De Büttnerpijp, een rookmachine van een alternatief materiaal
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2002
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Geschiedenis achter de systeempijp van bakeliet door de firma Büttner gebracht en die voorzien is van een absorberende tussenwand, inclusief de tegenhangers van andere makers.
Nieuwe materialen vormen vaak een grote stimulans tot verbetering van bestaande producten. Ook in de pijpenindustrie zien we dat gebeuren. In de loop van de eeuwen wordt een steeds breder scala aan materialen in gebruik genomen. Aanvankelijk was klei de enige grondstof, later aangevuld met meerschuim en vervolgens hout. Nieuwe materialen als geperste meerschuim en kunststoffen hebben vaak tot veranderingen in het ontwerp en verbeteringen van de kwaliteit van de pijp geleid.
Bij het ontwerpen van een tabakspijp speelt het streven naar een koel en droogrokend eindresultaat een grote rol. Het zoeken naar grondstoffen die vocht absorberen en warmte isoleren stond daarbij voorop. Helaas geldt daarbij dat de toename van absorptie meestal een afname van stevigheid van het product tot gevolg geeft. Om dit te ondervangen kwamen pijpen in gebruik waarbij een combinatie van materialen werden toegepast. De manchetpijp met een separate steel is het vroegste voorbeeld, gevolgd door de pijp van een laagwaardige houtsoort voorzien van een binnenketel van plaatmetaal of persmeerschuim. Dergelijke vindingen zijn al eeuwenlang in gebruik.
Uitgangspunt bij ieder ontwerp is steeds het streven naar comfort voor de roker door een pijp met een minimaal gewicht, gecombineerd met een maximale vochtabsorptie, een goede warmte-isolatie en een optimale stevigheid. Vanuit die gedachte worden in de twintigste eeuw alternatieve materialen aangewend die soms tot revolutionaire ontwerpen leiden. Een bijzondere pijp in dat opzicht is de Büttnerpijp die ik hier nader wil bespreken.
Basismateriaal voor de Büttnerpijp is bakeliet, een kunststof die in 1906 werd uitgevonden door de in Amerika wonende Belg Leo Hendrik Baekeland (1863-1944). In 1907 kreeg hij op dit materiaal patent en zijn uitvinding betekende een ware revolutie. Bakeliet bleek namelijk ideaal voor uiteenlopende toepassingen want het was sterk, nagenoeg reukloos en was gemakkelijk machinaal te vervaardigen. Hoofdbestanddeel van bakeliet is een barnsteenachtige hars, die stevigheid krijgt door een vulstof van zaagsel, asbest of textielvezels toe te voegen. Bakeliet kon seriematig worden geperst en vanaf 1928 werd het zelfs machinaal gegoten. Het bleek geschikt als isolatiemateriaal voor de opkomende elektrische industrie, maar was bovendien stevig genoeg voor huishoudelijke apparaten en zelfs voor siervoorwerpen. Kortom van bakeliet verscheen een oneindige reeks voorwerpen op de markt, aanvankelijk in bruin en zwart, later ook in andere kleuren.
Voor het maken van pijpen is kunststof echter niet de meest geëigende grondstof. Bakeliet is bijvoorbeeld brandbaar en om die reden niet geschikt voor een tabakspijp. Bovendien is bakeliet betrekkelijk duur en dat was zeker van belang in een tijd waarin de prijs van de tabakspijp onder druk stond omdat veel rokers op sigaretten over gingen. Toch inspireerde dit materiaal de uit Danzig afkomstige Fritz Büttner tot het bedenken van een systeempijp die moest accorderen met de wensen van die periode: voldoende stevigheid, optimaal koel roken en maximale absorptie van de tabakssappen. De criteria waaraan een tabakspijp in die tijd moest voldoen werden namelijk gestuurd door de toenemende behoefte om droog en vooral hygiënisch te roken.
De ontwerpgedachte van Büttner kwam op de tekentafel tot stand en het resultaat ervan vertoonde bij de patentaanvraag grotere overeenkomst met een machine dan met een tabakspijp. Voor het product incorporeerde Büttner vier materialen: bakeliet en caoutchouc samen met keramiek en steen. De grondvorm van de pijp bestaat uit een cilindrische ketel met lensvormige bodem, voldoende afgerond om goed in de hand te liggen. De vrij massieve ketel heeft een korte tige. Dit basisonderdeel is van bakeliet gemaakt. Het separate roer is van caoutchouc en wordt met behulp van een dunne kurklaag in de tige geklemd (afb. 1, 2).
De pijpenkop zelf is tamelijk bescheiden en zit gevangen in een bakelieten ring die met een schroefdraad op de ketelbasis wordt gedraaid. Vaak is deze ring van opstaande streepjes voorzien om de grip te verbeteren. Deze pijpenkop is van pers- of gietklei waarvan de afgeronde bovenzijde met een transparant glazuur wordt afgewerkt. Tussen het ceramische potje en de bakelieten buitenwand bevindt zich een royale tussenruimte die wordt benut als koel- en droogkamer. Deze wordt namelijk opgevuld met een stenen filter van een poreus materiaal. De vormgeving van deze filter is uitgekiend, inclusief zes rookkanalen waarin de passerende rook maximaal kan uitdampen. Om de smaak van de tabak optimaal tot zijn recht te laten komen is deze binnenmantel met een laagje meerschuim bedekt.
Wat de Büttnerpijp uiteindelijk zo bijzonder maakt is een combinatie van factoren. Ten eerste het gebruik van bakeliet dat in de tijd van introductie onder de meest behoudende pijprokers inmiddels populair was geworden. Door een stemmige kleur en warme, gladde oppervlak had het op de consument een positieve uitstraling. Daarnaast was het streven naar koel, droog en hygiënisch roken in die tijd een belangrijk item. Het gebruik van een separate ketel die het eerste vocht absorbeerde samen met de magische steen tussen de wanden die de rook verder koelde sprak sterk tot de verbeelding van de pijproker. De Büttnerpijp gaf daarmee het gevoel dat de roker een machine in handen had die de rook optimaal koelde en maximaal zuiverde.
De effectiviteit van het tamelijk gecompliceerde binnenwerk was echter niet beproefd. Een belangrijk onderdeel van het succes van de pijp wortelde in de betrekkelijk kleine ketel, waardoor nooit echt grote hoeveelheden tabak konden worden gerookt. Door minder intensief gebruik bleef de vochtophoping dus automatisch beperkt en viel een vergelijking met een bruyèrepijp altijd gunstig uit.
Overigens staat ook het revolutionaire ontwerp van de Büttnerpijp ter discussie. De pijp wordt in 1928 bedacht en in die periode is bakeliet al geen modern materiaal meer hetgeen bewezen wordt door de kentering in de verkoop ervan. De toepassing van de geglazuurde ketelrand is zeker niet eigentijds, dat was al in de negentiende eeuw gangbaar om de ketelopening een frisse uitstraling te geven in contrast tot de steeds donkerder wordende kleipijp. Bovendien is de combinatie van het donkere bakeliet met de transparante witte ketelopening niet echt fraai. Ook het nicotinesteentje was niet nieuw, dat paste men al in de negentiende eeuw in bepaalde pijpen toe.
Daarenboven oogt de pijp tamelijk plomp en past niet goed in de opkomende gedachte van streamline en elegantie van die periode. Naast een rechte versie verschijnt er na enkele jaren ook een gebogen versie op de markt, die qua uitstraling ieder raffinement in ontwerp mist. Door al deze factoren is de Büttnerpijp in feite een enigszins burgerlijk voorwerp en in zijn tijd dus minder revolutionair dan het lijkt. Vermoedelijk ligt daarin overigens de kracht van de uitvinding. Door vertrouwde elementen tot iets nieuws te combineten was het gemakkelijk kopers te vinden. De behoudende eigenschappen maakten dat de pijp al snel positief werd ontvangen en daardoor was het verkoopsucces groot.
De Büttnerpijp bestaat in verschillende versies. Meest kenmerkend is dat zij op de lensvormige onderzijde het opschrift "BÜTTNER PFEIFE, PIPE BUTTNER BREVET of PIPE BUTTNER BREVETEE" dragen. Het opschrift in een van de drie talen heeft uiteraard betrekking op het land van bestemming: Duits voor de Duitse markt, Engels voor algemene export en Frans voor Belgische en Franse klanten. Voor de export werd ter vereenvoudiging de umlaut van de letter U weggelaten. Met de naamsvermelding benadrukte de fabrikant zijn rechten als uitvinder. In Nederland werd de Büttner-pijp verkocht door het handelshuis Van Asperen uit Utrecht. Op hun verzoek werd de ketel op de bodem voorzien van het merk "ASPA", het door hen gevoerde handelsmerk. Voor de Belgische klant bestaat er een Büttner voorzien van een foedraal van rood leer, met inwendig op crèmekleurige zijde een preegstempel van het handelshuis die de pijp verkocht. De foedraal onderstreepte de luxe van de pijp en plaatste deze op hetzelfde niveau als de begeerde meerschuimpijpen uit dat tijdvak.
Naast de oorspronkelijke Büttner zoals die hierboven is beschreven komt er na enkele jaren een vereenvoudigde, afgeslankte versie op de markt (afb. 3, 4). Daarbij continueert bakeliet als basismateriaal terwijl men ook de afschroefbare ketelring rond de ketelinzet handhaaft. Het product is echter kleiner en handzamer geworden waardoor de pijp meer de uitstraling van een lichtgewicht bruyèrepijp kreeg. Daarmee maakt het aspect rookmachine plaats voor een pijp passend in de streamline gedachte van die tijd. Gevolg was dat een nieuwe doelgroep werd aangeboord. Dit product, waarvan de achtkante uitvoering het meest algemeen is, kenmerkt zich door twee verschillende ketelinzetten. De traditionele heeft nog altijd de geglazuurde bovenrand. Daarnaast werd ook een minder opvallende versie gemaakt, zonder overkragende rand waardoor de pijp sterker als een bruyère oogde voorzien van een binnenketel van meerschuim.
Ondanks het plompe model met zijn terughoudende, bijna bizarre vormgeving wordt de Büttner-pijp in verschillende West-Europese landen een groot succes. De geheimzinnige eigenschappen stonden al gauw symbool voor een optimale rookkwaliteit zodat de verwachting bij aanschaf leek te worden bewaarheid. Vooral de rokers die het discomfort van het roken van goedkope houten of persmeerschuimen pijpen kenden, waren enthousiast over het product. De introductie vond bovendien plaats in een tijd waarin talloze sigarettenrokers om gezondheidsredenen op de tabakspijp overstapten. Juist zij waren gewend heftig aan de sigaret te trekken en deden datzelfde met een pijp waardoor een overtol aan vocht het gevolg was. Het absorptievermogen van het magische steentje moest dat euvel verhelpen.
Natuurlijk inspireerde de Büttnerpijp andere ontwerpers die ook kunststof voor een tabakspijp gingen gebruiken. Een mooi voorbeeld daarvan is de "GRAND PIPE" (afb 5). Ook hier is van bakeliet gebruik gemaakt, echter in de kleur zwart en minder verfijnd. Zelfs de gegroefde afschroefbare ring is gehandhaafd al zit het potje hierin vastgeklemd. Hoewel de pijp op de bodem van een heus fabrieksmerk is voorzien, blijft de fabrikant zelf onduidelijk. Wellicht is dat ook de bedoeling geweest, want uiteindelijk is er van een kopie van een gepatenteerd artikel sprake.
Een andere imitatie is de "DERA" pijp die sterk vergelijkbaar is met de eenvoudige Büttner (afb 6). Bij dit product zijn de ketelbasis en de steel van bakeliet gemaakt met op de bodem in reliëf het merk "DERA PFEIFE". Het bruinige bakeliet doet sterk aan hout denken, al verraden lelijke gietnaden op de tige dat hier onmiskenbaar van kunststof sprake is. In de ketel wordt een porseleinen potje geklemd met op de brede filtrand een baan troebel transparant glazuur. Opmerkelijk is dat het roer hier ook van bakeliet is gemaakt, met dezelfde storende vormnaad aan de zijkanten. Vanwege het porseleinen potje, dat ondoordringbaar is, zal deze pijp voor talloze consumenten een teleurstelling zijn geweest: bij gebruik geeft de pijp veel condens en weinig koeling.
Een prachtige kopie van de oorspronkelijke Büttner draagt het opschrift "DE VOORDE PATENT" (afb. 7), aangebracht in intaglio rond het eind van de tige. Hoewel van dezelfde vormgeving sprake is, zijn de uitgangspunten anders. Als basismateriaal is geen bakeliet gebruikt maar aluminium. Opnieuw bestaat de pijp uit de kenmerkende cilindrische ketel met lensvormige bodem en zelfs de afschroefbare bovenring is gehandhaafd al is deze van plastic. Deze ring omklemt twee binnenketels van aluminium, de binnenste met een centraal gat in de basis, de buitenste met vier gaatjes in de opstaande wand. In de plastic ring wordt tevens het traditionele ceramische potje geklemd. Tijdens het roken gaat de rook dus door het gat onderin de ketelinzet om tussen de holle aluminium wanden terecht te komen. Vandaar komt de rook in de buitenste schaal om vervolgens in de steel te worden gezogen. De drie rookkamers zorgen voor koeling en het neerslaan van het vocht. De luchtgaatjes hoog in de binnenketel maken het bovendien onmogelijk ooit vocht in de mond te krijgen. Tijdseigen bij deze De Voorde-pijp is het ceramische potje voorzien van een opgeplaatst klepdeksel met een verende spiraalvorm die het buiten roken van de pijp aangenaam maakt. Vanwege het dekseltje kan de wind het vuur in de ketel niet aanwakkeren.
De nieuwe vinding gaat dus niet uit van warmte-isolatie door bakeliet, maar van afkoeling van rook in de verschillende kamers. Wanneer de rook uiteindelijk met de buitenste schil in aanraking komt is deze inmiddels voldoende afgekoeld, zodat de pijp uitwendig aangenaam van temperatuur blijft. De drie tussenwanden van de pijp staan dus garant voor maximaal koel roken terwijl het aluminium het lichte gewicht garandeert. Het roer van de pijp is als gebruikelijk van caoutchouc. Helaas is van deze vinding het marktsucces niet bekend.
Dat de Büttner-pijp geleidelijk een modeartikel wordt mag blijken uit de look-alikes die volledig aan de oorspronkelijke ontwerpgedachte voorbij gaan maar die vooral inspelen op het succes van de kleine Büttner. Het gaat om een van de vele merkloze artikelen waarbij bakeliet, ceramiek en caoutchouc zijn gebleven, maar die samen een eenvoudig product hebben opgeleverd (afb 8). Het oorspronkelijke systeem van de poreuze binnenmantel is hier definitief verlaten en het ceramisch potje wordt met behulp van een kurkring in de ketel geklemd. De rookkwaliteiten hebben door gebruik van een te vaste keramische scherf en te weinig tussenruimte tussen de binnen- en buitenketel te sterk ingeboet.
Een product dat nog sterker is afgezakt is een pijp met eveneens vrij plompe, bolle ketel die niet van bakeliet of en andere kunststof is gemaakt, maar van een laagwaardige houtsoort (afb 9). In deze dunwandige ketel wordt eenzelfde ceramische potje geplaatst. Op de tige is de pijp gemerkt zoals andere bruyèrehouten pijpen met een preegstempel met zilverfolie. Het opschrift "SPORT" is kenmerkend voor het product, het is een vlotte semi-merkaanduiding. Reeds vanaf het eind van de negentiende eeuw wordt de aanduiding sport gebruikt voor producten, die eerder goedkoop en slecht dan degelijk en duur zijn. Al lijkt de pijp sterk op de kleine Büttner, de rookeigenschappen zijn bepaald niet geweldig omdat koeling en absorptie achterwege blijven. Het is het soort producten dat korte tijd op de markt is en vanwege een lage prijsstelling verkoop oogst. Na een eerste golf van belangstelling verdwijnt het product omdat het door de teleurgestelde klant terzijde wordt geschoven.
Ook na de Tweede Wereldoorlog leeft de Büttnerpijp nog voort. In 1947 verschijnt een alternatief op de markt. Opnieuw gaat het om de vereenvoudigde versie die onder de naam Skippy-pijp bekend wordt (afb 10). Pijpenkop en tige worden nu niet langer van bakeliet gemaakt, maar van het modernere plastic. De ketelinzet van ceramiek blijft gehandhaafd en wordt met een kurkrand in de pijp geklemd. Om een chique en tevens frisse uitstraling te krijgen paste men op de ketelrand een tinglazuur toe, die voor een blijvend witte kleur zorgde en een aantrekkelijk contrast met het donkere plastic gaf. De verkoopprijs voor dit betrekkelijk eenvoudige product was aanzienlijk: de korte modellen kostten een rijksdaalder, de langere versie ƒ 2,85.
Bij dit Nederlandse product weten we meer over de vervaardiging. De aardewerken onderdelen werden bij de Koninklijke Goedewaagen in Gouda gemaakt. De ceramische potjes kwamen in een tafelpers tot stand en werden na de eerste ovengang van een transparante of witgetinte glazuurrand voorzien.
Samengevat is de Büttnerpijp dus een gepatenteerde inventie met een eigen systeem voortgekomen uit het zoeken naar koel, droog en hygiënisch roken. Het oorspronkelijke product heeft een zekere rage gekend al is van een echte hausse nooit sprake geweest. Naast de authentieke versie verschijnt een vereenvoudigde uitvoering op de markt die een grotere gelijkenis met de bruyèrepijp van dat moment vertoont. Dit product is vooral voor de meer behoudende consument bedoeld. Van een gepatenteerde en beschermde merknaam zakt de Büttnerpijp geleidelijk af naar een soortnaam voor een tabakspijp van kunststof met een separate ceramische ketel. Dat is ook het moment waarop een vloedgolf aan imitaties ontstaat, waarin in feite alleen de oppervlakkige kenmerken geïncorporeerd worden. Vooral de navolging van de Büttnerpijp leverde industrieproducten op waarvan de verschillende onderdelen in uiteenlopende bedrijven werden geproduceerd en die door de initiator tot pijp werden geassembleerd.
De Büttnerpijp markeert het roken in de jaren 1930 tot aan het begin van de jaren 1950, daarna prevaleren de rokers andere systeempijpen. De consument met de smalle beurs schaft zich voornamelijk de goedkope alternatieven aan, imitaties die geheel voorbijgaan aan de oorspronkelijke uitgangspunten. Met het lanceren van de Skippy-pijp werd de meest vereenvoudigde Büttnergedachte op de markt gebracht, waarin tevens bakeliet als materiaal werd verlaten en het plastictijdperk werd aangekondigd. De verschijning van deze pijp markeert het einde van Büttner’s rookmachine voortgekomen uit een wens naar rookcomfort en kondigt een nieuw tijdperk aan dat zich overigens vooral zal kenmerken door een behoudende gedachte.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Leiden, 2002.
Afbeeldingen
- Büttnerpijp, op de ketelbodem voorzien van het merk "BUTTNER PIPE PATENT" voor de Engelse markt. De afschroefbare ring is hier onbewerkt. Engeland, Büttner, 1930-1935.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.569 - Büttner in etui met opschrift van de tabaksspeciaalzaak "A. VERNAILLEN" in Brussel en de vermelding van een gouden medaille op de tentoonstelling in Brussel. Frankrijk, Lotharingen, Saint-Louis, Büttner, 1932-1955.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.079 - Kleine Büttner, onderzijde gemerkt "PIPE BUTTNER BREVETEE", bestemd voor de Belgisch-Franse markt. Roer bovenzijde intaglio "BUTTNER". Frankrijk, Lotharingen, Saint-Louis, Büttner, 1945-1955.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.549a - Kleine Büttner met achtkante ketel, op de tige gemerkt in reliëf met links "BÜTTNER PIPE PATENT" en rechts "GERMANY". Twee versies, met en zonder de geglazuurde ketelrand. Frankrijk, Lotharingen, Saint-Louis, Büttner, 1935-1960.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 626ab - Genre Büttner maar van ander fabrikaat ketel onderzijde in reliëf "GRAND PIPE", de keramische ketel vast in de ring. Duitsland, 1930-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 2.433 - Dera Pfeife van bakeliet met ketelinzet van porselein voorzien van een brede geglazuurde rand, op de bodem van de ketel in reliëf "DERA PFEIFE" in cirkels. Duitsland, Dera, 1920-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.017 - De grote Büttner in aluminium uitvoering gemerkt op het eind van de tige met De Voorde. Duitsland, Bremen, D. de Voorde, 1925-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 7.822 - Pijp genre Büttner van bakeliet zonder merk, inzetketel en verstevigingsbandje om eind tige. Nederland?, 1930-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.768a - Houten pijp van laagwaardige kwaliteit met ceramische ketelinzet het geheel uitgevoerd in de stijl van de Büttner. Op de steel is met zilveren letters het semi-merk "SPORT" aangebracht. Thüringen, Ruhla, Firma Gebrüder Ziegler, 1930-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.203a - Skippy-pijp van zwart plastic met lage zeskante ketel, de ceramische binnenketel wordt met een ring van kurk op zijn plaats gehouden. 's-Gravenhage/Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1948-1960.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.093a-c