meer is dan een mondstuk. Tenslotte is de kleine pijpenkop of ketel trechtervormig ingeboord in de kern van het bot.
Qua vormgeving gaat het om bijna surrealistische sculpturen met knobbels, tentakels of andere onverwachte vormkenmerken, direct ontleend aan het bot. Verder is het silhouet van de pijpen nooit symmetrisch want de botten zijn dat zelf ook niet. Ironisch spreekt men wel van rechts- en linkshandige pijpen, iets dat ook eigen is aan het skeletmateriaal. Hoewel de objecten in eerste instantie niet als bot herkenbaar zijn, doen ze toch wat sinister aan met hun even mysterieuze als suggestieve vormgeving. In Turle's boek wordt deze primitieve vormgeving de hemel in geprezen: het zijn scheppingen die laten zien waar de geciviliseerde kunst fout ging. Overigens worden deze pijpen wèl vanuit de westerse visie geduid. Zo zou in een bepaalde pijp het portretprofiel van een medicijnman zijn weergegeven, terwijl een ander exemplaar vier knobbels heeft, refererend aan het silhouet van de vier meest kenmerkende bergen in de streek.
Na het zagen en vijlen worden de pijpen in de rook van een open vuur gekleurd tot zij een donkerbruine tint hebben. Door de voorwerpen vervolgens eindeloos met koeienvet in te wrijven ontstaat een prachtige, glanzende patina waardoor ze sterker en bovendien een stuk zwaarder worden. Juist deze nabehandeling zorgt voor de specifieke lucht die aan de pijpen hangt, refererend aan de penetrante huttenlucht van de Maasai veroorzaakt door geiten- en schapenurine vermengd met lichaamsgeuren en vette rook. Een geur die voor liefhebbers de sfeer van primitieve behuizing oproept.
Over het gebruik van de pijpen is Turle wat schimmig. Zeker is dat de pijpen in het bezit van de laibon zijn geweest. Deze medicijnman, intermediair tussen het volk en God, hield zich vooral met mediteren bezig. Volgens oude tradities bereiden zij medicijnen van verschillende soorten planten: wortels, bloemen, zaden, boombast, bladeren en fruit vermengd met zout, as en aarde. De ingrediënten worden in een bepaalde samenstelling vermalen en zouden vervolgens in de pijpen genuttigd worden. Dat kan op twee manieren. De meest eigene is door het branden van de poeders in de pijp om vervolgens de rook over de patiënt uit te blazen. Primitiever is het simpelweg verstrooien door de poeders uit de pijp te blazen. In beide gevallen zijn de pijpen het medium, er wordt dus zowel uit gerookt als uit geblazen. Het verschil in rook- en blaaspijpen zit in het formaat: de rookpijp is doorgaans groter dan de blaaspijp. Het gebruik hoort zowel bij genezing van ziektes als bij godsdienstige rites.
Kritisch beschouwd roept de gebruiksfunctie van de pijpen twijfel op. Bij het roken geven deze voorwerpen door de porositeit van het bot een overmaat aan valse trek. De medicijnen zullen dus niet goed branden. Daarenboven gaat het bot schroeien met een onplezierige lucht tot gevolg. Ook bij het blazen deugt de pijp gebruikstechnisch niet, want door de vorm van de pijp krijgt de medicijnman de poeder deels in zijn eigen gezicht. Bovendien werkt ook hier het materiaal bij krachtig blazen averechts. Dit gemis aan een logisch gebruik van òf roken òf verstuiven wijst erop dat we hier misschien toch niet met serieuze gebruiksvoorwerpen van doen hebben.
Midden jaren 1980 maakte ik kennis met deze medicijnpijpen in de Brusselse etnografische handel. De eerste exemplaren hadden een vrije vormgeving en waren simpelweg prachtige oude, nagenoeg onbewerkte botten die gebleekt door jarenlange zonneschijn en corrosie een begeerlijk uiterlijk hadden gekregen. Zij waren zeldzaam en wisselden voor geweldige prijzen van eigenaar. Spoedig maakten deze plaats voor de compacte pijpen met het vettige oppervlak en de kenmerkende indringende huttenlucht. Die specifieke geur zou de authenticiteit garanderen. In die jaren was er geen reden een degelijke pijp aan te schaffen vooral omdat geen handelaar mij kon verklaren hoe het gebruik in zijn werk ging. Zoals gesteld maakte de gemelde porositeit van het botmateriaal de voorwerpen als rookinstrument ongeschikt. Belangrijker was nog dat brandsporen die op het gebruik als rookpijp moesten wijzen altijd ontbraken.
Onlangs werd zo’n heuse medicijnpijp van het eerste uur toch voor onze collectie aangeschaft. Sinds de eerste kennismaking met deze pijpen was in 1992 het boek van Turle’s uitgekomen en was het verhaal van de laibon pijp gevestigd. Sterker nog, de pijp was een type geworden in de historie van de Maasai. Daarmee sluit deze recente aanwinst naadloos aan bij de gedrukte literatuur. Het boek van Turle beschrijft dit prototype als een compacte pijp met vlakke onderzijde. Het voorwerp was in 1987 in Brussel aangeschaft voor de lieve prijs van 12.000 Belgische franken (afb. 1). Dertig jaar later, in 2016 lag de veilingprijs beduidend lager.
Een tweede voorbeeld van een zogenaamde Maasai pijp was al enkele jaren eerder aan onze collectie toegevoegd (afb. 2). Die pijp werd in 1993 door een Nederlandse reiziger bij de Maasai gekocht, om precies te zijn in Legnatron op de grens van Tanzania met Kenia. Dat voorwerp is om een andere reden interessant. Inmiddels was de laibon pijp een gevestigde souvenir geworden maar voor de massatoerist werd het uiterlijk van de pijp drastisch aangepast. Het afgeleide product kreeg een laagdrempelige eenvoudige vormgeving in verkleind formaat, zodat de pijp gemakkelijk in de reisbagage of zelfs in de handtas kon worden meegenomen. Behalve vereenvoudiging van de vorm is ook het patineren minder intensief gedaan. Dat past perfect bij de toerist die graag van de penetrante huttenlucht verschoond blijft. Het voorwerp laat zien hoezeer de zogenaamde traditie veranderde en verburgerlijkte. Beide aankopen zijn een reden het boek van Turle nog eens na te slaan en over de authenticiteit na te denken. Een kritische blik mag feitelijk bij geen enkele aankoop ontbreken, iets dat uiteindelijk tot dit artikel heeft geleid.
Al in de jaren negentig rezen bedenkingen over deze voorwerpen en wel in verschillende opzichten. Ten eerste blijft Turle's boek over de makers van deze pijpen tamelijk schimmig. De voorwerpen worden weliswaar toegeschreven aan de Maasai, maar voor een nomadenstam is dat niet logisch. Het blijkt echter dat de pijpen niet door de Maasai gemaakt zijn, maar door de Okiek ofwel Ndorobo, een buurstam die in de bossen leeft en geen veehouderij beoefent maar bijenteelt. Juist bij deze stam zien we allerlei ambachten, vaak in een verregaande specialisatie beoefend en daar zou ook de pijpenmaker schuil gaan. Turle kwalificeert deze lieden zelf als ambachtsmannen dan wel kunstenaars met een kleine letter k. De Okiek blijken de makers van de medicijnpijpen, terwijl de Maasai slechts de gebruikers zouden zijn. Ongemerkt verschuift de herkomst dus naar een andere stam en dat is toch wel in tegenspraak met het onderwerp van Turle’s boek.
Het gegeven dat maker en gebruiker van stam verschillen sluit bovendien niet aan bij het beweerde zogenaamde aloude gebruik dat de medicijnpijpen nooit aan andere stammen getoond worden. De rites vinden namelijk in besloten kring plaats. Zoals Turle zegt: “de pijpen fluisteren geheimen, zij laten de gezichten van God zien: kijkend, luisterend en wakend”. Niemand anders dan dokters en priesters gebruiken deze instrumenten en dan nog uitsluitend in de beslotenheid van de eigen stamgenoten. Hoe kan het dan zijn dat zij door een andere stam gemaakt worden? Verder worden de pijpen zeker niet aan blanken getoond. In tegenstelling tot de pijp in de westerse culturen is bij de Maasai de pijp dus geen individueel object dat bijdraagt tot de status van de gebruiker, maar een voorwerp voor spirituele communicatie tijdens het leven, zij het louter onder ingewijden. Het algemeen aanbod van deze pijpen bij de Maasai als souvenirobject strookt dus niet met de sociale c.q. sacrale functie en het verborgen gebruik.
Goed beschouwd blijft het gebruik van de medicijnpijpen dus in nevelen gehuld temeer omdat geen westerling deze magische voorwerpen ooit in gebruik heeft gezien! In zijn boek spreekt de galeriehouder herhaaldelijk over zijn toeleveranciers en duidt dan op de lieden die hem bezochten om voorwerpen te verkopen. De verkopers waren nooit de feitelijke gebruikers, maar altijd handelaren die dankbaar geld voor hun koopwaar accepteerden zonder de stameigen functies te verklappen. Spannend is natuurlijk wel de passage waar verhaald wordt dat erfgenamen van de laibons hun dierbare familiebezit wel voor geld of vee van de hand wilden doen, maar het waarheidsgehalte hiervan is misschien niet zo hoog. Turle ging er in ieder geval zelf niet op uit om rechtstreeks tot de bron door te dringen en als dat al gebeurde, dan bezocht hij wel personen maar deed geen aankopen.
Het is verstandig om als second proof bewijs te zoeken naar vergelijkbare objecten in de literatuur om het bestaan van het fenomeen medicijnpijp toch te kunnen bewijzen en dit vervolgens in een tijdsperspectief te plaatsen. Vooral de pijpenliteratuur zou daarvoor dienstig moeten zijn. Dan blijkt dat geen van de bekende verzamelaars van etnografisch rookgerei als Bragge (1880), Pritchett (1890) en Dunhill (1924) van Maasai pijpen spreken. De wonderlijke stameigen vormen en de specifieke functie zouden in hun boeken zeker genoemd zijn. Ook de meer wetenschappelijk werkende Laufer (1930) meldt de Maasai niet vanwege speciale pijpen, noch het zeer uitgebreide standaardwerk van Lecluse uit de jaren 1980 waarin bijna iedere Afrikaanse pijp voorkomt. Dat de Maasai pijpen gebruikt hebben is wel zeker en de bronnen daarover gaan terug tot het jaar 1900. De fysieke vorm ervan is echter nooit gepubliceerd en dus nog onbekend. Een gegeven is wel dat bij de Maasai het kauwen van tabak meer algemeen is, waarvoor kleine aantrekkelijke tabakshouders in gebruik zijn, typerend voor de stam versierd met kleurige kraaltjes. De rookpijp is in deze cultuur blijkbaar nooit gangbaar geworden, wat ook wel begrijpelijk is voor een nomadische stam.
Het lijkt er dus alleszins op dat de medicijnpijpen tot de zogenaamde witte kunst behoren, bedoeld om aan de buitenlandse toerist te verkopen, die overweldigd door een bezoek aan de streek en de kleurrijke stam een souvenir wil meenemen. Een slimme lokale handel dus want er waren genoeg dierenbotten om hiervan een toeristenindustrie op te zetten. Om een authentieke uitstraling te krijgen was het patineren van de splinternieuwe voorwerpen een vereiste. Het bewaren in de woningen voegde de penetrante lucht van de hutten toe die de herinnering bij de toerist levendig hield. Met de productie van deze pijpen heeft de Maasai hun marketingwaarde dus ten volle uitgebuit. De mystieke uitstraling van de laibon samen met een origineel kunstvoorwerp gaf de cultuur van de Maasai een extra dimensie. Dankzij het boek van Turle wordt die gedachte optimaal gepresenteerd en tot op wereldwijde schaal uitgedragen. Zijn aantrekkelijke coffee-table-size boek verschenen bij een gerenommeerde uitgever in een geweldige oplage en verrijkte de kunst van de Maasai dus met een nieuw fenomeen: botsculptuur (afb. 3).
Wonderlijk genoeg is met deze tourist art een volledig nieuw internationaal verzamelartikel ontstaan. De met zorg bedachte voorwerpen lijken te passen in een primitieve cultuur doch zijn slechts bedoeld om de Afrikaan en de slimme galeriehouder in zijn onderhoud te laten voorzien. Al gauw gaan deze objecten een eigen leven leiden. Zij dienen niet langer als een bijverdienste voor de stam, maar leveren vooral de Westerse etnografische handel interessante winsten op. Daarbij kun je speculeren of de galeriehouder c.q. auteur is beetgenomen door handige toeleveranciers die een eigen kunstvorm bedachten of dat de galeriehouder zelf de initiatiefnemer van deze producten is geweest. Een tussenvorm is natuurlijk dat de galeriehouder dankbaar gebruik maakte van een lokaal initiatief. De ondertitel van zijn boek “300 Newly Discovered Objects and Works of Art” doet vermoeden dat Turle deze handel zelf geïnitieerd heeft. De prachtige fotografie waardoor de pijpen als kunstvorm in de meest mystieke vorm gepresenteerd worden, draagt in hoge mate bij aan het idee van een gecreëerde mythe.
Vraag blijft waarom de Maasai nu juist voor pijpen heeft gekozen om aansprekelijke souvenirs te maken. Is het toeval dat weinig zuidelijker in dit gebied de plaats Arusha ligt, waar tot de jaren 1980 de productie van meerschuimpijpen lucratief werd beoefend met de Europeaan als klant? Helaas voor de Maasai, hun pijpen hielden niet lang stand. In de etnografische wereld werden zij al na enkele jaren ontmaskerd. Blijkbaar was het verhaal toch te inconsistent en het voorwerp als souvenir te weinig sprekend. De twee door het Amsterdam Pipe Museum aangekochte semi-pijpen worden bewaard als bewijs van deze kortstondige vorm van tourist art. Zij dienen als voorbeeld en aanmoediging om ook andere etnografische pijpen van al of niet verdachte lokale makelij kritisch te bekijken. Ons doel is immers een waarheidsgetrouw beeld van de mondiale rookcultuur te vormen.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2016.
Afbeeldingen
1. Medicijnpijp van bot. Tanzania, Maasai, 1980-1987
Amsterdam Pipe Museum APM 22.368
- Medicijnpijp van bot. Tanzania, Maasai, 1991-1993.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.992 - Kaft van Gillies Turle, The Art of the Maasai, New York, 1992
Amsterdam Pipe Museum bibliotheek
Noten
[1] Gillies Turle, The Art of the Maasai, 300 Newly Discovered Objects and Works of Art, Alfred A. Knopf, New York, 1992. (photographs of Peter Beard and Mark Greenberg).