Boekbespreking: Maurice Raphael, La pipe en terre, son périple à travers la France, 1991.
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
1992
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Boekbespreking van de monografie door Raphaël over de Franse kleipijp.
In zijn voorwoord schets een verder onbekende Jean Nicolas verwachtingen over het door Raphaël geschreven boek over de Franse kleipijp. Hij noemt het werk la plus magistrale op dit gebied wat nogal een uitspraak is. Met als ondertitel son périple à travers la France ofwel zijn reis door Frankrijk wordt de indruk gewekt dat we de Franse kleipijp in landelijk perspectief zullen leren kennen. Het boek telt 286 pagina’s, is royaal geïllustreerd en is uitgevoerd als kwarto formaat paperback. Voor het onderwerp is misschien een wat te wolkig papier gekozen, waarin de scherpte van de foto’s niet altijd mooi uitkomt, maar dat papier geeft de publicatie wel volume.
Vijf hoofdstukken behandelen de Franse kleipijp in verschillende opzichten. Een algemene inleiding, een hoofdstuk over de fabricage, een stuk over het commerciële belang van de kleipijp en een historisch verhaal. Tenslotte sluit de broodtekst af met de mogelijkheden tot dateren. De bijlagen zijn een rijk geïllustreerde toegift van de auteur en behandelen vervolgens nog de pijp in de poëzie, catalogi en affiches, brevetten en ter afsluiting een lexicon.
Als we naar het zwaartepunt van de studie kijken, is dat veruit het historische verhaal behandeld in 110 pagina’s. De andere vier hoofdstukken omvatten samen ruim vijftig pagina’s, waarvan de helft wordt ingenomen door de vervaardigingstechniek. Bij bestudering blijken alle hoofdstukken op gelijke wijze samengesteld en opgebouwd. Zij bestaan uit citaten en poneringen uit eerder verschenen literatuur. Daarbij krijgen de Franse publicaties alle aandacht, uit andere talen wordt geen informatie aangehaald. Duhamel du Monceau en Diderot blijken de favoriet van de auteur, zij spelen een dominante rol. Beide encyclopedische werken uit de laat-achttiende eeuw behandelen het vervaardigingsproces van de kleipijp. Zij worden vrijwel volledig in het boek herdrukt, zowel qua tekst als qua afbeeldingen en sommige illustraties verschijnen zelfs meermalen. Een andere belangrijke bron is het boek van Jean-Léo, de voorganger van deze publicatie. De overige citaten zijn een willekeurige keuze om de verhaallijn logisch te houden. Zij komen uit andere Franstalige werken.
Het historische overzicht is dus het belangrijkst en deelt de materie chronologisch in om vervolgens de fabrieken en bedrijven te behandelen. Helaas blijkt het ook hier om opsommingen van feitenmateriaal te gaan zonder dat een synthese van de geschiedenis wordt gepresenteerd. Die samengebrachte informatie wordt aangevuld met weetjes ontleend aan de pijpenverzameling van Raphaël. Daarbij worden de fabrieken niet naar belang behandeld maar naar beschikbaarheid van het materiaal. Aan de giganten als Gambier (p 113-120) en Fiolet (p 104-108) worden relatief weinig pagina’s gewijd, Marseille is sterk oververtegenwoordigd (p 32-67), daar woont de auteur zelf. Het is evident dat met de presentatie van tekstblokken van eerdere publicisten Raphaël zijn eigen mening volledig buiten het verhaal plaatst. De flodders informatie sluiten weliswaar redelijk op elkaar aan, chronologisch of qua onderwerp, maar ieder persoonlijk commentaar ontbreekt. Moeten we concluderen dat de auteur geen mening, geen idee en zelfs geen verhaal heeft? De lezer dient dat zelf in te brengen en daarvan zal niet iedereen gediend zijn.
Persoonlijk vindt ik de bijlage van de poëzie niet zo interessant, maar ik heb geen poëtisch gevoel. Bijzonder is wel het laatste gedicht waarin de schrijver zelf aan het woord komt en de lezer op de hoogte brengt van zijn liefde voor de pijp in het licht van de broosheid des levens. Het lijkt erop dat Raphaël eerder als dichter dan als historicus in de wieg is gelegd.
Wie bekend is met het onderwerp kent de voorganger van dit boek, de baanbrekende publicatie van Jean-Léo uit 1971, precies twintig jaar eerder uitgebracht.[1] Dat boek (84 pagina’s) ging lang door als le bible sur ce sujet. Niet verwonderlijk, het was het eerste over de Franse kleipijp en het was grondig. De auteur wist het onderwerp goed te raken. Voor het boek bedacht hij een originele en exclusieve presentatie. Een vormgeving die de verzamelaar en liefhebber bekoorde maar ook bibliofielen wakker schudde. Misschien vinden we de inhoud van dit boek nu wat karig, maar in 1971 stond de kennis over dit onderwerp nog in de kinderschoenen. Bovendien is de hoofdtekst van Jean-Léo een visie op het onderwerp. De bijlagen over de fabrieken en de illustraties van versierde pijpen dienen de geïnteresseerde ter stimulering meer pijpen te vinden en zo nieuwe ontdekkingen te doen.
Wat is nou het verschil met de nieuwe publicatie? Jean-Léo zet drie onderwerpen neer. Als eerste de geschiedenis van het voorwerp vanuit een breder perspectief, verder de spreiding van de nijverheid over het land gevolgd door een nomenclature van de grootste fabriek. Een belangrijk deel wordt gewijd aan de iconografie van de Franse pijp, de figuratie ervan. Dat deel werd door de verzamelaars stuk gebladerd. Raphaël probeerde de kennis achter het onderwerp te ordenen en te presenteren. Dat deed hij door alle hem bekende feiten in het boek op te nemen, maar daarbij vergat hij iedere synthese. De feiten ontrollen zich aan de lezer, maar niet het verhaal zelf. Wat in eerste instantie een belangrijk boek lijkt, blijkt vooral bedoeld om gegevens op te zoeken, zonder dat enige interpretatie of visie wordt gegeven.
Hoe compleet het illustratiemateriaal is, blijft ook de vraag. Er worden een kleine honderd pijpen afgebeeld, exclusief merken en wat lijntekeningen. Dat is natuurlijk te weinig om de grote variëteit aan Franse pijpen te tonen. Vooral omdat het niet de meest extreme voorbeelden zijn. Weliswaar staan achterin het boek in de bijlage nog talloze cataloguspagina’s, doch zij zijn grotendeels uit bestaand werk gekopieerd, eerder al door anderen verspreid.[2] Opvallend in dat verband is het stempeltje van ons museum op één van die pagina’s (p. 207). Dat doet wel heel sterk aan plak- en knipwerk denken.
Van het verwijzen naar bronnen houdt Raphaël niet. Zo is het fenomeen noten hem niet bekend en zelfs de inhoudsopgave is zonder paginanummers afgedrukt. Gelukkig, wie zoals ik is ingevoerd in de materie, herkent de bronnen onmiddellijk, waardoor bronvermelding niet allen correct maar ook fatsoenlijk geweest was. Verder moet je constateren dat er bar weinig kennis is toegevoegd. Zijdelings wordt de Goudse geschiedenis aangehaald uit Goedewaagen en Helbers uit 1942. Niet verwonderlijk, dat boek verscheen mede in de Franse taal. Mijn eigen merkenboekje (1982) werd alleen gebruikt om een pagina uit af te drukken, de tekst werd niet geraadpleegd. Zo zet de informatie uit dit boek ons weer decennia terug in de tijd. Van het verheffen van het vergeten onderwerp Franse kleipijp en vooral het facet figurale tabakspijp is in dit boek dus helaas geen sprake. Het gaat eerder om een repetitie van feitenkennis. Dat is wat teleurstellend wanneer je bedenkt dat 25 jaar verzamelpassie aan deze publicatie vooraf is gegaan.
© Don Duco, Leiden, Stichting Pijpenkabinet, 1992.
Noten
[1] Jean-Léo, Les pipes en terre françaises, du 17me siècle à nos jours, Bruxelles, 1971.
[2] Bijvoorbeeld Catalogus Blanc-Garin (p 196-199) en Gambier (p 210-213) respectievelijk in 1983 (Franse editie 1984) en 1987 (Franse editie 1988) door het Pijpenkabinet uitgegeven.